NL2029929B1 - Aansluitstuk voor een vulnippel van een dispenser en houder voorzien van het aansluitstuk - Google Patents

Abstract

Een aansluitstuk 7 van een vloeistofhouder heeft een behuizing 9 bevindt zich een koppelstuk 23 waaraan een zak bevestigd is. In de behuizing 9 is een cilindrische uitsparing 11 aanwezig die aan beide uiteinden Ma en 11b open is. Het open uiteinde 11a kan afgesloten worden door een dop 17 die via een flexibel scharnier 19 is verbonden met een flens 21. In de uitsparing 11 in het aansluitstuk 7 is een cilindrische afsluiter aanwezig die door een kwart slag te verdraaien openingen 15 in de wand 13 van de behuizing 9 afsluit. Voor het vullen van de vloeistofhouder wordt het aansluitstuk 7 op een vulnippel geschoven waarbij de vulnippel gekoppeld wordt met de afsluiter. Door de vloeistofhouder samen met het aansluitstuk een kwart slag te draaien worden de openingen 15 vrijgegeven en kan vloeistof uit de vulnippel in de vloeistofhouder stromen.

Description

Aansluitstuk voor een vulnippel van een dispenser en houder voorzien van het aansluitstuk

BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een aansluitstuk voor toepassing in een houder om deze aan te sluiten op een vulnippel van een dispenser, omvattende: - een behuizing omvat voorzien van: - een uitsparing die aan een eerste uiteinde en aan een daar tegenover aanwezig tweede uiteinde open is, alsmede - een uitstekende flens ter plaatse van of nabij het eerste uiteinde van de uitsparing, voor koppeling met de vulnippel, en - een doorgaande opening in een wand van de behuizing, - alsmede een afsluiter aanwezig in de uitsparing in de behuizing, welke afsluiter is voorzien van: - een verdere uitsparing die eveneens aan een eerste uiteinde van de afsluiter open is, waarbij een tegenover het eerste uiteinde aanwezig tweede uiteinde van de afsluiter dichter bij het tweede uiteinde van de behuizing aanwezig is dan het eerste uiteinde van de afsluiter, alsmede - een doorgaande opening in een wand van de afsluiter, welke afsluiter in de behuizing draaibaar is tussen een open stand waarin de beide openingen voor elkaar aanwezig zijn en een gesloten stand waarin de beide openingen naast elkaar aanwezig zijn en worden afgesloten door delen van de wanden van de behuizing en de afsluiter, waarbij de uitsparing in de behuizing en de afsluiter een cirkelcilindrische vorm hebben, waarbij de buitenzijde van de afsluiter vloeistofdicht aansluit op de binnenzijde van de uitsparing. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een aansluitstuk voor een zakje dat gevuld kan worden met desinfectievloeistof uit een dispenser.

In gesloten stand van de afsluiter wordt bij een eventuele overdruk in de houder enkel een kracht/druk in radiale richting op de afsluiter uitgeoefend. Door de afsluiter in radiale richting op te sluiten in de uitsparing wordt de kracht/druk door de wanden van de afsluiter en van de behuizing opgevangen. Er wordt hierbij dus geen zodanige kracht/druk op de afsluiter uitgeoefend die de afsluiter kunnen verplaatsen/verdraaien en daarmee het aansluitstuk kunnen openen.

Stand van de techniek

Een aansluitstuk volgens de aanhef van conclusie 1, dat op een vulnippel aangesloten kan worden is bekend uit US 5 425 479 A. Bij dit bekende aansluitstuk is de afsluiter in gemonteerde toestand van het aansluitstuk niet in axiale richting verschuifbaar en kan deze enkel om de lengteas verdraaid worden tussen een open en een gesloten stand. Bij het bekende aansluitstuk steekt de afsluiter deels uit de behuizing en kan vuil of vloeistof tussen de afsluiter en de behuizing terecht komen.

