BE1024096B1 - Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau Download PDF

Info

Publication number
BE1024096B1
BE1024096B1 BE2013/0728A BE201300728A BE1024096B1 BE 1024096 B1 BE1024096 B1 BE 1024096B1 BE 2013/0728 A BE2013/0728 A BE 2013/0728A BE 201300728 A BE201300728 A BE 201300728A BE 1024096 B1 BE1024096 B1 BE 1024096B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
feed
unit
support frame
underwater bottom
relative
Prior art date
Application number
BE2013/0728A
Other languages
English (en)
Inventor
Jan Gabriel
Jan Lefever
Branden Jeroen Vanden
Original Assignee
Baggerwerken Decloedt En Zoon N.V.
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Baggerwerken Decloedt En Zoon N.V. filed Critical Baggerwerken Decloedt En Zoon N.V.
Priority to BE2013/0728A priority Critical patent/BE1024096B1/nl
Priority to DK14786699.0T priority patent/DK3063337T3/en
Priority to AU2014343966A priority patent/AU2014343966B2/en
Priority to PCT/EP2014/072679 priority patent/WO2015062941A1/en
Priority to EP14786699.0A priority patent/EP3063337B1/en
Priority to SG11201603038YA priority patent/SG11201603038YA/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1024096B1 publication Critical patent/BE1024096B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D29/00Independent underground or underwater structures; Retaining walls
    • E02D29/045Underground structures, e.g. tunnels or galleries, built in the open air or by methods involving disturbance of the ground surface all along the location line; Methods of making them

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Underground Or Underwater Handling Of Building Materials (AREA)

Abstract

De uitvinding betreft een inrichting voor het aanbrengen van materiaal op een onderwaterbodem. De inrichting omvat een draagframe; drijfvermogen regulerende middelen ingericht om de inrichting onder water te brengen; steunmiddelen ingericht om het draagframe op een onderwaterbodem te positioneren; een doorvoereenheid voor het materiaal met een ingang voor het ontvangen van het materiaal en een uitgang voor het afzetten van het materiaal op de onderwaterbodem; en positioneermiddelen ingericht om de uitgang van de doorvoereenheid van het op de onderwaterbodem geplaatste draagframe te bewegen ten opzichte van de onderwaterbodem. De uitvinding betreft eveneens een samenstel van de inrichting en een drijvend tuig, voorzien van aanvoermiddelen ingericht om het op de onderwaterbodem aan te brengen materiaal naar de ingang van de doorvoereenheid te voeren, en een werkwijze voor het aanbrengen van materiaal op een onderwaterbodem onder gebruikmaking van de uitgevonden inrichting.

