NL2022963A

NL2022963A - Transportinrichting

Info

Publication number: NL2022963A
Application number: NL2022963A
Authority: NL
Inventors: Theodorus Wilhelmus Sleegers Hubertus
Original assignee: Theodorus Wilhelmus Sleegers Hubertus
Priority date: 2017-09-05
Filing date: 2019-04-17
Publication date: 2019-04-29
Also published as: NL2021558A; EP3678961A1; WO2019050395A1; US20200290818A1; US11059677B2; NL2022963B1; NL2021558B1

Abstract

Transportinrichting met -een hoofdgestel, -een door het hoofdgestel ondersteunde aanvoerinrichting met een aanvoertrajeot met een aanvoerbandtransporteur voor transport van producten vanaf een invoer alwaar een eerste eindrol voor de bandtransporteur gelegen is, -een door het hoofdgestel ondersteunde afgifte-inrichting met een afgiftetraject met een afgiftebandtransporteur voor het afgeven van de producten aan een afgifte-eind, alwaar een tweede eindrol voor de afgiftebandtransporteur gelegen is, waarbij de afgifte-inrichting omvat een hulpgestel, dat in een verplaatsingsbaan heen en weer beweegbaar is ten opzichte van het hoofdgestel op de wijze van een schietband voor het in een teruggaande beweging daarvan in neen/vaartse richting afgeven van de producten, zoals aan een op een beneden de verplaatsingsbaan gelegen verdere transportinrichting, waarbij de aanvoerbandtransporteur en de afgiftebandtransporteur uitgevoerd zijn met dezelfde om een aanta| om|oopro||en omlopende, het aanvoertrajeot en het afgiftetraject doorlopende, eindloze transportband, waarbij de transportinrichting voorts omvat -een eerste aandrijving voor het omlopend aandrijven van de eindloze transportband en -een tweede aandrijving voor het heen en weer bewegen van het hulpgestel, waarbij het aanvoertrajeot eindigt ter plaatse van een omlooprol, die een derde eindrol vormt, welke derde eindrol gelegen is boven het afgiftetrajeot.

Description

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een bandtransporteur die voorzien is van een zogenoemde schietband voor afgifte van over de transportband aangevoerde producten aan een verdere transporteur.

Een schietband vormt een afgiftetraject van de transportband en omvat een eindrol aan het benedenstroomse eind van de transportband, waaromheen de transportband omloopt. Die eindrol en een andere, bovenstrooms daarvan gelegen omlooprol zijn gelegen op een wagen of slede die heen en weer bewogen wordt, waarbij bij de heengaande beweging de producten in het afgiftetraject tot boven de verdere transporteur worden gebracht en vervolgens door een snelle terugtrekking van de wagen als gevolg van traagheid los komen van de band in het afgiftetraject en naar beneden vallen tot op de verdere transporteur, om de producten daarop te stapelen of in houders op te nemen.

Dergelijke opstellingen met schietband vergen enige ruimte voor de transportband in de ingetrokken toestand van de schietband, alsook voor de aandrijvingen. Zie als illustratie NL octrooi 1022737, figuur 2. Dit heeft gevolgen voor de valhoogte van de afgegeven producten. Flexibele producten, zoals vleesproducten, zoals vleeswaren en hamburgers, kunnen daardoor gelegenheid krijgen om tijdens de valbeweging te kantelen, waardoor zij niet steeds op de gewenste plaats op de verdere transportband terecht zullen komen.

Transporteuropstellingen met schietbanden zijn voorts bekend van onder meer DE-GM-8224214 en US 2017/0073104.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Een doel van de uitvinding is hierin verbetering te brengen.

Een doel van de uitvinding is een transportinrichting met schietband te verschaffen waarmee de beheersing van het afgifteproces van de producten wordt bevorderd.

Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een transportinrichting met

-een hoofdgestel,

-een door het hoofdgestel ondersteunde, eindloze transportband,

-een aantal omlooprollen die de om loopbaan van de transportband bepalen, -waarbij de omlooprollen een eerste omlooprol omvatten die een bovenstroomse, eerste eindrol vormt en een tweede omlooprol omvatten die een benedenstroomse, tweede eindrol vormt,

-een eerste aandrijving voor het om de omlooprollen aandrijven van de transportband, voor transport van producten in een eerste richting, waarbij de tegengestelde richting een tweede richting is, waarbij de transportinrichting een afgiftetraject heeft dat eindigt ter plaatse van de tweede eindrol,

-waarbij de transportinrichting voorts omvat:

-een in het hoofdgestel ondersteund hulpgestel waarop de tweede eindrol en een derde omlooprol aangebracht is,

-een tweede aandrijving voor het op de wijze van een schietband ten opzichte van het hoofdgestel heen en weer verplaatsen van het hulpgestel in de eerste en tweede richtingen,

-waarbij de transportband in het hulpgestel een open lus vormt waarvan de vorm althans mede bepaald is door de tweede eindrol en de derde omlooprol, alsmede door boven de lijn die de onderkanten (van de loopvlakken) van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, in het hoofdgestel aangebrachte, ten opzichte van het hulpgestel stationair gelegen vierde en vijfde omlooprollen, voor het laten omlopen van respectievelijk het inkomende part en het uitgaande part van genoemde open lus.

