NL2015589B1 - Inrichting voor het banderolleren van producten. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het banderolleren van producten, omvattende: een toevoermechanisme voor het van een voorraadrol toevoeren van bandmateriaal, middelen voor het rond een ruimte voor het opnemen van producten vormen van een lus in een einddeel van het bandmateriaal, middelen voor het afsnijden van het einddeel en middelen voor het sluiten van de lus, waarbij het toevoermechanisme transportmiddelen omvat voor het over een deel van diens lengte inklemmen en geleid transporteren van het bandmateriaal en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen.

Description

Inrichting voor het banderolleren van producten

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het banderolleren van producten, omvattende een toevoermechanisme voor het van een voorraadrol toevoeren van ! bandmateriaal, middelen voor het rond een ruimte voor het opnemen van producten vormen van een lus in een einddeel van het bandmateriaal, middelen voor het afsnijden van het einddeel en middelen voor het sluiten van de lus. Een dergelijke inrichting is ook bekend onder de naam banderolleermachine. ) Banderolleren omvat het rond een of meerdere producten aanbrengen van een wikkel, welke ook wel wordt aangeduid als banderol. Een banderol wordt onder meer aangebracht om meerdere producten te bundelen, een of meerdere producten stevigheid te geven en/of, als informatiedrager, informatie betreffende het product weer te geven. Doorgaans vormen banderolleermachines een lus van bandmateriaal om een product, waarbij de lus vervolgens wordt aangetrokken om de banderol i met een bepaalde bandspanning meer of minder strak om het product aan te brengen.

De banderolleercapaciteit, dat wil zeggen het aantal producten per tijdseenheid dat van een banderol kan worden voorzien, van huidige banderolleermachines laat doorgaans te wensen over. Tevens komt het veelvuldig voor dat een banderol te strak of te los om het product is gespannen. )

Het is derhalve een doel van de onderhavige uitvinding om een banderolleermachine te verschaffen met een grotere banderolleercapaciteit en een hogere precisie van de aan te brengen bandspanning.