Description

Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau
De uitvinding betreft een inrichting voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau. De uitvinding betreft eveneens een samenstel van de inrichting en een drijvend tuig, en een werkwijze voor het aanbrengen van een laag materiaal op een onderwaterbodem onder gebruikmaking van de uitgevonden inrichting.
Het onder water aanbrengen van een laag materiaal kan bijvoorbeeld nodig zijn in het kader van het aanleggen van een fundering voor een op een onderwaterbodem te plaatsen bouwwerk. Een niet-limiterend voorbeeld betreft bijvoorbeeld een fundering voor tunnelelementen. Bij het aanleggen van een tunnel onder water wordt een aantal tunnelelementen aaneengesloten op een funderingslaag geplaatst. De funderingslaag omvat onder andere steenachtige materialen, zoals bijvoorbeeld grind. Het hoogteniveau van een dergelijke funderingslaag dient over de lengte en de breedte ervan nauwkeurig te zijn bepaald. Dit is onder andere nodig om de tunnelelementen goed aan te laten sluiten en om voldoende ondersteuning te bieden aan de tunnelelementen.
In een bekende werkwijze wordt een hoeveelheid materiaal op de onderwaterbodem gestort en vervolgens met een egaliseerelement vlak gestreken. Een dergelijke werkwijze heeft echter niet het gewenste effect, en in het bijzonder niet wanneer een materiaallaag moet worden aangebracht waarvan het hoogteniveau slechts beperkt mag afwijken van een ontwerp hoogteniveau. Zo is het voor een fundering van tunnelelementen van belang dat de afwijkingen in aangebracht hoogteniveau ten opzichte van het ontwerp hoogteniveau bij voorkeur ± 25 mm niet overschrijden, en dit over de gehele breedte en lengte van de fundering. Gelet op de relatief grote afmetingen van een tunnelfundering, bijvoorbeeld 50 m breed en tientallen km lang, is dit geen eenvoudige opgave, temeer daar de funderingslaag onder water moet worden aangebracht. De opgave wordt des te moeilijker naarmate de onderwaterbodem zich op grotere diepte bevindt, bijvoorbeeld 20 m en meer.
De uitvinding beoogt in een verbeterde inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal te voorzien.
Hiertoe wordt een inrichting verschaft volgens conclusie 1. In het bijzonder wordt een inrichting verschaft die een draagframe omvat, voorzien van drijfvermogenregulerende middelen, ingericht om het draagframe onder water te brengen; van steunmiddelen, ingericht om het draagframe op een onderwaterbodem te plaatsen; en van een doorvoereenheid voor het materiaal, waarbij de doorvoereenheid een ingang omvat waarlangs het materiaal wordt ontvangen en een uitgang waarlangs het materiaal op de onderwaterbodem wordt afgezet, waarbij de uitgang van de doorvoereenheid beweegbaar is ten opzichte van het draagframe.
In een werkwijze volgens de uitvinding wordt een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau op een onderwaterbodem aangebracht door een uitvoeringsvorm van de uitgevonden inrichting te verschaffen; het draagframe onder water te brengen en op de onderwaterbodem te plaatsen; materiaal via de ingang naar de doorvoereenheid te voeren; de uitgang van de doorvoereenheid ten opzichte van het op de onderwaterbodem geplaatste draagframe te bewegen; en het materiaal via de uitgang van de doorvoereenheid op de onderwaterbodem af te zetten waarbij de doorvoereenheid tenminste gedeeltelijk gevuld blijft. Doordat het draagframe op de onderwaterbodem is geplaatst en hierdoor nauwelijks beweegt, of in gekende mate beweegt, en de uitgang van de doorvoereenheid op gekende wijze beweegt ten opzichte van het draagframe zal de uitgang van de doorvoereenheid op nauwkeurige en gekende wijze bewegen ten opzichte van de onderwaterbodem. De inrichting volgens de uitvinding laat toe de positie, in het bijzonder de hoogtepositie, van de doorvoereenheid, in het bijzonder van de uitgang van de doorvoereenheid, ten opzichte van het bodemoppervlak in te stellen en te bepalen. Door de doorvoereenheid op de gewenste hoogte te houden ten opzichte van het bodemoppervlak, en de doorvoereenheid althans gedeeltelijk gevuld te houden, is het mogelijk een laag materiaal met nauwkeurig bepaald hoogteniveau aan te brengen, bij voorkeur met een afwijking van hooguit ± 25 mm ten opzichte van een ontwerp hoogteniveau, en dit over de gehele breedte en lengte van de aangebrachte laag. Door de doorvoereenheid te bewegen kan een op het ontwerp hoogteniveau afgestreken laag materiaal worden verkregen.
Met de inrichting en werkwijze volgens de uitvinding kan de dikte van een funderingslaag over de lengte en de breedte ervan nauwkeurig worden ingesteld en bepaald. Hierdoor sluiten op de funderingslaag geplaatste tunnelelementen goed aan. Bovendien biedt de nauwkeurig op de bodem afgezette funderingslaag een dusdanig goede ondersteuning aan de tunnelelementen dat deze minder bewapening nodig hebben en daardoor lichter kunnen worden uitgevoerd.
Hoewel de inrichting volgens de uitvinding bijzonder geschikt is voor het aanleggen van een funderingslaag onder water kan deze ook met voordeel worden toegepast in andere omstandigheden. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de inrichting en werkwijze toe te passen voor het van een beschermlaag voorzien van onderwater pijpleidingen, en andere structuren. In het licht van onderhavige uitvinding omvat de term 'onderwaterbodem’ dus tevens ‘structuren die op of in de onderwaterbodem zijn aangebracht’. Het op de onderwaterbodem of ander onder water gelegen structuur aan te brengen materiaal kan elk materiaal omvatten dat gebruikelijk wordt toegepast, zoals bijvoorbeeld zand, grind, klei, stenen, beton- of cementstukken, en dergelijke meer. .
De uitvinding heeft in het bijzonder ook voordelen voor het op grote diepte op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal. Dieptes kunnen hierbij variëren van enkele m tot 600 m en meer.
In een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt een inrichting verschaft waarvan de steunmiddelen zijn ingericht om het draagffame ten opzichte van de onderwaterbodem te immobiliseren. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door steunmiddelen in de vorm van pennen in de ondergrond te drijven. Door het draagframe in het vlak van de onderwaterbodem en desgewenst tevens loodrecht daarop (in hoogte) te immobiliseren kan een verder verhoogde nauwkeurigheid worden bereikt bij het aanbrengen van het materiaal.
Een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding betreft een inrichting waarin de steunmiddelen zijn ingericht om de hoogte van de uitgang van de doorvoereenheid ten opzichte van de onderwaterbodem te regelen. In een geschikte uitvoeringsvorm omvatten de steunmiddelen hydraulische of tandradvijzels waarmee de hoogte van het draagframe ten opzichte van de onderwaterbodem kan worden ingesteld. Hiermee wordt tevens de hoogte van de uitgang van de doorvoereenheid ten opzichte van de onderwaterbodem ingesteld. In een andere geschikte uitvoeringsvorm omvat de inrichting tweede middelen die zijn ingericht om de hoogte van de uitgang van de doorvoereenheid ten opzichte van de onderwaterbodem te regelen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door de doorvoereenheid onder tussenkomst van hydraulische of tandradvijzels met het draagframe te verbinden.
