NL2008929C2 - Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen. Download PDF

Info

Publication number
NL2008929C2
NL2008929C2 NL2008929A NL2008929A NL2008929C2 NL 2008929 C2 NL2008929 C2 NL 2008929C2 NL 2008929 A NL2008929 A NL 2008929A NL 2008929 A NL2008929 A NL 2008929A NL 2008929 C2 NL2008929 C2 NL 2008929C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
water
suspension
jack
mixture
bulb
Prior art date
Application number
NL2008929A
Other languages
English (en)
Inventor
Dingeman Dijke
Original Assignee
Dijke Beheer B V Van
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Dijke Beheer B V Van filed Critical Dijke Beheer B V Van
Priority to NL2008929A priority Critical patent/NL2008929C2/nl
Priority to PCT/NL2013/050394 priority patent/WO2013183992A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2008929C2 publication Critical patent/NL2008929C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A23FOODS OR FOODSTUFFS; TREATMENT THEREOF, NOT COVERED BY OTHER CLASSES
    • A23NMACHINES OR APPARATUS FOR TREATING HARVESTED FRUIT, VEGETABLES OR FLOWER BULBS IN BULK, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; PEELING VEGETABLES OR FRUIT IN BULK; APPARATUS FOR PREPARING ANIMAL FEEDING- STUFFS
    • A23N12/00Machines for cleaning, blanching, drying or roasting fruits or vegetables, e.g. coffee, cocoa, nuts
    • A23N12/02Machines for cleaning, blanching, drying or roasting fruits or vegetables, e.g. coffee, cocoa, nuts for washing or blanching
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A23FOODS OR FOODSTUFFS; TREATMENT THEREOF, NOT COVERED BY OTHER CLASSES
    • A23NMACHINES OR APPARATUS FOR TREATING HARVESTED FRUIT, VEGETABLES OR FLOWER BULBS IN BULK, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; PEELING VEGETABLES OR FRUIT IN BULK; APPARATUS FOR PREPARING ANIMAL FEEDING- STUFFS
    • A23N12/00Machines for cleaning, blanching, drying or roasting fruits or vegetables, e.g. coffee, cocoa, nuts
    • A23N12/02Machines for cleaning, blanching, drying or roasting fruits or vegetables, e.g. coffee, cocoa, nuts for washing or blanching
    • A23N12/023Machines for cleaning, blanching, drying or roasting fruits or vegetables, e.g. coffee, cocoa, nuts for washing or blanching for washing potatoes, apples or similarly shaped vegetables or fruit

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Polymers & Plastics (AREA)
  • Apparatuses For Bulk Treatment Of Fruits And Vegetables And Apparatuses For Preparing Feeds (AREA)
  • Extraction Or Liquid Replacement (AREA)

Description

P97553NL00
Titel: Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het scheiden van bol- of knolgewassen van in hoofdzaak losse, zich na het rooien tussen genoemde gewassen bevindende verontreinigingen, zoals kluiten aarde, klei, stenen en andere onregelmatigheden.
5 Uit NL 9301204 van de aanvraagster is een wasinrichting bekend waarmee bol- of knolgewassen van losse verontreinigingen en meer hardnekkig aanklevend vuil kunnen worden ontdaan. De bolgewassen worden daartoe achtereenvolgens door een spoelbak en een opvangbak geleid. In de spoelbak worden de bolgewassen onder invloed van een in deze 10 bak opgewekte wervelstroom drijvend gehouden en ontdaan van aanklevend vuil. De grove verontreinigingen, zoals kluiten en stenen, zinken naar de bodem van de spoelbak en worden aldaar uit de bak verwijderd via daartoe voorziene afvoermiddelen. Het met de resterende, fijnere vuildelen verontreinigde spoelwater wordt naar de opvangbak geleid, waarin het 15 spoelwater tot rust kan komen, zodat daarin gesuspendeerde vaste deeltjes kunnen bezinken. Deze bezinksels worden vervolgens afgevoerd, bijvoorbeeld naar een opvangtank, terwijl het gezuiverde water wordt teruggevoerd naar de spoelbak voor hergebruik.
Ofschoon het merendeel van de verontreinigingen binnen relatief 20 korte tijd, bijvoorbeeld ongeveer drie kwartier, in de opvangbak bezinkt, heeft een resterend deel, in het bijzonder de fijnere vuildeeltjes, een veel langere bezinktijd nodig, bijvoorbeeld in de orde van een dag of meer. In de praktijk zullen deze deeltjes daarom niet uit het spoelwater worden verwijderd, waardoor het water tijdens gebruik geleidelijk vervuilt en op 25 den duur de bol- en knolgewassen niet afdoende zal kunnen reinigen. Het vervuilingsproces kan worden vertraagd door regelmatig schoon water aan 2 de inrichting toe te voeren. Dit leidt echter tot een ongewenst hoog waterverbruik. Bovendien kan het vervuilde water niet zonder meer worden geloosd, in verband met mogelijk daarin opgenomen milieubelastende stoffen.
5 In NL1016982 van aanvraagster zijn een inrichting en werkwijze beschreven waarbij onderin een bak water een vijzel is geplaatst voor het in de bak opwekken van een verticaal rondgaande stroming. Te reinigen bollen of knollen worden bovenin de bak gestort, samen met daartussen meegnomen en daaraan hangende verontreinigingen zoals klei, zand, 10 stenen en plantresten. In de stroming worden bollen of knollen drijvend gehouden en naar afvoermiddelen zoals een transportband gedreven, terwijl de verontreinigingen uitzakken en/of in de stroming worden meegenomen naar de onderzijde van de bak, waar zij kunnen bezinken en/of daarvandaan worden afgevoerd, bijvoorbeeld door een tweede transportband. In deze 15 bekende inrichting is één vijzel toegepast die zich in een lengterichting van de bak en over nagenoeg de gehele breedte daarvan uitstrekt.
Met deze inrichting kunnen de bollen of knollen relatief eenvoudig van de verontreinigen worden gescheiden, doch de vijzel zorgt voor hoge stromingensnelheden, met name bovenin de bak.
20 De uitvinding beoogt een inrichting voor het scheiden van bol- en knolgewassen van in hoofdzaak losse verontreinigingen te verschaffen. De uitvinding beoogt een dergelijke inrichting te verschaffen die anders is dan de bekende inrichtingen, als alternatief daarvoor. De uitvinding boogt voorts een dergelijke inrichting te verschaffen die voor vele verschillende 25 typen bol- en knolgewassen geschikt is.
In een aspect wordt een inrichting volgens de beschrijving gekenmerkt doordat een bak is voorzien, gevuld met water of een mengsel of suspensie van water en verontreinigingen. De bak is voorzien van aanvoermiddelen voor de aanvoer van met verontreinigingen vermengde 30 bol- of knolgewassen en afvoermiddelen voor de afvoer van tijdens gebruik 3 afgescheiden verontreinigingen. Voorts zijn afvoermiddelen voorzien voor de afvoer van de bol- of knolgewassen en middelen voor het in de bak in beweging houden van het water of het mengsel of de suspensie van water en verontreinigingen. Deze middelen voor het in beweging houden van het 5 water of het mengsel of de suspensie van water en verontreinigingen kan ten minste twee naast elkaar en nabij een bodem van de bak opgestelde vijzelinrichtingen omvatten.
