NL2012475A

NL2012475A - Transporteur voor het in hoogterichting transporteren van goederen.

Info

Publication number: NL2012475A
Application number: NL2012475A
Authority: NL
Inventors: Balk Wouter
Original assignee: Ambaflex Int B V
Priority date: 2014-03-19
Filing date: 2014-03-19
Publication date: 2015-12-08
Also published as: DK3119705T3; EP3119705B1; ES2713441T3; EP3119705A1; CN106163950B; CN106163950A; TR201902076T4; US20170096302A1; PL3119705T3; WO2015142176A1; US9908711B2; NL2012475B1

Description

Transporteur voor het in hoogterichting transporteren van goederen

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een transporteur voor het in hoogterichting transporteren van goederen, omvattende een frame en een door het frame ondersteunde aandrijfbare transportband die een helixvormige baan in een transportrichting om een centrale hartlijn volgt en die is voorzien van ten opzichte van elkaar beweegbare lamellen met aan de bovenzijde een draagvlak, waarbij zich aan de onderzijde van de transportband binnenrollen en buitenrollen bevinden die roteerbaar zijn om binnenste respectievelijk buitenste ro-tatie-assen die een hoek maken met het draagvlak en waarbij de buitenrollen zich op grotere afstand van de centrale hartlijn bevinden dan de binnenrollen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit EP 1 902 978.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een verbeterde transporteur.

Dit doel wordt bereikt met de inrichting volgens de uitvinding, waarbij het frame is voorzien van een radiaal buitenwaarts gericht eerste geleidingsvlak voor het in buitenwaartse richting ten opzichte van de centrale hartlijn ondersteunen van de buitenrollen en een op afstand van het eerste geleidingsvlak gelegen omhoog gericht tweede geleidingsvlak voor het in opwaartse richting ondersteunen van de transportband.

Doordat het eerste geleidingsvlak de buitenrollen van de respectievelijke lamellen in radiale richting ondersteunt, is de neiging tot omhoogwippen van de lamellen onder bedrijfsomstandigheden relatief gering. De aanwezigheid van de binnenrol maakt het mogelijk om dezelfde transportband in een voorgaand of navolgend traject met een omgekeerde bocht te geleiden .

Het tweede geleidingsvlak kan zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn tussen de binnenste en buitenste rotatie-assen bevinden. Dit maakt een compacte bouw mogelijk. Eventueel bevindt het tweede geleidingsvlak zich tenminste gedeeltelijk in radi- ale richting ten opzichte van de centrale hartlijn tussen de binnenrollen en de buitenrollen.

In een alternatieve uitvoeringsvorm bevindt het tweede geleidingsvlak zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn buiten het bereik tussen de binnenste en buitenste rotatie-assen.

Het is ook mogelijk dat het tweede geleidingsvlak zich tenminste gedeeltelijk ter plaatse van ten minste één van de binnenrollen en de buitenrollen bevindt teneinde de transportband in opwaartse richting te ondersteunen via ten minste één van de binnenrollen en de buitenrollen.

In een andere alternatieve uitvoeringsvorm bevindt het tweede geleidingsvlak zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn buiten de binnenrollen en de buitenrollen.

Gezien in axiale richting van de buitenste rotatie-as kan ter plaatse van een lamel het tweede geleidingsvlak zich tenminste gedeeltelijk op afstand van het eerste geleidingsvlak bevinden.

Om de stabiliteit van de afzonderlijke lamellen te maximaliseren kan het tweede geleidingsvlak ten minste twee segmenten omvatten die in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn op afstand van elkaar zijn gelegen. De segmenten kunnen symmetrisch ten opzichte van de hartlijn van de transportband zijn gelegen.

In een praktische uitvoeringsvorm bevinden de binnenrollen en de buitenrollen zich aan weerszijden van de hartlijn van de transportband langs de helixvormige baan.

