NL2001653C2 - Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water. Download PDF

Info

Publication number
NL2001653C2
NL2001653C2 NL2001653A NL2001653A NL2001653C2 NL 2001653 C2 NL2001653 C2 NL 2001653C2 NL 2001653 A NL2001653 A NL 2001653A NL 2001653 A NL2001653 A NL 2001653A NL 2001653 C2 NL2001653 C2 NL 2001653C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
vessel
scraper blade
support structure
towing
under water
Prior art date
Application number
NL2001653A
Other languages
English (en)
Inventor
Merijn Elias Van Weerden
Barend Bergsma
Tjipke Woudwijk
Original Assignee
Tideway B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Tideway B V filed Critical Tideway B V
Priority to NL2001653A priority Critical patent/NL2001653C2/nl
Priority to EP09162009A priority patent/EP2130978B1/en
Priority to DK09162009T priority patent/DK2130978T3/da
Application granted granted Critical
Publication of NL2001653C2 publication Critical patent/NL2001653C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F5/00Dredgers or soil-shifting machines for special purposes
    • E02F5/28Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for cleaning watercourses or other ways
    • E02F5/285Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for cleaning watercourses or other ways with drag buckets or scraper plates
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B3/00Engineering works in connection with control or use of streams, rivers, coasts, or other marine sites; Sealings or joints for engineering works in general
    • E02B3/02Stream regulation, e.g. breaking up subaqueous rock, cleaning the beds of waterways, directing the water flow
    • E02B3/023Removing sediments
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F5/00Dredgers or soil-shifting machines for special purposes
    • E02F5/02Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for digging trenches or ditches
    • E02F5/027Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for digging trenches or ditches with coulters, ploughs, scraper plates, or the like
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D15/00Handling building or like materials for hydraulic engineering or foundations
    • E02D15/10Placing gravel or light material under water inasmuch as not provided for elsewhere

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Underground Or Underwater Handling Of Building Materials (AREA)