In een inrichting volgens de beschrijving kan elk van de vijzelinrichtingen in een lengterichting van de vijzelinrichtingen gezien ten 10 minste twee achter elkaar opgestelde vijzels omvatten. Een eerste vijzel van elke vijzelinrichting kan daarbij aan of nabij een van de andere van de ten minste twee vijzels afgekeerd vrij einde zijn gelagerd. Een eerste vijzel kan aan of nabij twee tegenovergelegen einden zijn gelagerd en een andere van de ten minste twee vijzels slechts aan of nabij het naar de eerste vijzel 15 gekeerde einde. Daardoor kan het vrije einde bewegen teneinde te verhinderen dat de vijzel wordt afgeklemd door bijvoorbeeld een hard verontreinigingsdeel zoals een steen.
In een inrichting volgens de beschrijving wordt bij voorkeur op voordelige wijze gebruik gemaakt van het verschil in soortelijke dichtheid 20 van de te scheiden bolgewassen en de verontreinigingen, zoals beschreven in NL1016982, door deze in een vloeibaar mengsel te brengen, waarvan een dichtheid is gelegen tussen de soortelijke dichtheden van beide te scheiden producten. Hierbij zullen de zwaardere producten, de verontreinigingen, omlaag zakken en de lichtere producten, de bol- of knolgewassen, nabij de 25 vloeistofspiegel blijven drijven. Als vloeibaar mengsel wordt bij voorkeur water gebruikt, waarin een hoeveelheid van de af te scheiden verontreinigingen, in het bijzonder de fijnere, slechts langzaam zinkende delen, is vermengd. Bij deze inrichting en werkwijze dragen genoemde fijnere vuildeeltjes dus juist bij aan het tot stand brengen en tijdens gebruik 30 in stand houden van een gewenste dichtheid. Doordat deze deeltjes niet, 4 althans niet alle, hoeven te worden afgescheiden kunnen lange bezinktijden worden vermeden. De beoogde scheiding van bolgewassen en losse verontreinigingen komt eenvoudig, zonder verder ingrijpen, relatief snel, bijvoorbeeld binnen een uur, tot stand onder invloed van de zwaartekracht.
5 Een bijkomend voordeel van deze werkwijze is dat het water niet, zoals bij de bekende werkwijze, regelmatig hoeft te worden ververst. Hierdoor kan met relatief weinig water worden volstaan en hoeft slechts ten hoogste weinig vervuild water naar de omgeving te worden afgevoerd.
Door toepassing van twee of meer vijzels naast elkaar, onder in de 10 bak, kan een voordelige stromingspatroon in de bak worden opgewekt en in stand gehouden, waarbij relatief veel ruimte wordt geboden voor een volume water boven de vijzels, in verhouding tot een bak met dezelfde grootte volgens NL1016982.
In een voordelige uitvoering wordt een werkwijze volgens de 15 uitvinding gekenmerkt door de maatregelen van conclusie 4 en 5.
Door regelmatig een deel van de bezonken verontreinigingen af te voeren kan worden verhinderd dat een concentratie aan verontreinigingen in het mengsel te hoog wordt. Voorts wordt vermeden dat een deel van de reeds bezonken verontreinigingen zich opnieuw in de er boven gelegen 20 vloeistoflaag kan mengen, bijvoorbeeld onder invloed van turbulentie, die in het mengsel kan ontstaan tijdens het toevoeren van een nieuwe lading knolgewassen.
Het scheiden vindt bij voorkeur plaats nabij de locatie waar de bol-of knolgewassen worden gerooid. Hierdoor kunnen de afgescheiden 25 verontreinigingen worden teruggestort op de akker waaruit deze afkomstig zijn. Daarmee wordt verhinderd dat mogelijk nog in de afgescheiden verontreinigingen aanwezige bruikbare stoffen, zoals bodemvoedingsstoffen of bestrijdingsmiddelen, verloren gaan en kan tevens worden verhinderd dat deze verontreinigingen elders (milieu)overlast veroorzaken. Bovendien is 5 het zinvol de bollen en akkerresten zo snel mogelijk van elkaar te scheiden omdat deze resten slechts nutteloze ballast vormen tijdens transport.
In een nadere voordelige uitwerking worden in de inrichting ten minste een bovenstroming en een onderstroming opgewekt.
5 Met de in de vloeibare massa opgewekte stroming kunnen de te scheiden producten elk in een gewenste richting worden gemanipuleerd. Nabij het wateroppervlak drijvende bolgewassen kunnen door een bovenstroming vanaf een aanvoerpunt naar afvoermiddelen worden geleid, terwijl omlaag gezakte verontreinigingen met een onderstroming in 10 bijvoorbeeld de tegenovergestelde richting naar een verzamel- of afvoerpunt kunnen worden gevoerd. De stroming bevordert bovendien een goede menging van de in het water gesuspendeerde vuildeeltjes, zodat het mengsel tijdens gebruik een min of meer homogene dichtheid verkrijgt en behoudt.
15 Met een inrichting volgens deze beschrijving kunnen op eenvoudige wijze aarde, stenen en andere akkerresten, die bij het rooien met bol- of knolgewassen meekomen, van elkaar worden gescheiden. Daarbij kan een deel van de vervuilingen worden aangewend om in een watermassa een gewenste dichtheid tot stand te brengen, waarmee het vloeibare mengsel 20 nog beter als scheidingsmedium kan dienen voor daarop drijvende lichtere delen (de knollen) en daarin omlaag zinkende af te scheiden delen (de verontreinigingen). De inrichting kan, vanwege de geringe omvang van de benodigde waterbak, eenvoudig mobiel worden uitgevoerd, waardoor deze op het land, nabij de plaats van rooien, kan worden opgesteld.
25 In een nadere uitwerking wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen van conclusies 10-13.
In de verdere volgconclusies worden nadere voordelige uitvoeringsvormen beschreven van een inrichting, samenstel en een werkwijze volgens de uitvinding voor het scheiden van bol- of knolgewassen 30 en daartussen gelegen verontreinigingen.
6
Ter verduidelijking van de uitvinding zal een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding alsmede een werkwijze worden beschreven aan de hand van de tekening. Daarin toont: fig. 1 een zijaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding, in 5 gedeeltelijke doorsnede; fig. 2 een perspectivisch bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 1, gedeeltelijk in doorsnede; fig. 3 een doorsnede van een inrichting volgens fig. 1, langs lijn I-I; en 10 fig. 4 in bovenaanzicht een inrichting volgens de uitvinding.
De figuren tonen een inrichting volgens de uitvinding voor het scheiden van bol- of knolgewassen van losse daartussen gelegen verontreinigingen, omvattende een met water gevulde bak 3. In de waterbak kan voorafgaand aan en/of tijdens gebruik een zodanige 15 hoeveelheid van af te scheiden verontreinigingen wordt opgelost of vermengd, dat de dichtheid van het resulterende mengsel of de suspensie tijdens gebruik groter is dan die van de bol- of knolgewassen en kleiner dan die van de af te scheiden verontreinigingen. Hierdoor zullen de bol- of knolgewassen nog beter blijven drijven en de verontreinigingen worden 20 afgescheiden doordat deze in het mengsel bezinken tot onder de bol- of knolgewassen. In uitvoeringsvormen waarbij bollen en/of knollen worden gereinigd die drijven in water kan gebruik worden gemaakt van water zonder daarin gemengde verontreinigingen. In deze verdere beschrijving zal worden gesproken over water, waaronder ook doch niet uitsluitend begrepen 25 dienen te worden genoemd mengsel of oplossing van verontreinigingen en water.