Doordat de open lus die gelegen is op het heen en weer verplaatste hulpgestel, dat door de tweede aandrijving op relatief hoge snelheid teruggetrokken kan worden in de tweede richting voor het vervullen van de functie van schietband, in opwaartse richting aansluit op de aansluitende trajecten van de omlopende transportband, kan de ruimte onder het hulpgestel en daarmee onder het afgiftetraject althans nagenoeg geheel beschikbaar zijn voor een verdere transportinrichting en eventueel daarop gelegen producthouders. Deze kunnen in verticale zin dichtbij de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol gelegen zijn, waardoor de valhoogte van de producten in de overgang van het afgiftetraject naar de verdere transportinrichting beperkt kan blijven. De open lus kan plat zijn en in het bijzonder in het hulpgestel enkel om de tweede eindrol en de derde omlooprol omlopen.

In het bijzonder kunnen de vierde en de vijfde omlooprollen boven de lijn die de hartlijnen van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt gelegen zijn, in het bijzonder boven de lijn die de bovenkanten (van de loopvlakken) van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt gelegen zijn, meer in het bijzonder boven het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol gelegen zijn, wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel. De vierde en vijfde omlooprollen kunnen boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel gelegen zijn.

In een uitvoering, waarin het vrijhouden van de ruimte beneden de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, in het bijzonder de tweede eindrol en/of de derde omlooprol, bevorderd wordt, omvat de eerste aandrijving een omlooprol die uitgevoerd is als aandrijfrol voor de transportband, waarbij de hartlijn van de aandrijfrol, in het bijzonder de gehele omtrek van de aandrijfrol, gelegen is op een niveau hoger dan het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel), in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn, in het bijzonder recht boven genoemd profiel. In een uitvoering zijn alle omlooprollen, met uitzondering van de op het hulpgestel aangebrachte omlooprollen, met hun hartlijn, in het bijzonder met hun gehele omtrek, gelegen op een niveau dat hoger ligt dan het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel), in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn, in het bijzonder recht boven genoemd profiel.

Alle omlooprollen kunnen geheel boven de lijn die de onderkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn.

Alle omlooprollen, met uitzondering van de op het hulpgestel aangebrachte omlooprollen, kunnen boven het profiel van de verplaatsingsbaan van het hulpgestel gelegen zijn.

Het bandtraject dat zich tussen de tweede eindrol en de derde omlooprol uitstrekt kan het laagste punt vormen van de gehele bandom loop

In een uitvoering loopt de transportband vanaf de eerste eindrol in de eerste richting via de vierde omlooprol naar de tweede eindrol, vanaf de tweede eindrol in de tweede richting, onderlangs, naar de derde omlooprol en vandaar bovenlangs in de eerste richting naar de vijfde omlooprol en aldaar in opwaartse richting om de vijfde omlooprol om in de tweede richting verder te gaan en uiteindelijk uit te komen bij de eerste eindrol.

In een in verticale zin compacte uitvoering zijn de vierde en de vijfde omlooprollen op eenzelfde niveau gelegen.

In een verdere uitvoering is de transportinrichting voorzien van een in de eerste richting beschouwd vóór de vierde omlooprol in het hoofdgestel ondersteunde zesde omlooprol (de zesde omlooprol ligt dus benedenstrooms van de vierde omlooprol), die een derde eindrol vormt waar de transportband om omloopt alvorens via een tussentraject in de tweede richting de vierde omlooprol te bereiken, waarbij de derde eindrol gelegen is op een niveau boven de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol, in het bijzonder recht boven die verplaatsingsbaan.

De zesde omlooprol (derde eindrol) vormt het eind van een aanvoertraject van de transportband. Van daaraf kunnen producten worden afgegeven aan de transportband waar die het afgiftetraject vormt. Het aanvoertraject sterkt zich dan uit tussen de eerste eindrol en de derde eindrol. Hiermee wordt met één transportband een aanvoertraject met vaste band lengte, waarop producten kunnen worden aangevoerd, en een afgiftetraject gevormd door een schietband, verschaft.

In een in verticale zin compacte uitvoering, waarin de producten zo min mogelijk worden gestoord, is de derde eindrol vlak boven de band in het afgiftetraject gelegen. De derde eindrol kan gehouden zijn zodanig dat de om de derde eindrol lopende band niet de band tussen de vierde omlooprol en de tweede eindrol raakt. De derde eindrol kan met de onderkant, in het bijzonder met de hartlijn, gelegen zijn op een niveau beneden de bovenkant van de vierde omlooprol, in het bijzonder beneden de hartlijn van de vierde omlooprol. De derde eindrol kan een diameter hebben die kleiner is dan die van de vierde omlooprol en met de bovenkant gelegen zijn op een niveau beneden de bovenkant van de vierde omlooprol,

Voor vergemakkelijking van onderhoudswerkzaamheden kan de derde eindrol aangebracht zijn op een houder die zwenkbaar is tussen een stand, waarin de derde eindrol in werkstand staat, en een naar bovenstroomse zijde gezwenkte onderhoudsstand, waarbij de houder daartoe zwenkbaar is om een horizontale hartlijn die dwars op de transportrichting staat en aan de bovenstroomse zijde van de hartlijn van de derde eindrol gelegen is. Hiermee wordt op eenvoudige wijze toegang verschaft tot de vierde en/of vijfde omlooprollen, die in een uitvoering met uiteinden draaibaar ondersteund zijn in ondereinden van zich in opwaartse richting uitstrekkende groeven in het hoofdgestel en/of tot het hulpgestel. In de gezwenkte onderhoudsstand kan de hartlijn van de derde eindrol achter, dus bovenstrooms van de zwenkhartlijn gelegen zijn, en dan tegen een aanslag rusten. .