De uitvinding verschaft hiertoe een inrichting van de in de aanhef vermelde soort met als i bijzonderheid dat toevoermechanisme transportmiddelen omvat voor het over een deel van diens lengte inklemmen en geleid transporteren van het bandmateriaal en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen. Het op deze wijze inklemmen en transporteren zorgt ervoor dat het bandmateriaal altijd correct spoort, ongeacht de stijfheid en dikte van het bandmateriaal. Dit heeft een bijzonder voordelig effect op de versnelling, snelheid en precisie waarmee bandmateriaal ) kan worden toegevoerd en teruggetrokken. Zeer dun en flexibel bandmateriaal kan hierdoor met een hoge snelheid door de inrichting heen en weer worden getransporteerd en tevens wordt de precisie, waarmee de banderol om het product wordt gespannen, over een groot krachtbereik aanzienlijk vergroot. Dientengevolge wordt de banderolleercapaciteit aanzienlijk verhoogd. Afhankelijk van het te gebruiken bandmateriaal, dan wel van de materialen van een uit ! verschillende lagen opgebouwd bandmateriaal (ook wel laminaat genoemd), kunnen banderolleersnelheden tot 10 m/s met banderolleerversnellingen tot 160 m/s2 met flexibel bandmateriaal van 20 μιη tot 50 μιη dik worden bereikt. Een typisch bandmateriaal is een gelamineerde kunststoffolie.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvatten de ! transportmiddelen ten minste twee samenstellen, die elk poelies en ten minste een daaromheen te spannen eindloze transportband omvatten. Een bijzonder voordeel van een uit dergelijke samenstellen bestaand toevoermechanisme is dat de diameter van de poelies ten opzichte van elkaar kunnen worden gevarieerd, waardoor verscheidene overbrengingsverhoudingen worden gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat onder transportband onder meer een transportriem, een ) transportsnaar of een samenstel daarvan en dergelijke wordt verstaan.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm staat een lengtedeel van de van de poelies afgekeerde zijde van de transportband van een eerste samenstel via daartussen te geleiden bandmateriaal in contact met een lengtedeel van de van de poelies afgekeerde zijde van de transportband van een ! tweede samenstel. Doordat de transportband van het eerste samenstel en de transportband van het tweede samenstel over een deel van hun lengten via het bandmateriaal met elkaar in contact staan, wordt het bandmateriaal over een deel van zijn lengte ingeklemd. Hierdoor kan bandmateriaal snel en precies worden aangevoerd en teruggetrokken, waardoor de banderol over een groot bereik van bandspanning met grote precisie en hoge snelheid kan worden aangebracht, ongeacht de dikte en ) stijfheid van het bandmateriaal. Dit is met een in huidige banderolleermachines veelal gebruikte aandrukrol niet mogelijk.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm staan de lengtedelen ter plaatse van een poelie met elkaar in contact, zodanig dat de kromming van de poelie een gekromd contactvlak tussen de lengtedelen ! van de transportbanden definieert. Hierdoor wordt het bandmateriaal over een gekromd contactvlak ingeklemd. Dit heeft als bijzonder voordeel dat, gezien in de transportrichting van het bandmateriaal, het bandmateriaal na inklemming althans nagenoeg in het verlengde van het bandmateriaal vóór inklemming ligt. Hierdoor worden ontsporing en opstroping van het bandmateriaal en dergelijke effecten voorkomen. Opgemerkt wordt dat de kromming van het ) gekromde contactvlak bij voorkeur de omtrek van een deel van een cirkel volgt.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm bewegen de transportbanden ter plaatse van het contactvlak met eenzelfde hoeksnelheid voort. Een gelijke hoeksnelheid van de transportbanden ter plaatse van het contactvlak zorgt er eveneens voor dat effecten als het opstropen en ontsporen van ! het bandmateriaal en dergelijke worden voorkomen.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het van de poelie afgekeerde oppervlak van de transportband althans gedeeltelijk ruw. Een ruw oppervlak vergroot de wrijvings weer stand tussen de transportband en het bandmateriaal en voorkomt daarmee dat de transportband en het bandmateriaal ten opzichte van elkaar gaan bewegen, hetgeen ook wel wordt aangeduid als slip. De ! grootte van de wrijvings weer stand bepaalt de maximale versnelling waarmee de transportband kan worden aangedreven zonder dat er noemenswaardige slip optreedt. Een grote wrijvingsweerstand staat een grote versnelling toe, hetgeen voorziet in de mogelijkheid om bandmateriaal met hoge snelheid heen en weer te transporteren. ) In een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het buitenoppervlak van ten minste een poelie en/of het naar de poelie toegekeerde oppervlak van de transportband van ten minste een samenstel althans gedeeltelijk ruw. Een dergelijk ruw oppervlak vergroot de wrijvingsweerstand tussen de poelie en de transportband en voorkomt daarmee dat de poelie en de transportband ten opzichte van elkaar gaan bewegen. Gelijk aan het hierboven beschreven effect van een vergrote wrijvingsweerstand 1 tussen de transportband en het bandmateriaal, staat dit een grote versnelling toe, hetgeen voorziet in de mogelijkheid om bandmateriaal met hoge snelheid heen en weer te transporteren.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm hebben de poelies buitenvertanding en omvatten de transportbanden op de poelies aan te grijpen eindloze enkelzijdig getande tandriemen. Een ) bijzonder voordeel van dit kenmerk is dat de op de poelie aan te brengen versnelling over een groot versnellingsbereik althans nagenoeg zonder slip op de transportband kan worden overgebracht.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de transportbanden uit een elastisch materiaal, bij voorkeur uit rubber, vervaardigd. Een elastisch vervormbare transportband heeft als bijzonder ! voordeel dat het gedurende langdurig gebruik op spanning om de poelies kan worden gehouden, eventueel middels zogenaamde spanrollen.

Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is ten minste een poelie of ten minste een poelie van elk samenstel aangedreven en strekken de omwentelingsassen van de poelies zich bij voorkeur ) althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uit en/of bevinden de cirkel vormige middenvlakken van de poelies zich althans nagenoeg in een en hetzelfde platte vlak. Opgemerkt wordt dat bij gebruik van transportsnaren de oriëntatie en de positie van de poelies minder van belang zijn, aangezien de transportsnaren een willekeurige oriëntatie ten opzichte van elkaar kunnen hebben om de gewenste inklemming en geleiding te bewerkstelligen.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van in een tekening weergegeven figuren, waarbij figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een banderol leermachine in een ! voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding biedt; figuur 2 een dwarsdoorsnede van een deel van de banderol leermachine van figuur 1 toont; figuur 3 een perspectivisch aanzicht van een eerste toevoermechanisme in de ) banderolleermachine van figuur 1 laat zien; en figuur 4 een perspectivisch aanzicht van een tweede toevoermechanisme in de banderolleermachine van figuur 1 toont. i Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van een banderolleermachine 100. Een dergelijke banderolleermachine voert bandmateriaal 101 van een voorraadrol 102 door de machine naar wikkelmiddelen 103. In zijn traject naar de wikkelmiddelen 103 wordt het bandmateriaal 101 achtereenvolgens door een eerste toevoermechanisme 104 gevoerd, over een stel van transportsnaren 105 geleid en via een tweede toevoermechanisme 106 naar de wikkelmiddelen 103 ) gevoerd. De wikkelmiddelen 103 vormen vervolgens een lus van bandmateriaal 101 om een te banderolleren product 107. Tenslotte wordt de lus van bandmateriaal 101 gesloten onder het product 107, bijvoorbeeld door middel van een lijmverbinding, en wordt de gesloten lus door snijmiddelen van het voorliggende bandmateriaal 101 losgesneden. Opgemerkt wordt dat het tweede toevoermechanisme 106 volgens de getoonde uitvoeringsvorm het bandmateriaal 101 in ! twee aan elkaar tegengestelde richtingen kan transporteren, waardoor het bandmateriaal 101 kan worden teruggetrokken teneinde de lus van bandmateriaal 101 om het te banderolleren product 107 heen te spannen, alvorens de lus gesloten wordt.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van een deel van de banderolleermachine 100, waarbij het traject van het bandmateriaal 101 door het eerste toevoermechanisme 104 en over het stel van ) transportsnaren 105 richting het tweede toevoermechanisme wordt getoond. Voorts toont figuur 2 onderdelen van het eerste toevoermechanisme 104, bestaande uit een elektromotor 108, tandwielen 109, 110 en 111, spanrollen 112, 113, 114 en 115 en transportriemen 116, 117 en 118. De samenwerking van deze onderdelen wordt nader uitgelegd in figuur 3. Tevens toont figuur 2 dat het stel van transportsnaren 105 uit twee hoofdstellen van transportsnaren 1051 en 1052 bestaat, ! die elk via aangedreven snaarwielen 119 en 120 door afzonderlijke elektromotoren wordt aangedreven. Hoofdstel 1051 omvat 4 stellen van transportsnaren 1051a, 1051b, 1051c en 105ld. Hoofdstel 1052 omvat op zijn beurt 7 stellen van transportsnaren 1052a, 1052b, 1052c, 1052d, 1052e, 1052f en 1052g. Op deze wijze vormen de twee hoofdstellen 1051 en 1052 een buffermechanisme 201, dat elk van de benen 101a en 101b van een vrije lus van het bandmateriaal ! 101 met een afzonderlijke snelheid transporteert. Hierdoor wordt de snelheid waarmee bandmateriaal van de voorraadrol 102 wordt afgewikkeld, losgekoppeld van de snelheid waarmee bandmateriaal 101 door de wikkelmiddelen 103 om een product 107 wordt aangebracht. Tevens is het tweede stel van transportsnaren 1052 in twee tegengestelde richtingen beweegbaar, waardoor het bandmateriaal 101 in samenwerking met het tweede toevoermechanisme 106 kan worden ) teruggetrokken om het om het product 107 te spannen.