Samenvatting van de uitvinding

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een aansluitstuk voor een houder, dat geopend en gesloten kan worden door samenwerking met een daarvoor bestemde vulnippel waarbij het aansluitstuk voor langdurige opslag van de houder beter afsluit dan het bekende aansluitstuk. Hiertoe is het aansluitstuk volgens de uitvmding gekenmerkt, doordat de afsluiter, in samengestelde toestand van het aansluitstuk, in axiale richting in de uitsparing verschuifbaar is, tussen een eerste positie waarin de afsluiter zich bevindt ter plaatse van een dicht deel van de wand van de behuizing, en een tweede positie waarin de afsluiter zich bevindt ter plaatse van een deel van de wand waarin de opening aanwezig is.

De afsluiter is bij voorkeur licht klemmend in de uitsparing aanwezig om een goede afdichting in de eerste positie te verkrijgen. Doordat de afsluiter in de eerste positie niet verdraaid hoeft te kunnen worden, kan deze in de eerste positie strakker klemmend opgesloten zitten in de binnenzijde van de uitsparing en daardoor beter afsluiten. Deze eerste positie is vooral gunstig indien een gevulde houder die voorzien is van het aansluitstuk voor een langere periode opgeslagen wordt.

Bij voorkeur is de afsluiter, in samengestelde toestand van het aansluitstuk, zowel in de eerste positie als in de tweede positie volledig of nagenoeg volledig in de behuizing aanwezig. Hierdoor kan er, bij door een dop afgesloten aansluitstuk, geen vuil tussen de behuizing en de afsluiter komen.

Een uitvoeringsvorm van het aansluitstuk volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat een zijde van de omtreksrand van de flens is voorzien van een uitstekende lip en/of een inham voor samenwerking met een congruente vorm van een wand van een verdiept deel van de dispenser rondom de vulnippel. Hiermee kan bereikt worden dat enkel houders die voorzien zijn van een aansluitstuk met een specifiek gevormde flens op een daarvoor bestemde vulmond aangesloten kunnen worden en andere houders die daarvoor niet bestemd zijn niet met deze vulmond gevuld kunnen worden. De specifiek gevormde flens dient als sleutel en kan uitgevoerd worden in verschillende vormen die elk een unieke sleutel zijn voor verschillende soorten houders.

Bij voorkeur omvat het aansluitstuk een dop voor het afsluiten van de uitsparing, welke dop via een flexibel scharnier is verbonden met de flens. Om ervoor te zorgen dat deze dop bij het aansluiten van een houder op een vulmond niet in de weg zit, is de dop bij voorkeur aanwezig aan de omtreksrand van de flens tegenover de uitstekende lip en/of inham.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een houder voorzien van het hiervoor beschreven aansluitstuk. Bij voorkeur is deze houder gevormd door een plastic zak.

Voorts heeft de uitvinding betrekking op een samenstel van een dispenser voorzien van een vulnippel en een houder voorzien van het hiervoor beschreven aansluitstuk, dat op de vulnippel aangesloten kan worden.

Een uitvoeringsvorm van het samenstel is gekenmerkt, doordat de afsluiter en de vulnippel zijn voorzien van met elkaar samenwerkende delen die zodanig geconfigureerd zijn dat de afsluiter door de vulnippel tegen verdraaiing geblokkeerd kan worden bij verdraaiing van de behuizing van het aansluitstuk. Hierdoor kan de afsluiter geopend en gesloten worden door verdraaiing van de houder ten opzichte van de vulnippel.

De doorgaande opening in de wand van de afsluiter is bij voorkeur gevormd door een sleuf die zich vanaf het open uiteinde van de afsluiter 1n een richting naar het tegenover aanwezige uiteinde uitstrekt, waarbij de vulnippel in de verdere uitsparing van de afsluiter past en is voorzien van een uitsteeksel dat in de sleuf in de afsluiter past. Hierdoor kan de afsluiter door de vulnippel tegen verdraaiing geblokkeerd worden bij verdraaiing van de behuizing van het aansluitstuk.