Hierbij is het voordelig indien genoemde zwekhartlijn zich bevindt op een afstand van de tweede eindrol van de transportinrichting die groter is dan die voor de omtrek van de vierde en/of vijfde omlooprol.

In een uitvoering is de transportinrichting voorzien van een besturing voor het zodanig aansturen van de eerste en de tweede aandrijvingen dat de bandsnelheid overeen komt met de snelheid van de verplaatsing van het hulpgestel in benedenstroomse (eerste) richting. De overgang van producten van het aanvoertraject naar het afgiftetraject wordt daarmee versoepeld.

Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een transportinrichting met

-een hoofdgestel,

-een door het hoofdgestel ondersteunde aanvoerinrichting met een aanvoertraject met een aanvoerbandtransporteur voor transport van producten vanaf een invoer alwaar een eerste eindrol voor de bandtransporteur gelegen is,

-een door het hoofdgestel ondersteunde afgifte-inrichting met een afgiftetraject met een afgiftebandtransporteur voor het afgeven van de producten aan een afgifte-eind, alwaar een tweede eindrol voor de afgiftebandtransporteur gelegen is, waarbij de afgifte-inrichting omvat een hulpgestel, dat in een verplaatsingsbaan heen en weer beweegbaar is ten opzichte van het hoofdgestel op de wijze van een schietband voor het in een teruggaande beweging daarvan in neerwaartse richting afgeven van de producten, zoals aan een op een beneden de verplaatsingsbaan gelegen verdere transportinrichting, waarbij de aanvoerbandtransporteur en de afgiftebandtransporteur uitgevoerd zijn met dezelfde om een aantal omlooprollen omlopende, het aanvoertraject en het afgiftetraject doorlopende, eindloze transportband, waarbij de transportinrichting voorts omvat

-een eerste aandrijving voor het omlopend aandrijven van de eindloze transportband en

-een tweede aandrijving voor het heen en weer bewegen van het hulpgestel, waarbij het aanvoertraject eindigt ter plaatse van een omlooprol, die een derde eindrol vormt, welke derde eindrol gelegen is boven het afgiftetraject.

Hiermee wordt met één transportband een aanvoertraject met vaste bandlengte, waarop producten kunnen worden aangevoerd, en een afgiftetraject gevormd door een schietband, verschaft, waarbij de ruimte beneden de schietband althans grotendeels beschikbaar is voor andere inrichtingen.

In een uitvoering vormt de transportband in het hulpgestel een open lus, in het bijzonder platte, open lus, waarvan de vorm althans mede bepaald is door de tweede eindrol en een derde omlooprol, alsmede door boven de lijn die de onderkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, in het bijzonder boven het voornoemde profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol, in het hoofdgestel aangebrachte, ten opzichte van het hulpgestel stationair gelegen vierde en vijfde omlooprollen, voor het laten omlopen van respectievelijk het inkomende part en het uitgaande part van de lus, waarbij de vierde en vijfde omlooprollen gelegen zijn op een horizontale afstand van de tweede eindrol die groter is dan die van de derde eindrol tot de tweede eindrol.

In een uitvoering omvat de eerste aandrijving een omlooprol die uitgevoerd is als aandrijfrol voor de transportband, waarbij de hartlijn van de aandrijfrol, in het bijzonder de gehele omtrek van de aandrijfrol gelegen is op een niveau hoger dan het voornoemde profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht.

In een uitvoering zijn alle omlooprollen, met uitzondering van de op het hulpgestel aangebrachte omlooprollen, met hun hartlijn, in het bijzonder met hun gehele omtrek, gelegen op een niveau een niveau hoger dan voornoemd het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol, in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht.

Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een transportinrichting met

-een hoofdgestel,

-een door het hoofdgestel ondersteunde, eindloze transportband,

-een aantal omlooprollen waarover de transportband omloopt, inbegrepen een eerste, bovenstroomse eindrol,

-een eerste aandrijving voor het in transportrichting, om de omlooprollen aandrijven van de transportband, waarbij de transportinrichting een afgifte-eind heeft met een omlooprol die een tweede, benedenstroomse eindrol van de transportinrichting vormt,

-een in het hoofdgestel ondersteund hulpgestel waarop de tweede eindrol en een derde omlooprol gelegen is,

-een tweede aandrijving voor het op de wijze van een schietband ten opzichte van het hoofdgestel heen en weer verplaatsen van het hulpgestel in richtingen parallel aan de transportrichting, waarbij de eerste aandrijving een omlooprol omvat die uitgevoerd is als aandrijfrol voor de transportband, waarbij de hartlijn van de aandrijfrol, in het bijzonder de gehele omtrek van de aandrijfrol gelegen is op een niveau hoger dan het profiel van de verplaatsingsbaan van de in het hulpgestel opgenomen eindrol en omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel, in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de in het hulpgestel opgenomen tweede eindrol en derde omlooprol met elkaar verbindt) gelegen zijn, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht. Hiermee wordt de mogelijkheid tot het vrijhouden van de ruimte beneden de verplaatsingsbaan van het hulpgestel bevorderd.