Het draagframe dient in gebruik onder water te worden gebracht. In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt dit bereikt doordat het draagframe framedelen omvat die zijn voorzien van drijfvermogen regulerende middelen. Geschikte drijfvermogen regulerende middelen omvatten kamers of houders waarin een vloeistof, bij voorkeur water, en/of een gas, bij voorkeur lucht, kan worden ingebracht en uitgelaten. Een bijzonder geschikte uitvoeringsvorm omvat een draagframe met framedelen in de vorm van kokerbalken, waarvan een inwendige holte als kamer of houder voor de vloeistof en/of het gas dienst doet. Het inbrengen en laten ontsnappen van de vloeistof en/of het gas uit een kamer of houder kan met bekende middelen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door de kamer of houder te voorzien van afsluiters waarop drukslangen zijn aangesloten.
Het is voordelig om in een uitvoeringsvorm vloeistofballast uit te wisselen met behulp van een ballast pomp zodat het toe te voeren gasvolume beperkt blijft.
Om de nauwkeurigheid van het aanbrengen van het materiaal verder te verhogen heeft het voordelen de inrichting volgens een uitvoeringsvorm te kenmerken doordat de framedelen een afstand overspannen en de drijfvermogen regulerende middelen ter hoogte van het midden van de overspanning zijn gepositioneerd. Een afstand overspannende framedelen omvatten bijvoorbeeld langwerpige balken die de neiging hebben door te buigen. Dit komt de nauwkeurigheid van het aangebrachte materiaal hoogteniveau niet ten goede. Door nu de balken over bij voorkeur hun volledige lengte te voorzien van drijfVermogen regulerende middelen kan deze doorbuiging worden verminderd. Bij een doorbuiging van de balken in de richting van het bodemoppervlak bijvoorbeeld zullen met gas gevulde kamers van kokerbalken of op de balken aangebrachte gasgevulde houders een opwaartse kracht uitoefenen waardoor de doorbuiging althans gedeeltelijk wordt tenietgedaan.
Een praktische uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat een draagframe dat zich hoofdzakelijk in een vlak uitstrekt en waarbij de uitgang van de doorvoereenheid in het vlak beweegbaar is binnen contouren van het draagframe. Het vlak van het draagframe verloopt in gebruik bij voorkeur in hoofdzaak evenwijdig aan het bodemoppervlak. De contouren van het draagframe worden in deze uitvoeringsvorm bij voorkeur gevormd door buitenste framedelen van het draagframe. De afmetingen van het draagframe kunnen binnen brede grenzen worden gekozen, en zijn onder andere afhankelijk van de afmetingen van de aan te brengen materiaallaag. De langs- en dwarsafinetingen van een vlak draagframe kunnen bijvoorbeeld worden gekozen tussen 1 en 100 m, bij voorkeur tussen 5 en 80 m, en met de meeste voorkeur tussen 20 en 50 m.
Volgens de uitvinding is de uitgang van de doorvoereenheid beweegbaar ten opzichte van het draagframe, en derhalve tevens ten opzichte van een onderwaterbodem waarop het draagframe is geplaatst of geïmmobiliseerd. De doorvoereenheid kan tussen de ingang en de uitgang desgewenst (gedeeltelijk) flexibel zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld een flexibele buis omvatten. In een dergelijke uitvoeringsvorm is het mogelijk de ingang van de doorvoereenheid op een vaste positie te houden en slechts de uitgang of een nabij de uitgang gelegen deel van de doorvoereenheid te bewegen.
De beweging van de uitgang van de doorvoereenheid kan op elke de vakman bekende wijze geschieden. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk althans de uitgang of een nabij de uitgang gelegen deel van de doorvoereenheid te bevestigen aan een ten opzichte van andere framedelen beweegbaar framedeel. In een uitvoeringsvorm waarin het draagframe zich hoofdzakelijk in een vlak uitstrekt en gevormd wordt door een rechthoekig kader van langs en dwars verlopende framedelen bijvoorbeeld, kan de uitgang of een nabij de uitgang gelegen deel van de doorvoereenheid worden bevestigd aan een dwars framedeel dat verrijdbaar is op langs verlopende framedelen. Het beweegbare framedeel kan hiertoe zijn voorzien van een tandradaandrijving, of kan door over lieren verlopende kabels verrijdbaar zijn.
De doorvoereenheid van de uitgevonden inrichting omvat in een uitvoeringsvorm een pijpdeel en/of een langwerpige houder. De hoogte van het pijpdeel of de houder kan binnen brede grenzen worden gekozen maar is bij voorkeur relatief klein. Hierdoor kan de doorvoereenheid relatief eenvoudig en met niet al te hoge kracht worden bewogen. Een langwerpige houder kan de productiesnelheid verhogen, met name wanneer de houder zich met haar lengterichting dwars op de bewegingsrichting van de houder uitstrekt.
Om een vlakke laag met een nog nauwkeuriger bepaald hoogteniveau te verkrijgen omvat een uitvoeringsvorm van de uitvinding een inrichting waarin een rand van de uitgang van de doorvoereenheid een afstrijkelement omvat, bij voorkeur een afstrijkrand.
In een eenvoudige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de doorvoereenheid in haar geheel beweegbaar ten opzichte van het draagframe. De doorvoereenheid vormt in een dergelijke uitvoeringsvorm bij voorkeur een star lichaam.
Volgens de uitvinding wordt tijdens het over het bodemoppervlak bewegen van de uitgang van de doorvoereenheid deze doorvoereenheid bij voorkeur tevens gevuld met aan te brengen materiaal. Om het ontvangen van materiaal via de ingang gemakkelijk te maken omvat de doorvoereenheid in een uitvoeringsvorm aan zijn ingangszijde een trechtervormige opvanginrichting voor het ontvangen van het materiaal. Op deze wijze kunnen positieverschillen tussen de ingang van de doorvoereenheid en een aanvoermiddel voor het materiaal worden overbrugd.
Volgens de uitvinding wordt het draagframe op een onderwaterbodem geplaatst. Het draagframe kan bijvoorbeeld door middel van kabels vanaf een drijvend tuig worden neergelaten. Om het draagframe op een gewenste positie te brengen is het draagframe in een uitvoeringsvorm voorzien van aandrijfmiddelen die zijn ingericht om het draagframe ten opzichte van de onderwaterbodem te verplaatsen. Geschikte aandrijfmiddelen omvatten bijvoorbeeld stuwers (thrusters, straalbuizen,...) die het draagframe zowel in richtingen evenwijdig aan het bodemoppervlak (horizontaal) als loodrecht daarop (verticaal) kunnen voortstuwen.
Het is in een uitvoeringsvorm van belang er voor te zorgen dat de doorvoereenheid tijdens het over de onderwaterbodem bewegen ervan althans gedeeltelijk gevuld blijft met materiaal. Een hiertoe geschikte uitvoeringsvorm omvat een inrichting voorzien van meetmiddelen die zijn ingericht om de hoeveelheid in de doorvoereenheid aanwezig materiaal te bepalen. In een praktische uitvoeringvorm omvatten de meetmiddelen weegmiddelen. Ook is het mogelijk volume meetmiddelen toe te passen. In een andere uitvoeringsvorm zijn middelen voorzien om het debiet van het aan de ingang van de doorvoereenheid toegevoerde materiaal te regelen in functie van de hoeveelheid in de doorvoereenheid aanwezig materiaal. Een geschikte debietregelaar omvat een trilplaat waarop het materiaal wordt gestort voordat het naar de ingang van de doorvoereenheid wordt gevoerd. Door de frequentie van de trilplaat aan te passen kan het debiet worden geregeld, waarbij een hogere frequentie doorgaans een groter debiet oplevert en vice versa. Het debiet kan ook (eventueel bijkomend) worden geregeld door de verplaatsingssnelheid van de transportband te variëren waarbij een hogere verplaatsingssnelheid doorgaans een groter debiet oplevert en vice versa.
Nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding verschaft een inrichting waarin deze meetmiddelen omvat die zijn ingericht om de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem te bepalen. Geschikte meetmiddelen omvatten een ultrasone en/of een optische camera en/of een globaal positioneersysteem (gps) en/of drukopnemers (diepte bepaling).