In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat het tweede geleidingsvlak de buitenomtrekken van ondersteuningsrollen, die roteerbaar zijn om respectievelijke rotatie-assen die zich in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn uitstrekken. Het tweede geleidingsvlak kan bijvoorbeeld een smalle rollenbaan vormen.

Om de kans op omhoogwippen van de lamellen verder te verminderen kan het frame zijn voorzien van een omlaag gericht derde geleidingsvlak voor het neerhouden van de lamellen, waarbij het derde geleidingsvlak op afstand van het eerste geleidingsvlak is gelegen. Ter plaatse van een lamel ligt het derde geleidingsvlak bij voorkeur aan de onderzijde daarvan, zodat het draagvlak vrij blijft.

Het derde geleidingsvlak kan zodanig zijn gepositioneerd, dat het met ten minste één van de buitenrollen en de binnenrollen samenwerkt.

Het derde geleidingsvlak kan met de binnenrollen samenwerken aan gedeelten van zijden daarvan die zich het dichtst bij de buitenrollen bevinden.

In een praktische uitvoeringsvorm strekken ten minste één van de binnenste en de buitenste rotatie-assen zich loodrecht op de respectievelijke draagvlakken van de lamellen uit.

Elk van de lamellen kan zijn voorzien van een binnenrol en een buitenrol, die direct op een gedeelte van de lamel zijn bevestigd, dat het draagvlak bevat.

De lamellen kunnen ter plaatse van de hartlijn van de transportband langs de helixvormige baan met elkaar zijn verbonden, bijvoorbeeld via een verbindingsorgaan, zoals een ketting. Het verbindingsorgaan kan worden aangedreven, zodat de lamellen worden voortbewogen. In het geval dat de lamellen direct met elkaar zijn verbonden, trekken de lamellen elkaar voort langs de helixvormige baan.

In een praktische uitvoeringsvorm liggen de binnenste en buitenste rotatie-as ter plaatse van een lamel althans ongeveer in één vlak, dat zich in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn uitstrekt.

Verder kunnen de lamellen langwerpig zijn, waarbij de lengterichting van de lamellen zich loodrecht op de transport-richting uitstrekt.

Het bovengenoemde vlak kan door de hartlijn in lengterichting van de lamel lopen.

In een bijzondere uitvoeringsvorm strekken de lamellen vanuit de hartlijn van de transportband gezien in hun lengterichting voorbij het tweede geleidingsvlak uit. Dit heeft als voordeel, dat op korte afstand van de transportband een parallelle transportband met ondersteuning kan worden geplaatst .

De uitvinding zal hierna verder worden toegelicht aan de hand van tekeningen, die uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding schematisch weergeven.

Fig. 1 is een zijaanzicht van een uitvoeringsvoor-beeld van de transporteur volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een bovenaanzicht van het frame van de transporteur van Fig. 1.

Fig. 3 is een op grotere schaal weergegeven bovenaanzicht van de lamellen van een klein gedeelte van de transportband van de transporteur volgens Fig. 1 en 2 in de helixvormige baan.

Fig. 4 is een op grotere schaal weergegeven doorsnede volgens de lijn IV-IV in Fig. 3.

Fig. 5-14 zijn met Fig. 4 overeenkomende doorsneden van uitvoeringsvarianten.

Fig. 1 toont een transporteur voor het in hoogterich-ting transporteren van goederen via een helixvormige transportbaan. De weergegeven transporteur omvat een frame 1, dat in dit geval is voorzien van een centrale kolom 2 met voeten 3 en een om de kolom 2 verlopende en daaraan bevestigde helixvormige geleidingsgoot 4. De centrale kolom 2 heeft een centrale hartlijn 2a waaromheen de helixvormige transportbaan loopt. Aan het bovenste en onderste uiteinde van de geleidingsgoot 4 is een eindrol 5, 6 aangebracht en tussen deze uiteinden van de helixvormige geleidingsgoot 4 verloopt een terugvoergoot 7 van het frame 1.