In een uitvoering hiervan omvat de transportband in de omloop een aanvoertraject, een afgiftetraject en een zich tussen afgiftetraject en aanvoertraject uitstrekkend retourtraject, waarbij het afgiftetraject eindigt ter plaatse van genoemde tweede eindrol, waarbij het aanvoertraject bovenstrooms van het afgiftetraject gelegen is en eindigt ter plaatse van een omlooprol die de benedenstroomse (derde) eindrol van het aanvoertraject vormt en boven het afgiftetraject gelegen is.

De omlopende transportband kan gezien worden als omvattend twee open lussen, die op elkaar aansluiten: een (opwaarts) open lus op het heen en weer beweegbare hulpgestel en een (neerwaarts) open lus in het relatief stationaire hoofdgestel.

De stationaire open lus kan in de eerste richting reiken over de plaatsen van overgang tussen beide open lussen, en kan aldaar zodanig aangebracht zijn dat dat overreikende deel weg kan worden bewogen (zoals bijvoorbeeld voornoemde houder met derde eindrol) om de plaatsen van overgang bereikbaar te maken en de aldaar gelegen vierde en vijfde omlooprollen gemakkelijk te verwijderen. Daardoor wordt de vrijheid in het geven van een vorm aan de bandom loop sterk vergroot, waardoor het verwijderen van de eindloze transportband vergemakkelijkt wordt. Deze kan dan in een richting dwars op het verticale vlak van omloop weggenomen worden, om te worden schoongemaakt of te worden vervangen.

Voor het vergemakkelijken van het verwijderen van de vierde en vijfde omlooprollen kunnen deze met pennen of assen zonder toegevoegde bevestigingsmiddelen, zoals moeren, bouten, ondersteund zijn op bodems van verticale, aan het boveneind open groeven in/op het hoofdgestel.

Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een samenstel van een transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies en een toevoerinrichting van producthouders, waarbij de toevoerinrichting een transportvlak vormt voor de producthouders en opgesteld is voor het beneden het afgiftetraject van de transportinrichting beschikbaar stellen van de producthouders voor over de transportinrichting over het afgiftetraject aangevoerde producten, binnen de verticale ruimte die begrensd is door de beide eindstanden van de benedenstroomse eindrol van de transportinrichting in de heen en weer beweging. Hierbij kan optimaal geprofiteerd worden van de vrije ruimte beneden de schietband, waarbij de valhoogte minimaal kan zijn.

De toevoerinrichting kan zich onderlangs de transportband uitstrekken, en de producthouders parallel aan de heen en weer beweging van het hulpgestel, in het bijzonder in de eerste richting, toevoeren, waarbij in horizontale zin het ruimtebeslag beperkt kan worden.

Aldus kan voorzien worden in een werkwijze voor het in bedrijf hebben van voornoemd samenstel waarbij de benedenstroomse eindrol van de transportinrichting op verticale afstand van het transportvlak van de toevoerinrichting gelegen is die tussen ongeveer 0,5 a ongeveer 2 maal de hoogte van de producthouders bedraagt.

De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in:

Figuren 1A en 1B respectievelijk een zijaanzicht en een bovenaanzicht van een transportinrichting volgens de uitvinding, in een toestand waarin de schietband in de uiterste uitgezette stand staat;

Figuur 1C een detail van het zijaanzicht van figuur 1A, Figuren 2A en 2B respectievelijk een zijaanzicht en een bovenaanzicht van de transportinrichting van figuren 1A en 1B, nu echter in een toestand waarin de schietband in de uiterste ingetrokken stand staat; en

Figuren 3A en 3B een illustratie van het verwijderen van de transportband in een voorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

In figuur 1A is schematisch afgebeeld een voorbeeld van een transportinrichting 1 volgens de uitvinding, met een op een vloer ondersteund hoofdgestel 2, waarin een door een eerste aandrijving, motor 3 met aandrijfrol 3a, omlopend aangedreven transportband 4 ondersteund is. De transportband 4 loopt in richtingen A1 (boven),A2(onder) om, om omlooprollen 5,6,7,8,9, aandrijfrol 3a, omlooprollen 11,12 en 13. De omlooprollen 5-9 en 12 zijn keerrollen alwaar de loop van de band over althans bijna 180 graden omkeert. Alle omlooprollen, behalve aandrijfrol 3a, zijn vrij lopend.

De omlooprol 12 vormt een eerste eindrol, die aangebracht is op een bandspaneenheid 20, aan het invoereind. De omlooprol 7 vormt een tweede eindrol, aan het afgifteeind. De relatief dunne omlooprollen 7 en 8 (derde omlooprol) zijn aangebracht op een hulpgestel of slede 19 (fig. 1C), die door een in het hoofdgestel aangebrachte tweede aandrijving, motor 15 (fig. 1B), heen en weer verplaatsbaar is in de eerste en tweede richtingen B1 ,B2. De slede 19 is aan weerszijden door telkens twee glijstukken 22 geleid op glijstangen 23. De slede 19 is aan beide zijden via verbindingen 18 verbonden met aan weerszijden gelegen tandriemen 17, die omlopen om dwarsassen 16a, 16b, waarbij de dwarsas 16a wordt aangedreven door de reversibele motor 15. De motor 15 is aanstuurbaar voor het opleggen van een hoge snelheid aan de slede 19 in de tweede richting B2, zoals bekend van schietbanden.