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de meetmiddelen die zijn ingericht om de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem te bepalen een transponder en/of een transceiver. Door een aantal transponders op het draagffame en de omgeving aan te brengen en een transceiver aan het draagframe te bevestigen is gebleken dat een nauwkeurige plaatsbepaling van het draagframe ten opzichte van de omgeving mogelijk wordt, ook op grote dieptes.
Een ander aspect van de uitvinding betreft een samenstel van een inrichting volgens de uitvinding en een drijvend tuig, dat is voorzien van aanvoermiddelen, die zijn ingericht om het op de onderwaterbodem aan te brengen materiaal naar de ingang van de doorvoereenheid te voeren. Het in het samenstel volgens de uitvinding toegepaste drijvend tuig kan elk tuig zijn dat geschikt voor het aanbrengen van materiaal onder water. Voorbeelden van geschikte tuigen omvatten pontons, vaartuigen, platforms en dergelijke meer. Desgewenst kan gebruik worden gemaakt van vaartuigen die zijn uitgerust met op zich bekende positioneringsystemen, zoals bijvoorbeeld zogenaamde DP/DT (Dynamic Positioning/Dynamic Tracking) vaartuigen.
Het op de onderwaterbodem aan te brengen materiaal kan op elke wijze worden aangevoerd aan de doorvoereenheid. Zo is het mogelijk het materiaal vanaf het drijvend tuig vrij in de doorvoereenheid te storten met behulp van kranen, graafwerktuigen, al of niet voorzien van rupsbanden, en andere tuigen, desgewenst onder tussenkomst van transportbanden.
In een uitvoeringsvorm heeft het samenstel het kenmerk dat de aanvoermiddelen een valpijp omvatten waarvan een lager uiteinde in verbinding staat met de ingang van de doorvoereenheid. Een dergelijke valpijp omvat doorgaans een langwerpige kokervormige constructie die vanaf een op het dek van het drijvend tuig aanwezige valpijptoren onder water kan worden gebracht, eventueel onder een van nul verschillende hoek met de verticale richting. Het materiaal wordt dan via transportbanden bijvoorbeeld toegevoerd aan een ingang van de valpijp en doorheen de valpijp naar de ingang van de doorvoereenheid gevoerd. Dit heeft als voordeel dat er geen of weinig materiaal verloren gaat. Om grotere dieptes te kunnen bereiken en de effecten van deining op het drijvend tuig en de valpijp op te kunnen vangen omvat de valpijp in een uitvoeringsvorm telescopisch opgestelde valpijpsegmenten.
Het kan ook voordelen hebben de valpijp met het drijvend tuig te verbinden middels een scharnierende verbinding, bij voorkeur scharnierend rond twee horizontale assen.
In een uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn het lagere uiteinde van de valpijp en de ingang van de doorvoereenheid ten opzichte van elkaar vrij beweegbaar. Dit heeft als voordeel dat de valpijp en andere onderdelen niet onnodig worden belast door krachten ten gevolge van deining bijvoorbeeld, of een verschil in positie tussen het drijvend tuig en de onder water gebrachte inrichting.
In een andere uitvoeringsvorm omvat de verbinding tussen de valpijp en de doorvoereenheid een flexibele afsluiting, zoals bijvoorbeeld een mof uit rubber, kunststof of ander materiaal.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding is de doorvoereenheid tenminste gedeeltelijk gevuld tijdens het via de uitgang van de doorvoereenheid op de onderwaterbodem afzetten van het materiaal. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door in het samenstel middelen op te nemen om het debiet van het door de aanvoermiddelen naar de doorvoereenheid toegevoerde materiaal te regelen in functie van de hoeveelheid van het in de doorvoereenheid aanwezige materiaal, zoals hierboven reeds werd beschreven.
Ene andere uitvoeringsvorm omvat een samenstel waarin het lagere uiteinde van de valpijp een remote operated vehicle (ROV) omvat. Een dergelijk van op afstand bestuurbare ROV kan ter hoogte van het onderste gedeelte van de valpijp worden bevestigd aan het drijvend tuig, bijvoorbeeld met kabels. Desgewenst kan de ROV uitklapbare draagarmen omvatten, en is deze voor de besturing van de ROV bijvoorbeeld voorzien van stuwmotoren.
Het heeft tevens voordelen een uitvoeringsvorm van het samenstel te voorzien die middelen omvat om de beweging van het drijvend tuig aan te passen aan de beweging van de doorvoereenheid. Een dergelijke master/slave verbinding tussen het drijvend tuig en de doorvooreenheid kan ervoor zorgen dat de toevoer van materiaal vanaf het drijvend tuig naar de ingang van de doorvoereenheid efficiënter verloopt, met name ook wanneer de doorvoereenheid over relatief grote afstanden wordt bewogen.
In een andere uitvoeringsvorm wordt een samenstel verschaft waarin het draagftame middels hijskabels is verbonden met het drijvend tuig en het drijvend tuig aandrijfmiddelen omvat die zijn ingericht om het draagframe ten opzichte van de onderwaterbodem te verplaatsen. Het draagftame kan in deze uitvoeringsvorm zowel in horizontale als in verticale richting onder water worden verplaatst door het drijvend tuig te verplaatsen en de hijskabels desgewenst aan te trekken of te laten vieren door middel van op het drijvend tuig aanwezige hijslieren.
Met de uitgevonden inrichting en samenstel kan een werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau worden uitgevoerd. De werkwijze volgens de uitvinding omvat onder andere het onder water brengen van het draagftame en het plaatsen van het draagframe op de onderwaterbodem; het via de ingang aanvoeren van materiaal naar de doorvoereenheid; het ten opzichte van het op de onderwaterbodem geplaatste draagframe bewegen van de uitgang van de doorvoereenheid over de onderwaterbodem en het via de uitgang van de doorvoereenheid op de onderwaterbodem afzetten van het materiaal waarbij de doorvoereenheid tenminste gedeeltelijk gevuld blijft. Bij voorkeur wordt het draagframe hierbij geïmmobiliseerd ten opzichte van de onderwaterbodem.
Andere voorkeurswerkwijzen omvatten desgewenst op elke wijze combineerbare uitvoeringsvormen waarin de hoogte van de uitgang van de doorvoereenheid op een constante waarde ten opzichte van de onderwaterbodem wordt gehouden, waarin de inrichting onder water wordt gebracht door in de framedelen aangebrachte drijfvermogen regulerende middelen te activeren, waarin de framedelen een afstand overspannen en het drijfvermogen van de framedelen wordt gereduceerd ter hoogte van het midden van de overspanning ten opzichte van het drijfvermogen van de framedelen aan hun uiteinden, waarin de doorvoereenheid een pijpdeel en/of een langwerpige houder omvat, waarin een rand van de uitgang van de doorvoereenheid een afstrijkelement omvat, waarin de doorvoereenheid wordt bewogen ten opzichte van het draagframe, waarin het materiaal door de doorvoereenheid wordt ontvangen aan zijn ingangszijde door middel van een trechtervormige opvangeenheid, waarin het draagframe een vlak frame omvat en de uitgang van de doorvoereenheid in het vlak van het frame wordt bewogen binnen de contouren van het frame, waarin het draagframe autonoom wordt verplaatst ten opzichte van de onderwaterbodem, waarin de in de doorvoereenheid aanwezige hoeveelheid materiaal wordt bepaald, waarin de in de doorvoereenheid aanwezige hoeveelheid materiaal wordt bepaald door weging, waarin de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem wordt bepaald, waarin de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem wordt bepaald door een ultrasone en/of een optische camera en/of een globaal positioneersysteem (gps), waarin de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem wordt bepaald door een transponder en/of een transceiver, waarin het op