NL2010531C2

NL2010531C2 - Stoel voor een traplift.

Info

Publication number: NL2010531C2
Application number: NL2010531A
Authority: NL
Inventors: Alex Ooms
Original assignee: Ooms Otto Bv
Priority date: 2013-03-27
Filing date: 2013-03-27
Publication date: 2014-09-30
Also published as: US20160075535A1; WO2014158020A2; US9776830B2; EP2978704A2; ES2626086T3; EP2978704B1; WO2014158020A3

Description

Stoel voor een traplift

De uitvinding heeft betrekking op een stoel voor een traplift, met een valbeveilingingsinrichting omvattende ten minste een langwerpige sluitbeugel welke beweegbaar is tussen een open positie en een gesloten positie, waarbij in de open positie een persoon vrij in en uit de stoel kan bewegen, en in de gesloten positie de sluitbeugel het vallen van een persoon uit de stoel verhindert.

De uitvinding beoogt een beveiliging middels een sluitbeugel, waarbij de beugel op efficiënte en veilige wijze opent en sluit, welke weinig ruimte inneemt en/of welke de stoel een mooi aanzicht geeft.

Daartoe is volgens de uitvinding de sluitbeugel beweegbaar verbonden met een stationair op de stoel bevestigde langwerpige drager die zich aan een zijkant van de stoel uitstrekt, waarbij de valbeveilingingsinrichting zodanig is ingericht dat in de open positie de sluitbeugel zich in een naar achteren geschoven positie in hoofdzaak parallel aan en naast de drager uitstrekt, en in de gesloten positie de sluitbeugel zich in een langs de drager naar voren geschoven en naar binnen gescharnierde of geroteerde positie vanaf het voorste uiteinde van de drager uitstrekt en in die positie vergrendelbaar is, zodanig dat het vallen van een persoon uit de stoel wordt verhinderd.

De sluitbeugel is bij voorkeur zodanig op de drager bevestigd, dat de sluitbeugel bij het naar voren schuiven van de sluitbeugel gedwongen naar binnen scharniert.

De sluitbeugel is bij voorkeur nabij het achterste uiteinde scharnierbaar en transleerbaar in de lengterichting van de drager daarop is bevestigd; waarbij de drager nabij het voorste uiteinde is voorzien van een spie, en de sluitbeugel is voorzien van een spiebaan die zich, van bovenaf gezien, diagonaal in de sluitbeugel uitstrekt, waar de spie in aangrijpt; of waarbij de sluitbeugel nabij de scharnieras is voorzien van een spie, en de drager is voorzien van een spiebaan die zich, van bovenaf gezien, diagonaal in de drager uitstrekt, waar de spie in aangrijpt; zodanig dat de sluitbeugel tijdens het naar voren schuiven van de sluitbeugel gedwongen naar binnen scharniert.

De sluitbeugel is bij voorkeur op de drager bevestigd door middel van een scharnierelement dat enerzijds voor- en achterwaarts verschuifbaar op de drager is bevestigd, en anderzijds scharnierend met het achterste uiteinde van de sluitbeugel is verbonden.

De sluitbeugel is bij voorkeur automatisch vergrendelbaar door middel van een pal nabij het achterste uiteinde die door een verend element in een uitsparing in het scharnierelement geduwd kan worden waardoor rotatie van de sluitbeugel wordt geblokkeerd. De sluitbeugel is voorts bij voorkeur ontgrendelbaar door middel van een bedieningsknop aan het voorste uiteinde van de sluitbeugel, die is verbonden met de pal, zodanig dat de pal door de bedieningsknop tegen de veerkracht in uit de uitsparing in het scharnierelement geduwd kan worden waardoor de blokkering van de rotatie van de sluitbeugel wordt opgeheven.

Het scharnierelement is bij voorkeur voorzien van een zich vanaf het scharnierpunt achterwaarts uitstrekkende armleuning.

Het scharnierelement en de sluitbeugel omhullen bij voorkeur de drager althans nagenoeg.

De stoel omvat bij voorkeur voorts een voetenplank, welke middels een aangedreven bewegingsmechanisme beweegbaar is tussen een opgeklapte toestand en een neergeklapte toestand, en waarbij het bewegingsmechanisme zodanig is ingericht dat de voetenplank automatisch naar de neergeklapte toestand wordt bewogen als de sluitbeugel is of wordt bewogen naar de gesloten positie. In een alternatieve uitvoeringsvorm is het bewegingsmechanisme van de voetenplank ingericht om te worden bediend door bedieningsmiddelen die bij voorkeur op de sluitbeugel zijn aangebracht, teneinde de voetenplank naar de neergeklapte toestand te bewegen.