De motors 3 en 15 worden aangestuurd door een programmeerbare besturingseenheid 30 met processor, waarin ook gegevens betreffende de posities van producten en houders worden verwerkt.

De (zesde) omlooprol 5 is eveneens dun en is aangebracht op het eind van een houder 14, die in de richtingen C1,C2 zwenkbaar is aangebracht in het hoofdgestel, zwenkbaar om een horizontale hartlijn 21, tussen een werkstand en een gestreept weergegeven onderhoudsstand, waarin de band ontspannen, slap is en de stationaire ( vierde en vijfde) omlooprollen 6 en 9 voor de monteur van bovenaf bereikbaar zijn. De omlooprollen 6 en 9 zijn met assen vrij draaibaar ondersteund op bodems van (niet weergegeven) verticale, aan het boveneind open groeven (zie figuur 3B, groeven 31,32 en bodems 31a,32a), zodat ze makkelijk verwijderd kunnen worden. In de onderhoudsstand kan de houder 14 tegen een aanslag rusten.

In de omloop van de band 4 zijn achtereenvolgend te onderscheiden:

-een aanvoertraject 4a, dat zich tussen de eerste eindrol 12 en de omlooprol 5, die dan een derde eindrol vormt, uitstrekt;

-een kort tussentraject tussen de eindrol 5 en de (vierde) omlooprol 6; -een afgiftetraject 4b tussen de omlooprol 6 en de tweede eindrol 7;

-een eerste retourtraject 4c tussen de tweede eindrol 7 en de (vijfde) omlooprol 9, via (derde) omlooprol 8; en

-een tweede retourtraject 4d tussen de omlooprol 9 en de eerste eindrol 12, waarbij de band om/langs de aandrijfrol 3a loopt om daardoor aangedreven te worden. Het aanvoertraject, het korte tussentraject en het tweede retourtraject zijn plaatsvast ten opzichte van het hoofdgestel (afgezien van de bewegende band). Het afgiftetraject en het eerste retourtraject bewegen met de slede 19.

Aldus vormt de band tussen de omlooprollen 6 en 9, met trajecten 4b en 4c, een (vanwege het niet samenvallen van de omlooprollen 6 en 9) open lus. De band 4 vormt bij omlooprol 6 een inlopend part en bij omlooprol 9 een uitgaand part van de lus. Doordat de inlopende en uitgaande parten van deze open lus aan de bovenzijde van de open lus zijn gelegen kan het eerste retourtraject, tussen de rollen 7 en 8, een laagste punt van de omloop van de band 4 vormen. Het aanvoertraject 4a, het tussentraject en het tweede retourtraject 4d vormen eveneens een open lus, waarvan de opening aan de onderzijde daarvan gelegen is.

De omlooprollen 6 en 9 liggen horizontaal naast elkaar, op zo kort mogelijke afstand. De omlooprol 9 ligt, in benedenstroomse richting beschouwd, iets vóór de omlooprol 8 in de het verst uitgezette stand van de slede 19 (fig. 1A). De omlooprol 6 kan dicht bij de derde eindrol 5 gelegen zijn, maar om de afstand tussen de eindrol 5 en het bandtraject 4b zo klein mogelijk te houden ligt de omlooprol 6 iets terug (in de bovenstroomse richting) zodat de houder 14 met eindrol 5 schuin neerwaarts over de omlooprol 6 kan reiken, in de benedenstroomse richting.

In de zijaanzichten van figuren 1A en 2A is te zien dat alle omlooprollen, met uitzondering van de op het hulpgestel aangebrachte omlooprollen 7 en 8, maar inclusief de aandrijfrol 3a, op een niveau liggen dat hoger is dan dat van de verplaatsingsbaan van de rollen 7 en 8 en van de slede 19. Deze omlooprollen liggen in het voorbeeld boven het verticale profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol 7 en derde omlooprol 8 (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de richtingen B1,2), in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten (van de in aangrijping met de band zijnde omtrek) van de rollen 7 en 8 met elkaar verbindt. Zij liggen ook boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht van de figuren 1A en 2A, indien gecombineerd. Hierdoor is de lengte van de transportinrichting 1 beperkt gehouden, want niet veel meer dan de afstand tussen de omlooprol 7 in de uitgezette stand (fig. 1A) en de omlooprol 8 in de ingetrokken stand (fig. 2A) van de slede 19. Voorts is er veel verticale ruimte H (fig. 1A) onder de bandom loop beschikbaar, omdat het retourtraject 4c het laagste niveau van de bandom loop bepaalt.

Als gevolg hiervan is het mogelijk om een toevoertransporteur 101, die met de transportinrichting 1 een samenstel 100 vormt, onder de band 4 te plaatsen, voor toevoer van houders 103 met toevoerband 102 in een richting D, parallel aan de eerste richting B1. De toevoerband 102 kan daarbij in verticale zin tot zeer dicht bij de onderzijde van de band 4c gebracht worden, waardoor de valhoogte van de producten in de overgang van de band in het afgiftetraject 4b naar de bodem van de houders 103 zo klein mogelijk kan zijn. Dat is bevorderlijk voor het realiseren van de gewenste positie van de producten in de houders 103. De houders 103 kunnen afkomstig zijn van een bovenstrooms van de toevoerband 102 gelegen vorminrichting, zoals een vacu-vormmachine.