De bak 3 is voorzien van een bodemvlak 10, dat aan twee langszijden en een eerste kopse zijde is omgeven door opstaande wanden 11 en aan de tweede kopse zijde overgaat in een deel 12, dat enigszins dieper 30 kan zijn dan het door het bodemvlak 10 begrensde deel en dat wordt 7 begrensd door een vierde schuin oplopende wand 13. Evenwijdig aan deze schuine wand 13 strekken zich eerste afvoermiddelen 5 uit, vanaf het bij voorkeur lager dan het bodemvlak 10 gelegen deel 12 van de bak 3 tot voorbij de bovenrand 100 van deze bak 3. Hiermee kunnen bezonken 5 verontreinigingen 22, zoals stenen, kluiten en dergelijke, tijdens gebruik uit de bak 3 worden verwijderd en vervolgen worden opgevangen in een niet nader getoonde opvangtank of worden uitgestort over een akker, in het bijzonder de akker waaruit deze verontreinigingen 22 oorspronkelijk afkomstig zijn. Dit verwijderen geschiedt ten minste periodiek en bij 10 voorkeur continu. Tegenover de eerste afvoermiddelen 5 zijn tweede afvoermiddelen 6 opgesteld, waarvan een vrij einde 7 is gelegen onder de waterspiegel 14. Dit vrije einde 7 kan in hoogte verstelbaar zijn, op het nut waarvan nog wordt teruggekomen. De in gebruik op of nabij het wateroppervlak 14 drijvende bol- of knolgewassen 20 kunnen nabij dit einde 15 7 door de afvoermiddelen 6 uit het water worden geschept en via een schuin oplopend banddeel tot buiten de bak 3 worden getransporteerd, naar een niet nader getoond opvangpunt. De afvoermiddelen 5, 6 zijn in deze uitvoeringsvorm beide uitgevoerd als een transportband, aangedreven door respectieve motoren 25, 26. Het oppervlak van deze transportbanden is bij 20 voorkeur waterdoorlatend, zodat eventueel door deze banden meegenomen water niet tot buiten de bak 3 wordt meegevoerd. De banden kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een spijlenband, rollentransporteur of jakobsladder. Ook kunnen andere transportmiddelen worden toegepast in plaats van een of beide transportbanden, zoals bijvoorbeeld een schroef, 25 zoals maar niet beperkt tot een Archimedes schroef.
Tussen de eerste en tweede afvoermiddelen 5, 6 zijn boven de open bovenzijde van de bak 3 eerste aanvoermiddelen 15 voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van een naar de bak 3 aflopende rollenband, een stortkoker of een geleidebaan. Hiermee kunnen de bol- en knolgewassen 20 met de zich 30 daartussen bevindende verontreinigingen 22 in de bak 3 worden 8 gedeponeerd. Deze eerste aanvoermiddelen 15 hoeven geen deel uit te maken van de inrichting 1, maar kunnen ook onderdeel vormen van bijvoorbeeld een rooi-inrichting, in welk geval de bak 3 naast deze rooi-inrichting, onder een uiteinde van de eerste aanvoermiddelen 15 kan 5 worden opgesteld. Voorts kunnen aan de bak 3 tweede aanvoermiddelen 16 worden gekoppeld en pompmiddelen voor de toevoer van water. Hiermee kan de bak 3 bij aanvang van de werkwijze worden gevuld en tijdens gebruik worden voorzien van vers water, bijvoorbeeld om bij te vullen en/of om de dichtheid van het spoelwater binnen gewenste waarden te houden.
10 Op het hoger gelegen bodemdeel 10 van de bak 3 zijn transportmiddelen aangebracht in de vorm van een serie vijzelinrichtingen 8. Met behulp van de vijzelinrichtingen 8 kan het water in de bak in beweging worden gebracht en gehouden. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn drie vijzelinrichtingen 8 naast elkaar getoond. Evenwel kunnen ook 15 andere aantallen worden toegepast, bijvoorbeeld twee of meer dan drie. De serie vijzelinrichtingen 8 biedt ten minste het voordeel boven één grote vijzel dat het stromingspatroon van het water in de bak 3 beter kan worden gecontroleerd. Een verder voordeel van een serie vijzelinrichtingen 8 is dat zelfs wanneer één van de vijzelinrichtingen geblokkeerd raakt, de andere 20 vijzelinrichtingen stroming in het water in stand houden, waardoor de reinigende werking ten minste grotendeels kan worden behouden en bovendien de blokkade mogelijk kan worden opgeheven. Bovendien kunnen de vijzelinrichtingen daardoor met voordeel verder onder het wateroppervlak 14 liggen, zoals nog nader zal worden toegelicht. Verder kan 25 daardoor het voordeel worden bereikt dat een relatief brede bak 3 kan worden toegepast, zonder dat de waterdiepte navenant hoeft te worden vergroot. Daardoor kan de reinigingscapaciteit van de inrichting worden vergroot zonder dat de hoeveelheid water ongewenst toeneemt.
De vijzelinrichtingen 8 strekken zich met een lengteas 9 ongeveer 30 evenwijdig aan elkaar en/of aan het bodemvlak 10 uit en worden 9 aangedreven door een buiten de bak 3 onder de bodem 10 opgestelde motor 27. In deze uitvoeringsvorm is het bodemvlak 10 voorzien van een serie naast elkaar gelegen goten 101, waarbij in elke goot 101 één van de vijzelinrichtingen 8 is opgenomen, zodanig dat ten minste een onderste deel 5 daarvan in de goot is omgeven door de wand van de betreffende goot 101, die daartoe bijvoorbeeld een in hoofdzaak cirkelsegment vormige doorsnede kan hebben en op geringe afstand van de vijzels 8A, 8B kan zijn gelegen, zoals schematisch getoond in fig. 3.
Elk van de vijzelinrichtingen 8 kan in de lengterichting 9 van de 10 vijzelinrichtingen gezien ten minste twee achter elkaar opgestelde vijzels 8A, 8B omvatten. Een eerste vijzel 8A van elke vijzelinrichting 8 kan aan of nabij een van de andere 8B van de ten minste twee vijzels afgekeerd vrij einde 102 zijn gelagerd. Bij voorkeur is genoemde eerste vijzel 8A aan of nabij twee tegenovergelegen einden 102, 103 gelagerd en is de andere vijzel 15 8B van de ten minste twee vijzels slechts gelagerd in een lager 104 aan of nabij het naar de eerste vijzel 8A gekeerde einde 105. Deze lagering 104 is bijvoorkeur een flexibel lager die enige kanteling van de vijzel 8B toelaat. Het naar de eerste afvoermiddelen 5 gekeerde, in de bak 3 gelegen vrije einde 106 van de tweede vijzel 8B kan daarbij derhalve enigszins bewegen 20 ten opzichte van de betreffende goot 101, ten minste omhoog, zodanig dat meer ruimte wordt gecreëerd tussen de goot 101 en de vijzel 8B. Daardoor wordt verhinderd dat bijvoorbeeld stenen of dergelijke grote en/of harde verontreinigingen tussen de vijzel 8B en de gootwand beklemd raken, waardoor de vijzel 8B stil zou kunnen komen te staan en/of beschadigd zou 25 kunnen raken. In normale toestand zal de vijzel 8B in de goot worden gedwongen door onder meer de rotatie om de lengteas, de zwaartekracht en de stroming van het water. In meer algemene zin kunnen de vijzels 8A en/of 8B en/of vijzelinrichtingen 8 ten minste gedeeltelijk flexibel zijn bevestigd in de bak 3 teneinde ruimte te kunnen bieden voor grotere 30 verontreinigingen. Voor de verschillende vijzelinrichtingen 8 geldt dat zij bij 10 voorkeur alle dezelfde opbouw hebben, waarbij de vrije einden 106 onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen.