Een verdere uitvoeringsvorm van het samenstel is gekenmerkt, doordat de dispenser rondom de vulnippel is voorzien van een verdieping met een begrenzingsrand, waarbij deze begrenzingsrand en de omtreksrand van de flens van het aansluitstuk zodanig gevormd zijn dat het aansluitstuk slechts in één stand voldoende ver over de vulnippel aangebracht kan worden om de vulnippel te koppelen met de afsluiter om deze tegen verdraaiing te blokkeren. De afsluiter kan enkel verdraaid worden indien het aansluitstuk voldoende (helemaal) over de vulnippel is geschoven zodat de vulnippel met de afsluiter 1s gekoppeld en deze laatste tegen verdraaiing blokkeert. Het aansluitstuk kan enkel in een bepaalde stand voldoende (helemaal) over de vulnippel geschoven worden en ook enkel in deze stand weer van de vulnippel af genomen worden. In deze stand bevindt de afsluiter zich in de gesloten stand zodat de houder enkel in gesloten stand van de vulnippel genomen kan worden.

Bij voorkeur is een zijde van de omtreksrand van de flens is voorzien van een uitstekende lip en/of een inham, en heeft de begrenzingsrand een inverse vorm.

Hierdoor kunnen enkel houders die voorzien zijn van een aansluitstuk met een specifiek gevormde flens op een daarvoor bestemde vulmond aangesloten worden.

Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van het aansluitstuk, een houder voorzien van het aansluitstuk en een samenstel van een houder en een dispenser volgens de vitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een dispenser met een houder in zijaanzicht;

Figuur 2 de dispenser met houder in vooraanzicht;

Figuur 3 de houder met aansluitstuk in langsdoorsnede;

Figuur 4 het aansluitstuk van de houder in perspectief;

Figuur 5 het aansluitstuk in bovenaanzicht;

Figuur 6 een afsluiter van het aansluitstuk;

Figuur 7 de afsluiter in bovenaanzicht;

Figuur 8 het aansluitstuk in zijaanzicht;

Figuur 9 de behuizing van het aansluitstuk in langsdoorsnede;

Figuur 10 het aansluitstuk in vooraanzicht;

Figuur 11 het aansluitstuk met uitgenomen afsluiter; 5 Figuur 12 het aansluitstuk met afsluiter in een eerste positie;

Figuur 13 het aansluitstuk met afsluiter in een tweede positie;

Figuur 14 het aansluitstuk voor koppeling met de vulnippel;

Figuur 15 het aansluitstuk deels op de vulnippel geschoven;

Figuur 16 het aansluitstuk volledig op de vulnippel geschoven;

Figuur 17 het aansluitstuk een kwart slag verdraaid op de vulnippel;

Figuur 18 de dispenser met vulnippel;

Figuur 19 detail A in figuur 18 vergroot weergegeven;

Figuur 20 het aansluitstuk in gesloten stand op de vulnippel; en

Figuur 21 het aansluitstuk in geopende stand op de vulnippel.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In de figuren 1 en 2 is een dispenser 1 in de vorm van een dispenser voor desinfectievloeistof weergegeven. De dispenser 1 is voorzien van een dispensernozzle 2 voor het uitgeven van dispenservloeistof en een vulnippel 3 (zie figuur 1) waarop een aansluitstuk 7 van een houder 5 aangesloten kan worden (zie figuur 2). De houder 5 is in deze uitvoeringsvorm uitgevoerd als een plastic zak, maar kan ook anders zijn uitgevoerd zoals bijvoorbeeld een fles.

In figuur 3 is de houder 5 in doorsnede weergegeven. Het aansluitstuk 7 heeft een behuizing 9 met daarin een cilindrische uitsparing 11 die aan het uit de zak 6 stekend axiaal uiteinde 11a en aan het tegenoverliggende axiale uiteinde 11b open is. In de wand 13 van de behuizing 9 nabij het uiteinde 11b zijn twee tegenover elkaar aanwezige doorgaande openingen 15 aanwezig via welke de ruimte in de zak 6 in verbinding staat met het open uiteinde 11a van de uitsparing 11. De uitsparing 11 kan aan dit open uiteinde 11a afgesloten worden door een dop 17 die via een flexibel scharnier 19 is verbonden met een flens 21 ter plaatse van het open uiteinde 11a van de uitsparing 11.

In figuur 4 is het aansluitstuk 7 in perspectief weergegeven. Aan de behuizing 9 bevindt zich een koppelstuk 23 waaraan de zak 6 bevestigd kan worden.