Description

Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van onder water gelegen bodemmateriaal. De uitvinding betreft eveneens een vaartuig voorzien van de inrichting, 5 evenals een werkwijze voor het verplaatsen van onder water gelegen bodemmateriaal.
Voor het onder water storten van materiaal, bijvoorbeeld om een onderwater fundering aan te leggen, wordt doorgaans een vaartuig gebruikt dat is voorzien van een onder het vaartuig afhangend kokervormig orgaan (ook wel aangeduid met valpijp). Het te storten materiaal 10 wordt via het kokervormig orgaan naar de onder water gelegen bodem geleid. Om een (gestort) bodemoppervlak te verkrijgen dat niet al te zeer golft en onregelmatig is, wordt het vaartuig relatief langzaam voortbewogen tijdens het storten en/of wordt de hoeveelheid materiaal die door de valpijp wordt geleid per tijdseenheid beperkt. Deze maatregelen echter beperken de opbrengst, wat ongewenst is. Om de opbrengst toch enigszins op een 15 aanvaardbaar niveau te brengen kan het (gestorte) bodemoppervlak desgewenst worden geëgaliseerd door hierover een zware kokerbalk of H-balk te bewegen. Een dergelijke maatregel heeft echter niet altijd het gewenste effect, en in het bijzonder niet wanneer een relatief vlakke bodem, met afwijkingen in bodemhoogte van de grootteorde van slechts 5-10 cm, moet worden gerealiseerd.
20
De uitvinding beoogt in een verbeterde inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water te voorzien met behulp waarvan het bodemoppervlak op effectieve wijze kan worden geëgaliseerd.
25 De inrichting volgens de uitvinding heeft daartoe de kenmerken volgens conclusie 1.
Doordat de inrichting volgens de uitvinding een draagconstructie omvat die aan een voorzijde is voorzien van verbindingsmiddelen voor bevestiging aan een vaartuig, en aan de achterzijde van een steunconstructie voor afsteunen op de bodem, waarbij de inrichting ter hoogte van de 30 achterzijde een dwars op de sleeprichting verlopend schraapblad omvat, dat aan beide dwarse uiteinden is voorzien van zijplaten, is gebleken dat een relatief vlak bodemoppervlak op efficiënte wijze kan worden verkregen. De draagconstructie is bij voorkeur dusdanig uitgevoerd dat een relatief starre verbinding wordt verkregen tussen het schraapblad en de bevestigingsmiddelen. Wordt de inrichting over het bodemoppervlak gesleept dan zal het 2 schraapblad met de onderzijde in het bodemoppervlak grijpen waardoor (gestort) bodemmateriaal zich tegen het schraapblad zal ophopen. Bij voorkeur wordt het schraapblad hiertoe dusdanig in de draagconstructie opgenomen dat deze een hellingshoek met het bodemoppervlak vertoont, waarbij het schraapblad naar achteren helt (ten opzichte van de 5 sleeprichting). De zijplaten verhinderen tenminste gedeeltelijk dat het opgehoopte bodemmateriaal niet naar de zijkanten van het schraapblad kan uitwijken, en achter de inrichting terecht komt. Bij een golvend bodemoppervlak zal het tegen het schraapblad opgehoopte materiaal bij het bereiken van een dal dit dal tenminste gedeeltelijk opvullen waardoor een egaliserend effect optreedt en een relatief vlak bodemoppervlak ontstaat. De ter 10 hoogte van de achterzijde van de draagconstructie aangebrachte steunconstructie voorkomt dat het schraapblad hierbij vroegtijdig in het dal terechtkomt wat de egalisering kan hinderen of zelfs onmogelijk kan maken. Bij het verslepen van de inrichting over de bodem zal de steunconstructie over reeds (gedeeltelijk) geëgaliseerd bodemoppervlak glijden of schuiven. Het maakt voor de goede werking van de inrichting niet uit in welke richting de golving of 15 onregelmatigheden van de bodem zich uitstrekken ten opzichte van de sleeprichting van het schraapblad. Bij een golvend bodemoppervlak waarbij de golving min of meer dwars op de sleeprichting verloopt zal de bekende kokerbalk of H-balk de neiging hebben zijwaarts te kantelen. De inrichting volgens de uitvinding heeft dit nadeel niet. Door de maatregelen volgens de uitvinding worden bovendien hogere stortopbrengsten mogelijk.
20
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt deze gekenmerkt doordat het schraapblad aan de bovenzijde ervan is voorzien van een (ten opzichte van de sleeprichting) schuin voorwaarts gerichte, zich dwars op de sleeprichting uitstrekkende geleideplaat. De geleideplaat zorgt er voor dat het tegen het schraapblad 25 opgehoopte bodemmateriaal niet de neiging heeft over het schraapblad te stromen, wat de efficiëntie van het egaliseren zou schaden. Het schraapblad, de geleideplaat en de twee zijplaten vormen tezamen een bakvormig geheel, waarin het bodemmateriaal zich tijdelijk kan ophopen. Het heeft voordelen het volume van de binnenruimte van de bak in te kunnen stellen, onder andere afhankelijk van de bodemgesteldheid. Hiertoe wordt de bak bij voorkeur 30 voorzien van een afdekplaat die zich in hoofdzaak (in normaal gebruik) verticaal uitstrekt tussen het schraapblad en de geleideplaat. Door de positie van de afdekplaat in de bak te variëren kan het volume dat beschikbaar is voor bodemmateriaal worden ingesteld.
