NL2000273C2

NL2000273C2 - Presentatie-inrichting.

Info

Publication number: NL2000273C2
Application number: NL2000273A
Authority: NL
Inventors: Matthijs Dirk Meulenbelt
Original assignee: Koninkl Philips Electronics Nv
Priority date: 2005-10-11
Filing date: 2006-10-11
Publication date: 2010-10-22
Also published as: JP5390858B2; NL1030161C2; DE202006020673U1; DK1938298T3; PL1938298T5; EP1938298B2; EP1938298A1; CN101300616B; EP2779146B1; EP3188164A2; PL1938298T3; ES2388997T3; ES2388997T5; US7841733B2; CN101300616A; WO2007043886A1; EP1938298B1; PL2390866T3; JP2009511984A; DK2390866T3

Description

Sch/svk/Meulenbelt-lp

PRESENTATIE-INRICHTING

De uitvinding betreft een presentatie-inrichting, zoals een lichtbak, bijvoorbeeld voor ee.n lichtreclame, een verkeersbord, een bewegwijzeringsbord, een verlicht plafond, een TFT-scherm, een LCD-scherm, een 5 wijzerplaat voor een klok of een meetinstrument, welke inrichting omvat: een huis; een in dat huis geaccommodeerde lichtbron; en ten minste één door het van die lichtbron afkomstige licht verlicht, diffuus translucent uittreevenster.

10 Een dergelijke presentatie-inrichting is in vele uitvoeringen bekend.

Een inrichting van het in de aanhef vermelde type is bijvoorbeeld bekend uit US-A-5 457 615. In de daaruit bekende presentatie-inrichting wordt gebruik 15 gemaakt van een aantal omnidirectionele lichtbronnen voor het verlichten van een diffuus translucent uittreevenster. De binnenvlakken zijn spiegelend uitgevoerd. Door middel van een als diffusor aangeduide diffuus translucente plaat wordt het door de lamp in de 20 richting van het uittreevenster uitgezonden licht onderschept en door deze diffuus translucente plaat gediffundeerd.

De beschrijving van US-A-5 457 615 geeft geen enkele indicatie met betrekking tot de mate van 25 diffusiteit van de doorlating van het licht door de diffuus translucente plaat. Aangenomen moet echter worden dat de lichtbronnen zich voor een waarnemer aan de buitenzijde van de inrichting aftekenen, hetgeen volgens de uitvinding als ongewenst wordt beschouwd, Een 30 substantieel deel van het door de lichtbronnen uitgezonden licht bereikt aldus het uittreevenster 2 rechtstreeks via de diffuus translucente plaat. Het resterende deel van het door de lichtbronnen uitgezonden licht wordt speculair gereflecteerd door de in hoge mate spiegelend reflecterende binnenvlakken van de behuizing 5 en bereiken op een niet nader omschreven wijze na een aantal reflecties het uittreevenster. Door deze spiegelende reflectie kan niet worden voorkomen, dat de lichtbronnen zich aftekenen aan het buitenvlak van het uittreevenster, waardoor donkere en lichtere zones 10 ontstaan. De overgangen daartussen kunnen door het menselijk oog gemakkelijk worden gedetecteerd. Als de contrastovergang over een klein traject een bepaalde waarde overschrijdt, kan zich dit zeer hinderlijk manifesteren. Dit aspect zal hierna worden besproken.

15 Verder is de structuur volgens US-A-5 457 615 zodanig, dat van de eindzones van de langwerpige lichtbronnen afkomstig licht het uittreevenster rechtstreeks kan bereiken.