Ten minste één van de vijzels 8A, 8B en bij voorkeur de eerste vijzel 8A is ten minste in hoofdzaak onder de tweede afvoermiddelen 6 5 gelegen. Daardoor is de kans dat daarin relatief grote verontreinigingen zoals stenen, takken en dergelijke terecht zullen komen in hoofdzaak weggenomen. Dit betekent dat ten minste van deze vijzel 8A de volledige capaciteit kan worden gebruikt voor het verplaatsen van water in de bak.
Bij voorkeur is het lager 105 ook nog onder de afvoermiddelen 8 gelegen, 10 zodat ook dit beschermd is tegen vervuiling. Met name bij toepassing van de inrichting voor het reinigen van bol- en/of knolgewassen waarbij sliertvormige vervuiling optreedt, zoals bijvoorbeeld door loof, heeft dit bovendien het voordeel dat deze slierten zoals loof niet in de lagering van de vijzels kan terechtkomen, zodat ook daardoor vastlopen van de vijzels wordt 15 tegengegaan. Voor het vrije einde 106 van de vijzel 8B geldt dit temeer daar daar geen lager is voorzien.
Zoals getoond in de figuren hebben de vijzels 8A, 8B een maximale doorsnede D, bepaald door de spiraalvormige schoep 107, die relatief klein is ten opzichte van de hoogte van de bak 3 boven de bodem 10. De diameter D 20 kan bijvoorbeeld zodanig zijn gekozen dat de vijzelinrichtingen 8 in een onderste helft van de bak 3 zijn aangebracht, in het bijzonder een onderste derde deel van de bak 3 betrokken op het deel boven de bodem 10. De diameter D kan bijvoorbeeld tussen ongeveer een-derde en een tiende van de waterdiepte boven de bodem 10 zijn, meer in het bijzonder tussen een-25 derde en een-vijfde, zoals bijvoorbeeld ongeveer een kwart daarvan. Zoals eerder aangegeven kan daarmee de waterdiepte W tussen het wateroppervlak 14 en de bovenzijde van de vijzelinrichtingen 8 worden vergroot ten opzichte van een inrichting met dezelfde afmetingen met slechts één vijzel over de volle breedte van de bak, zonder dat het totale 30 watervolume in de bak aanmerkelijk hoeft te worden vergroot. Bovendien 11 kan de breedte B van de bak daarbij toenemen zonder dat die waterdiepte hoeft te worden aangepast, door aanpassing van het aantal vijzelinrichtingen 8.
Door deze vijzelinrichtingen 8 wordt tijdens gebruik een rustige 5 rondgaande stroming in het water opgewekt, waarvan de richting in fig. 1 is aangegeven door pijl A. Deze stroming voert tijdens gebruik nabij het wateroppervlak 14 drijvende knolgewassen 20 richting de tweede afvoermiddelen 6 en tot onder de knolgewassen 20 gezonken verontreinigingen 22 richting de eerste afvoermiddelen 5. De 10 rotatiesnelheid van de vijzels 8 wordt bij voorkeur zodanig ingesteld, dat de hierdoor opgewekte stroming een goede menging van de in het water gesuspendeerde vuildeeltjes tot stand brengt, zonder reeds bezonken verontreinigingen 22 opnieuw in roulatie te brengen. Verrassenderwijs is gebleken dat met een inrichting volgens deze beschrijving een in hoofdzaak 15 homogene verdeling van de deeltjes kan worden verkregen in het water volume, met name in een bovenstroom en onderstroom. De motoren kunnen bijvoorbeeld met behulp van een frequentie regeling worden aangestuurd. De vijzels 8 draaien bij voorkeur alle in dezelfde richting, maar kunnen ook tegengesteld draairichtingen hebben. Door tegengestelde draairichtingen 20 kunnen ongewenste botsingen van stromingen optreden en kunnen ongewenste turbulenties en/of dichtheidsverschillen optreden in de suspensie.
Door toepassing van een serie vijzelinrichtingen 8 met relatief kleine doorsnede D en daarbij een relatief grote waterdiepte W boven de 25 vijzels 8, in het bijzonder boven de tweede vijzels 8B, wordt daarbij bij voorkeur een onderstroming Ao nabij de bodem 10 en een bovenstroom Ab nabij het wateroppervlak 14 gecreëerd, zodanig dat daartussen een volume V water wordt verkregen dat minder beweging vertoont of zelfs nagenoeg stilstaat. Een dergelijk relatief rustig volume V water kan tot een betere 30 bezinking leiden van met name kleinere vervuilingsdeeltjes zoals zand.
12
Bovendien wordt daardoor de verplaatsing van de knollen en/of bollen in de bovenstroom niet of nauwelijks gehinderd. Meerdere in doorsnede D relatief kleine vijzelinrichtingen 8 bieden daarbij het voordeel dat de waterstroom meer gelijkelijk kan worden verdeeld over de breedte van de bak 3 en dat 5 bijvoorbeeld tijdelijke plaatselijke ophopingen van verontreinigingen en/of bollen en/of knollen de werking van de inrichting minder zullen verstoren dan bij één grote vijzel. De vijzel inrichtingen 8, in het bijzonder de tweede vijzels 8B dragen bij aan het verplaatsen van bezonken verontreinigingen richting de afvoermiddelen 6, het lagere deel 12 en/of, indien voorzien, een 10 tweede vijzelinrichting 107 zoals nog zal worden besproken. De serie relatief kleine doorsnede D vijzels 8A, 8B zorgen daarbij voor een goed transport en verdeling van de verontreinigingen.
