NL2006825C2 - Inrichting en werkwijze voor het naar een schip brengen van een elektrische kabel. - Google Patents

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET NAAR EEN SCHIP BRENGEN VAN EEN ELEKTRISCHE KABEL

Zoals bekend is de uitstoot van de diesels van 5 zeeschepen zodanig dat het lopen van dergelijke diesels minder gewenst is in havens.

Vooralsnog wordt bij binnenschepen veelal een elektrische kabel aan boord gebracht teneinde elektrische systemen aan boord te kunnen laten werken zonder gebruik te 10 maken van dieselmotoren c.q. aggregaten.

Bij proefopstellingen voor zeeschepen zijn een aantal nadelen gebleken: zo is veelal veel mankracht benodigd om de relatief zware kabels aan boord te trekken terwijl de mogelijkheden tevens afhankelijk zijn van de waterspiegel 15 dat wil zeggen de stand van het getijde.

De onderhavige uitvinding beoogt de stand van de techniek te verbeteren, en meer in het bijzonder een universele inrichting te verschaffen die het op alle locaties op aarde relatief gemakkelijk maakt een of meerdere 20 zware elektrische kabel aan boord te brengen waardoor de uitstoot door motoren c.q. aggregaten aan boord van schepen in havens tot het verleden kan gaan behoren.

De onderhavige uitvinding verschaft een inrichting, omvattende: 25 - een gestel; - een aan het gestel aangebrachte, afhangende lus van een kabel; - een kraanarm die in een liggend vlak roteerbaar aan het gestel en op en neer zwenkbaar ten opzichte van het 30 gestel is aangebracht, en die voorzien is van een uitschuifbaar armgedeelte; en - nabij een einde van de kraamarm aangebrachte 2 uitrolmiddelen voor het buitenwaarts ten opzichte van de arm bewegen van de kabel.

Dankzij de onderhavige uitvinding wordt een kraanarm tot nabij een opening in het schip gebracht, waarna het 5 uitschuifbare gedeelte wordt uitgeschoven en de kabel wordt uitgerold tot in het schip.

Bij voorkeur omvatten de uitrolmiddelen twee of meer rollen die aan weerszijden op de kabel aangrijpen. Deze rollen worden dan met behulp van een elektromotor in 10 beweging gebracht, opdat weinig of geen mankracht benodigd is.

In alternatieve voorkeursuitvoering vormen de uitrolmiddelen rupsbanden die op de kabel aangrijpen.

Alhoewel ook bijvoorbeeld een H-profiel voldoet, heeft 15 in de onderhavige uitvoeringsvorm een U-profiel het voordeel dat dit weinig materiaal benodigd en voldoet voor het geleiden van de kabel.

Daar er spanning op de kabel kan ontstaan tussen de lus en de uitrolmiddelen indien de elektromotor is 20 aangeschakeld, bevindt zich nabij het uiteinde van de lus bij voorkeur een tweede elektromotor die wordt aangeschakeld (of op hogere snelheid gebracht) zodra de spankracht in de kabel een vooraf bepaalde waarde overschrijdt. Alhoewel de meting van de kracht in de kabel op velerlei wijzen kan 25 worden uitgevoerd, is volgens de voorkeursuitvoeringsvorm gekozen voor een scharnierbare arm die een gemakkelijke krachtmeting mogelijk maakt wanneer de kabel door de arm wordt geleid.

In de verdere voorkeursuitvoeringsvorm wordt in 30 ruststand een grote kabellus van circa 7,5 m hoog dat wil zeggen meer dan 15 m lengte, in een nauwe ruimte opgeborgen; volgens de onderhavige uitvinding kan worden afgezien van een zware haspel die naast materiaalgebruik veel grotere 3 krachten vereist op het afrollen van de kabel dan volgens de voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.

Voorts verschaft de onderhavige uitvinding een werkwijze voor het tot in een opening in een schip brengen 5 van een of meer elektrische voedingskabels, omvattende de volgende stappen: - het verzwenken en of op en neer bewegen van een kraanarm tot bij de opening van het schip; - het uitschuiven van een aan de kraan aangebracht 10 uitschuifbaar armgedeelte; - het langs het uitgeschoven armgedeelte laten uitrollen van de kabel.