De stoel omvat voorts bij voorkeur bedieningsmiddelen om aandrijfmiddelen te bedienen teneinde een frame waarop de stoel is gemonteerd langs een rail te doen laten bewegen die langs een trap is aangebracht, waarbij de bedieningsmiddelen op de sluitbeugel zijn aangebracht.

De valbeveilingingsinrichting omvat in de voorkeursuitvoering twee van de genoemde sluitbeugels omvat, een aan elke zijde van de stoel.

De valbeveilingingsinrichting vormt bij voorkeur tevens een armleuning van de stoel.

De valbeveilingingsinrichting kan bij voorkeur omhoog worden geklapt doordat het achterste uiteinde van de drager om een horizontale as scharnierbaar met de stoel is verbonden.

De bedieningsmiddelen bevinden zich bij voorkeur nabij het voorste uiteinde van de sluitbeugel.

In een alternatieve uitvoeringsvorm omvat de stoel voorts bedieningsmiddelen om aandrijfmiddelen te bedienen teneinde een frame waarop de stoel is gemonteerd langs een rail te doen laten bewegen die langs een trap is aangebracht, waarbij de bedieningsmiddelen de sluitbeugel of de sluitbeugels omvatten, en waarbij beweging zoals een scharnieren van de sluitbeugel of sluitbeugels ten opzichte van de drager door een persoon op de stoel de genoemde beweging start en stopt.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een traplift omvattende een frame met aangrijpmiddelen die zijn ingericht om een rail aan te grijpen die langs een trap zijn aangebracht en aandrijfmiddelen die zijn ingericht om de stoel langs de rail te doen bewegen, en een stoel die op het frame is aangebracht.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden, waarin:

Figuren IA en 1B perspectiefweergaven zijn van een stoel volgens de uitvinding met een valbeveiligingsinrichting in open respectievelijk gesloten toestand;

Figuren 2A en 2B respectievelijk een bovenaanzicht en zijaanzicht is van een valbeveiligingsinrichting van de stoel van figuren la en 1B in open toestand;

Figuren 3A en 3B respectievelijk een bovenaanzicht en zijaanzicht is van een valbeveiligingsinrichting van de stoel van figuren la en 1B in gesloten toestand;

Figuur 4 een explosie-perspectiefaanzicht is van een valbeveiligingsinrichting van de stoel van figuren la en 1B; en

Figuur 5 schematisch een alternatieve uitvoeringsvorm van een valbeveiligingsinrichting in verschillende standen toont.

Volgens figuren IA, 1B omvat een trapliftsysteem dat kan worden bevestigd bij een trap een rail (niet getoond), een frame 1 dat is ingericht om langs de rail te bewegen en dat bestaat uit twee delen, waarvan een deel 2 aangrijpt op de rail en een ander deel 3 ten opzichte van het eerste deel geroteerd kan worden teneinde de daarop bevestigde stoel 4 recht te houden.

De stoel 4 omvat stoelzitting 5 en een rugleuning 6. Aan beide zijkanten van de stoelzitting 5 zijn draagbeugels 7 gemonteerd waarop een valbeveiligingsinrichting 8 is bevestigd, die zodanig is vormgegeven en op een zodanige hoogte is aangebracht dat deze tevens als armleuning dient.

De valbeveiligingsinrichting 8 omvat aan beide zijkanten een transleerbaar scharnierelement 11, en een daarmee verbonden naar binnen scharnierbare sluitbeugel 12. In de naar achteren geschoven toestand strekken de sluitbeugels 12 zich naast de persoon op de stoel als twee armleuningen uit. Als de sluitbeugel 12 naar voren wordt geschoven dan worden deze gedwongen naar binnen gescharnierd, zodanig dat deze zich schuin voor de persoon uitstrekken en het vallen van de persoon uit de stoel belemmeren. De sluitbeugels 12 worden in beide uiterste toestanden vergrendeld, en kunnen ontgrendeld worden door middel van bedieningsknoppen 13. Tevens bevinden zich nabij de bedieningsknoppen 13 elektronische bedieningsknoppen voor het bedienen van de traplift. Indien bijvoorbeeld de bedieningsknop op de linkerbeugel bediend wordt gaat de stoel naar beneden, indien de bedieningsknop 13 op de rechterbeugel bediend wordt gaat de stoel naar boven (of vice versa, afhankelijk van hoe de traplift op de trap is gemonteerd).

De stoel bevat voorts een opklapbare voetenplank 9, welke elektrisch wordt aangedreven. De aandrijving is daarbij elektronisch gekoppeld aan de valbeveiliging, zodanig dat de voetenplank naar beneden wordt geklapt als de sluitbeugels worden gesloten, en vice versa.