Voor het bewaken van een dichtheid van het water, althans het mengsel van water en daarin gesuspendeerde vuildeeltjes zoals een 15 maximaal toelaatbare dichtheid kan de dichtheid worden bepaald. Daartoe kan zoals getoond een vlotter 17 in bak 3 zijn aangebracht. Deze vlotter 17 heeft een soortelijk gewicht dat gelijk is aan of net iets kleiner is dan deze te bewaken bovengrens, welke bovengrens op zijn beurt kleiner is dan het soortelijk gewicht van de af te scheiden verontreinigingen 22, bijvoorbeeld 20 tussen ongeveer 1200 en 1700 kg/m3. Voorts zijn stuurmiddelen 21 voorzien, die bij overschrijding van de maximaal toelaatbare dichtheid door de vlotter 17 bijvoorbeeld de toevoer van vers water en/of de afvoer van bezonken verontreinigingen kunnen vergroten, zodat de dichtheid wordt teruggeregeld naar een gewenste waarde. Eventueel kan een tweede vlotter 25 18 worden toegepast voor het bewaken van een ondergrens van de dichtheid. Deze tweede vlotter 18 heeft daartoe een soortelijk gewicht dat gelijk is aan of groter is dan de minimum gewenste dichtheid, welke minimum dichtheid ten minste groter is dan het soortelijk gewicht van de te reinigen knolgewassen 20, bijvoorbeeld tussen ongeveer 1000 tot 1200 kg/m3 30 bij uien, bijvoorbeeld tussen ongeveer 1500 tot 1700 kg/m3 bij irisbollen en 13 bijvoorbeeld tussen ongeveer 1000 tot 1200 kg/m3 voor aardappelen. De vlotter 18 kan op overeenkomstige wijze als vlotter 17 worden gekoppeld aan stuurmiddelen 21 om de toevoer van verontreinigingen te vergroten, althans afvoer daarvan te verkleinen en/of de aanvoer van vers water te 5 verminderen teneinde de dichtheid terug te brengen op een minimale gewenste waarde.
Ook andere middelen en/of methoden voor meting en sturing van de dichtheid kunnen worden toegepast, zoals doch niet beperkt tot meting van electrische geleiding, akoestische meting, trillingsdemping, optisch 10 bemonstering of mechanisch dichtheidsmeting. Bijvoorbeeld kan een densitymeter worden toegepast, zoals een DMA35, geleverd door Scientific BV, Sliedrecht Nederland of Anton Paar GmbH, Graz, Oostenrijk.
De beschreven inrichting kan als volgt worden gebruikt. Nadat bak 3 is gevuld met water via de tweede aanvoermiddelen 16, kan eventueel, 15 indien gewenst, de dichtheid daarvan op een gewenste waarde worden gebracht. Daartoe kan bijvoorbeeld een hoeveelheid verontreinigingen 22, bijvoorbeeld klei, aan het water worden toegevoegd, welke met behulp van de vijzelinrichtingen 8 gelijkmatig in het water wordt vermengd. Bij voorkeur wordt juist zoveel zand of klei toegevoegd, dat een minimaal 20 benodigde dichtheid wordt bereikt. Bij deze dichtheid zal de tweede vlotter 18 juist beginnen te stijgen richting het wateroppervlak 14. Eventueel kan een grotere aanvangsdichtheid worden ingesteld, door meer verontreinigingen 22 in het water te mengen, echter, met het oog op de tijdens gebruik nog toenemende dichtheid verdient het de voorkeur te 25 beginnen met een zo laag mogelijke dichtheid, waarbij de knol- of bolgewassen juist blijven drijven, welke bij het scheiden van verontreinigingen van bijvoorbeeld aardappelen kan liggen op ongeveer 1000 tot 1200 kg/m3. Overigens zij opgemerkt dat het te gebruiken water geen leidingwater hoeft te zijn, maar ook bijvoorbeeld water uit een nabij 30 gelegen sloot kan zijn. Eventueel kan met enkel water worden gestart.
14
Vervolgens worden gerooide bol- of knolgewassen 20 met de zich los daartussen bevindende verontreinigingen 22, zoals kluiten aarde, los zand, stenen en andere onregelmatigheden, toegevoerd aan bak 3, via daartoe geschikte eerste aanvoermiddelen 15. Eenmaal in het water, zullen de 5 bolgewassen 20 op of net onder het wateroppervlak 14 blijven drijven, terwijl de zwaardere verontreinigingen 22 omlaag zakken. Terwijl deze scheiding plaatsvindt, drijven de bollen 20 onder invloed van de door de vijzels 8A, 8B opgewekte stroming A, en in het bijzonder de bovenstroom Ab richting de tweede afvoerband 6 en worden de geheel of gedeeltelijk 10 gezonken vuildelen 22 meegevoerd richting de eerste afvoerband 5.
Bij aankomst van de bollen 20 bij de afvoerband 6, worden deze door nabij het einde 7 uit het water geschept. Dit einde 7 is daartoe op een zodanige diepte onder het wateroppervlak 14 aangebracht, dat hiermee de knollen 20 wél en nog niet volledig omlaag gezakte vuildelen 22 niet worden 15 op geschept. Het einde 7 ligt dus bij voorkeur boven het scheidingsvlak tussen genoemde omlaag gezakte vuildelen en het daarboven gelegen mengsel van water en fijnere vuildeeltjes. De ligging van dit scheidingsvlak wordt onder meer bepaald door de snelheid waarmee de vuildelen omlaag zakken, hetgeen samenhangt met de dichtheid van het watermengsel.
20 Aangezien deze dichtheid tijdens gebruik varieert, zal ook de ligging van het scheidingsvlak variëren. Dankzij de instelbaarheid van het einde 7 kan op deze variaties worden ingespeeld en kan de ligging van dit einde 7 steeds zodanig worden ingesteld dat hiermee slechts bolgewassen 20 uit de bak 3 worden geschept. Deze instelling kan eventueel geschieden met behulp van 25 op het einde 7 aangrijpende tweede stuurmiddelen 23, welke op grond van een door de eerste en/of tweede vlotter 17, 18 afgegeven dichtheidssignaal de ligging van dit einde 7 onder de waterspiegel 14 kunnen aanpassen. De door het einde 7 uit de bak 3 geschepte bol- of knolgewassen 20 worden vervolgens uit de inrichting afgevoerd, bijvoorbeeld naar een opvangbak, of 15 een wasinrichting, voor het verwijderen van hardnekkig vuil zoals aanklevende klei.
In een voordelige uitvoeringsvorm ligt het einde 7 ongeveer in het volume water V tussen de onderstroom Ao en de bovenstroom Ab. Eventuele 5 vuildeeltjes die met de bollen en/of knollen worden meegevoerd op de afvoerband 6 zullen met het water daardoorheen stromen en worden teruggevoerd richting de eerste afvoermiddelen 5.
De continu veranderende dichtheid van het water wordt bij voorkeur met behulp van de eerste en tweede vlotter 17, 18 en de daarop 10 aangesloten stuurmiddelen 21 binnen een minimum en maximum waarde gehouden. Zolang de dichtheid onder een vooraf bepaalde bovengrens blijft, bij welke dichtheid de af te scheiden verontreinigingen nog juist bezinken, bijvoorbeeld 1700 kg/m3 zal de eerste vlotter 17 zich nabij de bodem 10, althans onder het wateroppervlak 14 bevinden en zal de tweede vlotter 18 15 op of nabij het wateroppervlak 14 drijven. Wanneer de bovengrens wordt overschreden, doordat tijdens gebruik fijne vuildeeltjes in het water worden op genomen, komt de eerste vlotter 17 omhoog. Deze verticale verplaatsing kan eenvoudig worden gedetecteerd, op grond waarvan de stuurmiddelen 21 kunnen worden geactiveerd. Deze kunnen de aanvoer van vers water en/of 20 de afvoer van verontreinigingen 22 vergroten, zodat de dichtheid zal dalen. In plaats van in te grijpen met de stuurmiddelen 21 kan ook een alarmsignaal worden afgegeven, waarna de gewenste dichtheid handmatig kan worden bij gesteld. De tweede vlotter 18 is met name nuttig bij aanvang van de werkwijze, bij het tot stand brengen van een juiste begindichtheid.
