NL2008385C2

NL2008385C2 - Inrichting en railsysteem voor het van een eerste naar een tweede niveau transporteren van een last, in het bijzonder een traplift.

Info

Publication number: NL2008385C2
Application number: NL2008385A
Authority: NL
Inventors: Alex Ooms; Jan Otto Ooms; Jeroen Klaasjan Verbrugge
Original assignee: Ooms Otto Bv
Priority date: 2012-02-29
Filing date: 2012-02-29
Publication date: 2013-09-02
Also published as: US20150034423A1; EP2819943A1; US10011462B2; WO2013129923A1; EP2819943B1; JP2015511917A

Description

Inrichting en railsysteem voor het van een eerste naar een tweede niveau transporteren van een last, in het bijzonder een traplift 5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het van een eerste naar een tweede niveau transporteren van een last, in het bijzonder een traplift, omvattende een rail en een langs de rail verplaatsbaar frame waaraan een lastdrager is bevestigd, en dat voorzien is van om althans een deel van 10 de rail grijpende steun- en geleidingsmiddelen, waarbij de rail zich boven traptreden van een trap nabij een muur of trapleuning aan een zijde van de trap uitstrekt, waarbij de rail een buis omvat en een zich radiaal van het buisoppervlak af uitstrekkende strip welke wordt aangegrepen 15 door de steun- en geleidingsmiddelen, en waarbij de van de buis afgekeerde zijde van de strip middels railbevestigingsmiddelen is verbonden met de traptreden, de muur of de trapleuning.

20 Een dergelijke inrichting wordt beschreven in het

Nederlandse octrooi NL 2002503 (Europese octrooipublicatie EP 2 216 284). Tenzij hierna niet compatibele kenmerken van de inrichting (in het bijzonder betreffende de oriëntatie en positie van de strip en tandheugel) worden gedefinieerd, 25 moet de beschrijving van deze bekende inrichting als uitvoeringsvoorbeeld in de onderhavige specificatie worden geacht te zijn opgenomen.

Bij de uit de genoemde octrooipublicatie bekende inrichting 30 strekt de strip zich horizontaal richting de muur of trapleuning uit, waarbij een tandheugel zich aan de onderzijde uitstrekt. In een praktische variant van de bekende inrichting strekt de strip zich verticaal richting de treden uit, waarbij een tandheugel zich aan de muur- of trapleuningzijde bevindt.

2

De uitvinding beoogt een inrichting en een railsysteem welke 5 het mogelijk maakt om de inrichting compacter te maken, waardoor er meer vrije ruimte op de trap overblijft, waardoor de inrichting eenvoudiger vervaardigd kan worden en/of waardoor de inrichting eenvoudiger obstakels die zich op of nabij de trap bevinden, zoals muren en plafonds kan 10 ontwijken.

Daartoe strekt de strip zich vanaf de buis schuin uit in een richting die ligt tussen de horizontale richting naar de muur of trapleuning en de verticale richting naar de 15 traptreden.

Door deze schuine oriëntatie kan de ruimte in de hoek die gevormd wordt door de traptreden enerzijds en de muur of leuning anderzijds, optimaal worden benut, waardoor de buis 20 van de rail zich dichter bij de traptreden en/of de muur/trapleuning kan uitstrekken. In sommige situaties kan de uitvinding zelfs het voordeel hebben dat de oriëntatie van de lastdrager (gewoonlijk een stoel) om de verticale as bijvoorbeeld niet hoeft te worden omgekeerd om een gebruiker 25 langs een laag plafond te kunnen laten bewegen.

De strip strekt zich bij voorkeur vanaf de buis schuin uit in een richting die een hoek maakt met de horizontale richting naar de muur of trapleuning die ligt tussen 15 en 30 75 graden, meer bij voorkeur tussen 30 en 60 graden, nog meer bij voorkeur tussen 40 en 50 graden.

3

De strip is bij voorkeur voorzien van een opliggende tandheugel of van tandheugeluitsparingen waarop een aangedreven tandwiel van de steun- en geleidingsmiddelen aangrijpt, zoals beschreven in de eerdergenoemde 5 octrooipublicatie. In een alternatieve uitvoeringsvorm is in plaats van een tandheugelaandrijving op wrijving gebaseerde tractieaandrijving ook mogelijk.