Het is hier de plaats om kort aandacht te 20 besteden aan diverse mogelijkheden, die uit de literatuur bekend zijn of binnen het bereik van de deskundige liggen, om een diffuus translucent uittreevenster zodanig aan te stralen, dat aan het buitenvlak daarvan de luminantie zoveel mogelijk geëgaliseerd wordt: 25 1. Gebruik kan worden gemaakt van een diffuus translucent uittreevenster met een substantiële dikte en/of een zeer beperkte lichtdoorlatendheid. Begrepen moet worden, dat bijvoorbeeld voor een materiaal als melkglas of functioneel 30 corresponderende diffuus translucente kunststoffen op deze wijze een zekere homogenisering kan worden bereikt. Het nadeel van deze oplossing is, dat het verlies aan lichtenergie zeer substantieel kan zijn. Dit zou betekenen, dat, om een bepaalde luminantie 35 te bereiken, gebruik moet worden gemaakt van een lichtbron die relatief veel energie verbruikt.

2. Als alternatief kan gebruik worden gemaakt van een aantal op onderlinge afstand geplaatste diffuus 3 translucente platen, die bijvoorbeeld identiek of soortgelijk zijn aan het uittreevenster. Door de onderlinge afstand van dergelijke platen wordt ook een verbeterde mate van homogeniteit van de 5 luminantie aan het buitenvlak van het uittreevenster gerealiseerd. Deze op zichzelf goede oplossing heeft eveneens het nadeel, een groot lichtenergieverlies met zich mee te brengen.

3. Naarmate de bron een grotere afstand ten opzichte 10 van het uittreevenster bezit zal de homogeniteit van de luminantie aan het buitenvlak van dit uittreevenster verbeteren. Het nadeel van deze oplossing is, dat de behuizing omvangrijk wordt, in het bijzonder een grote diepte krijgt, hetgeen 15 ongewenst, soms zelfs ontoelaatbaar is voor bepaalde toepassingen. Verder moet ervan worden uitgegaan, dat het door de lichtbron niet rechtstreeks op het uittreevenster gerichte licht moet worden geabsorbeerd, aangezien anders wellicht 20 onvoorspelbare reflectïe-effecten optreden, die de luminantie doen toenemen, maar de homogeniteit negatief beïnvloeden.

4. Gebruik kan worden gemaakt van een lichtbron met een groot uitstralend oppervlak. Gedacht kan 25 bijvoorbeeld worden aan een oppervlak, dat van een rasterachtig patroon van kleine lichtbronnen, zoals halogeenlampen of LEDs is voorzien. Een dergelijke oplossing kan bij goed ontwerp weliswaar een redelijke mate van homogeniteit van de luminantie 30 aan het buitenvlak van het uittreevenster opleveren, maar prohibitief zijn dc hoge kosten.

5. Gebruik kan worden gemaakt van optische middelen, in het bijzonder lenzen, spiegels, of combinaties daarvan, die zodanig zijn ontworpen, dat de 35 luminantie aan het buitenvlak van het uittreevenster binnen een zekere tolerantie constant is. Het ontwerpen van dergelijke systemen is echter gecompliceerd, volledig afhankelijk van de in het 4 geding zijnde dimensioneringen en navenant duur.

Algemeen bekend en gebruikelijk is verder een presentatie-inrichting voor reclame-doeleinden waarin als lichtbron één of meer TL-buizen zijn opgenomen. Een 5 dergelijke presentatie-inrichting heeft het schijnbare voordeel van een hoge lichtopbrengst. Hiertegenover staat evenwel het in de praktijk dominerende nadeel, dat het diffuus translucente uittreevenstcr in een gebied op relatief kleine afstand van de TL-buis een hoge 10 lichtsterkte vertoont. Deze lichtsterkte neemt evenwel snel af, naarmate de afstand van het verlichte gebied van heL uiLLreevenster ten opzichte van de TL-buis afneemt. Verrassenderwijze treedt hierdoor het verschijnsel op, dat ondanks de hoge gerealiseerde lichtsterkte in het 15 genoemde eerste gebied door de contrastverschillen met de minder sterk verlichte gebieden de totale leesbaarheid vaak als zeer slecht wordt ervaren.