Figuur 3 toont een perspectivisch aanzicht van een voorzijde 104a van het eerste toevoermechanisme 104. Het bandmateriaal 101 afkomstig van de voorraadrol 102 wordt tijdens gebruik van de banderolleermachine 100 volgens met pijlen aangeduide transportrichtingen 121a en 121b van een ingangszijde 104c door het eerste toevoermechanisme 104 naar een uitgangszijde 1 104d getransporteerd. Onder verwijzing naar figuren 1 en 2, bevindt de voorraadrol 102 zich derhalve aan de ingangszijde 104c en bevindt het stel van transportsnaren 105 zich aan de uitgangszijde 104d. Het transport geschiedt als volgt: elektromotor 108 drijft tandwiel 109 met buitenvertanding aan, als gevolg waarvan tandwiel 109 om zijn omwentelingsas draait. Tandwiel 109 is middels een enkelzijdig getande eindloze transportriem 116 verbonden met tandwiel 110, ) welke ook is voorzien van buitenvertanding. Tandwiel 110 doet vervolgens tandwiel 111, via een tweede om tandwielen 110 en 111 middels spanrollen 112 en 113 gespannen eindloze enkelzijdig getande transportriem 117, om zijn omwentelingsas draaien. Ten opzichte van de omwentelingsas van tandwiel 111 bevinden zich aan weerszijden van de vertande rand van tandwiel 111 spanrollen 114 en 115. Om deze spanrollen 114 en 115 is een transportriem 118 gespannen, waarbij de ! hartlijn van transportriem 118, die in de looprichting van transportriem 118 wijst, zich althans nagenoeg evenwijdig uitstrekt aan die van transportriem 117 en althans nagenoeg op dezelfde hoogte z ligt als die van transportriem 117. Doordat de spanrollen 114 en 115 zich aan weerszijden van de rand van tandwiel 111 bevinden en de transportriemen 117 en 118 zodanig ten opzichte van elkaar georiënteerd zijn, staan transportriem 117 en 118 via het daartussen te transporteren ) bandmateriaal 101 over een deel van hun lengten met elkaar in contact en definiëren een gekromd contactvlak 122 tussen hun lengtedelen ter plaatse van tandwiel 111. Hierdoor wordt het bandmateriaal 101 over het gekromde contactvlak 122 ingeklemd. Dit heeft als voordeel dat de transportrichtingen 121a en 121b van respectievelijk het voor inklemming ingevoerde en na inklemming uitgevoerde bandmateriaal 101 in eikaars verlengde liggen. Als gevolg daarvan kan ! het bandmateriaal niet alleen zonder ongewenste ontsporingseffecten snel worden getransporteerd, maar ook kan de hoeveelheid van te transporteren bandmateriaal met een hoge precisie worden gecontroleerd. In de getoonde uitvoeringsvorm is tandwiel 111, evenals tandwielen 109 en 110, cirkel vormig, waardoor de kromming van het gekromde contactvlak 122 de omtrek van een deel van een cirkel volgt. Door voldoende frictie tussen het bandmateriaal 101 en transportriemen 117 ! en 118 te realiseren zullen de transportriemen 117 en 118 ter plaatse van het gekromde contactvlak 122 met eenzelfde hoeksnelheid voortbewegen, waardoor veelal in huidige banderol leermachi nes voorkomende effecten als ontsporing, opstroping en dergelijke van banderolleermateriaal worden voorkomen. Opgemerkt wordt dat spanrollen 112, 113, 114 en 115 alle hun spanfunctie op de transportriemen 117 en 118 uitoefenen door middel van veermechanismen aan de achterzijde 104b ) van het eerste toevoermechanisme 104.