25 Zolang de dichtheid van het water kleiner is dan de minimaal gewenste dichtheid, zal de tweede vlotter 18, net als de eerste vlotter 17, op of nabij de bodem zijn gelegen. Pas wanneer voldoende verontreinigingen 22 in het water zijn gemengd om de dichtheid te doen toenemen tot de gewenste minimale dichtheid, zal de tweede vlotter 18 boven komen drijven. Wanneer 30 tijdens gebruik de dichtheid onder de minimum dichtheid daalt, zal de 16 vlotter 18 zinken en kan op hierboven beschreven wijze een alarm- en/of stuursignaal worden gegenereerd en de dichtheid worden teruggeregeld naar een gewenste waarde, hetzij handmatig, hetzij automatisch, door het toevoegen van extra verontreinigingen.
5 Zoals aangegeven zullen de vijzelinrichtingen 8 bezonken verontreinigingen 22 richting de afvoermiddelen 5 een eventueel voorziene tweede vijzelinrichting voeren.
Nabij het ondereinde van de eerste afvoermiddelen 5, in of ter hoogte van deel 12, kan in uitvoeringsvormen een tweede vijzelinrichting 10 107 zijn aangebracht met een transportrichting Z die een hoek a insluit met een transportrichting X van de eerste vijzelinrichtingen 8. De hoek a kan bijvoorbeeld een hoek van ongeveer negentig graden zijn. De tweede vijzel 107 en zijn transportrichting Z liggen bij voorkeur ongeveer horizontaal in normaal gebruik van de inrichting, op ongeveer het laagste punt van de bak 15 3. De tweede vijzel 107 ligt bij voorkeur in een gootvormig bakdeel, zodanig dat ten minste een onderste deel van de tweede vijzel 107 daardoor op kleine afstand wordt omsloten. De tweede vijzel 107 is bij voorkeur as-loos en wordt aangedreven door een motor 109. Verontreinigingen 22 kunnen vanaf de bovenzijde in de tweede vijzel 107 vallen, althans bezinken, zodat 20 zich in en rond de tweede vijzel een enigszins verdichte massa vormt. De tweede vijzel 107 sluit in transportrichting Z aan op een klepmechanisme 108 waarmee de massa ten minste gedeeltelijk kan worden afgevoerd naar buiten de inrichting 1, periodiek of continu. Bij voorkeur is de dichtheid van de massa daarbij zodanig dat wegstromen van water uit de bak 3 ten minste 25 in hoofdzaak wordt verhinderd. De tweede vijzel 107 kan ongelagerd zijn, althans in de bak. Door de tweede vijzel 107 as-loos en zonder lagers in de bak 3 uit te voeren wordt eenvoudig verhinderd dat de tweede vijzel 107 kan vastslaan in de bak, bijvoorbeeld door verontreinigingen in het water, in het bijzonder wederom door bijvoorbeeld slierten zoals loof.
17
De eerste vijzelinrichtingen 8 kunnen gezamenlijk door één motor 27 en aandrijfinrichting worden aangedreven. In de getoonde uitvoeringsvormen worden de vijzelinrichtingen 8 ieder door een eigen motor 27 aangedreven. Daarmee wordt ten minste het voordeel bereikt dat 5 de rotatiesnelheid van de verschillende vijzelinrichtingen 8 individueel kan worden geregeld. Bijvoorbeeld kan de rotatiesnelheid van elk van de vijzelinrichtingen 8 om de lengteas 9 constant worden gehouden, ongeacht bijvoorbeeld weerstand daarop uitgeoefend door water en/of verontreinigingen, kan de rotatiesnelheid van bijvoorbeeld de buitenste 10 vijzelinrichtingen 8 ten opzichte van daartussen gelegen vijzelinrichting(en) 8 worden aangepast, bijvoorbeeld worden verhoogd of verlaagd, teneinde het stromingspatroon van het water in de bak 3 te beïnvloeden. Voor de regeling van het toerental van de motoren kan bijvoorbeeld een frequentieregeling worden toegepast. Een overbrenging 110 tussen de motor(s) en de 15 vijzelinrichtingen 8 en/of 107 kan op bekende wijze zijn voorzien, bijvoorbeeld een haakse overbrenging en/of een overbrenging met beveiliging tegen beschadiging van de motor, mocht de betreffende daardoor aangedreven vijzelinrichting 8 toenemende weerstand tegen rotatie ondervinden. Daartoe kan de overbrenging 110 bijvoorbeeld een 20 slipkoppeling omvatten.
In uitvoeringsvormen kan boven de eerste transportband 5 nabij of in het wateroppervlak 14 een borstelelement 111 zijn opgehangen, waardoor wordt verhinderd dat bollen en/of knollen die mogelijk tijdelijk na bijvoorbeeld invoer in de richting van de eerste afvoerband 5 bewegen 25 daardoor kunnen worden meegenomen en afgevoerd. Boven de tweede transportband kan, bij voorkeur nabij het einde 7, boven het wateroppervlak 14 een sproeier 112 zijn voorzien voor het besproeien van de knollen en/of bollen op de betreffende band 6, zodat ook eventueel nog aanhangende verontreinigingen daarvan worden afgespoeld.
18
Met de hierboven beschreven inrichting en werkwijze kunnen op eenvoudige en snelle wijze bol- en knolgewassen 20 worden gescheiden van losse daartussen gelegen verontreinigingen 22. Voor deze werkwijze is relatief weinig water nodig, waardoor met een kleine bak 3 kan worden 5 gewerkt en bovendien na afloop slechts weinig vervuild water hoeft te worden afgevoerd. Een kleine bak 3 biedt het voordeel dat hiermee een relatief lichte inrichting 1 kan worden gebouwd, die eenvoudig mobiel kan worden uitgevoerd. Een dergelijke mobiele inrichting kan nabij een rooi-inrichting worden opgesteld of zelfs tijdens het rooien daarnaast meerijden. 10 De gerooide bol- en knolgewassen 20 kunnen in dat geval rechtstreeks vanuit de rooi-inrichting in de bak 3 worden gebracht. Het onmiddellijk scheiden van de bol- en knolgewassen 20 van rooiresten is gunstig omdat de afgescheiden resten eenvoudig kunnen worden teruggestort op de akker waaruit deze afkomstig zijn. Hierdoor gaan geen stoffen, zoals 15 voedingsstoffen, bestrijdingsmiddelen en dergelijke die zich mogelijk in de rooiresten bevinden, verloren, en wordt verhinderd dat deze stoffen elders tot milieutechnische problemen kunnen leiden. Aangezien dergelijke verontreinigingen 22 bovendien slechts onnodige ballast zouden vormen tijdens verder transport van de bol- of knolgewassen 20, is het voordelig 20 deze resten in een zo vroeg mogelijk stadium van de bolgewassen te scheiden. Met name wanneer de akker waaruit de bol- of knolgewassen 20 worden gerooid voornamelijk uit zandgrond bestaat, verdient het de voorkeur naast deze zandgrond tevens een kleimineraal toe te voegen in de bak 3. Het kleimineraal suspendeert gemakkelijk in het zich in de bak 3 25 bevindende mengsel of de suspensie en helpt zodoende de dichtheid daarvan op een gewenst peil te brengen en/of te houden.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en de tekeningen getoonde uitvoeringsvoorbeelden. Vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding.