Tenslotte verschaft de onderhavige uitvinding een werkwijze voor het uit een opening van een schip naar de 15 kade brengen van een elektrische voedingskabel, waarbij na loskoppeling van de voedingskabel, de kabel via een kraamarm tot in een lus aan de inrichting op de kade wordt terugbewogen en de kraanarm en het uitschuifbare gedeelte tot in een ruststand worden gebracht.

20 Verder voordelen, kenmerken en details van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm daarvan met verwijzing naar het bijgevoegde figuur, waarin tonen: 25 Fig. 1. een zijaanzicht, gedeeltelijk in perspectief, van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting en werkwijze volgens de onderhavige uitvinding in rusttoestand;

Fig. 2. een linker aanzicht, in perspectief, van de in figuur 1 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm; 30 Fig. 3. een rechter aanzicht, in perspectief, van de in figuur 1 en 2 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm; 4

Fig. 4. een schematisch zijaanzicht van de in figuur 1, 2 en 3 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm; en

Fig 5. een zijaanzicht van de in figuur 1-4 getoonde uitvoeringsvorm in twee verschillende standen.

5 Een inrichting 10 (fig. 1, 2, 3) omvat een frame 11 dat waaraan een draaiplateau 12 dat draaibaar is aangebracht teneinde een arm 13 van links naar rechts te kunnen laten zwaaien. Het frame is bijv. manshoog maar de hoogte kan een veelvoud van 2 m bedragen. De arm 13 is voorzien van een 10 uitschuifbaar gedeelte 14. De arm 13 is via scharnierpunt 15 tevens op en neer zwenkbaar tussen een hoogste niveau li en een laagste niveau 12 waartussen bijvoorbeeld vijf meter kan liggen in verband met de verschillende schepen en de getijden in een haven (zie in het bijzonder figuur 5). Aan 15 het frame 11 is tevens een aantal platen 16, 17 aangebracht waartussen zich een afgesloten nauwe ruimte bevindt opdat daar een lus van een kabel 18 kan worden opgeborgen. Aan de kopse zijden kan de door de platen begrensde ruimte zijn afgesloten met behulp van latten of dergelijke.

20 Aan de bovenzijde van de inrichting 10 is een geleiding 19 aangebracht voor het geleiden van de kabel 18.

De hoogte h bedraagt circa 7,5 m opdat de nauwe ruimte een kabellengte van 15 meter of meer kan herbergen.

Bij het naar het schip toe bewegen van de kabel 18 zal 25 nog slechts een geringe lengte 21 (fig. 2) van de kabel in de genoemde ruimte bevinden.

In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm bevinden zich nabij een einde van de arm 13 bij voorkeur bij de overgang tussen de arm 13 en het uitschuifbare gedeelte 14 30 een uitrolmechanisme 22, bij voorkeur bestaande uit twee paar rollen waartussen de kabel 18 wordt geleid. Met behulp van een of meer elektromotoren 23 kunnen de rollen worden bewogen en wordt de kabel vanuit het gedeelte waar zich het 5 kabelpart 21 bevindt, bewogen naar het schip toe opdat er vanuit het schip geen sjorwerkzaamheden behoeven te worden verricht.

Gelijktijdig, of daarvoor of daarna, kan dan tevens de 5 uitschuifbare arm 14 worden uitgeschoven. Bij voorkeur bezitten de arm 13 inclusief het uitschuifbare gedeelte 14 een U-vormig profiel voor het gemakkelijk geleiden van de kabel. De kabel 18 is tevens geleid tussen rollen 24, 25 aan een scharnierbare arm 26 die op niet getoonde wijze bij het 10 scharnierpunt voorzien is van een sensor, opdat bij een (te) hoge kracht die op de kabel 18 wordt uitgeoefend een signaal wordt afgegeven aan een verdere aandrijfmotor die zich nabij het kabelpart bevindt dat zich in de ruimte 20 bevindt.

Nadat de kabel aan boord is gebracht bij bijvoorbeeld 15 op het lage niveau li (fig. 3) kan het uitschuifbare gedeelte worden ingeschoven en hangt de kabel 18 met een lus bijv. tot op de kade K. De lengte van de lus dient vanzelfsprekend voldoende te zijn om de verwachte getijdebewegingen bijv. tussen het hoger niveau li en het lager niveau I2 op te 20 vangen.