De tanden van de opliggende tandheugel of van de 10 tandheugeluitsparingen zijn bij voorkeur in hoofdzaak dwars op de strip schuin naar boven gericht.

De railbevestigingsmiddelen omvatten bij voorkeur zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkende palen die op de traptreden 15 zijn bevestigd.

De trap omvat gewoonlijk zich horizontaal uitstrekkende platforms waar de rail zich horizontaal uitstrekt, alsmede bochten waar de rail een bocht maakt. Het frame omvat 20 daarbij middelen om de lastdrager tijdens het bewegen langs de rail in een vaste oriëntatie te houden, zoals beschreven in de eerdergenoemde octrooipublicatie.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een railsysteem 25 bestemd en geschikt voor gebruik in de inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een rail die zich boven traptreden van een trap nabij een muur of trapleuning aan een zijde van de trap uitstrekt, waarbij de rail een buis omvat en een zich radiaal van het 30 buisoppervlak af uitstrekkende strip, en waarbij de van de buis afgekeerde zijde van de strip middels railbevestigingsmiddelen is verbonden met de traptreden, de muur of de trapleuning, met het kenmerk, dat de strip zich 4 vanaf de buis schuin uitstrekt in een richting die ligt tussen de horizontale richting naar de muur of trapleuning en de verticale richting naar de traptreden.

5 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, waarin:

Figuur 1 een perspectivisch vooraanzicht toont van een trapliftinstallatie volgens een eerste uitvoeringsvorm van 10 de uitvinding; en

Figuur 2 een zijaanzicht van een deel van de trapliftinstallatie is volgens de pijl II in figuur 1.

15 Een installatie 1 voor het van een eerste naar een tweede niveau transporteren van een last (zie figuur 1), in het getoonde voorbeeld een trapliftinstallatie, omvat een langs een trap 2 geplaatste rail 3, die een hoek a met de horizontaal H insluit, en een langs de rail 3 beweegbare 20 inrichting 4 voor het transporteren van de last tussen de verschillende niveaus, hier dus een traplift. De rail 3, welke in het getoonde voorbeeld een ronde doorsnede heeft, wordt gedragen door een aantal verdeeld langs de trap 2 aangebrachte staanders 5, die bevestigd zijn aan een 25 uitstekend deel in de vorm van een strip 6 (zie figuur 2), die zich langs de rail 3 uitstrekt. Overigens is het in een alternatieve uitvoeringsvorm ook mogelijk om de staanders 5 direct aan de rail 3 te bevestigen, waarbij het steunwiel 36 middels een in hoofdzaak U-vormige beugel die om de strip 6 30 reikt met het steunwielwiel 16 is verbonden. De functie van strip 6 wordt verderop toegelicht. De rail 3 is verder voorzien van een voortbewegingsdeel, hier in de vorm van een tandheugel 8.

5

De strip 6 strekt zich vanaf de rail onder een hoek van 45 graden met een horizontale lijn schuin naar beneden in de richting van de muur naast de trap 2 uit. De strip met de 5 tandheugel 8 is daardoor voor iemand die op de trap loopt niet of nauwelijks te zien, wat een bijkomend esthetisch voordeel kan zijn.

De traplift 4 omvat een langs de rail 3 verplaatsbaar frame 10 9 waaraan een lastdrager 10 bevestigd is, hier in de vorm van een stoel met een zitting 11, rugleuning 12, armleuningen 13 en een voetensteun 14. De stoel 10 is zwenkbaar om een horizontale as 45 (figuur 2) verbonden met het frame 9, en in het frame 9 is een handhavingsmechanisme 15 70 aangebracht, onder andere bestaande uit een met de as 45 verbonden stelmotor, zodat de stand van de stoel 10 altijd constant gehouden kan worden, ongeacht de helling van de rail 3.