De transporteur omvat verder een door het frame 1 ondersteunde aandrijfbare eindloze transportband 8 die de helixvormige baan in een transportrichting om de centrale hartlijn 2a volgt. De transportband 8 wordt door het frame 1 in de helixvormige baan ondersteund en in een terugloopgedeel-te ter plaatse van de terugvoergoot 7 over een andere baan geleid.

In Fig. 1 worden vier windingen van de geleidingsgoot 4 getoond, maar dit aantal kan groter of kleiner zijn. De eindrol 5 of 6, en desgewenst ook nog hulpaandrijvingen op andere plaatsen in de transportbaan, kunnen door middel van een aandrijving zoals een aandrijfmotor worden aangedreven. Ook een lineaire aandrijving van de transportband 8 is mogelijk.

De transportband 8 is voorzien van een groot aantal onderling gekoppelde lamellen 9. De lamellen 9 zijn langwerpig en de lengterichting van de lamellen 9 strekken zich loodrecht op de transportrichting uit. De lamellen 9 kunnen direct aan elkaar zijn gekoppeld of indirect via een eindloos verbin-dingsorgaan, zoals een ketting. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld heeft de bovenzijde van een lamel 9 een plat draagvlak. De lamellen 9 sluiten in hun transportbaan zodanig nauw op elkaar aan dat één product door een aantal aan elkaar grenzende lamellen 9 kan worden gedragen en getransporteerd .

In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn de lamellen 9 onderling scharnierbaar verbonden. De lamellen zijn ten opzichte van elkaar scharnierbaar om zowel een eerste as evenwijdig aan hun draagvlak en loodrecht op de transportrich-ting als een tweede as loodrecht op het draagvlak. De laatste scharnierbeweging maakt de helixbaan mogelijk, terwijl de eerstgenoemde scharnierbeweging de buiging van de transportband 8 om de eindrollen 5 en 6 mogelijk maakt.

Doordat de lamellen 9, gezien vanaf de hartlijn van de transportband 8, nabij hun uiteinden enigszins taps toelopen, hinderen de lamellen 9 elkaar niet in de bochten. Andere vormen, zoals een ruitvorm, V-vorm, een vertande vorm, en ook overlappingen of een combinatie daarvan zijn mogelijk.

Fig. 2 en 4 tonen dat de geleidingsgoot 4 van het frame 1 is voorzien van helixvormige profielen 10 voor het ondersteunen van de transportband 8. Hieronder zal worden toegelicht dat er uitvoeringsvarianten zijn met een verschillend aantal helixvormige profielen 10, aangeduid met verwijzingscijfers 10a-10d.

Fig. 4 toont, dat in dit uitvoeringsvoorbeeld de lamellen 9 onderling zijn verbonden door een verbindingsorgaan in de vorm van een ketting 12, bijvoorbeeld een zogenaamde 'side-bow' ketting of ruimteketting die een buiging in twee richtingen en torsie toestaat, zodat de ketting 12 de helixvormige baan kan doorlopen. Zoals Fig. 4 laat zien, is de onderzijde van de lamel 9 aan de ketting 12 bevestigd tussen twee neerwaarts gerichte verticale flenzen 13 van de lamel 9.

De lamel 9 is aan de onderzijde verder voorzien van een binnenrol 14 en een buitenrol 15, die roteerbaar zijn om een binnenste rotatie-as 16 respectievelijk buitenste rotatie-as 17. De buitenrol 15 bevindt zich op grotere afstand van de centrale hartlijn 2a dan de binnenrol 14. In het in Fig. 4 getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn de binnenrol 14 en buitenrol 15 even groot en hebben een cilindrisch loopvlak, maar afwijkende afmetingen en vormen zijn mogelijk. Ook staan in dit geval de binnenste rotatie-as 16 en de buitenste rotatie-as 17 loodrecht op het draagvlak van de lamel 9, maar een hoek met het draagvlak is eveneens denkbaar.