3
Het schraapblad van de inrichting kan bijvoorbeeld plaatvormig zijn, desgewenst gekromd, en wordt bij voorkeur aan een bodemdeel ervan begrensd door een snijrand ter aansnijding van het bodemmateriaal. Desgewenst kan het schraapblad tevens zijn voorzien van spuitmiddelen voor het spuiten van water, waarbij de spuitmiddelen worden gevormd door een reeks 5 spuitmonden die ter hoogte van het bodemdeel van het schraapblad zijn aangebracht. Tijdens het verslepen van de inrichting over de bodem wordt via de spuitmonden water onder hoge druk in het bodemmateriaal gespoten waardoor dit wordt gefluïdiseerd en de efficiëntie van de inrichting verder wordt verbeterd. Bij voorkeur is het schraapblad aan de onderzijde (aan een bodemdeel ervan) voorzien van tenminste één tand, wat in het bijzonder voordelig is bij het 10 egaliseren van hardere bodems.
De steunconstructie van de inrichting volgens de uitvinding kan op diverse wijzen zijn uitgevoerd. Zo is het mogelijk de steunconstructie uit te voeren als een (half)cilindervormige dwarsbalk die met haar omtreksoppervlak over het bodemoppervlak glijdt tijdens het 15 voortbewegen van de inrichting. Ook is het mogelijk dat de steunconstructie een over de bodem verrijdbaar wiel omvat. Deze uitvoeringsvorm heeft de voorkeur omdat de wrijvingsweerstand met de bodem wordt verlaagd. De steunconstructie bevindt zich bij voorkeur achter het schraapblad (ten opzichte van de sleeprichting) en met nog meer voorkeur aan de achterzijde van de draagconstructie.
20
Een verdere voorkeurs variant van de inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de draagconstructie ter hoogte van de achterzijde is voorzien van bevestigingsmiddelen voor een hijskabel voor het neerlaten en ophalen van de inrichting. Op deze wijze kan een nauwkeurige hoogtepositionering van de inrichting en in het bijzonder van het bodemdeel van 25 het schraapblad ten opzichte van het bodemoppervlak worden verkregen.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water. In de uitgevonden werkwijze wordt een met een vaartuig verbonden inrichting, welke inrichting een draagconstructie omvat, die aan een voorzijde is 30 voorzien van verbindingsmiddelen voor bevestiging aan het vaartuig, en aan de achterzijde van een steunconstructie voor afsteunen op de bodem, waarbij de inrichting ter hoogte van de achterzijde een dwars op de sleeprichting verlopend schraapblad omvat, dat aan beide dwarse uiteinden is voorzien van zijplaten, vanaf het vaartuig door middel van een hijskabel 4 neergelaten tot in de nabijheid van het bodemoppervlak, en voortbewogen door het vaartuig, waarbij het bodemmateriaal door het schraapblad wordt aangesneden en verplaatst.
De uitvinding betreft eveneens een vaartuig voorzien van een inrichting volgens de uitvinding 5 zoals hierboven beschreven. De inrichting wordt volgens de uitvinding door middel van de verbindingsmiddelen die zich aan een voorzijde van de draagconstructie bevinden bevestigd aan het vaartuig. Het heeft hierbij voordelen het vaartuig te kenmerken doordat het vaartuig een sleeporgaan omvat dat zich uitstrekt tot onder water en waaraan de inrichting is bevestigd. Met de meeste voorkeur omvat het sleeporgaan een kokervormig orgaan (een valpijp) dat is 10 bestemd om door het kokervormig orgaan materiaal op de onder water gelegen bodem te storten. Met een dergelijk vaartuig kan in dezelfde gang materiaal op de bodem worden gestort dat vervolgens wordt geëgaliseerd tot een relatief vlakke bodem. Hierop kunnen dan andere constructies worden gebouwd.
15 In nog een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de inrichting ter hoogte van de achterzijde ervan verbonden met een hijskabel, die vanaf het vaartuig kan worden bediend. Hiermee kan de inrichting (en het schraapblad) worden neergelaten en opgehaald, waarbij de inrichting in haar geheel draait rond de bevestiging met het vaartuig, of de valpijp van het vaartuig. In deze voorkeursuitvoeringsvorm omvat de draagconstructie ter hoogte van 20 de achterzijde bevestigingsmiddelen voor een hijskabel. De hijskabel kan aan het andere uiteinde worden verbonden met het vaartuig, of met elke andere structuur. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk het vaartuig te voorzien van een zogenaamde "remote operated vehicle (ROV)" en de hijskabel hieraan te verbinden. De van op afstand bestuurbare ROV wordt ter hoogte van het onderste gedeelte van een valpijp bevestigd aan het vaartuig. De ROV omvat 25 een centrale stortkoker die telescopisch ten opzichte van het onderste gedeelte van de valpijp gemonteerd is. Door middel van kabels kan de op- en neergaande beweging van het schip gecompenseerd worden zodanig dat de ROV zich op een constante afstand van de bodem bevindt. Desgewenst kan de ROV uitklapbare draagarmen omvatten, die zijn voorzien van sensoren van allerlei aard (zoals bijvoorbeeld ultrasound echosensoren) en/of camera's.