Er zijn wel pogingen gedaan, dit bekende ongerief te verhelpen door het gebruik van meer dan een 20 TL-buis of andere lichtbron, maar het gesignaleerde nadeel van een sterk verlicht gebied, dat contrasteert met minder sterk verlichte gebieden, kan hiermee onvoldoende ondervangen worden. In dit verband wordt, vooruitlopend op de hierna volgende figuurbeschrijvinq, 25 nu reeds verwezen naar de figuren 1, 2, 3, 8A en 13 en de bij de genoemde figuren behorende beschrijving.

Verder is geprobeerd, de intensiteitsversohillen te reduceren door het aanbrengen van een raster met een specifiek verloop, dat lokaal het 30 van de lichtbron afkomstige licht meer of minder afschermt, üelfs daarmee zijn niet de gewenste resultaten bereikt.

Het is een doel van de uitvinding, een presentatie-inrichting zodanig uit te voeren, dat het 35 uittreevenster binnen relatief nauwe toleranties homogeen verlicht wordt. Onderzoekingen hebben namelijk uitgewezen, dat niet slechts de luminantie, maar in dominerende mate de homogeniteit van de luminantie 5 bepalend is voor de zichtbaarheid van de op het uittreevenster aanwezige informatie, bijvoorbeeld de leesbaarheid van daarop aanwezige teksten. Voor lichtbakken kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een 5 luminantie in het gebied van circa 10 - 5.000 lux. Het zal duidelijk zijn, dat dit in het bijzonder bij enkele van de genoemde toepassingen, zoals reclameborden en verkeersborden, van essentieel belang is.

Op basis van bovenstaande overwegingen 10 verschaft de uitvinding een presentatie-inrichting van het in de aanhef vermelde type, die het kenmerk vertoont, dat aan de lichtbron riehtmiddelen zijn toegevoegd ter verkrijging van een zodanige richtkarakteristiek van het door de lichtbron uitgestraalde licht, dat de lichtbron 15 nagenoeg uitsluitend, bijvoorbeeld voor meer dan 75 %, ten minste één wand rechtstreeks verlicht; en die ten minste ene wand diffuus reflecterend is, zodanig, dat een deel van het daarop vallende licht naar het uittreevenster wordt gereflecteerd.

20 Vooruitlopend op de hierna volgende beschrijving van de figuren wordt met betrekking tot het begrip "diffuus reflecterend" gewezen op figuur 24. Deze figuur toont in twee dimensies de in hoofdzaak bolvormige richtkarakteristiek die correspondeert met diffuse 25 reflectie. De oorsprong van het getekende coördinatenstelsel, dat wil zeggen [x = 0; y - 0], is het punt waar licht op het diffuus reflecterende oppervlak invalt. In hoofdzaak onafhankelijk van de richting waarop deze lichtinval 30 plaatsvindt zal licht worden gereflecteerd volgens het getekende richtingsdiagram. De grootste bijdrage zal het vlak in loodrechte richting daarop verlaten, dus in de richting van de y-as, In de richting van de x-as zal de bijdrage in hoofdzaak 0 zijn. De tussengelegen relatieve 35 waarden worden gegeven door de afstand tussen de oorsprong en de in twee dimensies als een cirkel weergegeven bol. Deze waarden zijn schematisch met pijlen aangeduid.

6

De voorkeur heeft een presentatie-inrichting volgens de uitvinding waarbij het aandeel van de lichtenergie van het licht dat door de lichtbron rechtstreeks op het uittreevenster wordt gericht en door 5 het uittreevenster naar buiten treedt minder dan 10% van de totale lichtenergie van de door de lichtbron uitgezonden licht bedraagt. Hierdoor wordt voorkomen, dat de lichtbron zich voor een waarnemer zichtbaar aftekent.