Aan de dop 17 is een lip 25 aanwezig om de dop 17 in gesloten positie gemakkelijk uit de uitsparing 11 te trekken. In figuur 5 is het aansluitstuk 7 van boven weergegeven.

In de uitsparing 11 in het aansluitstuk 7 is tijdens gebruik een in figuur 6 in perspectief weergegeven cilindrische afsluiter 27 aanwezig. Deze afsluiter is voorzien van een verdere uitsparing 29 die eveneens aan een eerste axiaal uiteinde 27a van de afsluiter 27 open is. Ook in de wand 31 van de afsluiter 27 nabij een tweede axiaal uiteinde 27b zijn twee tegenover elkaar aanwezige doorgaande openingen 33 aanwezig, welke gevormd zijn door sleuven die zich vanaf het open uiteinde 27a uitstrekken. In de uitsparing 29 is ter versteviging een tussenschot 35 aanwezig. In figuur 7 is de afsluiter 27 in bovenaanzicht weergegeven.

Ter verduidelijking is in de figuren 8 en 10 het aansluitstuk 7 in verschillende aanzichten weergegeven en is in figuur 9 het aansluitstuk in langsdoorsnede weergegeven.

Inde figuren 11 t/m 13 is de samenwerking tussen de behuizing 9 van het aansluitstuk 7 en de afsluiter 27 geïllustreerd. De cilindrische afsluiter 27 wordt met het dichte uiteinde 27b in de cilindrische uitsparing 11 geduwd, zie figuur 11. Daarna wordt de uitsparing 11 afgesloten door de dop 17, zie figuur 12. De afsluiter 27 sluit in deze positie de uitsparing 11 af zodat via de openingen 15 binnenstromende vloeistof niet naar buiten kan. In deze positie van de afsluiter 27 is het aansluitstuk 7 goed afgesloten en deze positie is met name geschikt voor langdurige opslag van de vloeistof in de houder. De uitsparing 11 in de behuizing 9 en de afsluiter 27 passen klemmend in elkaar waardoor de buitenzijde van de afsluiter 27 vloeistofdicht aansluit op de binnenzijde van de uitsparing 11.

Door de afsluiter 27 verder in de uitsparing 11 te duwen, zie figuur 13, komen de openingen 33 in de afsluiter voor de openingen 15 in de behuizing, waarbij de overlappende delen 37 van de beide openingen een doorgang voor vloeistof vormen.

Door de afsluiter in deze positie een kwart slag te draaien worden de openingen 15 afgesloten door de wand van de afsluiter 27. Deze positie is met name geschikt tijdens gebruik waarbij de houder waarin het aansluitstuk is toegepast, regelmatig leeg raakt en dient te worden gevuld.

In de figuren 14 t/m 17 is de samenwerking tussen de vulnippel 3 en het aansluitstuk 7 geïllustreerd. De afsluiter 27 is in axiale richting in de uitsparing 11 verschuifbaar, tussen een eerste positie waarin de afsluiter 27 zich bevindt ter plaatse van een dicht deel 13a (zie figuur 9) van de wand 13 van de behuizing 9, zie figuren 14 en 15, en een tweede positie waarin de afsluiter 27 zich bevindt ter plaatse van een deel 13b (zie figuur 9) van de wand 13 waarin de openingen 15 aanwezig zijn, zie figuren 16 en 17.

In figuur 14 is de situatie weergegeven waarbij het aansluitstuk 7 met de afsluiter 27 in de eerste positie aanwezig is voordat deze op de vulnippel 3 geschoven wordt. De afsluiter 27 is in deze positie in de behuizing 9 gedrukt bij fabricage van de houder. Voor het vullen van de houder wordt deze met het afsluitstuk 7 op de vulnippel 3 gedrukt, waarbij een uitsteeksel 39 van de vulnippel 3 in de sleuven 33 in de afsluiter 27 komen en de afsluiter 27 tegen verdraaiing ten opzichte van de vulnippel 3 blokkeert, zie figuur 15. Bij verder op de vulnippel 3 drukken van het aansluitstuk 7 wordt de afsluiter 27 naar de tweede positie geschoven, zie figuur 16. De openingen 15 in de behuizing 9 zijn in deze positie van de afsluiter 27 afgesloten door wanddelen van de afsluiter en de openingen 33 in de afsluiter 27 zijn afgesloten door wanddelen van de behuizing 9. Om de houder te kunnen vullen dient deze een kwart slag gedraaid te worden waarbij het aansluitstuk 7 dus ook een kwart slag draait ten opzichte van de vulnippel 3. Dit is weergegeven in figuur 17. De openingen 15 en 33 komen hierbij voor elkaar te liggen waardoor er een doorgang gevormd wordt via welke vloeistof uit de vulnippel 3 in de houder kan stromen.