de onderwaterbodem aan te brengen materiaal naar de ingang van de doorvoereenheid wordt gevoerd door op het drijvend tuig aangebrachte aanvoermiddelen, waarin de aanvoermiddelen een valpijp omvatten waarvan een lager uiteinde in verbinding staat met de ingang van de doorvoereenheid, waarin een valpijplengte wordt geregeld door aanpassen van telescopisch opgestelde valpijpsegmenten, waarin de valpijp ten opzichte van het drijvend tuig kan scharnieren, waarin het lagere uiteinde van de valpijp en de ingang van de doorvoereenheid vrij bewegen ten opzichte van elkaar, waarin de verbinding tussen de valpijp en de doorvoereenheid een flexibele afsluiting omvat, waarin het debiet van het door de aanvoermiddelen naar de doorvoereenheid toegevoerde materiaal wordt aangepast in functie van de hoeveelheid van het in de doorvoereenheid aanwezige materiaal, waarin de beweging van het lagere uiteinde van de valpijp wordt geregeld door een remote operated vehicle (ROV), waarin de beweging van het drijvend tuig wordt aangepast aan de beweging van de doorvoereenheid, en waarin het drijvend tuig de beweging van de doorvoereenheid in hoofdzaak volgt,
De uitvinding zal nu verder worden verduidelijkt aan de hand van de beschrijving van de toegevoegde figuren, zonder hiertoe overigens te worden beperkt. In de figuren toont:
Figuur 1 een schematische dwarsdoorsnede van een tunnelelement op een met een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding aangebrachte funderingslaag;
Figuur 2 een schematisch zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een samenstel volgens de uitvinding;
Figuur 3 een schematisch bovenaanzicht van de in figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm van een samenstel volgens de uitvinding;
Figuur 4 een schematisch bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; en
Figuur 5 een schematisch bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding waarbij drijfvermogen regulerende middelen zijn aangegeven.
Onder verwijzing naar figuur 1 wordt een dwarsdoorsnede van een aantal, aansluitend op een funderingslaag 40 geplaatste, tunnelelementen 30 getoond. De getoonde tunnelelementen 30 hebben een breedte 31 in een dwarse richting 32 van ongeveer 45 m en een hoogte 33 van ongeveer 9 m. De lengte in een langsrichting 36 is niet zichtbaar maar kan tientallen km bedragen. De tunnelelementen 30 kunnen zijn voorzien van meerdere compartimenten en worden apart of in hun geheel onder het watemiveau 34 op een funderingslaag 40 geplaatst. Hiertoe kan vooraf een tunnelgeul 23 worden uitgegraven of -gebaggerd. De funderingslaag 40 omvat onder andere steenachtige materialen, zoals bijvoorbeeld grind en wordt aangebracht op een doorgaans bestaande onderwaterbodem of zeebedding 41. Na het aanbrengen van de funderingslaag 40 en het plaatsen van de tunnelelementen 30 kan de ruimte naast de tunnelelementen 30 desgewenst worden opgevuld met materialen zoals een grindlaag 42, een zandlaag 43, en een steenlaag 44, waar bovenop zich een nieuwe zeebedding 45 kan vormen of wordt gevormd.
Om de tunnelelementen 30 onder andere goed aan te laten sluiten en deze voldoende te ondersteunen is het van groot belang een funderingslaag 40 aan te kunnen brengen waarvan het hoogteniveau 46 over de lengte en de breedte ervan nauwkeurig is bepaald en geen grote afwijkingen vertoont ten opzichte van een gemiddeld (ontwerp) niveau.
Hiertoe wordt een samenstel (1, 17) verschaft van een inrichting 1 en een drijvend tuig in de vorm van een ponton 17, van welk samenstel een uitvoeringsvorm wordt getoond in figuren 2 en 3. Het ponton 17 is voorzien van aanvoermiddelen in de vorm van een valpijp 14 waarvan een lager uiteinde 141 in verbinding staat met een ingang 24 van een doorvoereenheid 2, die hieronder verder zal worden besproken. De valpijp 14 is op deze wijze ingericht om op de onderwaterbodem 41 aan te brengen materiaal 40 naar de ingang 24 van de doorvoereenheid 2 te voeren. Het als funderingslaag 40 aan te brengen materiaal, zoals grind, zand of stenen, kan worden opgeslagen in op of in het ponton 17 aanwezige ruimen 18. Zoals getoond in figuur 3 wordt het materiaal met behulp van statisch opgestelde of verrijdbare graafkranen 19 van een ruim 18 naar een kleiner bufferruim 21 overgebracht, en van daaruit via een transportband 20 naar de ingang 142 van de valpijp 14 getransporteerd. Ondertussen wordt het ponton 17 op zijn plaats gehouden door middel van ankerlijnen 22. Een ruim 18 kan desgewenst worden aangevuld met materiaal vanaf een hulpponton 25 dat wordt aangelegd aan het ponton 17.
In de getoonde uitvoeringsvorm omvat de valpijp 14 telescopisch in- en uitschuifbare valpijpsegmenten 140 waarmee de lengte van de valpijp 14 in functie van de waterdiepte 35 kan worden ingesteld. Verder is de valpijp 14 met een bovenste segment 140 ervan verbonden met het ponton 17 middels een valpijptoren 16 en onder tussenkomst van een scharnierende verbinding 15 die tenminste rotaties toelaat rond een in hoofdzaak evenwijdig aan het wateroppervlak 34 verlopende as of assen. Het lagere uiteinde 141 van de valpijp 14 en de ingang 24 van de doorvoereenheid 2 zijn vrij beweegbaar ten opzichte van elkaar. Het is ook mogelijk de verbinding tussen de valpijp 14 en de doorvoereenheid 2 uit te voeren door middel van een flexibele afsluiting, zoals een flexibele (niet getoonde) mof of kap bijvoorbeeld.
Onder verwijzing naar figuren 2 en 4 wordt in meer detail een mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de uitvinding getoond. De inrichting 1 is ingericht om een materiaallaag 40 op een onderwaterbodem 41 aan te brengen met een nauwkeurig bepaald hoogteniveau 46. De getoonde inrichting 1 omvat een in hoofdzaak rechthoekig vlak draagffame 100 van onderling stijf verbonden framedelen in de vorm van kokerbalken (5, 50). De hoofdkokerbalken 5 overspannen een afstand in de dwarsrichting 32 die ongeveer overeenkomt met de breedte 31 van de te plaatsen tunnelelementen 30. De in de langsrichting 36 van de tunnel (en de fundering 40) verlopende zijkokerbalken 50 overspannen een afstand die in beginsel vrij kan worden gekozen. Het draagframe 100 stekt zich in gebruik uit in een vlak 101 dat in hoofdzaak evenwijdig verloopt aan het bodemoppervlak.
Het draagframe 100 is verder voorzien van drijfVermogen regulerende middelen, die zijn ingericht om het draagframe 100 onder water te brengen. De drijfVermogen regulerende middelen zijn in de getoonde uitvoeringsvorm deels aangebracht in of aan de kokerbalken (5, 50) zoals hieronder in de toelichting van figuur 5 verder zal worden verduidelijkt. Geschikte drijfvermogen regulerende middelen omvatten kamers in de kokerbalken of aan de kokerbalken bevestigde houders 6 waarin bij voorkeur water en/of lucht kan worden ingebracht en/of uitgelaten. Het water en/of de lucht kan in of uit een kamer of houder 6 worden gevoerd met de vakman ter beschikking staande middelen zoals bijvoorbeeld via op de kamer of houder 6 aangebrachte afsluiters en/of pompen.
Het draagframe 100 is verder voorzien van steunmiddelen in de vorm van in hoogte verstelbare steunvoeten of spuds 11. Het draagframe 100 kan met de steunvoeten 11 op de onderwaterbodem 41 worden geplaatst en hierin worden verankerd zodat het draagframe 100 ten opzichte van de onderwaterbodem 41 wordt geïmmobiliseerd. De steunvoeten 11 kunnen, door middel van (niet getoonde) hydraulische cilinders bijvoorbeeld, in de hoogterichting 37 in hoogte worden versteld om het draagframe 100 bijvoorbeeld in een waterpasstand te brengen en/of om de hoogte van een uitgang 26 van de doorvoereenheid 2 ten opzichte van de onderwaterbodem 41 te regelen. De steunvoeten kunnen desgewenst ook middels een (niet getoonde) hydraulische cilinderaandrijving in de langsrichting verstelbaar zijn.