Zoals bij de lamel 9 volgens Fig. 4 is te zien, liggen de binnenste en de buitenste rotatie-as 16, 17 in één vlak, dat zich in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn 2a uitstrekt. De hartlijn van de lamel 9 in lengterichting ligt in dit vlak, zodat de lamel 9 met de binnenrol 14 en de buitenrol 15 symmetrisch is in de transportrichting .

In Fig. 4 zijn de geleidingsprofielen 10 aangeduid als een buitenste geleidingsprofiel 10a en een binnenste geleidingsprof iel 10b. Fig. 4 toont dat de buitenrol 15 samenwerkt met een radiaal buitenwaarts gericht eerste gelei-dingsvlak 18 van het buitenste geleidingsprofiel 10a. Onder bedrijfsomstandigheden lopen de buitenrollen 15 van de lamellen 9 dus over het eerste geleidingsvlak 18. De binnenrol 14 en de buitenrol 15 zijn in dit geval direct op het gedeelte van de lamel 9 bevestigd dat het draagvlak bevat, maar zouden in een alternatieve variant onderdeel van de ketting 12 kunnen zijn, zodat de binnenrol 14 en buitenrol 15 indirect deel uitmaken van de lamel 9. Dit is geïllustreerd in Fig. 15, waar de binnen- en buitenrol 14, 15 ter plaatse van een lamel 9 aan de ketting 12 zijn gemonteerd via beugels 21, terwijl de lamel 9 apart van de beugels 21 op de ketting is gemonteerd. Van bovenaf gezien hoeven de binnen- en buitenrol 14, 15 zich niet precies onder de lamel 9 te bevinden. De beugels 21 kunnen bijvoorbeeld aan een schalm van de ketting 12 tussen twee lamellen 9 zijn bevestigd.

De lamellen 9 worden ook in opwaartse richting ondersteund. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens Fig. 4 wordt de buitenrol 15 in opwaartse richting ondersteund door een segment 19a van een omhoog gericht tweede geleidingsvlak ter plaatse van het buitenste geleidingsprofiel 10a en een segment 19b van het omhoog gerichte tweede geleidingsvlak ter plaatse van het binnenste geleidingsprofiel 10b. De beide segmenten 19a, 19b vormen tezamen het tweede geleidingsvlak voor de op waartse ondersteuning van de lamellen 9, maar de segmenten 19a, 19b zijn in dit geval in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn 2a op afstand van elkaar gelegen. Het gemeenschappelijke tweede geleidingsvlak 19 bevindt zich in dit geval in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn 2a tussen de binnenste en buitenste rotatie-as 16, 17 .

Er wordt opgemerkt, dat in het in Fig. 4 getoonde uitvoeringsvoorbeeld het binnenste geleidingsprofiel 10b een naar de centrale hartlijn 2a gericht vlak heeft, dat contact maakt met de binnenrol 14, maar onder bedrijfsomstandigheden worden de radiale krachten primair via de buitenrol 15 en het eerste geleidingsvlak 18 van het buitenste geleidingsprofiel 10a geleid.

In de in Fig. 5 getoonde uitvoeringsvariant is te zien dat de binnenrol 14 in het geheel geen contact maakt met een geleidingsprofiel. In dit geval werkt de buitenrol 15 weer samen met het buitenwaarts gerichte eerste geleidingsvlak 18. De binnenrol 14 en buitenrol 15 worden in opwaartse richting niet direct ondersteund door het frame 1, maar de segmenten 19a, 19b van het tweede geleidingsvlak bevinden zich nu in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn 2a buiten de binnenrol 14 en de buitenrol 15. De segmenten 19a, 19b van het tweede geleidingsvlak ondersteunen de in lengterichting tegenover elkaar gelegen eindgedeelten van de lamel 9 en maken deel uit van een verder buitenste geleidingsprofiel 10c en een verder binnenste geleidingsprofiel lOd. Het binnenste gelei-dingsprofiel 10b heeft geen functie en is weggelaten in deze variant.