30 Hierdoor kan de (positie van) ondere andere de inrichting volgens de uitvinding zichtbaar worden gemaakt. Voor de besturing van de ROV, en dus voor de juiste positionering van het onderste uiteinde van de valpijp wordt de ROV doorgaans voorzien van stuwmotoren. Doordat de positionering van de ROV en de valpijp nauwkeurig kan worden bepaald, is dit ook het geval voor de inrichting, die immers met de valpijp is verbonden.
5
Om de hoogte van de inrichting en het schraapblad nauwkeurig in te kunnen stellen wordt het vaartuig bij voorkeur gekenmerkt doordat het vaartuig meet- en regelmiddelen omvat voor de trekkracht in, en/of de gevierde lengte van de hijskabel. Door volgens de uitvinding voor, 5 tijdens en/of na het voortbewegen de trekkracht in, en/of de gevierde lengte van de hijskabels te meten en te regelen wordt het bodemmateriaal nagenoeg probleemloos verplaatst op bijzonder efficiënte en nauwkeurige wijze.
Door de gevierde lengte te meten kan worden vastgesteld of het schraapblad al dan niet in 10 contact is met het bodemoppervlak. Door eveneens te voorzien in regelmiddelen voor de
trekkracht in de hijskabel of hijskabels kan worden vastgesteld of het schraapblad blijft haken of anderszins niet goed functioneert. In het bijzonder zal de ROV echter deze functie vervullen, onder andere omdat in veel gevallen er te weinig verschil in trekkracht in de valpijpdraden zal optreden voor of tijdens het egaliseren met een nagenoeg volledig met 15 bodemmateriaal gevulde inrichting. Meer bepaald zullen de rol- en de pitchmeting op de ROV
aan kunnen geven of het schraapblad blijft haken. Ook kunnen echosensoren worden ingezet om vast te stellen of er zich onregelmatigheden voordoen. Bij voorkeur worden de echosensoren aangebracht op twee meetbalken die 90 graden t.o.v. elkaar verlopen. Bij voldoende helder water is het ook mogelijk een camera te gebruiken.
20
Het in de inrichting volgens de uitvinding toegepaste vaartuig kan elk vaartuig zijn dat geschikt is voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water. Desgewenst kan gebruik worden gemaakt van vaartuigen die zijn uitgerust met op zich bekende positioneringsysternen, zoals bijvoorbeeld zogenaamde DP/DT (Dynamic Positioning/Dynamic Tracking) vaartuigen. 25
De in de inrichting volgens de uitvinding toegepaste meetmiddelen voor de trekkracht in de hijskabel zijn op zich bekend. Zo is het mogelijk bij het toepassen van hydraulische lieren voor het ophalen en neerlaten van de kabel vanaf het vaartuig, de trekkracht in de kabel door middel van een meting van de hydraulische druk te bepalen. Ook is het mogelijk de trekkracht 30 te meten door de kabel over een op het vaartuig opgestelde katrol te leiden en de kracht te meten die op de katrol wordt ontwikkeld. Desgewenst kunnen meer dan één hijskabel worden toegepast. Ook is het mogelijk de inrichting verder te stabiliseren met trekkabels die bijvoorbeeld tussen de draagconstructie en de onderzijde van het sleeporgaan zijn aangebracht.
6
De in de inrichting volgens de uitvinding toegepaste meetmiddelen voor de gevierde lengte van de sleep- en/of hijskabels zijn op zich bekend. Zo is het mogelijk bij het toepassen van hydraulische lieren voor het ophalen en neerlaten van de kabels vanaf het vaartuig, de 5 gevierde lengte te bepalen uit een toerentalmeting van de liertrommel. Ook is het mogelijk de gevierde lengte te meten en te variëren door een hydraulische cilinder toe te passen, die met het veranderen van slag de effectieve draadlengte verandert.
De inrichting volgens de uitvinding zal nu verder worden toegelicht aan de hand van de 10 beschrijving van de toegevoegde figuren, zonder overigens daartoe te worden beperkt. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren. Hierin toont: figuur 1 een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een doorsnede in zijaanzicht van de inrichting zoals getoond in figuur 1 volgens de lijn A-A’; 15 figuur 3 een perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens de uitvinding, verbonden met de valpijp van een vaartuig; figuren 4A t/m 4C zijaanzichten van verschillende posities die de inrichting kan innemen; figuur 5 ten slotte een perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens de uitvinding in werking.
20
Onder verwijzing naar figuren 1 en 2 wordt een uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de uitvinding getoond. Inrichting 1 omvat een draagconstructie die in onderhavige uitvoeringsvorm is opgebouwd uit een dissel 2 in de vorm van een I-profiel, en een met dissel 2 star verbonden dwarsbalk 3 in de vorm van een H-profiel. Uiteraard kan de dissel 2 ook een 25 H-profiel omvatten. Dissel 2 en dwarsbalk 3 zijn bijvoorbeeld via een lasverbinding onderling verbonden. Dissel 2 is aan de voorzijde voorzien van verbindingsmiddelen 4 voor bevestiging aan een vaartuig. Bevestigingsmiddelen 4 omvatten een lijfplaat 40 waarin een oog 41 is aangebracht. De inrichting 1 kan aldus door middel van een pengatverbinding scharnierend met een gedeelte van een vaartuig worden verbonden. De draagconstructie (2, 3) is aan de 30 achterzijde voorzien van een steunconstructie 5 voor afsteunen op de bodem 6.