Sterk de voorkeur bezit een uitvoering, waarin 10 de eerste afgeleide van de luminantie aan het buitenvlak van het uittreevenster, gedeeld door lokale waarde van de luminantie, naar de plaats, in elke richting ten hoogste een waarde van circa 1,0 - 1,2 πΓΛ bezit. Onderzoekingen hebben aangetoond, dat de genoemde waarde de overgang 15 vormt tussen een goede homogeniteit, zoals die door het menselijk oog wordt waargenomen, en de waarneembaarheid van luminantieverschillen. Naarmate de waarde van de genoemde genormaliseerde eerste afgeleide groter wordt zal een contrast steeds beter waarneembaar worden en 20 uiteindelijk tot hinderlijke en zelfs onacceptabele proporties toenemen.

Hierbij zij aangetekend, dat de luminantie een maat is, die rekening houdt met de subjectieve eigenschappen van het menselijk oog.

25 Het is van belang, dat de richtmiddelen ervoor zorgen, dat zoveel mogelijk door de lichtbron uitgestraald licht een diffuus reflecterende wand bereikt. De richtmiddelen kunnen separate middelen zijn die aan de lichtbron zijn toegevoegd. Als alternatief kan 30 de presentatie-inrichting de bijzonderheid vertonen, dat de richtmiddelen met de lichtbron geïntegreerd zijn.

Volgens een specifiek aspect van de uitvinding vertoont de presentatie-inrichting de bijzonderheid, dat de richtmiddelen optische middelen omvatten uit de groep, 35 waartoe behoren spiegelmiddelen en lensmiddelen.

De aandacht wordt erop gevestigd, dat bekende uittreevensters voor presentatie-inrichtingen volgens de stand der techniek zijn uitgevoerd als aan beide zijden 7 geheel gladde platen, bijvoorbeeld van een melkwitte kunststof of glas. Zoals uit de optica bekend is, zal een lichtstraal, die onder een substantieel van normale inval afwijkende hoek invalt op een glad oppervlak, het 5 betreffende medium niet binnentreden in het geval waarin de zogenaamde Brewster-hoek is overschreden. In het onderhavige geval kan daarvan gebruik worden gemaakt door ccn dool van het van dc lichtbron afkomstige licht weliswaar rechtstreeks te laten invallen op het 10 binnenvlak van het uittreevenster, maar onder een zodanige hoek, dat het betreffende licht theoretisch volledig wordt gereflecteerd en na reflectie de diffuus reflecterende wand bereikt. Dit aspect zal nog worden besproken aan de hand van figuur 9C.

15 Duidelijk moge zijn, dat het volgens de uitvinding zo veel mogelijk moet worden uitgesloten, dat van de lichtbron afkomstig licht, bijvoorbeeld overeenkomend met een zij lob van de richtkarakteristiek, ongecontroleerd rechtstreeks kan invallen op het 20 uittreevenster. Om dit verschijnsel, dat zich bij de meeste in de handel verkrijgbare lichtbronnen voordoet, tegen te gaan, omvat de inrichting volgens de uitvinding in een speciale uitvoering afscherimniddelen die tussen de lichtbron en het uittreevenster zijn geplaatst voor het 25 afschermen van door de lichtbron rechtstreeks naar het uittreevenster gericht licht. Hierdoor wordt de invloed van imperfecties van de lichtbron geheel teniet gedaan.

Ter verzekering van een zo goed mogelijke homogeniteit van de verlichting binnen nauwe grenzen kan 30 de presentatie-inrichting de bijzonderheid vertonen, dat de lichtbron zich over een afstand van ten minste circa 70 % van een lineaire afmeting van het uittreevenster uitstrekt.

Zeer eenvoudig is een uitvoering, waarin de 35 lichtbron ten minste één langwerpige lamp omvat.

Bijvoorbeeld kan deze uitvoering de bijzonderheid vertonen, dat de lamp van het luminescentie-type is, bijvoorbeeld een TL-buis.