In bedrijf worden producten P, zoals plakjes vleeswaren of hamburgers, aangevoerd in de richting E en over het aanvoertraject 4a, in de eerste richting B1, naar de derde eindrol 5 getransporteerd, op snelheid V1. De producten P lopen daarvanaf en komen terecht op de band 4 op het afgiftetraject 4b. De slede 19 wordt daarbij bediend om te verplaatsen van de ingetrokken stand van figuur 2A,B naar de uitgezette stand van figuur 1A,B. Doordat de slede 19 daarbij door de tweede motor 15 met dezelfde snelheid V1 verplaatst wordt in de richting B1 kunnen de producten P zich bij de overgang als het ware op de band 4 vlijen.

Onderwijl worden op de toevoertransporteur 102 bakvormige houders 103 aangevoerd, tot een positie beneden het afgiftetraject 4b in de uiterste uitgezette stand van figuur 1A en daarin gehouden. Wanneer de slede 19 dan in de uiterste stand van figuur 1A is gekomen wordt de tweede motor 15 bediend om op hoge snelheid V2 de slede 19 in te trekken, richting B2. Zoals op zich bekend van schietbanden blijven de producten P dan achter, en zullen zij door het ontbreken van een steun vallen in de paraat staande houders 102. Doordat de valhoogte klein kan zijn hebben de producten nauwelijks gelegenheid om hun vorm en/of oriëntatie te veranderen onder invloed van de zwaartekracht en de wrijving met de wegtrekkende band 4. De gevulde houders 103 worden in de richting G verder getransporteerd

Tijdens de snelle terugtrekkende beweging van de slede 19 wordt er voor gezorgd dat er geen producten over de derde eindrol 5 komen.

De band 4 kan door de motor 3 en aandrijfrol 3a doorlopend worden aangedreven op snelheid V1.

Wanneer het gewenst is om de band 4 te reinigen of te vervangen kan te werk worden gegaan zoals aangegeven in figuren 3A en 3B. Hierin is schematisch weergegeven dat het hoofdgestel een lange kast 60 draagt, waarbij begrepen moet worden dat deze kast zich in het gegeven zijaanzicht eigenlijk vóór de bandomloop bevindt. Om redenen van illustratie is de band 4 echter als ononderbroken lijn getekend. Beschouwd in de eerste richting F1 ligt de kast 60 dan aan de linkerzijde van de inrichting 1. Een opbouw 61 op het hoofdgestel is dan aan de rechterzijde gelegen. Aan die zijde zijn ook de motoren 3 en 15 gelegen. De kast 60 is aan het benedenstroomse eind door middel van een grendelpen 51 losmaakbaar gekoppeld aan een deel van het hoofdgestel 2. Deze grendelpen is door schuif 50 los te maken.

Het hulpgestel 19 kan in de uitgezette stand stilgezet worden, evenals de bandomloop door motor 3. Dan wordt de steun 14 in de richting C1 omhoog, naar achter gezwenkt, zoals eerder beschreven, en dan is de situatie van figuur 3A verkregen. De vierde omlooprol 6 kan beetgepakt worden en in de richting M met de eindpennen uit de groef 31 worden gelicht. Na tijdelijk opzij buigen van een bandgedeelte kan dat ook voor de vijfde omlooprol 9 gedaan worden, richting N. Bovenstrooms verwijdert men de omlooprol 10 (richting K), waarna de band 4 neerwaarts kan hangen, in het traject tussen de eerste eindrol 12 en hoogstaande eindrol 5 en in het aansluitende traject tussen de eindrol 5 en de tweede eindrol 7. Daarna kan men de schuif 50 intrekken en daarmee de grendelpen, richting L.

Vervolgens kan men de band 4 in een wijde vorm 4’ (gestreept weergegeven in fig. 3B) brengen, zie onder meer richting Q, die het mogelijk maakt om de band in de dwarsrichting R van de inrichting 1 te halen, langs het benedenstrooms eind en langs het bovenstroomse eind.

De uitvinding(en) is/zijn geenszins beperkt tot de in de tekeningen en beschrijving getoonde en beschreven uitvoeringen. De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte 10 van de onderhavige uitvinding. Variaties zijn mogelijk van de in de tekeningen getoonde en in de beschrijving beschreven onderdelen. Zij kunnen apart worden toegepast in andere uitvoeringen van de uitvinding(en). Onderdelen van verschillende gegeven voorbeelden kunnen met elkaar gecombineerd worden.