Fig. 6 toont een uitvoeringsvariant, waarbij de binnenrol 14 ook geen contact maakt met een geleidingsprofiel. De buitenrol 15 werkt samen met het buitenwaarts gerichte eerste geleidingsvlak 18. De verticale flenzen 13 van de lamel 9 glijden over het tweede geleidingsvlak 19, dat zich nu in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn 2a tussen de binnenrol 14 en de buitenrol 15 bevindt. In axiale richting van de binnenste en buitenste rotatie-assen 16, 17 bevindt het tweede geleidingsvlak 19 zich ongeveer ter plaatse van de rollen 14, 15, maar dit kan ook hoger of lager zijn.

In de in Fig. 7-14 getoonde uitvoeringsvarianten is te zien dat het frame is voorzien van een omlaag gericht derde geleidingsvlak 20, dat uit meerdere segmenten 20a, 20b kan be staan. Het omlaag gerichte derde geleidingsvlak 20 dient voor het neerhouden van de lamellen 9 onder bedrijfsomstandigheden, hetgeen vooral van belang kan zijn in het geval van lamellen 9 waarop geen product rust. Ter plaatse van een lamel 9 is het derde geleidingsvlak 20 evenals het tweede geleidingsvlak 19 op afstand van het eerste geleidingsvlak 18 gelegen.

De uitvoeringsvoorbeelden van Fig. 7 en 8 lijken veel op elkaar. Fig. 7 toont dat het derde geleidingsvlak is verdeeld over twee segmenten 20a en 20b, die samenwerken met omhooggerichte zijden van de binnen- en buitenrollen 14, 15.

Het betreft in dit geval gedeelten van de zijden van de binnen- en buitenrollen 14, 15 die het dichtst bij elkaar zijn gelegen. Fig. 8 toont, dat slechts de omhooggerichte zijden van de binnenrollen 14 met het derde geleidingsvlak 20 samenwerken. In beide uitvoeringsvoorbeelden is het derde geleidingsvlak 20 ter plaatse van een lamel 9 zowel in radiale richting als axiale richting van de buitenste rotatie-as 17 op afstand van het eerste geleidingsvlak 18 gelegen.

De uitvoeringsvariant volgens Fig. 9 vertoont gelijkenis met Fig. 6 voor wat betreft de opwaarts gerichte ondersteuning van de lamellen 9. Voor het neerwaarts houden van de lamellen werkt het derde geleidingsvlak 20 samen met gedeelten van de opwaarts gerichte zijden van de binnenrollen 14, welke gedeelten het dichtst bij de buitenrollen 15 zijn gelegen.

De uitvoeringsvariant volgens Fig. 10 wijkt af van die volgens Fig. 9 met betrekking tot de locatie van het tweede geleidingsvlak. In Fig. 10 is te zien, dat het tweede geleidingsvlak twee segmenten 19a, 19b omvat die in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn 2a tussen de binnenste en buitenste rotatieassen 16, 17 zijn gelegen.

De uitvoeringsvariant volgens Fig. 11 vertoont gelijkenis met Fig. 5 voor wat betreft de opwaarts gerichte ondersteuning van de lamellen 9. Voor het neerwaarts houden van de lamellen 9 is het verdere buitenste geleidingsprofiel 10c voorzien van het neerwaarts gerichte derde geleidingsvlak 20 dat samenwerkt met gedeelten van de opwaarts gerichte zijden van de buitenrollen 15, welke gedeelten het verst van de centrale hartlijn 2a zijn gelegen.

De uitvoeringsvariant volgens Fig. 12 wijkt af van die volgens Fig. 11 met betrekking tot de locatie van het derde geleidingsvlak 20, dat zich nu ter plaatse van het binnenste geleidingsprofiel 10b bevindt. Het derde geleidingsvlak 20 werkt samen met gedeelten van de opwaarts gerichte zijden van de binnenrollen 14, welke gedeelten het dichtst bij de buitenrollen 15 zijn gelegen.