8

Een TL-buis vertoont een goed rendement, zeker vergeleken met gloeilampen en dergelijke en is in de handel verkrijgbaar in vele tinten. Een TL-buis met een praktisch witte kleur bezit een hoog rendement en een 5 relatief geringe warmte-afgifte, terwijl het afgegeven licht een intensiteit met een goede homogeniteit bezit.

Gebleken is, dat voor het voor lichtbakken in de praktijk vaak toegepastc intcnsiteitsbereik van circa 10 - 5.000 lux de absolute intensiteit van het afgegeven 10 licht slechts een ondergeschikte rol in de zichtbaarheid van de gepresenteerde informatie speelt en de homogeniteit van de luminantie aan het buitenvlak van het uittreevenster maatgevend is voor de gerealiseerde kwaliteit. In verband daarmee kan volgens een 15 voorkenrsui tvoeri.ng de presentatie-inrichting de bijzonderheid vertonen, dat de lichtbron een LED of ten minste één groep zich in hoofdzaak in dezelfde richting uitstrekkende LEDs omvat. Een aantal LEDs kunnen zodanig worden opgesteld, dat ze de gewenste homogeniteit van de 20 verlichting van de wand binnen zekere gestelde normen verzekeren.

De uitvoering, waarin de lichtbron zich over een afstand van ten minste circa 70 % van een lineaire afmeting van het uittreevensLer uitstrekt kan verder de 25 bijzonderheid vertonen, dat een groep LEDs naast elkaar in een rij zijn opgesteld.

Volgens weer een ander aspect van de uitvinding vertoont de presentatie-inrichting de b.i.j zonderheid, dat de of een rechtstreeks verlichte eerste wand zich althans 30 min of meer in dwarsrichting ten opzichte van het uittreevenster uitstrekt.

Een nog verbeterde homogeniteit van het op de diffuse uittreevenster invallende licht wordt verkregen met een presentatie-inrichting, omvattende ten minste één 35 tweede diffuus reflecterende wand, die een deel van door de eerste diffuus reflecterende wand gereflecteerd licht ontvangt en een deel daarvan op het uittreevenster richt.

Ook kan de presentatie-inrichting volgens de 9 uitvinding de bijzonderheid vertonen, dat de richtkarakteristiek zodanig is, dat de lichtbron de of een rechtstreeks verlichte wand althans min of meer homogeen verlicht of verzekert, dat de rechtstreeks 5 verlichte wand een althans min of min homogene lijnbron vormt. Hiertoe kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van optische middelen, waaronder lensmiddelen en/of spiegelmiddelen, die de gewenste richtkarakteristiek verzekeren. In dit verband wordt op voorhand verwezen 10 naar onder meer figuur 4 en de daarbij behorende beschrijving.

Volgens een verder aspect van de uitvinding vertoont de presentatie-inrichting de bijzonderheid, dat de ten minste ene wand is voorzien van een 15 lichtgekleurde, in het bijzonder in hoofdzaak witte deklaag, bestaande uit een materiaal uit de groep waartoe behoren: een matte verf, een verf met satijnglans, wit papier, LEF-folie (handelsmerk van 3M Company). Met deze materialen kan een voldoend hoge reflectiecoëfficiënt 20 worden verkregen in combinatie met een geringe kleurafhankelijkheid van de lichtabsorptie.