In figuren 2 - 4 is de beveiligingsinrichting 8 in meer detail getoond. Een langwerpige in hoofdzaak plankvormige drager 14 is voorzien van een neerwaarts uitstekend bevestigingsdeel 15 dat scharnierend met de draagbeugel 7 is verbonden. Daardoor kan de drager 14 bewegen tussen een opgeklapte verticale opbergtoestand en een neergeklapte horizontale werktoestand.

Om de drager 14 is verschuifbaar het scharnierelement 11 bevestigd, dat daartoe voorzien is van een langwerpige doorlopende uitsparing waarin de drager kan verschuiven. De onderste helft van het scharnierelement 11 is voorzien van een sleuf waardoorheen het bevestigingsdeel 15 zich bij het naar voren schuiven van de sluitbeugel 12 kan uitstrekken.

Het scharnierelement 11 is aan de voorzijde voorzien van twee naar boven en beneden uitstekende scharnierassen 22, waarop het achterste uiteinde van de sluitbeugel 12 scharnierend is bevestigd. De sluitbeugel 12 is hol, zodat deze over het uiteinde van de drager 14 kan bewegen. In de binnenwand van de sluitbeugel zijn zowel aan de boven- en onderzijde parallelle spiebanen 16 aangebracht die zich diagonaal uitstrekken. Nabij het scharnierelement 11 bevinden de spiebanen 16 zich meer aan de buitenzijde van de stoel, aan het voorste uiteinde van de sluitbeugel 12 bevinden de spiebanen 16 zich meer aan de binnenzijde van de stoel.

Aan het voorste uiteinde van de drager, dat enigszins naar de binnenzijde van de stoel neigt, bevinden zich aan de boven- en onderzijde van de drager twee spies 17, die in de spiebanen 16 vallen. Door deze constructie worden de sluitbeugels 12 gedwongen naar binnen te scharnieren als deze naar voren worden geschoven.

Dit principe wordt in een iets andere, equivalente uitvoeringsvorm schematisch getoond in figuur 5, waarbij in die uitvoeringsvorm niet de binnenwand van de sluitbeugel 12 is voorzien van de spiebanen 16, maar de drager 14 is voorzien van een spiebaan of spiebanen 16. De spie of spies 17 is/zijn dan aangebracht op de sluitbeugel, op een kleine afstand van de scharnierassen 22.

Teneinde de sluitbeugel te kunnen vergrendelen is de bedieningsknop 13 middels een stang 18 verbonden met een pal 19 die zich nabij de scharnierassen 22 uitstrekt en in een zich daaromheen uitstrekkende cirkelsegmentvormige sleuf 20 steekt. De stang kan bewegen in en wordt geleid door een uitsparing in de wand van de sluitbeugel. Aan beide uiteinden van de sleuf 20, die overeenkomen met de beide uiterste scharnierstanden van de sluitbeugel 12, zijn dwars op de sleuf 20 uitsparingen 21 aangebracht, waarin de pal 19 door niet getoonde veermiddelen wordt getrokken (zoals getoond in figuren 3A en 3B), zodat terugscharnieren van de sluitbeugel 12 wordt tegengegaan. Door de bedieningsknop 13 in te drukken wordt de vergrendeling opgeheven.

De uitvinding is aldus beschreven door middel van voorkeursuitvoeringen. Begrepen dient echter te worden dat deze beschrijving hoofdzakelijk illustratief is. Verschillende details van de structuur en functie werden gepresenteerd, maar veranderingen die daarin worden aangebracht, en die ten volle worden uitgebreid door de algemene betekenis van de terminologie waarin de bij gevoegde conclusies zijn uitgedrukt, dienen te worden begrepen onder het principe van de onderhavige uitvinding te vallen. De beschrijving en tekeningen dienen te worden gebruikt om de conclusies te interpreteren. De conclusies dienen niet zodanig te worden geïnterpreteerd dat de omvang van de bescherming die wordt gevraagd moet worden begrepen als te zijn gedefinieerd door de strikte, letterlijke betekenis van de woorden die in conclusies worden gebruikt, waarbij de beschrijving en de tekeningen alleen zouden worden gebruikt om een dubbelzinnigheid die is gevonden in de conclusies op te lossen. Om de omvang van de bescherming te bepalen die door middel van de conclusies wordt gevraagd dient elk element in gepaste aanmerking te worden genomen dat equivalent is aan een element dat daarin is gespecificeerd.