In het draagframe 100 is voorts een doorvoereenheid 2 opgenomen voor het via de valpijp 14 aangevoerde materiaal. In de getoonde uitvoeringsvorm omvat de doorvoereenheid 2 een pijpdeel 27 met relatief beperkte hoogte (bijvoorbeeld gelegen tussen 0,1 en 10 m) met een ingang 24 waarlangs het materiaal wordt ontvangen en een uitgang 26 waarlangs het materiaal op de onderwaterbodem 41 kan worden afgezet. Het pijpdeel 27 is beweegbaar ten opzichte van het draagframe 100 opgenomen in het draagframe 100. Verder kan het pijpdeel 27 aan de zijde van de ingang 24 een trechtervormige opvang 13 omvatten voor het met minder verlies opvangen van het materiaal dat uit de valpijp 14 komt. Ook kan een rand van de uitgang 26 van de doorvoereenheid 2 een afstrijkelement omvatten dat in de getoonde uitvoeringsvorm een rok vormt aan de onderzijde van het pijpdeel 27.
De doorvoereenheid 2 is in het vlak 101 van het draagframe 100 beweegbaar binnen de contouren van het draagframe 100, welke contouren worden bepaald door de kokerbalken (5, 50). In beginsel is het ook mogelijk dat in een uitvoeringsvorm van de inrichting de doorvoereenheid 2 eventueel buiten de contouren van het draagframe 100 kan bewegen. De beweging van de doorvoereenheid 2 kan op elke de vakman bekende wijze geschieden. In de in figuur 4 getoonde uitvoeringsvorm is de doorvoereenheid 2 bevestigd aan een ten opzichte van de kokerbalken (5, 50) beweegbare rijbrug 4. De rijbrug 4 stekt zich uit van een hoofdkokerbalk 5 tot aan een tegenoverliggende hoofdkokerbalk 5 en is op of langs de hoofdkokerbalken 5 in de dwarse richting 32 verschuifbaar, bijvoorbeeld verrijdbaar. De rijbrug 4 is verder voorzien van een trolley 3 die in de langsrichting 36 verrijdbaar is op of langs balken van de rijbrug 4. De bewegingen van de rijbrug 4 en trolley 3 kunnen op bekende wijze worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van tandradaandrij vingen, of door over lieren verlopende kabels. Op deze wijze kan de doorvoereenheid 2 nauwkeurig op in hoofdzaak elke gewenste positie binnen de contouren van het draagframe 100 worden gebracht. Om de hoogtepositie van de uitgang 26 van de doorvoereenheid 2 nog nauwkeuriger te kunnen instellen (naast de hoogte-instelling van de steunvoeten 11) is de onderzijde van de doorvoereenheid 2 (of in de getoonde uitvoeringsvorm van het pijpdeel 27) ter hoogte van de uitgang 26 voorzien van een in hoogte instelbaar mondstuk 12. Het mondstuk 12 kan bijvoorbeeld door middel van hydraulische cilinders in hoogte verstelbaar zijn.
Om de inrichting 100 eenvoudig en desgewenst autonoom onder water te kunnen positioneren omvat het draagframe 100 aandrijfmiddelen in de vorm van motorisch aangedreven stuwers (7, 8, 9). Stuwers 7 zijn ingericht om het draagframe 100 ten opzichte van de onderwaterbodem 41 te verplaatsen in de langsrichting 36, daar waar stuwers 8 zijn ingericht om het draagframe 100 te verplaatsen in de dwarse richting 32. Verder zijn stuwers 9 ingericht om het draagframe 100 te verplaatsen in de diepterichting 37.
Tijdens het afzetten van het materiaal op de onderwaterbodem 41 kan het van belang zijn de doorvoereenheid 2 gevuld te houden met materiaal. De inrichting 1 omvat daartoe meetmiddelen in de vorm van (niet getoonde) weegmiddelen. Deze zijn ingericht om het gewicht en/of het volume (en dus ook de hoeveelheid) in de doorvoereenheid 2 aanwezig materiaal te bepalen, en worden bij voorkeur gebruikt in combinatie met bijvoorbeeld op het ponton 17 aanwezige middelen om het debiet van het door de transportband 20 via de vlapijp 14 aan de doorvoereenheid 2 toegevoerde materiaal te regelen in functie van de hoeveelheid van het in de doorvoereenheid 2 aanwezige materiaal. Een geschikte debietregelaar omvat een (niet getoonde) trilplaat die bijvoorbeeld tussen een afvoerzijde van de transportband 20 en de ingang van de valpijp 14 wordt geplaatst.
Tijdens het door de doorvoereenheid 2 afzetten van materiaal op de onderwaterbodem 41 zal het ponton 17 bij voorkeur met de doorvoereenheid 2 mee worden bewogen. Het kan dan nuttig zijn een master-slave verbinding tot stand te brengen tussen het ponton 17 en de doorvoereenheid 2 teneinde de beweging van het ponton 17 aan te passen aan de beweging van de doorvoereenheid 2 ten opzichte van het draagframe 100.
Verder kan het nuttig zijn (eveneens niet getoonde) meetmiddelen te voorzien die de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting 1 (of het draagframe 100) ten opzichte van de bodem 41 kunnen bepalen. Hiertoe geschikte middelen omvatten een aantal transponders en/of transceivers die aan het draagframe 100 en in een omgeving met gekende positie worden aangebracht, zoals bijvoorbeeld het ponton 17 en/of een reeds geplaatst tunnelelement 30. Ook wordt de inrichting 1 voorzien van behuizingen 10 die de voor de werking van de inrichting benodigde apparatuur herbergen, zoals elektrische en elektronische componenten, pompen, meetmiddelen, en dergelijke. De signaalverbinding met het ponton 17 wordt op bekende wijze vorm gegeven door tussen het draagframe 100 en het ponton voorziene voedings- en andere leidingen (umbilicals).
Onder verwijzing naar figuur 5 tenslotte wordt op schematische wijze een uitvoeringsvorm van de inrichting 1 getoond waarin de mogelijke plaatsing van de drijfvermogen regulerende middelen wordt aangegeven. De getoonde drijfVermogen regulerende middelen omvatten in de kokerbalken (5, 50) aangebrachte kamers 60 of aan de kokerbalken bevestigde houders 6 waarin bij voorkeur water en/of lucht kan worden ingebracht en/of uitgelaten. In de getoonde uitvoeringsvorm is het draagframe 100 op de vier hoekpunten ervan voorzien van op de zijkokerbalken 50 bevestigde houders (6a, 6b, 6c, 6d). Door deze te vullen met water kan het draagframe 100 althans ter hoogte van de hoekpunten stevig op de onderwaterbodem 41 worden gedrukt. Als het draagframe 100 moet worden verplaatst of boven water moet worden gebracht kunnen de houders (6a, 6b, 6c, 6d) worden gevuld met lucht onder verdrijving van (een deel van) het in de houders (6a, 6b, 6c, 6d) aanwezige water. In figuur 5 wordt de vulbare inhoud van de houders en kamers schematisch aangeduid met een in puntstippellijn weergegeven kruis. Verder zijn de zijkokerbalken 50 elk voorzien van een inwendige kamer (60a, 60b). De kamers (60a, 60b) strekken zich over in hoofdzaak de volledige hoogte en lengte van de zijkokerbalken 50 uit. Tenslotte zijn de hoofdkokerbalken 5 elk eveneens voorzien van een inwendige kamer (60c, 60d). De kamers (60c, 60d) strekken zich over in hoofdzaak de volledige lengte van de hoofdkokerbalken 50 uit, terwijl zij zich in de hoogterichting 37 slechts tot halve hoogte van de hoofdkokerbalken 5 uitstrekken, zoals schematisch weergegeven in de dwarsdoorsnede volgens de lijn B-B. Door de kamers (60c, 60d) met lucht te vullen kan de doorbuiging van de hoofdkokerbalken worden tegengegaan door de opwaarts gerichte drijvende kracht van de ingesloten lucht. Dit effect wordt nog verbeterd door de kamers (60c, 60d) ter hoogte van het midden van de door de hoofdbalken 5 overspannen lengte te positioneren. Door de doorbuiging te verminderen kan de nauwkeurigheid van het hoogteniveau van de aangebrachte funderingslaag verder worden verbeterd.
De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen en wijzigingen hieraan zouden kunnen worden aangebracht voor zover deze op voor de hand liggende wijze voortvloeien uit de toegevoegde conclusies.