Verder wordt gewezen op WO-A-99/67663. Zoals hiervoor beschreven, kan de homogeniteit van de luminantie aan de buitenzijde van het uittreevenster 25 worden verbeterd door gebruik te maken van een relatief grote dikte en/of een geringe lichtdoorlatendheid van het diffuus translucente uittreevenster. Het genoemde document volgens de stand der techniek maakt van dit inzicht gebruik. Verder wordt onder meer in figuur 5 en 30 de bijbehorende beschrijving melding gemaakt van voor de betreffende lichtbak toepasbare materialen. Het blijkt, dat bij een materiaal als 3635-70 de lichtopbrengst hoog is, maar dat er sprake is van lichtere en donkerder gebieden, die zodanig aan elkaar aansluiten, dat de 35 overgangeri zich hinderlijk zullen manifesteren. Pas bij het gebruik van andere materialen, in het bijzonder de materialen P645 en P945, wordt een acceptabele homogeniteit van de luminantie bereikt. De opoffering die 10 men zich hiervoor moet getroosten is een dramatisch verlies aan lichtenergie.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Hierin tonen: 5 figuur 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een presentatie-inrichting volgens de stand der techniek; figuur 2 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een andere presentatie-10 inrichting volgens de stand der techniek; figuur 3 een gedeeltelijk vooraanzicht van de presentatie-inrichting volgens figuur 2; figuur 4 een met figuur 1 corresponderend aanzicht van een presentatie-inrichting volgens de 15 uitvinding; figuur 5 een gedeeltelijk opengewerkt vooraanzicht van de presentatie-inrichting volgens figuur 4; figuur 6 een met figuur 5 corresponderend 20 aanzicht van een variant; figuur 7 een met figuur 5 overeenkomend aanzicht van een modificatie van de uitvoering volgens figuur 6; figuur 8A een dwarsdoorsnede-aanzicht van de 25 presentatie-inrichting volgens figuur 1; figuur 8B een grafische weergave van de licht-intensiteitsverdeling aan de beide uittreevensters in de uitvoering volgens de figuren 1 en 8A; figuur 9A een dwarsdoorsnede door de 30 presentatie-inrichting volgens figuur 4; figuur 9B de licht-intcnsitcitsvcrdeling aan de beide uittreevensters van de presentatie-inrichting volgens de figuren 4 en 9A; figuur 9C een met figuur 9A corresponderend 35 aanzicht van een uitvoering, waarin de lichtbronnen een zodanige openingshoek bezitten, dat de diffuus translucente uittreevensters gedeeltelijk rechtstreeks door de lichtbronnen worden belicht.