20 Het frame 9 van de traplift 4 is verder voorzien van steunen geleidingsmiddelen die om een deel van de omtrek van de rail 3 grijpen. Het frame 9 is daartoe in hoofdzaak L-vormig uitgevoerd, met een staande rug 38 en twee onder de rail 3 grijpende voeten 26. Steun- en geleidingsmiddelen zijn 25 ingericht voor het opnemen van dwars op de verplaatsingsrichting van de traplift 4 gerichte momenten. Daartoe omvatten de steun- en geleidingsmiddelen een aantal in de verplaatsingsrichting met tussenruimte aangebrachte geleidingsrollen 17, die op de rail 3 aangrijpen. In het 30 getoonde voorbeeld zijn er zelfs meerdere paren geleidingsrollen 17, die bovendien in omtreksrichting van de rail 3 verdeeld zijn aangebracht. Door gebruik te maken van een groot aantal geleidingsrollen 17, kunnen deze elk 6 relatief klein worden uitgevoerd, waardoor een compacte constructie wordt bereikt. Bovendien worden zo de belastingen van de traplift 4 gelijkmatig over de rail 3 verdeeld, en wordt de weerstand geminimaliseerd.

5

De rollendrager 20 heeft in het getoonde voorbeeld de gedaante van een naar een zijde open ringsegment met een bol buitenoppervlak 21. De open zijde dient om het ringsegment om de strip 6 van de rail 3 te laten grijpen. In het 10 getoonde voorbeeld zijn er twee rollendragers 20 aanwezig, in elk waarvan drie rollenparen 17 met een tussenruimte van 120° in omtreksrichting zijn aangebracht. Elke rollendrager 20 is op twee diametraal tegenover elkaar gelegen punten gelagerd in met het frame 9 verbonden komvormige schotels 15 24, zodanig dat dit in beginsel alzijdig beweegbaar is. De schotels 24 zijn met een aantal schroeven 25 aan de onder de rail 3 stekende voet 26, resp. een over de rail 3 grijpend deel 27 van het frame 9 bevestigd. Een denkbeeldige lijn die de rollendragers 20 verbindt sluit een kleine hoek (3 in met 20 de verticaal V.

Teneinde de beweegbaarheid van de rollendrager 20 te beperken tot twee onderling loodrechte richtingen dwars op de verplaatsingsrichting van de traplift, dus een 25 kantelbeweging dwars op de rail 3, zijn in het buitenoppervlak 21 daarvan twee nagenoeg in de verplaatsingsrichting verlopende groeven 22 gevormd, waarin telkens een pen 23 grijpt. Deze pen 23 steekt in het midden uit de komvormige schotel 24. Door het verschuiven van de 30 pennen 23 in de groeven 22 wordt dus een draaibeweging van de rollendrager 20 om een nagenoeg horizontale as toegelaten, terwijl ook een verdraaiing van de rollendrager 20 om de pennen 23 mogelijk is. De pennen 23 verhinderen 7 daarentegen een kantelbeweging om de langsas van de rail 3. Op deze wijze kunnen bochten in de trap 2 en daarmee dus in de rail 3, die in het algemeen verdraaiingen in zowel het horizontale als het verticale vlak met zich meebrengen 5 uitstekend gevolgd worden.

De traplift 4 is ook voorzien van aandrijfmiddelen 16 die samenwerken met het voortbewegingsdeel van de rail 3, in de vorm van de tandheugel 8. Deze aandrijfmiddelen 16 zijn 10 opgenomen in een hier omgekeerd L-vormig uitgevoerd subframe 28, dat tussen de voeten 26 van het frame 9 is gevormd. In het subframe 28 is een rol 29 roteerbaar om een as 30 gelagerd, waardoor het subframe 28 op de rail 3 steunt. De aandrijfmiddelen 16 omvatten een motor met een uitgaande as 15 32 waarop een tandwiel 33 is aangebracht, dat aangrijpt op de tandheugel 8 van de rail 3. Voor het voeden van de motor zijn in het getoonde voorbeeld bovenin het subframe 28 twee accu's 34 opgenomen.

20 Een steunwiel 36 is roteerbaar gelagerd op een as 37.

Hierdoor kan een om de rail 3 gericht moment, dat het gevolg is van het gewicht van de lastdrager 10 en de daardoor gedragen last, worden opgenomen door de aandrijfmiddelen.