Claims

1. Stoel voor een traplift, met een valbeveilingingsinrichting omvattende ten minste een langwerpige sluitbeugel welke beweegbaar is tussen een open positie en een gesloten positie, waarbij in de open positie een persoon vrij in en uit de stoel kan bewegen, waarbij de sluitbeugel beweegbaar is verbonden met een stationair op de stoel bevestigde langwerpige drager die zich aan een zijkant van de stoel uitstrekt, waarbij de valbeveilingingsinrichting zodanig is ingericht dat in de open positie de sluitbeugel zich in een naar achteren geschoven positie in hoofdzaak parallel aan en naast de drager uitstrekt, en in de gesloten positie de sluitbeugel zich in een langs de drager naar voren geschoven en naar binnen gescharnierde of geroteerde positie vanaf het voorste uiteinde van de drager uitstrekt en in die positie vergrendelbaar is, zodanig dat het vallen van een persoon uit de stoel wordt verhinderd.

2. Stoel volgens conclusie 1, waarbij de sluitbeugel zodanig op de drager is bevestigd, dat de sluitbeugel bij het naar voren schuiven van de sluitbeugel gedwongen naar binnen scharniert.

3. Stoel volgens conclusie 1 of 2, waarbij de sluitbeugel nabij het achterste uiteinde scharnierbaar en transleerbaar in de lengterichting van de drager daarop is bevestigd; en waarbij de drager nabij het voorste uiteinde is voorzien van een spie, en de sluitbeugel is voorzien van een spiebaan die zich, van bovenaf gezien, diagonaal in de sluitbeugel uitstrekt, waar de spie in aangrijpt; of waarbij de sluitbeugel nabij de scharnieras is voorzien van een spie, en de drager is voorzien van een spiebaan die zich, van bovenaf gezien, diagonaal in de drager uitstrekt, waar de spie in aangrijpt; zodanig dat de sluitbeugel tijdens het naar voren schuiven van de sluitbeugel gedwongen naar binnen scharniert.

4. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de sluitbeugel op de drager is bevestigd door middel van een scharnierelement dat enerzijds voor- en achterwaarts verschuifbaar op de drager is bevestigd, en anderzijds scharnierend met het achterste uiteinde van de sluitbeugel is verbonden.

5. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de sluitbeugel automatisch vergrendelbaar is door middel van een pal nabij het achterste uiteinde die door een verend element in een uitsparing in het scharnierelement geduwd kan worden waardoor rotatie van de sluitbeugel wordt geblokkeerd.

6. Stoel volgens conclusie 5, waarbij de sluitbeugel ontgrendelbaar is door middel van een bedieningsknop aan het voorste uiteinde van de sluitbeugel, die is verbonden met de pal, zodanig dat de pal door de bedieningsknop tegen de veerkracht in uit de uitsparing in het scharnierelement geduwd kan worden waardoor de blokkering van de rotatie van de sluitbeugel wordt opgeheven.

7. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij Het scharnierelement voorzien is van een zich vanaf het scharnierpunt achterwaarts uitstrekkende armleuning.

8. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij Het scharnierelement en de sluitbeugel de drager althans nagenoeg omhullen.

9. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de stoel voorts een voetenplank omvat, welke middels een aangedreven bewegingsmechanisme beweegbaar is tussen een opgeklapte toestand en een neergeklapte toestand, en waarbij het bewegingsmechanisme zodanig is ingericht dat de voetenplank automatisch naar de neergeklapte toestand wordt bewogen als de sluitbeugel is of wordt bewogen naar de gesloten positie.

10. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de stoel voorts bedieningsmiddelen omvat om aandrijfmiddelen te bedienen teneinde een frame waarop de stoel is gemonteerd langs een rail te doen laten bewegen die langs een trap is aangebracht, waarbij de bedieningsmiddelen op de sluitbeugel zijn aangebracht.

11. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de valbeveilingingsinrichting twee van de genoemde sluitbeugels omvat, een aan elke zijde van de stoel.

12. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de valbeveilingingsinrichting tevens een armleuning vormt.

13. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de valbeveilingingsinrichting kan omhoog worden geklapt doordat het achterste uiteinde van de drager om een horizontale as scharnierbaar met de stoel is verbonden.

14. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de stoel voorts bedieningsmiddelen omvat om aandrijfmiddelen te bedienen teneinde een frame waarop de stoel is gemonteerd langs een rail te doen laten bewegen die langs een trap is aangebracht, waarbij de bedieningsmiddelen de sluitbeugel of de sluitbeugels omvatten, en waarbij beweging zoals een scharnieren van de sluitbeugel of sluitbeugels ten opzichte van de drager door een persoon op de stoel de genoemde beweging start en stopt.

14. Stoel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de bedieningsmiddelen zich nabij het voorste uiteinde van de sluitbeugel bevinden.

15. Traplift omvattende een frame met aangrijpmiddelen die zijn ingericht om een rail aan te grijpen die langs een trap zijn aangebracht en aandrijfmiddelen die zijn ingericht om de stoel langs de rail te doen bewegen, en een stoel volgens een van de voorgaande conclusies die op het frame is aangebracht.