BE1005307A5

BE1005307A5 - Baggertuig voor het zonder opwoeling van slib en/of andere sedimenten verwijderen van baggerspecie.

Info

Publication number: BE1005307A5
Application number: BE9100846A
Authority: BE
Original assignee: Dredging Int
Priority date: 1991-09-11
Filing date: 1991-09-11
Publication date: 1993-06-22
Also published as: DE69218083T2; DE69218083D1; ES2099244T3; EP0532490A1; EP0532490B1

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een baggertuig, voor het zonder opwoeling van slib en/of andere sedimenten uit de onderwaterbodem verwijderen van ophopingen in kanalen, rivieren, smalle waterwegen, vijvers, meren en dergelijke, gekenmerkt doordat het is uitgerust met minstens één instelbare koker waarin een schraapband is gemonteerd die aan het onderste einde van de koker het te verwijderen slib en/of andere sedimenten uitgraaft en dit zonder enig contact met het omgevend water.

Description

"Bagqertuiq voor het zonder opwoelinq van slib en/of andere sedimenten verwilderen van baggerspeciell
Deze uitvinding heeft betrekking op een baggertuig, inzonderheid voor het zonder opwoeling van slib en/of andere sedimenten uit de onderwaterbodem verwijderen van ophopingen in kanalen, rivieren, smalle waterwegen, vijvers, meren en dergelijke en wel met minimale toevoeging van water.

In bepaalde omstandigheden, wanneer men opgehoopt gesedimenteerd slib en andere fijnkorrelige materialen uit smalle waterwegen, kanalen en waterlopen bij voorbeeld in bebouwde gebieden wil verwijderen zonder het slib in het water te laten opwoelen, omdat dit uit bij voorbeeld ecologisch oogpunt moet worden vermeden, stellen zich zeer bijzondere problemen. Hierdoor kan dan ook geen beroep worden gedaan op gebruikelijke baggertechnieken.

Door gebruikelijke baggertechnieken wordt vooral gedacht aan emmerbaggermolens die helemaal niet aan het gestelde doel beantwoorden omdat hierbij het slib door opwoeling en turbulentie bij het vertikaal transport gedeeltelijk in het water gaat verspreid geraken en men dan in het geheel niet het gestelde doel kan bereiken. Zuigbaggertuigen komen evenmin in aanmerking, deels voor dezelfde redenen en ook omdat grote hoeveelheden water moeten worden verplaatst in verhouding tot het gebaggerde slib. Het nadien terug scheiden van het water en het slib uit het aldus getransporteerde mengsel is bijzonder moeilijk, m. a. w. duur en/of tijdrovend.

Het overtollig met slib

en mogelijke daarmede gepaard gaande polluenten bezoedeld water kan niet in de waterloop terug worden geloosd wil men in de hierboven geschetste omstandigheden het omgevend water zo zuiver mogelijk en zo min mogelijk gestoord houden.

De uitvinding heeft dan ook tot doel een baggertuig te ontwerpen dat een oplossing aan de zopas geschetste problemen verschaft en het mogelijk maakt het slib en/of andere sedimenten uit waterlopen te verwijderen zonder dit materiaal in het water te laten opwoelen en, zoals reeds gezegd, met minimale watertoevoer tijdens het verticale transport.

Om dit volgens de uitvinding mogelijk te maken, is het baggertuig volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het is uitgerust met minstens een onder een willekeurige hoek instelbare koker waarin een schraapband is gemonteerd die aan het onderste einde van da koker het te verwijderen slib en/of andere sedimenten uitgraaft en dit zonder enig contact met het omgevend water naar het bovenste einde van de koker verplaatst waar de gebaggerde specie met bekende middelen wordt afgevoerd.

Andere details en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een baggertuig, volgens de uitvinding.

Deze beschrijving wordt uitsluitend bij wijze van voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.

Figuur 1 is een schematisch gehouden zijaanzicht van het baggertuig volgens de uitvinding.

Figuur 2 is een schematisch gehouden bovenaanzicht van het baggertuig volgens de uitvinding.