Steunconstructie 5 omvat in de getoonde uitvoeringsvariant een halfcilindervormige buisbalk 50 die met haar omtreksoppervlak over het bodemoppervlak 6 glijdt tijdens het voortbewegen van inrichting 1. De buisbalk 50 is door middel van steunprofielen (51, 52) aan de draagconstructie (2, 3) bevestigd. In een andere (niet getoonde) uitvoeringsvorm omvat de 7 steunconstructie 5 een over de bodem 6 verrijdbaar stel wielen. De draagconstructie (2,3) is verder ter hoogte van de achterzijde voorzien van bevestigingsmiddelen 10 voor een hijskabel 11 voor het neerlaten en ophalen van de inrichting. Inrichting 1 is ter hoogte van de achterzijde voorzien van een dwars op de sleeprichting R verlopend schraapblad 7.
5 Schraapblad 7 is aan beide dwarse uiteinden voorzien van zijplaten (70, 71), die desgewenst gedeeltelijk schuin verlopen. Het schraapblad 7 is desgewenst aan de onderzijde voorzien van snijtanden 72. Het schraapblad 7 is aan de bovenzijde ervan voorzien van een schuin opwaarts gerichte, zich dwars op de sleeprichting R uitstrekkende geleideplaat 8. Geleideplaat 8 zorgt er voor dat tegen schraapblad 7 opgehoopt bodemmateriaal niet de neiging heeft over 10 schraapblad 7 te stromen. Schraapblad 7, geleideplaat 8 en de twee zijplaten (70, 71) vormen tezamen een bakvormig geheel, waarin het door schraapmes 7 afgesneden bodemmateriaal zich tijdelijk kan ophopen. Zoals getoond in figuur 1 vormt de voorste lijfplaat van H-profiel 3 een afdekplaat 9 die zich in hoofdzaak (in normaal gebruik) verticaal uitstrekt tussen schraapblad 7 en geleideplaat 8. Het volume dat beschikbaar is voor bodemmateriaal omvat 15 aldus de ruimte tussen schraapblad 7, afdekplaat 9 en geleideplaat 8. Door de relatieve positie van genoemde onderdelen te wijzigen kan het beschikbare volume eenvoudig worden ingesteld. Indien gewenst kan de inrichting, en in het bijzonder de dekplaat 9 zijn voorzien van bevestigingsmiddelen (90, 91) voor respectievelijk trekkabels (12,13), zoals getoond wordt in figuur 3. In een dergelijke voorkeursuitvoeringsvorm maakt de dekplaat 9 structureel 20 onderdeel uit van de steunconstructie 3, omdat dekplaat 9 de door de trekkabels (12, 13) opgeroepen krachten dient te weerstaan. Trekkabels (12,13) kunnen aan de andere zijde bevestigd worden aan een onderdeel van een vaartuig, en in het bijzonder aan de valpijp 20 van een vaartuig, en zorgen voor een betere uitlijning van inrichting 1 bij het over de bodem 6 slepen.
25
De werking van de inrichting volgens de uitvinding wordt geïllustreerd in figuren 4A, 4B, 4C en 5. In de figuren wordt het onderste uiteinde van een valpijp 20 van een vaartuig getoond. Valpijp 20 doet dienst als sleeporgaan voor inrichting 1, en strekt zich uit tot onder het wateroppervlak. De valpijp 20 is in hoogte instelbaar. Inrichting 1 wordt door middel van 30 pengatverbinding 4 scharnierend aan valpijp 20 verbonden. Het vaartuig is verder voorzien van een zogenoemd "remote operated vehicle (ROV)" 30. De van op afstand bestuurbare ROV 30 omvat een centrale stortkoker 31 die telescopisch ten opzichte van het onderste gedeelte van de valpijp 20 gemonteerd is. Door middel van kabels (niet getoond) kan de open neergaande beweging van het schip gecompenseerd worden zodanig dat de ROV 30 zich 8 op een constante afstand van de bodem 6 bevindt. Desgewenst kan de ROV 30 uitklapbare draagarmen (niet getoond) omvatten, die zijn voorzien van sensoren van allerlei aard (zoals bijvoorbeeld ultrasound sensoren) en/of camera's. Hierdoor kan de (positie van) de inrichting 1 zichtbaar worden gemaakt. Voor de besturing van de ROV, en dus voor de juiste 5 positionering van het onderste uiteinde van de valpijp 20, zijn op de ROV stuwmotoren (niet getoond) voorzien. Doordat de positionering van de ROV 30 en de valpijp 20 nauwkeurig kan worden bepaald, is dit ook het geval voor de inrichting 1, die immers met de valpijp 20 verbonden is.
10 Om de egaliseer inrichting 1 in gebruik te nemen en te verplaatsen onder water is deze voorzien van een hijskabel 11 (of meerdere hijskabels). Volgens de uitvinding wordt de inrichting 1 opgehangen aan een hijskabel 11, die via een hijskatrol naar een hijswerktuig, bijvoorbeeld een hydraulische lier, die zich op het vaartuig bevindt. De inrichting 1 kan door middel van de hijskabel 11 neergelaten en/of opgehaald worden door de gevierde lengte van 15 de betreffende kabel 11 te verlengen respectievelijk te verkorten. Het instellen van de gevierde lengte van de hijskabels 11 gebeurt op bekende wijze door middel van het hijswerktuig. Aan de lier is desgewenst een boei bevestigd die ervoor zorgt dat hijskabel 11 relatief strak langs de ROV 30 blijft hangen en derhalve niet klem kan komen te zitten achter de ROV of de inrichting zelf.
20