Claims

CONCLUSIES

1. Transportinrichting met

-een hoofdgestel,

-een door het hoofdgestel ondersteunde aanvoerinrichting met een aanvoertraject met een aanvoerbandtransporteur voor transport van producten vanaf een invoer alwaar een eerste eindrol voor de bandtransporteur gelegen is,

-een door het hoofdgestel ondersteunde afgifte-inrichting met een afgiftetraject met een afgiftebandtransporteur voor het afgeven van de producten aan een afgifte-eind, alwaar een tweede eindrol voor de afgiftebandtransporteur gelegen is, waarbij de afgifte-inrichting omvat een hulpgestel, dat in een verplaatsingsbaan heen en weer beweegbaar is ten opzichte van het hoofdgestel op de wijze van een schietband voor het in een teruggaande beweging daarvan in neerwaartse richting afgeven van de producten, zoals aan een op een beneden de verplaatsingsbaan gelegen verdere transportinrichting, waarbij de aanvoerbandtransporteur en de afgiftebandtransporteur uitgevoerd zijn met dezelfde om een aantal omlooprollen omlopende, het aanvoertraject en het afgiftetraject doorlopende, eindloze transportband, waarbij de transportinrichting voorts omvat

-een eerste aandrijving voor het omlopend aandrijven van de eindloze transportband en

-een tweede aandrijving voor het heen en weer bewegen van het hulpgestel, waarbij het aanvoertraject eindigt ter plaatse van een omlooprol, die een derde eindrol vormt, welke derde eindrol gelegen is boven het afgiftetraject.
2. Transportinrichting volgens conclusie 1, waarbij de transportband in het hulpgestel een open lus, in het bijzonder platte, open lus, vormt waarvan de vorm althans mede bepaald is door de tweede eindrol en een derde omlooprol, alsmede door boven het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel) in het hoofdgestel aangebrachte, ten opzichte van het hulpgestel stationair gelegen vierde en vijfde omlooprollen, voor het laten omlopen van respectievelijk het inkomende part en het uitgaande part van de lus, waarbij de vierde en vijfde omlooprollen gelegen zijn op een horizontale afstand van de tweede eindrol die groter is dan die van de derde eindrol tot de tweede eindrol.
3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste aandrijving een omlooprol omvat die uitgevoerd is als aandrijfrol voor de transportband, waarbij de hartlijn van de aandrijfrol, in het bijzonder de gehele omtrek van de aandrijfrol gelegen is op een niveau hoger dan het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel), in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht.
4. Transportinrichting volgens conclusie 1,2 of 3, waarbij alle omlooprollen, met uitzondering van de op het hulpgestel aangebrachte omlooprollen, met hun hartlijn, in het bijzonder met hun gehele omtrek, gelegen zijn op een niveau een niveau dat hoger is dan het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel), in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt, gelegen zijn, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht.
5. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de transportband twee lussen vormt, die ter plaatse van overgangen op elkaar aansluiten, in elkaar overgaan, met een open lus op het heen en weer beweegbare hulpgestel en een open lus in het relatief stationaire hoofdgestel.
6. Transportinrichting volgens conclusie 5, waarbij de derde eindrol in transportrichting beschouwd over de plaatsen van overgang reikt en verplaatsbaar is naar een onderhoudsstand waarin die plaatsen van overgang bereikbaar zijn.
7. Transportinrichting volgens conclusie 6, waarbij de derde eindrol aangebracht is op een houder die zwenkbaar is tussen een stand, waarin de derde eindrol in werkstand staat, en een naar bovenstroomse zijde gezwenkte onderhoudsstand, waarbij de houder daartoe zwenkbaar is om een horizontale hartlijn die dwars op de transportrichting staat en aan de bovenstroomse zijde van de derde eindrol gelegen is.
8. Transportinrichting volgens conclusie 7, waarbij genoemde zwenkhartlijn zich bevindt op een afstand van de tweede eindrol van de transportinrichting die groter is dan die voor de omtrek van de vierde en/of vijfde omlooprol.
9. Transportinrichting volgens conclusie 6, 7 of 8, waarbij de plaatsen van overgang bepaald zijn door vierde en vijfde omlooprollen, die stationair zijn aangebracht in het hoofdgestel en respectievelijk het inlopende part en het uitgaande part van de open lus op het hulpgestel geleiden.
10. Transportinrichting volgens conclusie 9, waarbij de vierde en vijfde omlooprollen met pennen of assen in het hoofdgestel zonder bevestigingsmiddel opgelegd zijn in opneemruimtes, in het bijzonder ondersteund zijn op bodems van verticale, aan het boveneind open groeven in/op het hoofdgestel.
11. Transportinrichting volgens één der conclusies 2-10, waarbij de vierde en de vijfde omlooprollen boven de lijn die de hartlijnen van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt gelegen zijn, in het bijzonder boven de lijn die de bovenkanten van de tweede eindrol en de derde omlooprol met elkaar verbindt gelegen zijn, meer in het bijzonder boven het profiel van de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol en derde omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel) gelegen zijn.
12. Transportinrichting volgens één der conclusies 2-11, waarbij de tweede aandrijving ingericht is voor het op de wijze van een schietband ten opzichte van het hoofdgestel heen en weer verplaatsen van het hulpgestel in een eerste richting voor transport van de producten en een daaraan tegengestelde tweede richting, waarbij de transportband vanaf de eerste eindrol in de eerste richting, via de vierde omlooprol, naar de tweede eindrol loopt, vanaf de tweede eindrol in de tweede richting, onderlangs, naar de derde omlooprol loopt en vandaar bovenlangs in de eerste richting naar de vijfde omlooprol loopt en aldaar in opwaartse richting om de vijfde omlooprol loopt om in de tweede richting verder te gaan en uiteindelijk uitkomt bij de eerste eindrol.
13. Transportinrichting volgens één der conclusies 2-12, waarbij de vierde en de vijfde omlooprollen op ongeveer eenzelfde niveau gelegen zijn.
14. Transportinrichting volgens één der conclusies 2-13, waarbij de tweede aandrijving ingericht is voor het op de wijze van een schietband ten opzichte van het hoofdgestel heen en weer verplaatsen van het hulpgestel in een eerste richting voor transport van de producten en een daaraan tegengestelde tweede richting, voorts voorzien van een in de eerste richting beschouwd vóór de vierde omlooprol gelegen en in het hoofdgestel ondersteunde zesde omlooprol, die een derde eindrol vormt waarom de transportband omloopt alvorens via een traject in de tweede richting de vierde omlooprol te bereiken, waarbij de derde eindrol gelegen is op een niveau boven de verplaatsingsbaan van de tweede eindrol, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, beschouwd in zijaanzicht.
15. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de derde eindrol vlak boven de band in het afgiftetraject gelegen is.
16. Transportinrichting volgens één der conclusies 2-15, waarbij de derde eindrol met de onderkant, in het bijzonder met de hartlijn, gelegen is op een niveau beneden de bovenkant van de vierde omlooprol, in het bijzonder beneden de hartlijn van de vierde omlooprol.
17. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies, voorzien van een besturing voor het zodanig aansturen van de eerste en de tweede aandrijvingen dat de bandsnelheid overeen komt met de snelheid van de verplaatsing van het hulpgestel in benedenstroomse (eerste) richting.
18. Transportinrichting met