De uitvoeringsvariant volgens Fig. 13 lijkt op die van Fig. 11, maar het derde geleidingsvlak 20 werkt niet per se samen met de buitenrollen 15 van de lamellen 9, maar met gedeelten van de lamellen 9 waaraan de buitenrollen 15 zijn gemonteerd. In dit geval zijn de van de centrale hartlijn 2a af gerichte uiteinden van de lamellen 9 voorzien van een on-dersnijding waarin een naar de centrale hartlijn 2a gericht uitsteeksel van het verdere buitenste geleidingsprofiel 10c wordt opgenomen. De bovenzijde van het uitsteeksel vormt een segment 19a van het opwaarts gericht tweede geleidingsvlak en de onderzijde van het uitsteeksel vormt het neerwaarts gerichte derde geleidingsvlak 20.

Er wordt opgemerkt, dat de segmenten 19a, 19b van het opwaarts gerichte tweede geleidingsvlak zoals getoond in Fig. 5, 11, 12 en 13 in radiale richting ten opzichte van de cen trale hartlijn 2a tot aan de buitenranden van de lamellen 9 uitstrekken, maar dit is niet noodzakelijk. Eén en/of beide segment(en) 19a, 19b kan/kunnen vanuit het hart van de lamel len 9 gezien voorbij de buitenrand(en) uitstrekken, of de lamellen 9 kunnen zich voorbij één en/of beide segmenten 19a, 19b uitstrekken.

In het uitvoeringsvoorbeeld volgens Fig. 14 worden zowel de binnenrollen 14 als de buitenrollen 15 in opwaartse richting ondersteund door segmenten 19a, 19b van het opwaarts gerichte tweede geleidingsvlak. De segmenten 19a, 19b werken samen met de verst uit elkaar gelegen gedeelten van de neerwaarts gerichte zijden van de binnenrollen 14 en de buitenrollen 15. Het derde geleidingsvlak 20 bevindt zich ter plaatse van het binnenste geleidingsprofiel 10b en werkt samen met gedeelten van de opwaarts gerichte zijden van de binnenrollen 14, die zich het dichtst bij de buitenrollen bevinden.

De uitvinding is niet beperkt tot de in de tekeningen weergegeven en hierboven beschreven uitvoeringsvoorbeelden die op verschillende manieren binnen het kader van de uitvinding kunnen worden gevarieerd. Het is bijvoorbeeld mogelijk, dat niet alle aan elkaar grenzende lamellen van een binnenrol en een buitenrol zijn voorzien.

Claims

1. Transporteur voor het in hoogterichting transporteren van goederen, omvattende een frame (1) en een door het frame (1) ondersteunde aandrijfbare transportband (8) die een helixvormige baan in een transportrichting om een centrale hartlijn (2a) volgt en is voorzien van ten opzichte van elkaar beweegbare lamellen (9) met aan de bovenzijde een draagvlak, waarbij zich aan de onderzijde van de transportband binnenrollen (14) en buitenrollen (15) bevinden die roteerbaar zijn om binnenste rotatie-assen (16) respectievelijk buitenste rota-tie-assen (17) die een hoek maken met het draagvlak en waarbij de buitenrollen (15) zich op grotere afstand van de centrale hartlijn (2a) bevinden dan de binnenrollen (14), waarbij het frame (1) is voorzien van een radiaal buitenwaarts gericht eerste geleidingsvlak (18) voor het in buitenwaartse richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) ondersteunen van de buitenrollen (15) en een op afstand van het eerste geleidingsvlak (18) gelegen omhoog gericht tweede geleidingsvlak (19) voor het in opwaartse richting ondersteunen van de transportband (8) .

2. Transporteur volgens conclusie 1, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) tussen de binnenste en buitenste rotatie-assen (16, 17) be vindt .

3. Transporteur volgens conclusie 1 of 2, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) tussen de binnenrollen (14) en de buitenrollen (15) bevindt.