Claims (53)

  1. Conclusies
    1. Inrichting voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau, omvattende een draagframe voorzien van drijfvermogen regulerende middelen, ingericht om het draagffame onder water te brengen; van steunmiddelen, ingericht om het draagffame op een onderwaterbodem te plaatsen; en van een doorvoereenheid voor het materiaal, waarbij de doorvoereenheid een ingang omvat waarlangs het materiaal wordt ontvangen en een uitgang waarlangs het materiaal op de onderwaterbodem wordt afgezet, waarbij de uitgang van de doorvoereenheid beweegbaar is ten opzichte van het draagframe.
  2. 2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin de steunmiddelen zijn ingericht om het draagframe ten opzichte van de onderwaterbodem te immobiliseren.
  3. 3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin de steunmiddelen zijn ingericht om de hoogte van de uitgang van de doorvoereenheid ten opzichte van de onderwaterbodem te regelen en/of de positie van de uitgang van de doorvoereenheid in een horizontaal vlak.
  4. 4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin de drijfVermogen regulerende middelen zijn opgenomen in framedelen van het draagframe.
  5. 5. Inrichting volgens conclusie 4, waarin de framedelen een afstand overspannen en de drijfVermogen regulerende middelen over nagenoeg de volledige lengte van de overspanning zijn gepositioneerd.
  6. 6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin het draagframe zich hoofdzakelijk in een vlak uitstrekt en de uitgang van de doorvoereenheid in het vlak beweegbaar is binnen contouren van het draagframe.
  7. 7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin de doorvoereenheid tenminste één pijpdeel en/of een langwerpige houder omvat.
  8. 8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin een rand van de uitgang van de doorvoereenheid een afstrijkelement omvat.
  9. 9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin de doorvoereenheid beweegbaar is ten opzichte van het draagframe.
  10. 10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin de doorvoereenheid aan zijn ingangszijde een trechtervormige opvanginrichting omvat voor het ontvangen van het materiaal
  11. 11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin het draagframe aandrijfiniddelen omvat die zijn ingericht om het draagframe ten opzichte van de onderwaterbodem te verplaatsen.
  12. 12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin de inrichting meetmiddelen omvat die zijn ingericht om de hoeveelheid in de doorvoereenheid aanwezig materiaal te bepalen.
  13. 13. Inrichting volgens conclusie 12, waarin de meetmiddelen weegmiddelen en/of volume meetmiddelen omvatten.
  14. 14. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarin de inrichting meetmiddelen omvat die zijn ingericht om de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem te bepalen.
  15. 15. Inrichting volgens conclusie 14, waarin de meetmiddelen een ultrasone en/of een optische camera en/of een globaal positioneersysteem (gps) omvatten en/of drukopnemers.
  16. 16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, waarin de meetmiddelen die zijn ingericht om de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem te bepalen een transponder en/of een transceiver omvatten.
  17. 17. Samenstel van een inrichting volgens één der voorgaande conclusies en een drijvend tuig, voorzien van aanvoermiddelen, ingericht om het op de onderwaterbodem aan te brengen materiaal naar de ingang van de doorvoereenheid te voeren.
  18. 18. Samenstel volgens conclusie 17, waarin de aanvoermiddelen een valpijp omvatten waarvan een lager uiteinde in verbinding staat met de ingang van de doorvoereenheid.
  19. 19. Samenstel volgens conclusie 18, waarin het lagere uiteinde van de valpijp en de ingang van de doorvoereenheid ten opzichte van elkaar vrij beweegbaar zijn.
  20. 20. Samenstel volgens conclusie 18 of 19, waarin de verbinding tussen de valpijp en de doorvoereenheid een flexibele afsluiting omvat.
  21. 21. Samenstel volgens één der conclusies 18-20, waarin de valpijp telescopisch opgestelde valpijpsegmenten omvat.
  22. 22. Samenstel volgens één der conclusies 18-21, waarin de valpijp met het drijvend tuig is verbonden middels een scharnierende verbinding.
  23. 23. Samenstel volgens één der conclusies 17-22, omvattende middelen om het debiet van het door de aanvoermiddelen naar de doorvoereenheid toegevoerde materiaal te regelen in functie van de hoeveelheid van het in de doorvoereenheid aanwezige materiaal.
  24. 24. Samenstel volgens één der conclusies 17-23, waarin het lagere uiteinde van de valpijp een remote operated vehicle (ROV) omvat.
  25. 25. Samenstel volgens conclusie 17, waarin de aanvoermiddelen een op het drijvend tuig aanwezige graafkraan, grijpkraan, transportband, en combinaties daarvan omvatten voor het rechtstreeks in de doorvoereenheid storten van het materiaal.
  26. 26. Samenstel volgens één der conclusies 17-25, omvattende middelen om de beweging van het drijvend tuig aan te passen aan de beweging van de doorvoereenheid.
  27. 27. Samenstel volgens één der conclusies 17-26, waarin het draagframe middels hijskabels is verbonden met het drijvend tuig en het drijvend tuig aandrijfmiddelen omvat die zijn ingericht om het draagframe ten opzichte van de onderwaterbodem te verplaatsen.
  28. 28. Werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf! bepaald hoogteniveau, de werkwijze omvattende de stappen van: - het verschaffen van een inrichting volgens één der conclusies 1-16 of een samenstel volgens één der conclusies 17-27; - het onder water brengen van het draagframe en het plaatsen van het draagframe op de onderwaterbodem; - het via de ingang aanvoeren van materiaal naar de doorvoereenheid; - het ten opzichte van het op de onderwaterbodem geplaatste draagframe bewegen van de uitgang van de doorvoereenheid over de onderwaterbodem en het via de uitgang van de doorvoereenheid op de onderwaterbodem afzetten van het materiaal waarbij de doorvoereenheid tenminste gedeeltelijk gevuld blijft.
  29. 29. Werkwijze volgens conclusie 28, waarin het draagframe wordt geïmmobiliseerd ten opzichte van de onderwaterbodem.
  30. 30. Werkwijze volgens conclusie 28 of 29, waarin de hoogte van de uitgang van de doorvoereenheid op een constante waarde ten opzichte van de onderwaterbodem wordt gehouden.
  31. 31. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarin de inrichting onder water wordt gebracht en de reactiekracht van de inrichting op de onderwaterbodem wordt geregeld door in de framedelen aangebrachte drijfVermogen regulerende middelen te activeren.
  32. 32. Werkwijze volgens conclusie 31, waarin de framedelen een afstand overspannen en het drijfvermogen van de framedelen wordt gereduceerd ten opzichte van het drijfvermogen van de framedelen aan hun uiteinden en/of de lengte van de overspanning.
  33. 33. Werkwijze volgens één der conclusies 28-32, waarin de doorvoereenheid tenminste één pijpdeel en/of een langwerpige houder omvat.
  34. 34. Werkwijze volgens één der conclusies 28-33, waarin een rand van de uitgang van de doorvoereenheid een afstrijkelement omvat.
  35. 35. Werkwijze volgens één der conclusies 28-34, waarin de doorvoereenheid wordt bewogen ten opzichte van het draagframe.
  36. 36. Werkwijze volgens één der conclusies 28-35, waarin het materiaal door de doorvoereenheid wordt ontvangen aan zijn ingangszijde door middel van een trechtervormige opvangeenheid.
  37. 37. Werkwijze volgens één der conclusies 28-36, waarin het draagframe een vlak frame omvat en de uitgang van de doorvoereenheid in het vlak van het frame wordt bewogen binnen de contouren van het frame.
  38. 38. Werkwijze volgens één der conclusies 28-37, waarin het draagframe autonoom wordt verplaatst ten opzichte van de onderwaterbodem.
  39. 39. Werkwijze volgens één der conclusies 28-38, waarin de in de doorvoereenheid aanwezige hoeveelheid materiaal wordt bepaald.
  40. 40. Werkwijze volgens conclusie 39, waarin de in de doorvoereenheid aanwezige hoeveelheid materiaal wordt bepaald door weging en/of volumemeting.
  41. 41. Werkwijze volgens één der conclusies 28-40, waarin de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem wordt bepaald.
  42. 42. Werkwijze volgens conclusie 41, waarin de op de onderwaterbodem aangebrachte hoeveelheid materiaal en/of de positie van de inrichting ten opzichte van de bodem wordt bepaald door een ultrasone en/of een optische camera en/of een globaal positioneersysteem (gps) en/of door drukopnemers.
  43. 43. Werkwijze volgens conclusie 41 of 42, waarin positie van de inrichting ten opzichte van de bodem wordt bepaald door een transponder en/of een transceiver.
  44. 44. Werkwijze volgens één der conclusies 28-43, waarin het op de onderwaterbodem aan te brengen materiaal naar de ingang van de doorvoereenheid wordt gevoerd door op het drijvend tuig aangebrachte aanvoermiddelen.
  45. 45. Werkwijze volgens conclusie 44, waarin de aanvoermiddelen een valpijp omvatten waarvan een lager uiteinde in verbinding staat met de ingang van de doorvoereenheid.
  46. 46. Werkwijze volgens conclusie 45, waarin een valpijplengte wordt geregeld door aanpassen van telescopisch opgestelde valpijpsegmenten.
  47. 47. Werkwijze volgens conclusie 44 of 45, waarin de valpijp ten opzichte van het drijvend tuig kan scharnieren.
  48. 48. Werkwijze volgens één der conclusies 45-47, waarin het lagere uiteinde van de valpijp en de ingang van de doorvoereenheid vrij bewegen ten opzichte van elkaar.
  49. 49. Werkwijze volgens één der conclusies 45-48, waarin de verbinding tussen de valpijp en de doorvoereenheid een flexibele afsluiting omvat.
  50. 50. Werkwijze volgens één der conclusies 28-49, waarin het debiet van het door de aanvoermiddelen naar de doorvoereenheid toegevoerde materiaal wordt aangepast in functie van de hoeveelheid van het in de doorvoereenheid aanwezige materiaal.
  51. 51. Werkwijze volgens één der conclusies 28-50, waarin de beweging van het lagere uiteinde van de valpijp wordt geregeld door een remote operated vehicle (ROV).
  52. 52. Werkwijze volgens één der conclusies 28-51, waarin de beweging van het drijvend tuig wordt aangepast aan de beweging van de doorvoereenheid.
  53. 53. Werkwijze volgens conclusie 52, waarin het drijvend tuig de beweging van de doorvoereenheid in hoofdzaak volgt.
BE2013/0728A 2013-10-29 2013-10-29 Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau BE1024096B1 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0728A BE1024096B1 (nl) 2013-10-29 2013-10-29 Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau
DK14786699.0T DK3063337T3 (en) 2013-10-29 2014-10-22 Apparatus and method for applying a material layer having a predetermined height level on the bottom of a water area
AU2014343966A AU2014343966B2 (en) 2013-10-29 2014-10-22 Device and method for arranging a layer of material of predetermined height level on an underwater bottom
PCT/EP2014/072679 WO2015062941A1 (en) 2013-10-29 2014-10-22 Device and method for arranging a layer of material of predetermined height level on an underwater bottom
EP14786699.0A EP3063337B1 (en) 2013-10-29 2014-10-22 Device and method for arranging a layer of material of predetermined height level on an underwater bottom
SG11201603038YA SG11201603038YA (en) 2013-10-29 2014-10-22 Device and method for arranging a layer of material of predetermined height level on an underwater bottom