Bij de lancering van de inrichting 1 wordt de valpijp 20 licht gehesen zodat de inrichting 1 net vrij komt van de vloer 100 waarop de inrichting 1 werd aangevoerd, zoals wordt getoond in figuur 4A (positie A). Ook de hijskabel 11 wordt door de lier opgetrokken zodat de inrichting 1 in deze positie net iets van de vloer 100 wordt getild. De vloer 100 wordt vervolgens 25 weggereden en de lier kan de inrichting 1 laten zakken van de in figuur 4A getoonde positie, via een in figuur 4B getoonde tussenpositie B naar positie C. Tegelijkertijd kan de valpijp 20 gehesen worden zodat de inrichting 1 verder naar het midden van de stortkoker 31 verplaatst wordt. Doordat de inrichting 1 met de kettingen (12,13) aan de valpijp 20 wordt verbonden wordt bijkomende zekerheid verschaft bij onverwachte situaties, bijvoorbeeld wanneer breuk 30 van de verbinding 4 optreedt. In een dergelijk geval kan de inrichting 1 toch boven water gehaald worden zonder hulp van derden.
De hoogte van het schraapblad 7 kan nauwkeurig worden ingesteld door de onderzijde van de ROV 30 een bepaalde afstand boven het te nivelleren bodemniveau af te hangen. Een typische 9 afstand is bijvoorbeeld 1.5 m. Hierdoor snijdt het schraapblad 7 op de gewenste hoogte door de bodem 6. In de getoonde uitvoeringsvariant is de afstand van de onderrand van schraapblad 7 tot aan de verbinding 4 met valpijp 20 vijfmaal groter dan de afstand van de onderrand van schraapblad 7 tot aan het glijvlak van steunconstructie 5 met de bodem 6. Deze 5 ‘hefboom’ zorgt voor een bijzonder precieze instelbaarheid van de gewenste hoogte. Deze maatregel waarbij de afstand van de onderrand van schraapblad 7 tot aan de verbinding 4 met valpijp 20 een bepaalde verhouding groter dan 1 heeft met de afstand van de onderrand van schraapblad 7 tot aan het glijvlak van steunconstructie 5 met de bodem 6 zorgt er tevens voor dat de deining minder invloed heeft op de hoogte-instelling van het schraapblad 7. Bij 10 voorkeur is bovengenoemde verhouding groter dan 3, met meer voorkeur groter dan 5, met de meeste voorkeur groter dan 10. Bij een verhouding van 5 zal de onderrand van het schraapblad 4 cm zakken als de ROV 20 cm lager komt te hangen.
De inrichting 1 wordt via de trekkracht van de valpijp 20 over het bodemoppervlak 6 15 voortgesleept in een sleeprichting R, waarbij de hijskabel 11 een dusdanige trekkracht heeft dat deze relatief strak staat en de inrichting 1 zich in gedeeltelijk neergelaten positie bevindt, zoals getoond in figuren 4C en 5. Het bodemdeel, en in het bijzonder de tand(en) 72 van het schraapblad 7 maakt het eerst contact met het bodemmateriaal 6. Bij het voortslepen van inrichting 1 zal het schraapblad 7 in het bodemmateriaal 6 snijden, welke insnijding wordt 20 veroorzaakt door het gewicht van de inrichting 1 onder water, door de trekkracht overgebracht door de valpijp 20, en in het bijzonder doordat het snijvlak van schraapblad 7 een van nul verschillende hoek maakt met het bodemoppervlak. De verplaatsing van het bodemmateriaal 6 wordt bewerkstelligd door de trekkracht geleverd middels het vaartuig. Zoals is getoond in figuur 5 wordt een gegolfde bodem 6 op efficiënte wijze geëgaliseerd. Het door de inrichting 25 1 van een top 61 van de gegolfde bodem 6 afgeschraapt bodemmateriaal wordt over een afstand naar een ander gedeelte van de bodem 6 getransporteerd, in het bijzonder een dieper gelegen gebied 62. Hierdoor ontstaat achter de inrichting (ten opzichte van de sleeprichting R) een althans gedeeltelijk afgevlakt bodemniveau 60. Gebleken is dat met de inrichting volgens de uitvinding hoger gelegen gedeeltes met een relatief klein oppervlak en bijvoorbeeld slechts 30 0,5 m hoog met slechts één beweging zo goed als vlak kunnen worden gemaakt. Ook hoger gelegen gedeeltes met een kleinere hoogte en een relatief groot oppervlak (die dus een relatief flauwe helling vertonen) kunnen met de inrichting doorgaans in één beweging worden geëgaliseerd. Desgewenst wordt de inrichting meerdere malen over een te egaliseren bodem gesleept als het resultaat na één beweging niet voldoende is. Bij flauwere hellingen heeft het 10 de voorkeur de valpijp 20 wat verder te laten zakken (bijvoorbeeld over een afstand van 20 cm) dan de bovengenoemde voorbeeldhoogte van 1.5 m om het gewenste resultaat te krijgen. Bij voorkeur wordt de inrichting 1 tijdens het nivelleren of egaliseren over nagenoeg het gehele te egaliseren vlak tot het einde doorgetrokken. Wordt de inrichting te vroeg opgehaald 5 dan kunnen er opgehoogde gedeeltes ontstaan van verplaatst bodemmateriaal (bijvoorbeeld in de vorm van een schans).
Om de stabiliteit van de getoonde voorkeursvariant van inrichting 1 te verbeteren kan deze desgewenst worden verzwaard, bijvoorbeeld door deze te voorzien van een ballastkamer 10 waarvan het gewicht kan worden ingesteld door bijvoorbeeld ballastwater via een leiding te laten instromen. Ter verhoging van de stijfheid van de inrichting kan de getoonde voorkeursvariant desgewenst worden voorzien van verstevigingbalken.
De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen en wijzigingen 15 hieraan zouden kunnen worden aangebracht voor zover deze op voor de hand liggende wijze voortvloeien uit de toegevoegde conclusies.