11 figuur 10 een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht van weer een andere uitvoering; figuur 11 een deel van de lichtbron volgens figuur 10; 5 figuur 12A een langsdoorsnede door een mal voor het vervaardigen van een lichtbron met een afscherming tegen strooilicht; figuur 12B een dwarsdoorsnede door de mal volgens figuur 12A; 10 figuur 13A een opengewerkt vooraanzicht van een presentatie-inrichting volgens de stand der techniek met één TL-buis; figuur 13B een dwarsdoorsnede door de presentatie-inrichting zoals in figuur 13A; 15 figuur 13C de licht-intensiteitsverdeiing aan beide translucente vlakken door de presentatie-inrichting volgens de figuren 13A en 13B; figuur 14A een met figuur 13A corresponderend aanzicht van een presentatie-inrichting volgens de 20 uitvinding in overeenstemming met figuur 10; figuur 14B een dwarsdoorsnede door de presentatie-inrichting volgens figuur 14A; figuur 14C de licht-intensiteitsverdeiing over het uittreevenster van de presentatie-inrichting volgens 25 de figuren 10, 14A en 14B; figuur 15 een grafische weergave van de spectrale verdeling van een rode, een groene en een blauwe LED; figuur 16 de spectrale verdeling van het koud-30 witte licht, dat wordt uitgezonden door een LED van een bepaald type; figuur 17 een spectrale verdeling van het koud-witte licht, dat wordt uitgezonden door een LED van ander type; 35 figuur 18 een spectrale verdeling van het door een warm-witte LED uitgezonden licht; figuur 19A een dwarsdoorsnede door een lichtbak volgens de uitvinding, die aan beide zijden van een rij 12 lichtbronnen is voorzien; figuur 19B een grafiek van de gemeten luminantie als functie van de plaats aan de buitenzijde van het uittreevenster, gemeten in de in de tekening 5 horizontale richting; figuur 19C de grafiek volgens figuur 19B, waarin indicaties zijn opgenomen ter berekening van de eerste afgeleide van de genormaliseerde luminantie; figuur 20A een met figuur 19Λ corresponderend 10 aanzicht van een lichtbak volgens de stand der techniek, waarin vier TL-buizen als lichtbronnen worden gebruikt; figuur 20B een met figuur 19B corresponderende grafische weergave van de luminantie als functie van de plaats; 15 figuur 20C een met figuur 19C corresponderende weergave van de grafiek volgens figuur 20B; figuur 2IA in horizontale richting respectievelijk het vooraanzicht van de lichtbak volgens figuur 20A en een gedeeltelijk weggebroken zijaanzicht, 20 waarbij het uittreevenster op verschillende afstanden is weergegeven, ter introductie van de metingen, waarvan de meetresultaten in figuur 21B zijn gepresenteerd; figuur 21B zes grafieken, waarin de luminantie aan het buitenvlak van het uittreevenster van de lichtbak 25 volgens figuur 21A is getekend met als parameter de afstand van het uittreevenster ten opzichte van de uitgangspositie; figuur 21C een grafische weergave van de luminantie als functie van de plaats in het geval, waarin 30 het uittreevenster op een afstand van 0,5 m is geplaatst met daarin indicaties ter berekening van de eerste afgeleide van de genormaliseerde luminantie; figuur 21D een met figuur 21C corresponderende grafische weergave van de situatie, waarin het 35 uittreevenster op een afstand van 0,6 m is geplaatst; figuur 22A een vooraanzicht, een zijaanzicht en een bovenaanzicht van een lichtbak, waarvan de binnenvlakken zijn bedekt met een LEF-folie (handelsmerk 13 van 3M Company); figuur 22B de luminanti everdel π ng aan het buitenvlak van het uittreevenster van de lichtbak volgens figuur 22A; 5 figuur 22C dc grafiek volgens figuur 22B, waarin de nodige gegevens zijn opgenomen ter berekening van de eerste afgeleide van de genormaliseerde luminantie; figuur 23 één grafische weergave, waarin alle 10 luminantiegrafieken van de figuren 19A, 19B, 20A, 20B (in twee versies), 21A, 21B, 22A en 22B zijn weergegeven ter illustratie van de superieure kwaliteiten van de lichtbak volgens de uitvinding; en figuur 24 de richtkarakteristiek van een 15 diffuus reflecterend oppervlak in tweedimensionele weergaven.

In de hierna te beschrijven figuren zijn onder meer schematisch meetopstellingen met de bijbehorende meetresultaten weergegeven. Alle metingen zijn onder 20 exact dezelfde condities uitgevoerd en uit dien hoofde geheel vergelijkbaar. Zo is voor alle gemeten presentatie-inrichtingen gebruik gemaakt van dezelfde uittreevensters. Voor de hierna te beschrijven metingen is voor het uittreevenster steeds een gegoten opalen 25 acrylaat plaat 100 - 27006 met glanzende oppervlakken van de firma Vink, Nederland toegepast. Dit materiaal vertoont een lichttransmissiecoëfficiënt van 29 %. Dit is in Nederland een gangbaar materiaal voor lichtbakken.

Figuur 1 toont een presentatie-inrichting 1 30 volgens de stand der techniek. Deze omvat een huis 2, waarvan alleen de onderste en dc bovenste wand zijn weergegeven, in dat huis is een lichtbron geaccomodeerd, omvattende drie TL-buizen 3, 4, 5. Zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde bevindt zich een uittreevenster 35 respectievelijk 6, 7. Deze kunnen translucente of opake optische informatiepatronen omvatten, bijvoorbeeld wegwijzer-informatie of reclame.

De uittreevensters 6, 7 worden rechtstreeks 14 door de TL-buizen 3, 4, 5 verlicht.

Figuur 8Ά toont de presentatie-inrichting 1 in dwarsdoorsnede.