19
Zo kunnen de bol- en knolgewassen door een zich ten minste gedeeltelijk onder water uitstrekkende, waterdoorlatende transportband vanaf de toevoermiddelen tot aan de afvoermiddelen worden verplaatst, in plaats van door een in het water opgewekte stroming. Het water kan door 5 andere middelen dan de getoonde vijzel in beweging worden gebracht, bijvoorbeeld door middel van een of meerdere in de bak opgestelde schroeven. De dichtheid kan worden bewaakt of gemeten met andere meetmiddelen dan de beschreven vlotters, bijvoorbeeld door een representatief deel van het mengsel periodiek of continu door een omleiding 10 met een gedefinieerd volume te leiden en de massa daarvan te meten, hetgeen een directe maat is voor de dichtheid van het mengsel. Voorts kunnen de bezonken verontreinigingen, in plaats van via een lopende band, door middel van een nabij het laagste punt van de bak opgesteld cellenrad of separator worden afgevoerd. Het rad kan periodiek of wanneer een cel vol is 15 worden gedraaid over een zodanige hoek, dat een lege cel boven komt te liggen en de volle cel buiten de bak kan worden geleegd.
Schreefspindels kunnen worden toegepast met gelijke of verschillende spoed en/of verschillende spoedrichtingen.
Deze en vele variaties worden geacht binnen het door de conclusies 20 geschetste raam van de uitvinding te vallen.

Claims (20)

1. Inrichting voor het scheiden van bol- of knolgewassen (20) van in hoofdzaak losse verontreinigingen (22), zoals kluiten aarde, klei en zand, omvattende een bak (3) gevuld met water of een mengsel of suspensie (4) van water en verontreinigingen (22), welke bak (3) is voorzien van eerste 5 aanvoermiddelen (15) voor de aanvoer van met verontreinigingen (22) vermengde bol- of knolgewassen (20), eerste afvoermiddelen (5) voor de afvoer van tijdens gebruik afgescheiden verontreinigingen (22), tweede afvoermiddelen (6) voor de afvoer van de bol- of knolgewassen (20), middelen (8) voor het in beweging houden van het water of het mengsel of 10 de suspensie (4) van water en verontreinigingen (22), waarbij de middelen (8) voor het in beweging houden van het water of het mengsel of de suspensie (4) van water en verontreinigingen (22) ten minste twee naast elkaar en nabij een bodem (10) van de bak (3) opgestelde eerste vijzelinrichtingen (8) omvatten.
2. Inrichting volgens conclusie l, waarbij de eerste afvoermiddelen een onderste einde hebben, dat is gelegen op een niveau lager dan de vijzels (8).
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij elk van de vijzelinrichtingen (8) in een lengterichting van de vijzelinrichtingen gezien 20 ten minste twee achter elkaar opgestelde vijzels (8A, 8B) omvat.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij een eerste vijzel (8A) van elke vijzelinrichting (8) aan of nabij een van de andere van de ten minste twee vijzels afgekeerd vrij einde is gelagerd, waarbij bij voorkeur genoemde eerste vijzel (8A) aan of nabij twee tegenovergelegen einden is gelagerd en 25 de andere (8B) van de ten minste twee vijzels slechts is gelagerd aan of nabij het naar de eerste vijzel (8A) gekeerde einde is gelagerd.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij ten minste één van de vijzels (8A, 8B) en bij voorkeur de eerste vijzel (8A) ten minste in hoofdzaak onder de tweede afvoermiddelen (6) is gelegen.
6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de vijzels 5 (8A, 8B) en/of vijzelinrichtingen (8) ten minste gedeeltelijk flexibel zijn bevestigd in de bak (3).
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij nabij een ondereinde van de eerste afvoermiddelen (5) een tweede vijzelinrichting (107) is aangebracht met een transportrichting (Z) die een hoek (a) insluit 10 met een transportrichting (X) van de eerste vijzelinrichtingen (8), in het bijzonder een hoek (a) van ongeveer negentig graden.
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de tweede vijzelinrichting (107) een asloze vijzel omvat.
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij de tweede 15 vijzelinrichting (107) in transportrichting (Z) aansluit op een afsluiter (108) voor het uit de bak (3) afvoeren van verontreiniging.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de middelen (8) voor het in beweging houden van het water of het mengsel of de suspensie (4) van water en verontreinigingen (22) voorts zijn ingericht 20 voor het handhaven van een bij voorkeur in hoofdzaak homogene dichtheid van het water of het mengsel of de suspensie (4) van water en verontreinigingen (22), een en ander zodanig, dat tijdens gebruik de dichtheid van het mengsel of de suspensie (4) van water en verontreinigingen (22) een zodanige waarde heeft, dat de bol- of 25 knolgewassen (20) in of nabij het oppervlak (14) daarvan kunnen drijven en het grootste deel van de verontreinigingen (22) hierin kan bezinken, ten minste tot onder de bol- of knolgewassen (20), waarbij bij voorkeur tweede aanvoermiddelen (16) zijn voorzien voor het aanvoeren van water.
11. Inrichting volgens conclusie een der voorgaande conclusies, waarbij 30 meetmiddelen (17, 18) zijn voorzien voor het bewaken van de dichtheid en stuurmiddelen (21) voor het op basis van de gemeten dichtheid aansturen van ten minste de eerste afvoermiddelen (5) en/of de tweede aanvoermiddelen (16), waarbij de meetmiddelen voor het bewaken van de dichtheid bij voorkeur een vlotter (17) omvatten waarvan het drijfvermogen 5 kleiner is dan of gelijk is aan de maximum gewenste dichtheid van het mengsel of de suspensie (4) van water en verontreinigingen (22) en waarbij de meetmiddelen voor het bewaken van de dichtheid meer bij voorkeur voorts een tweede vlotter (18) omvatten met een drijfvermogen dat groter is dan of gelijk is aan de minimum gewenste dichtheid van het mengsel of de 10 suspensie (4) van water en verontreinigingen (22).
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tweede afvoermiddelen (6), voor het afvoeren van de bol- of knolgewassen (20), een hellende transportband omvatten, waarvan een in de bak (3) gelegen einde (7) in hoogte verstelbaar is.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij elk van de vijzelinrichtingen (8) is aangebracht in een gootvormig bodem deel.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de vijzelinrichtingen in een onderste helft van de bak (3) zijn aangebracht, in het bijzonder een onderste derde deel van de bak (3).
15. Werkwijze voor het scheiden van bol- of knolgewassen (20) van losse verontreinigingen (22) zoals kluiten, stenen en zand, waarbij de bol- of knolgewassen (20) tezamen met de verontreinigingen (22) in een vloeibaar mengsel of suspensie (4) worden gebracht, een en ander zodanig dat de holen knolgewassen (20) in of nabij het bovenoppervlak (14) in drijvende 25 toestand worden gebracht en/of gehouden, en de verontreinigingen (22), althans het grootste deel daarvan, binnen relatief korte tijd onder invloed van de zwaartekracht omlaag zakken, tot onder de bol- of knolgewassen (20), waarbij in de bak (3) een stromingspatroon wordt opgewekt, zodanig dat in een bovenste deel van de bak een bovenstroming in een eerste 30 richting ontstaat en in een onderste deel van de bak een onderstroming in een tegengestelde tweede richting, waarbij tussen de onderstroming en de bovenstroming een hoeveelheid mengsel of suspensie wordt verkregen die bij voorkeur in hoofdzaak stil staat ten opzichte van de onderstroming en de bovenstroming.