Claims (10)

1. Inrichting voor het verplaatsen van onder water gelegen bodemmateriaal door deze over de bodem te slepen, welke inrichting een draagconstructie omvat die aan een voorzijde is 5 voorzien van verbindingsmiddelen voor bevestiging aan een vaartuig, en aan de achterzijde van een steunconstructie voor afsteunen op de bodem, waarbij de inrichting ter hoogte van de achterzijde een dwars op de sleeprichting verlopend schraapblad omvat, dat aan beide dwarse uiteinden is voorzien van zijplaten.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het schraapblad aan de bovenzijde ervan is voorzien van een schuin opwaarts gerichte, zich dwars op de sleeprichting uitstrekkende geleideplaat.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het schraapblad aan de 15 onderzijde is voorzien van tenminste één tand.
4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de draagconstructie ter hoogte van de achterzijde is voorzien van bevestigingsmiddelen voor een hijskabel voor het neerlaten en ophalen van de inrichting. 20
5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de steunconstructie een over de bodem verrijdbaar wiel omvat.
6. Vaartuig voorzien van een inrichting volgens één der conclusies 1-5. 25
7. Vaartuig volgens conclusie 6, met het kenmerk dat het vaartuig een sleeporgaan omvat dat zich uitstrekt tot onder water en waaraan de inrichting is bevestigd.
8. Vaartuig volgens conclusie 7, met het kenmerk dat het sleeporgaan een kokervormig 30 orgaan omvat dat is bestemd om door het kokervormig orgaan materiaal op de onder water gelegen bodem te storten.
9. Vaartuig volgens één der conclusies 6-8, met het kenmerk dat het vaartuig meet- en regelmiddelen omvat voor de trekkracht in, en/of de gevierde lengte van de hijskabel.
10. Werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water, waarbij een met een vaartuig verbonden inrichting, welke inrichting een draagconstructie omvat, die aan een voorzijde is voorzien van verbindingsmiddelen voor bevestiging aan het vaartuig, en aan de 5 achterzijde van een steunconstructie voor afsteunen op de bodem, waarbij de inrichting ter hoogte van de achterzijde een dwars op de sleeprichting verlopend schraapblad omvat, dat aan beide dwarse uiteinden is voorzien van zijplaten, vanaf het vaartuig door middel van een hijskabel wordt neergelaten tot in de nabijheid van het bodemoppervlak, en wordt voortbewogen door het vaartuig, waarbij het bodemmateriaal door het schraapblad wordt 10 aangesneden en verplaatst.
NL2001653A 2008-06-06 2008-06-06 Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water. NL2001653C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2001653A NL2001653C2 (nl) 2008-06-06 2008-06-06 Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water.
EP09162009A EP2130978B1 (en) 2008-06-06 2009-06-05 Vessel and method for depositing material onto an underwater bottom.
DK09162009T DK2130978T3 (da) 2008-06-06 2009-06-05 Fartøj og fremgangsmåde til aflejring af materiale på undersøisk bund