-een hoofdgestel,

-een door het hoofdgestel ondersteunde, eindloze transportband,

-een aantal omlooprollen waarover de transportband omloopt, inbegrepen een eerste, bovenstroomse eindrol,

-een eerste aandrijving voor het in transportrichting, om de omlooprollen aandrijven van de transportband, waarbij de transportinrichting een afgifte-eind heeft met een omlooprol die een tweede, benedenstroomse eindrol van de transportinrichting vormt,

-een in het hoofdgestel ondersteund hulpgestel waarop de tweede eindrol en een derde omlooprol gelegen zijn,

-een tweede aandrijving voor het op de wijze van een schietband ten opzichte van het hoofdgestel heen en weer verplaatsen van het hulpgestel in richtingen parallel aan de transportrichting, waarbij de eerste aandrijving een omlooprol omvat die uitgevoerd is als aandrijfrol voor de transportband, waarbij de hartlijn van de aandrijfrol, in het bijzonder de gehele omtrek van de aandrijfrol gelegen is op een niveau hoger dan het profiel van de verplaatsingsbaan van de in het hulpgestel opgenomen eindrol en omlooprol (wanneer gezien in een verticaal vlak van projectie dwars op de verplaatsingsrichting van het hulpgestel), in het bijzonder boven een oneindige horizontale lijn die de bovenkanten van de in het hulpgestel opgenomen tweede eindrol en derde omlooprol met elkaar verbindt gelegen is, in het bijzonder recht boven de verplaatsingsbaan van het hulpgestel, gezien in zijaanzicht.
19. Transportinrichting volgens conclusie 18, waarbij de transportband in de omloop een aanvoertraject, een afgiftetraject en een zich tussen afgiftetraject en aanvoertraject uitstrekkend retourtraject omvat, waarbij het afgiftetraject eindigt ter plaatse van genoemde tweede eindrol, waarbij het aanvoertraject bovenstrooms van het afgiftetraject gelegen is en eindigt ter plaatse van een omlooprol die de benedenstroomse eindrol van het aanvoertraject vormt en boven het afgiftetraject gelegen is.
20. Transportinrichting volgens conclusie 18 of 19, voorzien van één of meer van de maatregelen zoals op zich beschreven in de voorgaande conclusies.
21. Samenstel van een transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies en een toevoerinrichting van producthouders, waarbij de toevoerinrichting een transportvlak vormt voor de producthouders en opgesteld is voor het beneden het afgiftetraject van de transportinrichting beschikbaar stellen van de producthouders voor over de transportinrichting over het afgiftetraject aangevoerde producten, binnen de verticale ruimte die begrensd is door de beide eindstanden van de benedenstroomse eindrol van de transportinrichting in de heen en weer beweging.
22. Samenstel volgens conclusie 21, waarbij de toevoerinrichting zich onderlangs de transportband uitstrekt, voor toevoer van de producthouders parallel aan de heen en weer beweging van het hulpgestel, in het bijzonder in de eerste richting.
23. Werkwijze voor het in bedrijf hebben van een samenstel volgens conclusie 21 of 22, waarbij de producten aangevoerd worden over de transportband tot in het afgiftetraject, de producthouders aangevoerd worden door de toevoerinrichting tot een positie beneden het afgiftetraject in de meest uitgezette stand van het hulpgestel, en vervolgens het hulpgestel met een relatief hoge snelheid wordt ingetrokken onder het laten vallen van de producten in de producthouders.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, waarbij de benedenstroomse eindrol van de transportinrichting op een verticale afstand van het transportvlak van de toevoerinrichting gelegen is die tussen ongeveer 0,5 a ongeveer 2 maal de hoogte van de producthouders bedraagt.
25. Transportinrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
26. Samenstel van een transportinrichting voor producten en een toevoerinrichting voor producthouders voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
27. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.

-o-o-o-o-o-o-o-o-

Ld

OJ

103