Figuur 4 toont een perspectivisch aanzicht van het tweede toevoermechanisme 106. Hoofdzakelijk bestaat dit tweede toevoermechanisme 106 uit een elektromotor 124 en twee direct op de elektromotor 124 aangebrachte van buitenvertanding voorziene tandwielen, waarvan een tandwiel 125a zich aan de voorzijde 106a van het tweede toevoermechanisme 106 bevindt en het andere ! tandwiel 125b (niet getoond) aan de achterzijde 106b van het tweede toevoermechanisme 106 op de elektromotor 124 is aangebracht. Tandwielen 125a en 125b drijven twee samenstellen van tandwielen, spanrollen en transportriemen via respectievelijk transportriem 126a en 126b (niet getoond) aan, waarbij het eerste samenstel bestaat uit een tandwiel 127, vijf spanrollen 128, 129, 130, 131 en 132 en een transportriem 133, en het tweede samenstel uit een tandwiel 134, drie ) spanrollen 135, 136 en 137 en een transportriem 138. Het bandmateriaal 101 afkomstig van het stel van transportsnaren 105 wordt tijdens gebruik van de banderol leermachi ne 100 volgens met pijlen aangeduide transportrichtingen 123 a en 123b van een ingangszijde 106c door het eerste toevoermechanisme 106 naar een uitgangszijde 106d getransporteerd. Met verwijzing naar figuren 1 en 2, bevindt het stel van transportsnaren 105 zich aan de ingangszijde 106c en bevinden de ! wikkelmiddelen 103 zich aan de uitgangszijde 106d. Het transport van bandmateriaal 101 geschiedt als volgt: de elektromotor 124 drijft een tandwiel 125a met buitenvertanding aan, als gevolg waarvan tandwiel 125a tijdens bedrijf om zijn omwentelingsas draait. Tandwiel 125a is middels de enkelzijdig getande eindloze transportriem 126a verbonden met tandwiel 127, welke ook is voorzien van buitenvertanding, waardoor tandwiel 127 tijdens bedrijf om zijn ) omwentelingsas draait. Tandwiel 127 doet vervolgens de transportriem 133 over spanrollen 128, 129, 130, 131 en 132 voortbewegen. Het niet getoonde tandwiel 125b aan de achterzijde 106b van het tweede toevoermechanisme 106 is middels de enkelzijdig getande eindloze transportriem 126b verbonden met tandwiel 134, welke ook is voorzien van buitenvertanding, waardoor tandwiel 134 tijdens bedrijf om zijn omwentelingsas draait. Tandwiel 134 doet vervolgens de transportriem 138 ! over spanrollen 135, 136 en 137 voortbewegen. De hartlijn van transportriem 133, die in de looprichting van transportriem 133 wijst, strekt zich althans nagenoeg evenwijdig uit aan die van transportriem 138 en ligt op althans nagenoeg dezelfde hoogte z als die van transportriem 138. Doordat de spanrollen 135 en 136 zich aan weerszijden van de rand van tandwiel 127 bevinden en de transportriemen 133 en 138 zodanig ten opzichte van elkaar georiënteerd zijn, staan ! transportriem 133 en 138 via het daartussen te transporteren bandmateriaal 101 over een deel van hun lengten met elkaar in contact en definiëren ze een gekromd contactvlak 139 tussen hun lengtedelen ter plaatse van tandwiel 127. Hierdoor wordt het bandmateriaal 101 over het gekromde contactvlak 139 ingeklemd. Dit heeft als voordeel dat de transportrichtingen 123a en 123b van respectievelijk het voor inklemming ingevoerde en na inklemming uitgevoerde bandmateriaal 101 ) in eikaars verlengde liggen. Als gevolg daarvan kan het bandmateriaal niet alleen zonder ongewenste ontsporingseffecten snel worden getransporteerd, maar ook kan de hoeveelheid van te transporteren bandmateriaal met een hoge precisie worden gecontroleerd. Dit komt zeer enerzijds zeer ten goede aan de banderolleercapaciteit en anderzijds aan de precisie waarmee een bepaalde hoeveelheid aan bandmateriaal kan worden teruggetrokken, hetgeen voorziet in een hoge precisie ! over een groot krachtbereik waarin het bandmateriaal om het product kan worden gespannen. In de getoonde uitvoeringsvorm is tandwiel 127 cirkel vormig, waardoor de kromming van het gekromde contactvlak 139 de omtrek van een deel van een cirkel volgt. Door voldoende frictie tussen het bandmateriaal 101 en transportriemen 133 en 138 te realiseren zullen de transportriemen 133 en 138 ter plaatse van het gekromde contactvlak 139 met eenzelfde hoeksnelheid ) voortbewegen, waardoor veelal in huidige banderol leermachi nes voorkomende effecten als ontsporing, opstroping en dergelijke van banderolleermateriaal wordt voorkomen. Voorts toont figuur 4 dat spanrollen 130 en 136 hun spanfunctie op de transportriemen 133 en 138 uitoefenen door middelen van respectievelijk veermechanismen 140 en 141. Opgemerkt dat spanrollen 128, 129, 131, 132, 135 en 137 alle hun spanfunctie op de transportriemen 133 en 138 uitoefenen door ! middel van dergelijke veermechanismen aan ofwel de voorzijde 106a ofwel achterzijde 106b van het tweede toevoermechanisme 106.