Figuur 3 is op een grotere schaal een schematisch gehouden overlangse sectie van de ladder

met koker en daarin bewegende schraapband.

Figuur 4 is een doorsnede volgens de lijn IV-IV uit figuur 3.

Figuur 5 is een doorsnede volgens de lijn V-V uit figuur 3.

Figuur 6 heeft betrekking op een detail van de uitvinding.

Figuur 7 heeft betrekking op een variante van de uitvoeringsvorm volgens figuur 6.

Figuur 8 is een doorsnede op een nog grotere schaal dwarsdoorheen drie kokers ter hoogte van de aandrijving van de ladders uit het baggertuig volgens de uitvinding.

Het baggertuig door deze figuren voorgesteld bestaat uit een ponton 1 met een trechtervormige stortruimte 2. Het ruim 3 is voorzien voor het monteren van onderdelen die niet tot het wezen van de uitvinding behoren.

Langs de voorzijde of wat als de voorsteven kan worden aanzien is een stel van, in dit geval en bij wijze van voorbeeld, drie ladders 4 instelbaar tussen een hoek van nagenoeg 450 en het horizontaal vlak gemonteerd. Op elke ladder 4 waarover verder meer details worden gegeven is een koker 5 bevestigd waarin kettingen 6 verdraaibaar gelagerd zijn. De kettingen 6 dragen dwarse, omhoog gerichte schraapmessen 7 (figuren 3,4 en 5 tonen hierover meer details).

De lengte en de omvang van de koker zijn derwijze berekend dat tot op een voldoende diepte kan worden gebaggerd of geschraapt en de uitgegraven specie binnen elke koker door elk daarmee samenwerkend stel kettingen en schraapmessen kan worden verplaatst.

Uit figuur 4 kan ondermeer worden afgeleid dat elke koker 5 door een bovenplaat 8 en een

ondersteunplaat 9 met omhoog gerichte wanden 9'in de langsrichting wordt begrensd. Langs de voorzijde, dit is onderaan de koker 5, waar het slib wordt uitgegraven, loopt de onderste plaat 9 uit in de vorm van een al dan niet verstelbaar mas 9" in hat verlengde van het onderste einde van de onderste plaat 9.

Wanneer zoals in de beschreven uitvoeringsvorm gebruik wordt gemaakt van drie naast elkaar gemonteerde kokers 5, kunnen deze laatste best onder elkaar zijn verbonden door dwarsliggertjes 10 die plaatselijk de langsliggers 11, behorende tot elke ladder, onder elkaar verbinden. De kettingen 6 worden geleid rondom tandwielen 12 aan het boven-en het ondereinde van de langsliggers 11.

Aangezien het baggertuig volgens de uitvinding niet mag uitgerust zijn met schroeven omdat dit het opwoelen van het water in de kleine waterlopen onvermijdelijk voor gevolg zal hebben, en voor het geval het gebruik van ankerdraden op liertrommels bijvoorbeeld niet uitvoerbaar of gewenst is, wordt de verplaatsing van het baggertuig verzekerd door een of meerdere wielen 13. Deze wielen 13 zijn uitgerust met radiale en eventueel in de lengte verstelbare pinnen of schoepen 14. Zij grijpen dus gemakkelijk in de uit te graven onderwaterbodem in en verzekeren de verplaatsing van het baggertuig. Deze wielen 13 kunnen best onafhankelijk van elkaar aangedreven zijn, waarbij ze elk afzonderlijk in verschillende richtingen en/of met verschillende snelheden kunnen draaien.

Op een analoge wijze kan zo nodig beroep worden gedaan op een ter hoogte van de achtersteven van het baggertuig gemonteerde, instelbare arm 15 die onderaan is voorzien van minstens een wiel 16, bij voorkeur eveneens voorzien van soortgelijke radiale pinnen 17 of schoepen. Wanneer, voor de voortstuwing van het

baggertuig, geen beroep kan worden gedaan op de wielen 13 onderaan de ladders 4 kan dus de verplaatsing van het baggertuig worden verzekerd door de aandrijving onderaan de arm 15 van een of meerdere wielen 16.