Bij de in figuur 4 getoonde stand is de arm 13 opwaarts gezwenkt teneinde bij hoog water en of een hoog schip met een hoge invoeropening, de kabel alsnog gemakkelijk zonder sjorkracht vanaf de kade naar die positie te brengen.

25 Zoals in het bijzonder blijkt uit figuur 5, is de voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding geschikt voor het zowel op een laag als op een hoog niveau in het schip brengen van een kabel. Zie de lage stand in de gebroken lijnen en de hoge stand in getrokken lijnen. Zoals 30 in het bijzonder uit figuur 2 en 3 blijkt wordt de op en neer zwenking bewerkstelligd door een verdere motor 31 die met behulp van een snaaraandrijving de respectieve gieken 33 naar elkaar beweegt.

6

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de boven beschreven voorkeursuitvoeringsvorm daarvan. De rechten worden bepaald door de navolgende conclusies binnen de strekking waarvan velerlei modificaties denkbaar zijn.

5 Een aantal, niet beperkende modificaties zijn bijv. de volgende: - i.p.v. één kabel, zullen veelal meer parallelle kabels worden gebruikt, bijv. enerzijds voor voeding en anderzijds voor besturing; 10 - velerlei aandrijvingen zijn denkbaar; i.p.v. een snaaraandrijving zullen in de praktijk ook hydraulische aandrijvingen worden gebruikt; - de kabellus kan een andere vorm, richting en/of locatie hebben dan de bovenbeschreven.

Claims (13)

1. Inrichting, omvattende: - een gestel; 5. een aan het gestel aangebrachte, afhangende lus van een kabel; - een kraanarm die in een liggend vlak roteerbaar aan het gestel en op en neer zwenkbaar ten opzichte van het gestel is aangebracht, en die voorzien is van een 10 uitschuifbaar armgedeelte; en - nabij een einde van de kraamarm aangebrachte uitrolmiddelen voor het buitenwaarts ten opzichte van de arm bewegen van de kabel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de uitrolmiddelen omvatten twee of meer rollen die aan weerszijden aangrijpen op de kabel.

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de 20 uitrolmiddelen omvatten twee of meer rupsbanden die aangrijpen op de kabel.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de kraanarm een U-profiel omvat voor het tussen de opstaande 25 wanden van het U-profiel geleiden van de kabel.

5. Inrichting volgens conclusie 1-4, waarbij de kraanarm is voorzien van een scharnierbare arm die aan een einde is voorzien van geleidingsmiddelen voor het geleiden van de 30 kabel teneinde de door de uitrolmiddelen uitgeoefende trekkracht op de kabel te kunnen meten.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij meetmiddelen voor het meten van de trekkracht zijn gekoppeld met een regelbare en/of schakelbare motor voor het vanaf de lus bewegen van de kabel naar de uitrolmiddelen.

7. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 1-5, voorzien van een aan het gestel aangebrachte nauwe ruimte die wordt bepaald door wandplaten met een hoogte aanzienlijk hoger dan het gestel.

8. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 1-7, met een hoogte in de ordegrootte van 5-20 m.

9. Werkwijze voor het tot in een opening in een schip brengen van een of meer elektrische voedingskabels, 15 omvattende de volgende stappen: het verzwenken en of op en neer bewegen van een kraanarm tot bij de opening van het schip; het uitschuiven van een aan de kraan aangebracht uitschuifbaar armgedeelte; 20 het langs het uitgeschoven armgedeelte laten uitrollen van de kabel.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij de trekkracht van de kabel wordt gemeten bij het uitrollen van 25 de kabel, en waarbij een motor wordt aangeschakeld of wordt versneld indien de kracht die door de uitrolmiddelen op de kabel wordt uitgeoefend, een bepaalde grenswaarde overschrijdt.

11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, waarbij nadat de kabel in een schip is gebracht, het uitschuifbare armgedeelte ten minste enigszins wordt ingeschoven en de kabel wordt uitgerold totdat tussen het schip en de kraanarm een lus is ontstaan.

12. Werkwijze voor het uit een opening van een schip 5 naar de kade brengen van een of meer elektrische voedingskabels, waarbij na loskoppeling van de voedingskabel, de kabel via een kraamarm tot in een lus aan de inrichting op de kade wordt terugbewogen en de kraanarm en het uitschuifbare gedeelte tot in een ruststand worden 10 gebracht.

13. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-12, waarbij een inrichting volgens een of meer van de conclusies 1-8 wordt toegepast.