25 De uitgaande as 32 strekt zich in het getoonde voorbeeld uit voorbij de tandheugel 8 en het tandwiel 33, tot de rand van strip 6. Teneinde een optimale ingrijping van het tandwiel 33 in de tandheugel 8 te waarborgen, is op het uitstekende deel van de as 32 tegenover het steunwiel 36 nog een 30 steunwiel 16 gelagerd, dat aangrijpt op de strip 6 van de rail 3. Het omgekeerd L-vormige subframe 28 met de daarin gelagerde steunwiel 36 en de uitstekende as 32 met het 8 steunwiel 16 vormen zo een de rail 3 nagenoeg volledig omsluitend geheel.

Een uitvoeringsvoorbeeld van een zeer vergelijkbare 5 inrichting, waarbij het enige wezenlijke verschil is dat de strip 6 met de tandheugel 8 zich horizontaal uitstrekt en de steun- en geleidingsmiddelen derhalve ten opzichte van het hier getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn geroteerd, wordt in meer detail beschreven in het Nederlandse octrooi NL 2002503 10 (Europese octrooipublicatie EP 2 216 284).

Claims

1. Inrichting voor het van een eerste naar een tweede niveau transporteren van een last, in het bijzonder een 5 traplift, omvattende een rail en een langs de rail verplaatsbaar frame waaraan een lastdrager is bevestigd, en dat voorzien is van om althans een deel van de rail grijpende steun- en geleidingsmiddelen, waarbij de rail zich boven traptreden van een trap nabij een muur of trapleuning 10 aan een zijde van de trap uitstrekt, waarbij de rail een buis omvat en een zich radiaal van het buisoppervlak af uitstrekkende strip welke wordt aangegrepen door de steunen geleidingsmiddelen, en waarbij de van de buis afgekeerde zijde van de strip middels railbevestigingsmiddelen is 15 verbonden met de traptreden, de muur of de trapleuning, met het kenmerk, dat de strip zich vanaf de buis schuin uitstrekt in een richting die ligt tussen de horizontale richting naar de muur of trapleuning en de verticale richting naar de traptreden. 20

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de strip zich vanaf de buis schuin uitstrekt in een richting die een hoek maakt met de horizontale richting naar de muur of trapleuning die ligt tussen 15 en 75 graden. 25

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de strip zich vanaf de buis schuin uitstrekt in een richting die een hoek maakt met de horizontale richting naar de muur of trapleuning die ligt tussen 30 en 60 graden. 30

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de strip zich vanaf de buis schuin uitstrekt in een richting die een hoek maakt met de horizontale richting naar de muur of trapleuning die ligt tussen 40 en 50 graden.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, 5 waarbij de strip is voorzien van een opliggende tandheugel of van tandheugeluitsparingen waarop een aangedreven tandwiel van de steun- en geleidingsmiddelen aangrijpt.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, 10 waarbij de tanden van de opliggende tandheugel of van de tandheugeluitsparingen in hoofdzaak dwars op de strip schuin naar boven zijn gericht.

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, 15 waarbij de railbevestigingsmiddelen zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkende palen omvatten die op de traptreden zijn bevestigd.

8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, 20 waarbij de trap zich horizontaal uitstrekkende platforms omvat waar de rail zich horizontaal uitstrekt.

9. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de trap bochten omvat waar de rail een bocht maakt. 25

10. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het frame middelen omvat om de lastdrager tijdens het bewegen langs de rail in een vaste oriëntatie te houden.

11. Railsysteem bestemd en geschikt voor gebruik in de inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een rail die zich boven traptreden van een trap nabij een muur of trapleuning aan een zijde van de trap uitstrekt, waarbij de rail een buis omvat en een zich radiaal van het buisoppervlak af uitstrekkende strip, en waarbij de van de buis afgekeerde zijde van de strip middels railbevestigingsmiddelen is verbonden met de traptreden, de 5 muur of de trapleuning, met het kenmerk, dat de strip zich vanaf de buis schuin uitstrekt in een richting die ligt tussen de horizontale richting naar de muur of trapleuning en de verticale richting naar de traptreden.