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0728A BE1024096B1 (nl) 2013-10-29 2013-10-29 Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1024096B1 true BE1024096B1 (nl) 2017-11-14

Family

ID=49916744

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2013/0728A BE1024096B1 (nl) 2013-10-29 2013-10-29 Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau

Country Status (6)

Country Link
EP (1) EP3063337B1 (nl)
AU (1) AU2014343966B2 (nl)
BE (1) BE1024096B1 (nl)
DK (1) DK3063337T3 (nl)
SG (1) SG11201603038YA (nl)
WO (1) WO2015062941A1 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN107938708B (zh) * 2017-10-18 2020-10-09 中国建筑工程(香港)有限公司 适用于不同水深的自动摊铺机系统及其工作方法
CN107916679B (zh) * 2017-10-18 2020-10-09 中国建筑工程(香港)有限公司 具有活动落料结构的自动摊铺机系统及其工作方法
CN107724396B (zh) * 2017-10-18 2020-05-22 中国建筑工程(香港)有限公司 具有浮力调节结构的自动摊铺机系统及其工作方法

Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4930937A (en) * 1988-07-26 1990-06-05 Symons Corporation Box culvert traveler for use with concrete forming systems

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR100617950B1 (ko) * 2004-11-24 2006-08-29 (주) 선암기술연구소 수중 건식 구조물 시공방법 및 그 기능성 작업선
NL1030466C2 (nl) * 2005-11-18 2007-05-21 Martens En Van Oord Groep B V Inrichting en werkwijze voor het profileren van een onderwaterbodem.

Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4930937A (en) * 1988-07-26 1990-06-05 Symons Corporation Box culvert traveler for use with concrete forming systems

Also Published As

Publication number Publication date
AU2014343966B2 (en) 2018-08-09
SG11201603038YA (en) 2016-05-30
DK3063337T3 (en) 2017-12-18
EP3063337A1 (en) 2016-09-07
WO2015062941A1 (en) 2015-05-07
EP3063337B1 (en) 2017-09-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1024096B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het op een onderwaterbodem aanbrengen van een laag materiaal met vooraf bepaald hoogteniveau
CN109898514A (zh) 浮式水下碎石基床连续整平船
CN107724396B (zh) 具有浮力调节结构的自动摊铺机系统及其工作方法
CN112144535A (zh) 一种抛石整平船的工作方法
CN110847185B (zh) 一种抛石、夯实一体船
CN109853575A (zh) 浮式水下碎石基床整平船
AU2014343966A1 (en) Device and method for arranging a layer of material of predetermined height level on an underwater bottom
CN110805044B (zh) 一种抛石、夯实一体船的工作方法
US3688510A (en) Submarine rock placing traveler
JP5468725B2 (ja) 捨石投入システム
CN110004933B (zh) 水下碎石基床铺设装置及方法
CN209603143U (zh) 浮式水下碎石基床连续整平船
CN107916679B (zh) 具有活动落料结构的自动摊铺机系统及其工作方法
JPS58173223A (ja) 海底均し装置
CN109898557B (zh) 水下碎石基床铺设方法
CN110844008B (zh) 一种抛石、夯实一体船的抛石装置
DK155458B (da) Maskine til anbringelse af langstrakte ledninger i bunden under et vandomraade
CN213323580U (zh) 一种抛石整平船整平架装置的姿态调整装置
CN212714952U (zh) 一种抛石整平船的整平架装置
CN211494398U (zh) 一种抛石整平船的溜石管装置
CN110805043B (zh) 一种抛石及夯实装置
CN114277827B (zh) 一种采用双gps定位的圆沉箱出运、安装施工方法
CN213324785U (zh) 一种抛石整平船的料斗装置
ES2301396B2 (es) Nivelador submarino.
NL1007431C2 (nl) Werkwijze alsmede inrichting voor het onder water storten van beton.

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20171114

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20181031