De instelling van de ladders 4 volgens de gewenste hoek, meestal in functie van de dikte en het peil van de uit te graven sliblaag of onderwaterbodem, kan worden verzekerd door beroep te doen op de structuur die is weergegeven door de figuren 6 en 7. Uit figuur 6 kan men afleiden dat ter hoogte van de voorsteven van het baggertuig gebogen en naar omlaag gerichte geleidingsprofielen 18 op stutten 19 zijn bevestigd. Bij voorkeur twee dergelijke geleidingsprofielen en wel de twee middenste dragen een tandheugel, schematisch voorgesteld met de verwijzing 20 in figuur 6, waarmee de tandwielen 21 vast op de assen 22 gemonteerd, samenwerken.

De assen 22 worden door een motor 23 in de een of de andere zin aangedreven zodat de ladders kunnen worden ingesteld in standen die variëren tussen de in puntstreep lijn voorgestelde horizontale stand in figuur 1 en de instelling volgens een hoek van nagenoeg 450 zoals in volle trek voorgesteld in dezelfde figuur 1 en verder in figuur 6. De motorisch aangedreven assen 22 zijn gelagerd in stukken 24 behorende tot een van de dwarsliggers 10. De buitenste ladders zijn uitsluitend voorzien van vrijlopende wieltes 25 (figuren 6 en 7).

Een variante van de inrichting voor het optrekken van ladders zoals afgebeeld in de figuren 6 en 7 toont tenslotte figuur 8.

De ladders 4 kunnen zijdelings, of althans de twee uiterste ladders, voorzien zijn van een U-vormig gootprofiel 26, terwijl op het baggertuig twee of meerdere steunplaten 27 zijn gemonteerd die elk met een tap 28 zijn uitgerust. Deze tap past in het U-

vormig gootprofiel 26. Door het optrekken via een kabel 29 kunnen de ladders opgetrokken worden tot in een stand die nagenoeg met het horizontale vlak overeenstemt. Deze structuren zijn eenvoudig te construeren en zijn ook gemakkelijk te bedienen.

Tenslotte is het baggertuig volgens de uitvinding gezien de zeer bijzondere opdrachten waarvoor het is ontwikkeld nog voorzien van minstens twee, doch bij voorkeur vier, in het horizontaal vlak verplaatsbare armen 30 die als z. "fenders" dienst doen en daartoe van wielen 31 zijn voorzien. De armen 30 kunnen hydraulisch, mechanisch met een tandheugel, of manueel worden verplaatst en in een bepaalde stand worden ingesteld waardoor het baggertuig op zijn correcte plaats kan worden geblokkeerd. Dank zij de bedoelde met wielen 31 uitgeruste armen 30 kan het baggertuig ook lateraal worden verplaatst tussen, hetzij twee oevers, twee kaaimuren of muren, wanneer de waterloop zieh doorheen een bebouwde kom, zoals een stad, uitstrekt.

Door de bediening van de verplaatsbare armen 30 kan het baggertuig ook op een minimale afstand van een oever, een kaaimuur of een muur in zijn correcte stand worden gepositioneerd.

Het verwijderen van het in het stortruim 2 verzameld slib gebeurt door beroep te doen op een of andere bekende techniek die niet tot het wezen van de uitvinding behoren.

De voordelen van het baggertuig waarvan het zeer origineel concept hierboven is uiteengezet zijn overduidelijk. Het tuig kan op zijn correcte plaats in zeer bijzondere omstandigheden worden gehouden zonder te moeten beroep doen cp ankers, trekkabels of palen. Door de schraapwerking in de gesloten koker komt zeer weinig specie in het omgevend water terecht waardoor het gezochte resultaat, te weten

de lage of onbestaande opwoeling en geen verdunning van de specie met water, wordt bereikt. Door hun concept kunnen de schraapbanden in hun kokers onverschillig in beide richtingen worden verplaatst.

Niettegenstaande de beperkte afmetingen van het baggertuig is de bagger-of schraapcapaciteit hiervan zeer groot omdat in verhouding tot de verplaatste hoeveelheden slib en/of andere sedimenten de hoeveelheid verplaatst water onbeduidend is.