Het aansluitstuk 7 kan enkel in een specifieke stand op de vulnippel 3 geschoven en van de vulnippel 3 af genomen worden. In deze specifieke stand bevindt de afsluiter zich in de gesloten stand. Dit wordt hierna verduidelijkt aan de hand van de figuren 18 t/m 21. Rondom de vulnippel 3 van de dispenser 1 is een verdieping 43 in de wand 47 van de dispenser aanwezig, zie figuur 19 waarin het deel A in figuur 18 van de dispenser | vergroot is weergeven, maar dan gezien van boven.

Een deel van de begrenzingsrand 45 van de verdieping 43 heeft een vorm die congruent is aan een zijde van de flens 21 die een specifieke contour heeft, zie figuur 20. In deze uitvoeringsvorm is de flens 21 rechthoekig en bevindt zich een uitstekende lip 41 aan deze zijde van de flens 21. Deze uitstekende lip 41 is uit het midden van deze zijde aanwezig. Hierdoor kan het aansluitstuk 7 slechts in een specifieke stand helemaal op de vulnippel 3 aangebracht worden. Een anders gevormde flens van een andere houder past niet op de vulnippel 3 van deze dispenser 1.

Voor het openen van het aansluitstuk 7 dient deze een kwart slag gedraaid te worden naar de in figuur 21 weergegeven stand. Onder de begrenzingsrand 45 die de verdieping 43 begrenst, is een uitsparing 49 aanwezig waarin de lip 41 kan draaien. In deze stand is het aansluitstuk 7 open en kan het niet van de vulnippel 3 af genomen worden. Om de houder van de vulnippel 3 los te maken dient deze samen met het aansluitstuk 7 eerst weer een kwart slag terug gedraaid wordt naar de in figuur 20 weergegeven stand waarin het aansluitstuk 7 weer afgesloten is.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. In de getoonde uitvoeringsvorm dient het aansluitstuk voor het aansluiten van de houder op de vulnippel zodat de houder als reservoir voor de dispenser fungeert. Het aansluitstuk kan ook gebruikt worden tijdens het vullen van de houder in een vulinrichting zodat de houder hergebruikt kan worden.

Claims (12)

CONCLUSIES:

1. Aansluitstuk (7) voor toepassing in een houder (5) om deze aan te sluiten op een vulnippel (3) van een dispenser (1), omvattende: - een behuizing (9) voorzien van: - een uitsparing (11) die aan een eerste uiteinde (11a) en aan een daar tegenover aanwezig tweede uiteinde (11b) open is, alsmede ~ een uitstekende flens (21) ter plaatse van of nabij het eerste uiteinde (11a) van de uitsparing (11), voor koppeling met de vulnippel (3), en - een doorgaande opening (15) in een wand (13) van de behuizing (9), - alsmede een afsluiter (27) aanwezig in de uitsparing (11) in de behuizing (9), welke afsluiter (27) is voorzien van: - een verdere uitsparing (29) die eveneens aan een eerste uiteinde (27a) van de afsluiter (27) open is, waarbij een tegenover het eerste uiteinde (27a) aanwezig tweede uiteinde (27b) van de afsluiter (27) dichter bij het tweede uiteinde (11b) van de behuizing (9) aanwezig is dan het eerste uiteinde (27a) van de afsluiter (27), alsmede - een doorgaande opening (33) in een wand (31) van de afsluiter (27), welke afsluiter (27) in de behuizing (9) draaibaar is tussen een open stand waarin de beide openingen (15, 33) voor elkaar aanwezig zijn en een gesloten stand waarin de beide openingen (15, 33) naast elkaar aanwezig zijn en worden afgesloten door delen van de wanden (13, 31) van de behuizing (9) en de afsluiter (27), waarbij de uitsparing (11) in de behuizing (9) en de afsluiter (27) een cirkelcilindrische vorm hebben, waarbij de buitenzijde van de afsluiter (27) vloeistofdicht aansluit op de binnenzijde van de uitsparing (11), met het kenmerk, dat de afsluiter (27), in samengestelde toestand van het aansluitstuk (7), in axiale richting in de uitsparing (11) verschuifbaar is, tussen een eerste positie waarin de afsluiter (27) zich bevindt ter plaatse van een dicht deel van de wand (13) van de behuizing (9). en een tweede positie waarin de afsluiter (27) zich bevindt ter plaatse van een deel van de wand (13) waarin de opening (15) aanwezig is.