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2001653 2008-06-06
NL2001653A NL2001653C2 (nl) 2008-06-06 2008-06-06 Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2001653C2 true NL2001653C2 (nl) 2009-12-08

Family

ID=40130889

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2001653A NL2001653C2 (nl) 2008-06-06 2008-06-06 Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP2130978B1 (nl)
DK (1) DK2130978T3 (nl)
NL (1) NL2001653C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR101455373B1 (ko) * 2014-07-04 2014-11-04 (주)대우건설 준설 해저면 평탄화 작업용 쟁기

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE500716A (nl) *
US3782479A (en) * 1971-06-29 1974-01-01 M Moak Bar scraper and mud drag
JPS6255326A (ja) * 1985-09-04 1987-03-11 Ritsukou Kensetsu Kk 水中均し具
JPS62164918A (ja) * 1986-01-16 1987-07-21 Ritsukou Kensetsu Kk 水中法面均し工法
NL1008503C2 (nl) * 1998-03-05 1999-09-07 Dredging Int Inrichting voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water alsmede werkwijze hiervoor.

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8201952A (nl) * 1982-05-12 1983-12-01 Baggermaatschappij Holland B V Werkwijze en inrichting voor het onder water leggen van een pijpleiding, in het bijzonder een leiding welke lichter is dan water.
GB2221873B (en) * 1988-08-17 1992-08-26 Westminster Seaway Ans Method for thermally insulating a pipeline on the seabed
BE1007880A6 (nl) * 1994-02-10 1995-11-07 Roda Shipping Limited Valpijp.

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE500716A (nl) *
US3782479A (en) * 1971-06-29 1974-01-01 M Moak Bar scraper and mud drag
JPS6255326A (ja) * 1985-09-04 1987-03-11 Ritsukou Kensetsu Kk 水中均し具
JPS62164918A (ja) * 1986-01-16 1987-07-21 Ritsukou Kensetsu Kk 水中法面均し工法
NL1008503C2 (nl) * 1998-03-05 1999-09-07 Dredging Int Inrichting voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water alsmede werkwijze hiervoor.

Also Published As

Publication number Publication date
EP2130978B1 (en) 2012-05-30
EP2130978A2 (en) 2009-12-09
DK2130978T3 (da) 2012-08-27
EP2130978A3 (en) 2010-04-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4091629A (en) Marine pipeline installation system
BE1005307A5 (nl) Baggertuig voor het zonder opwoeling van slib en/of andere sedimenten verwijderen van baggerspecie.
NL8102244A (nl) Vaartuig.
NL8402888A (nl) Baggerinrichting.
US3365823A (en) Ocean floor mining system
NL2001653C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water.
NL8500719A (nl) Inrichting voor het uitbrengen en lichten van ankers.
BE1018582A3 (nl) Ontgraafinrichting voor het ontgraven van grond onder water en werkwijze voor het ontgraven van grond.
BE1020438A4 (nl) Zuigkop voor een baggerschip en werkwijze voor het baggeren met behulp van deze zuigkop.
US3693512A (en) Apparatus for handling particulate material
NL1014314C2 (nl) Werkwijze voor het verwijderen of plaatsen van een onderstel van een offshore-platform.
BE1020439A4 (nl) Zuigkop van een sleephopperzuiger en werkwijze voor het baggeren met behulp van deze zuigkop.
EP1569848B1 (en) Portable levee system
NL8120357A (nl) Pijphanteringsysteem met plaat en stapelarmen. 100981 pijphanteringssysteem met plaat en stapelarmen.
BE1020063A4 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water en werkwijze voor het toepassen van een dergelijke inrichting.
BE1024096B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau
US4209920A (en) Oyster dredging apparatus
US3381396A (en) Self-loader earth moving apparatus
US10625960B2 (en) Cargo scraping apparatus and systems of unloading and loading cargo
BE1016112A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van bodemmateriaal onder water.
BE1018565A4 (nl) Ponton.
BE1019522A4 (nl) Baggerinrichting en werkwijze voor het baggeren zonder beschadiging van in de te baggeren bodem aanwezige structuren.
NL7901450A (nl) Zelfinstellende zuigkop.
NL1034632C2 (nl) Machine voor het aanleggen van betonbanen.
US2854768A (en) Forward dump scraper and control means therefor

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20140101