De uitvinding is uiteraard niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm en vele wijzigingen zouden hieraan kunnen worden aangebracht zonder buiten het raam van de octrooiaanvrage te treden

Claims

CONCLUSIES 1. Baggertuig, inzonderheid voor het zonder opwoeling van slib en/of andere sedimenten uit de onderwaterbodem verwijderen van ophopingen in kanalen, rivieren, smalle waterwegen, vijvers, meren, en dergelijke en wel met minimale toevoeging van water, met het kenmerk dat het is uitgerust met minstens een onder een willekeurige hoek instelbare koker waarin een schraapband is gemonteerd die aan het onderste einde van de koker het te verwijderen slib en/of andere sedimenten uitgraaft en dit zonder enig contact met het omgevend water aan het bovenste einde van de koker verplaatst waar de gebaggerde specie met bekende middelen wordt afgevoerd.
2. Baggertuig volgens conclusie l, met het kenmerk dat bij voorkeur drie kokers naast elkaar op het tuig zijn opgesteld.
3. Baggertuig volgens een van de conclusies 1 en 2, met het kenmerk dat hogerbedoelde schraapband met zich dwars ten opzichte van de langsrichting uitstrekkende schraapmessen is uitgerust en middelen zijn voorzien om de schraapband in de ene of de andere zin in bedoelde koker te bewegen.
4. Baggertuig volgens een van de conclusies 1 - 3, met het kenmerk dat hogerbedoelde kokers aan een ladder zijn bevestigd waarvan de hoek ten opzichte van het horizontale vlak kan worden ingesteld.
5. Baggertuig volgens conclusie 4, met het kenmerk dat minstens langs een zijde van hogerbedoelde ladder een geleidingsprofiel is voorzien met een naar omlaag en naar de achtersteven van het baggertuig gericht verlccp waarin elke ladder door twee stangen met elk minstens een losloop draagwiel wordt geleid ten einde onder de gewenste hoek te kunnen <Desc/Clms Page number 9> worden ingesteld.
6. Baggertuig volgens een van de conclusies 4 en 5, met het kenmerk dat hogerbedoelde ladder ten opzichte van hogerbedoeld geleidingsprofiel kan worden verplaatst dank zij een motorisch aangedreven tandwiel die met een in bedoeld geleidingsprofiel aangebrachte heugel samenwerkt, welk tandwiel vast op een as is gemonteerd die in onderdelen van de ladder is gelagerd.
7. Baggertuig volgens conclusie 4, met het kenmerk dat minstens langs een zijde van hogerbedoelde ladder een heugel is bevestigd met dewelke een motorisch aangedreven tandwiel samenwerkt die in twee tegengestelde richtingen kan worden aangedreven om de ladder in en uit zijn werkstand te brengen.
8. Baggertuig volgens conclusie 6, met het kenmerk dat hogerbedoelde as met het daarop gemonteerde tandwiel door een motor in de ene of de andere zin wordt aangedreven.
9. Baggertuig volgens een van de conclusies 1 - 7, met het kenmerk dat het onderste gedeelte van hogerbedoelde ladder van aandrijfwielen is voorzien.
10. Baggertuig volgens een van de conclusies 1 - 8, met het kenmerk dat het aan het van hogerbedoelde ladder afgekeerd uiteinde van aandrijfwielen is voorzien die op een in de hoogte instelbare arm zijn voorzien.
11. Baggertuig volgens een van de conclusies 8 en 9, met het kenmerk dat hogerbedoelde wielen met radiale pinnen of schoepen zijn uitgerust met een dergelijke lengte dat zij in het slib kunnen grijpen.
12. Baggertuig volgens een van de <Desc/Clms Page number 10> conclusies 1 - 10, met het kenmerk dat zijdelings in het horizontaal vlak verplaatsbare armen zijn voorzien waarmede het positioneren van het baggertuig ten opzichte van oevers, muren van een kanaal, een rivier of een smalle waterloop kan worden verzekerd.