16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij een mengsel of suspensie (4) wordt toegepast met een dichtheid die groter is dan die van de bol- of knolgewassen (20) en kleiner dan, of althans gedeeltelijk gelijk is aan die van de af te scheiden verontreinigingen (22)
17. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de 10 omlaag gezakte verontreinigingen (22) tijdens gebruik ten minste periodiek, bij voorkeur continu, uit het vloeibare mengsel of de suspensie (4) worden verwijderd, waarbij de uit het vloeibare mengsel of de suspensie (4) verwijderde verontreinigingen (22) worden teruggestort nabij de locatie waar de bol- en knolgewassen (20) zijn gerooid.
18. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, de stroming (A) wordt opgewekt, zodanig dat deze de omlaag gezakte verontreinigingen (22) meevoert richting eerste afvoermiddelen (5) en de bol- of knolgewassen (20) meevoert richting tweede afvoermiddelen (6), via welke tweede afvoermiddelen (6), in het bijzonder een in het vloeibare mengsel of de 20 suspensie (4) gelegen einde (7) daarvan, de bol- of knolgewassen (20) uit het mengsel of de suspensie (4) worden geschept en afgevoerd.
19. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 15 - 18, waarbij de bol- of knolgewassen (20) door een rooi-inrichting van een akker worden genomen en vervolgens met zich daartussen bevindende 25 akkerresten, zoals zand en klei, uit de rooi-inrichting in een met een mengsel of suspensie (4) van water en zand en/of klei gevulde bak (3) worden gebracht via eerste toevoermiddelen (15), in welk mengsel of suspensie (4) de bol- of knolgewassen (20) in of nabij het oppervlak (14) blijven drijven en een deel van de akkerresten (22) binnen relatief korte tijd, 30 bij voorkeur binnen ongeveer een uur, onder invloed van de zwaartekracht omlaag zakt, ten minste tot onder de bol- of knolgewassen (20), en in het bijzonder tot in of voorbij de onderstroom, waarna de bol- of knolgewassen (20) worden afgevoerd naar een wasinrichting of een ander bewerkingsstation en waarbij de omlaag gezakte akkerresten (22) periodiek 5 of continu uit de bak (3) worden verwijderd en worden teruggestort op de akker waar de bol- of knolgewassen (20) zijn gerooid.
20. Werkwijze volgens een der conclusies 15 - 19, waarbij het stromingspatroon wordt opgewekt met behulp van een serie naast elkaar, nabij de bodem van de bak opgestelde vijzels, waarbij de vijzels bij voorkeur 10 individueel worden aangedreven.
NL2008929A 2012-06-04 2012-06-04 Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen. NL2008929C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008929A NL2008929C2 (nl) 2012-06-04 2012-06-04 Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.
PCT/NL2013/050394 WO2013183992A1 (en) 2012-06-04 2013-06-03 Apparatus and method for removing tare from tuberous or bulbous crops

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008929 2012-06-04
NL2008929A NL2008929C2 (nl) 2012-06-04 2012-06-04 Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2008929C2 true NL2008929C2 (nl) 2013-12-05

Family

ID=47045115

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2008929A NL2008929C2 (nl) 2012-06-04 2012-06-04 Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2008929C2 (nl)
WO (1) WO2013183992A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN113647651A (zh) * 2021-07-28 2021-11-16 潜山市农业科学研究所 一种瓜蒌加工用瓜蒌籽翻炒设备

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB190926721A (en) * 1909-11-17 1910-09-29 Alfred George Cole Automatic Scrubbing, Washing and Rinsing Machine for Fruit or Vegetables.
EP0343756A1 (en) * 1988-05-26 1989-11-29 D. Van Dijke Bloembollenmachines En Konstruktiebedrijf An apparatus for, and a method of, washing potatoes and like tuberous crops
NL9301204A (nl) * 1993-07-09 1995-02-01 Konstruktie En Machinebouw Van Inrichting en werkwijze voor het milieubewust wassen van aardappelen en dergelijke knolgewassen.
NL1016982C2 (nl) * 2000-12-22 2002-06-25 Konstruktie En Machb Van Dijke Werkwijze en inrichting voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB190926721A (en) * 1909-11-17 1910-09-29 Alfred George Cole Automatic Scrubbing, Washing and Rinsing Machine for Fruit or Vegetables.
EP0343756A1 (en) * 1988-05-26 1989-11-29 D. Van Dijke Bloembollenmachines En Konstruktiebedrijf An apparatus for, and a method of, washing potatoes and like tuberous crops
NL9301204A (nl) * 1993-07-09 1995-02-01 Konstruktie En Machinebouw Van Inrichting en werkwijze voor het milieubewust wassen van aardappelen en dergelijke knolgewassen.
NL1016982C2 (nl) * 2000-12-22 2002-06-25 Konstruktie En Machb Van Dijke Werkwijze en inrichting voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.

Also Published As

Publication number Publication date
WO2013183992A1 (en) 2013-12-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6213308B1 (en) System for debris elimination and item separation and method of use thereof
EA004721B1 (ru) Способ и устройство для высокоскоростного осушения гидросмесей
EP0325324A2 (en) Apparatus and process for reclaiming gravel, soil particles and wood pieces from a mixture of the same
NL9401863A (nl) Inrichting en werkwijze voor het wassen van aardappelen en dergelijke knolgewassen.
US4274963A (en) Solids and liquid separating apparatus
JPH05505004A (ja) 下水から粗粒砂岩を除去する方法および装置
NL2008929C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.
US10112126B2 (en) Extrusion system and method for separating soil from water
NL1022854C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het reinigen van stranden.
US20230330566A1 (en) Pinch valve for soil extrusion system
NL1016982C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het van rooiresten ontdoen van knol- of bolgewassen.
AU728143B2 (en) Portable water recycler
NL194427C (nl) Inrichting en werkwijze voor het milieubewust wassen van aardappelen en dergelijke knolgewassen.
EP3581276B1 (en) Hydraulic density separator
SE1551150A1 (sv) Anordning för avvattning och rening av slam eller muddermassor
NL1005759C2 (nl) Werkwijze voor het verwijderen van onreinheden uit groenten, fruit en dergelijke en inrichting die deze werkwijze toepast.
CN207325048U (zh) 一种红豆沉沙输送装置
CN220098627U (zh) 一种新型的小型生活污水处理设备
NL1018136C2 (nl) Inrichting voor het scheiden van verontreinigingen uit spoelwater.
JP2019098281A (ja) 揚砂水処理装置及び揚砂水処理方法
DE711914C (de) Vorrichtung zum Ausraeumen runder Absetzbehaelter
US3625290A (en) Separating apparatus for mobile potato harvesting vehicle
JPH0523613A (ja) 分級機
DE3738508A1 (de) Ein- und zweizellenaufbereitungsanlage der schwertruebe sowie satz von aufbereitungsanlagen, besonders von ein- sowie zwei- und einzellenaufbereitungsanlagen der schwertruebe, besonders ein dreiproduktsatz
NL7901022A (nl) Inrichting voor het spoelen van bloembollen of dergelijke.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20180701