2. Aansluitstuk (7) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afsluiter (27), in samengestelde toestand van het aansluitstuk, zowel in de eerste positie als in de tweede positie volledig of nagenoeg volledig in de behuizing (9) aanwezig is.

3. Aansluitstak (7) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de omtreksrand van de flens (21) is voorzien van een uitstekende lip (41) en/of een inham voor samenwerking met een congruente vorm van een rand (45) van een verdiept deel (43) van de dispenser (1) rondom de vulnippel (3).

4. Aansluitstuk (7) volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat deze een dop (17) omvat voor het afsluiten van de uitsparing (11), welke dop (17) via een flexibel scharnier (19) is verbonden met de flens.

5. Aansluitstuk (7) volgens conclusie 3 en 4, met het kenmerk, dat de dop (17) aanwezig is aan de omtreksrand van de flens (21) tegenover de uitstekende lip (41) en/of inham.

6. Houder (5) voorzien van een aansluitstuk volgens een der voorgaande conclusies.

7. Houder (5) volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de houder is gevormd door een plastic zak.

8. Samenstel van een dispenser (1) voorzien van een vulnippel (3) en een houder (5) voorzien van een aansluitstuk (7) volgens een der voorgaande conclusies, dat op de vulnippel (3) aangesloten kan worden.

9. Samenstel volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de afsluiter (27) en de vulnippel (3) zijn voorzien van met elkaar samenwerkende delen die zodanig geconfigureerd zijn dat de afsluiter (27) door de vulnippel (3) tegen verdraaiing geblokkeerd kan worden bij verdraaiing van de behuizing (9) van het aansluitstuk (7), zodat de afsluiter geopend en gesloten kan worden door verdraaiing van de houder ten opzichte van de vulnippel.

10. Samenstel volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de doorgaande opening (33) in de wand (31) van de afsluiter (27) gevormd is door een sleuf die zich vanaf het open uiteinde (27a) van de afsluiter (27) in een richting naar het tegenover aanwezige uiteinde (27b) uitstrekt, waarbij de vulnippel (3) in de verdere uitsparing (29) van de afsluiter (27) past en is voorzien van een uitsteeksel (39) dat in de sleuf in de afsluiter (27) past, zodat de afsluiter (27) door de vulnippel (3) tegen verdraaiing geblokkeerd kan worden bij verdraaiing van de behuizing (9) van het aansluitstuk (7).

1. Samenstel volgens conclusie 8, 9 of 10, met het kenmerk, dat de dispenser (1) rondom de vulnippel (3) is voorzien van een verdieping (43) met een begrenzingsrand (45), waarbij deze begrenzingsrand (45) en de omtreksrand van de flens (21) van het aansluitstuk (7) zodanig gevormd zijn dat het aansluitstuk (7) slechts in één stand voldoende ver over de vulnippel (3) aangebracht kan worden om de vulnippel (3) te koppelen met de afsluiter (27) om deze tegen verdraaiing te blokkeren.

12. Samenstel volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat een zijde van de omtreksrand van de flens (21) is voorzien van een uitstekende lip (41) en/of een inham, en de begrenzingsrand (45) een inverse vorm heeft, zodat enkel een houder (5) met een specifieke vorm van de flens (21) samen kan werken met een dispenser (1) met een overeenstemmende vorm van de begrenzingsrand (45) van de verdieping (43) rondom de vulnippel (3).