4. Transporteur volgens conclusie 1, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) buiten het bereik tussen de binnenste en buitenste rotatie-assen (16, 17) bevindt.

5. Transporteur volgens conclusie 1 of 4, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) zich tenminste gedeeltelijk ter plaatse van ten minste één van de binnenrollen (14) en de buitenrollen (15) bevindt teneinde de transportband (8) in opwaartse richting te ondersteunen via ten minste één van de binnenrollen (14) en de buitenrollen (15).

6. Transporteur volgens conclusie 4, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) zich tenminste gedeeltelijk in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) buiten de binnenrollen (14) en de buitenrollen (15) bevindt.

7. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij ter plaatse van een lamel (9) het tweede geleidingsvlak (19) zich tenminste gedeeltelijk in axiale richting van de buitenste rotatie-as (17) op afstand van het eerste geleidingsvlak (18) bevindt.

8. Transporteur volgens één van de voorgaande conclu sies, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) ten minste twee segmenten (19a, 19b) omvat die in radiale richting ten opzich te van de centrale hartlijn (2a) op afstand van elkaar zijn gelegen.

9. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de binnenrollen (14) en de buitenrollen (15) zich aan weerszijden van de hartlijn van de transportband (8) langs de helixvormige baan bevinden.

10. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het tweede geleidingsvlak (19) de buitenomtrekken van ondersteuningsrollen omvat, welke roteerbaar zijn om respectievelijke rotatie-assen die zich in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) uitstrekken.

11. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het frame (1) is voorzien van een omlaag gericht derde geleidingsvlak (20) voor het neerhouden van de lamellen, waarbij het derde geleidingsvlak (20) op afstand van het eerste geleidingsvlak (18) is gelegen.

12. Transporteur volgens conclusie 11, waarbij het derde geleidingsvlak (20) zodanig is gepositioneerd, dat het met ten minste één van de buitenrollen (15) en de binnenrollen (14) samenwerkt.

13. Transporteur volgens conclusie 12, waarbij het derde geleidingsvlak (20) met de binnenrollen (14) samenwerkt aan gedeelten van zijden daarvan die zich het dichtst bij de buitenrollen (15) bevinden.

14. Transporteur volgens één van de voorgaande con clusies, waarbij ten minste één van de binnenste en de buitenste rotatie-assen (16, 17) zich loodrecht op de respec tievelijke draagvlakken uitstrekken.

15. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de lamellen (9) elk zijn voorzien van een binnenrol (14) en een buitenrol (15), die direct op een gedeelte van de lamel (9) zijn bevestigd, welk gedeelte het draagvlak bevat.

16. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de lamellen (9) ter plaatse van de hartlijn van de transportband langs de helixvormige baan met elkaar zijn verbonden.

17. Transporteur volgens conclusie 16, waarbij de lamellen (9) met elkaar zijn verbonden via een verbindingsor-gaan (12) dat de helixvormige baan volgt, bij voorkeur een ketting.

18. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de binnenste en buitenste rotatie-as (16, 17) ter plaatse van een lamel (9) althans ongeveer in één vlak liggen, dat zich in radiale richting ten opzichte van de centrale hartlijn (2a) uitstrekt.

19. Transporteur volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de lamellen (9) langwerpig zijn en de lengterichting van de lamellen (9) zich loodrecht op de trans-portrichting uitstrekken.

20. Transporteur volgens conclusie 18 en 19, waarbij het vlak althans ongeveer door de hartlijn in lengterichting van de lamel (9) loopt.

21. Transporteur volgens conclusie 8, waarbij de segmenten althans ongeveer symmetrisch ten opzichte van de hartlijn van de transportband (8) zijn gelegen.

22. Transporteur volgens conclusie 4 en 19, waarbij de lamellen (9) vanuit de hartlijn van de transportband (8) gezien in hun lengterichting voorbij het tweede geleidingsvlak (19) uitstrekken.