De uitvinding beperkt zich niet tot de weergegeven uitvoeringsvorm, doch strekt zich tevens uit tot andere voorkeursvarianten vallend binnen het bereik van de aangehechte conclusies.

Claims (10)

1. Inrichting voor het banderolleren van producten, omvattende: een toevoermechanisme voor het van een voorraadrol toevoeren van bandmateriaal, ! middelen voor het rond een ruimte voor het opnemen van producten vormen van een lus in een einddeel van het bandmateriaal, middelen voor het afsnijden van het einddeel en middelen voor het sluiten van de lus, met het kenmerk, dat het toevoermechanisme transportmiddelen omvat voor het over een deel van diens lengte inklemmen en geleid transporteren van het bandmateriaal en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de ) transportmiddelen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de transportmiddelen ten minste twee samenstellen omvatten, die elk poelies en ten minste een daaromheen te spannen eindloze transportband omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij een lengtedeel van de van de poelies afgekeerde zijde van de transportband van een eerste samenstel via daartussen te geleiden bandmateriaal in contact staat met een lengtedeel van de van de poelies afgekeerde zijde van de transportband van een tweede samenstel. )

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de lengtedelen ter plaatse van een poelie met elkaar in contact staan, zodanig dat de kromming van de poelie een gekromd contactvlak tussen de lengtedelen van de transportbanden definieert. ! 5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de transportbanden ter plaatse van het contactvlak met eenzelfde hoeksnelheid voortbewegen.

6. Inrichting volgens een van de conclusies 2-5, waarbij het van de poelies afgekeerde oppervlak van de transportband althans gedeeltelijk ruw is. )

7. Inrichting volgens een van de conclusies 2-6, waarbij het buitenoppervlak van ten minste een poelie en/of het naar de poelies toegekeerde oppervlak van de transportband van ten minste een samenstel althans gedeeltelijk ruw is.

8. Inrichting volgens een van de conclusies 2-7, waarbij de poelies buitenvertanding hebben en de transportbanden op de poelies aan te grijpen eindloze enkelzijdig getande tandriemen omvatten. ! 9. Inrichting volgens een van de conclusies 2-8, waarbij de transportbanden uit een elastisch materiaal, bij voorkeur uit rubber, zijn vervaardigd.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 2-9, waarbij ten minste een poelie is aangedreven. ) 11. Inrichting volgens een van de conclusies 2-10, waarbij ten minste een poelie van elk samenstel is aangedreven.

12. Inrichting volgens een van de conclusies 2-11, waarbij de omwentelingsassen van de poelies zich althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken.

13. Inrichting volgens een van de conclusies 2-12, waarbij de cirkel vormige middenvlakken van de poelies zich althans nagenoeg in een en hetzelfde platte vlak bevinden.