Figuur 8B toont grafisch de 5 intensiteitsverdeling van het licht aan de buitenvlakken van 61, 62 van de respectieve uittreevensters 6, 7. Zoals de figuur duidelijk toont, is de centrale waarde van de lichtintensiteit ongeveer 1000 lux met afwijkingen van +30 % en -30 %. Deze grote variatie over een geringe 10 afstand wordt vaak als zeer hinderlijk ervaren.

Om de genoemde grote variatie te verkleinen wordt wel gebruik gemaakt van de opstelling volgens Figuur 2. De hierin getoonde presentatie-inrichting 8 omvat in deze uitvoering vier TL-buizen 9, 10, 11, 12, 15 die zodanig zijn opgesteld, dat de intensiteitsverdeling tot een iets homogener beeld zou moeten leiden. In de praktijk lijkt deze oplossing niet goed te werken. In het midden bevindt zich een gebied waarin de intensiteiten van de lampen min of meer sommeren, hetgeen in het midden 20 een intensiteitspiek ten gevolge heeft, terwijl aan de randen een relatief onderbelicht gebied aanwezig is, in overeenstemming met de afval aan de einden die in Figuur 8B is getekend.

Figuur 3 toont de complete presentatie-25 inrichting 8 met de TL-buizen 9, 10, 11, 12, 13, 14. Het genoemde overlappende gebied is met 15 aangeduid. 'Het relatief onderbelichte eindrandgebied is met het verwijzingsgetal 16 aangeduid.

Figuur 4 toont bij wijze van voorbeeld een 30 presentatie-inrichting 19 volgens de uitvinding. Aan de onderwand 17 bevindt zich een rij van in hoofdzaak equidistant opgestelde LEDs 20, die gezamenlijk de lichtbron voor de presentatie-inrichting 19 vormen. Aan de LEDs 20 zijn lensmiddelen toegevoegd die ervoor 35 zorgen, dat de LEDs op de geLekende wijze in de langsrichting van de tegenovergelegen bovenwand 18 een openingshoek van circa 25° bezitten en in de dwarsrichting een openingshoek van circa 4°. Door deze keuze en door de 15 dimensionering van het huis wordt bereikt, dat nagenoeg uitsluitend het binnenvlak van de bovenwand 18 door de LEDs 20 min of meer homogeen wordt verlicht en er in hoofdzaak geen rechtstreeks van de LEDs 20 afkomstig 5 licht op de uittreevensters 6, 7 valt. Met onderbroken lijnen zijn de betreffende lichtstralen met omhoog gerichte pijlen aangeduid.

Voor het realiseren van de gewenste min of meer elliptische richtkarakteristiek van de LED 20 met in de 10 hoofdrichting een openingshoek van circa 25 0 en in de daarop loodrecht staande richting een openingshoek van circa 4 ° kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van optische voorzieningen van de firma Carclo Precision Opties (www.carclo-optics. com), part number 10049.

15 De aandacht wordt erop gevestigd, dat bijvoorbeeld de translucente achterwand 7 vervangen kan zijn door een opake wand. Deze zou ook een diffuus reflecterend karakter kunnen hebben en aldus een zekere bijdrage kunnen leveren tot de intensiteit en de 20 homogeniteit van het op de wand 6 vallende licht. Ook de andere in deze specificatie getoonde en beschreven presentatie-inrichtingen kunnen naar keuze slechts één of twee uittreevensters bezitten.

Figuur 5 toont de complete presentatie-25 inrichting 19.

Figuur 6 toont een presentatie-inrichting 21 in een variant, waarin recht tegenover de LEDs 20 aan de onderwand 17, zich aan de bovenwand 18 een rij LEDs 23 bevindt. De bereikte intensiteit zal hierdoor tweemaal zo 30 groot worden. Tevens bieden deze LEDs een verbetering van de homogeniteit van de luminantie aan de buitenzijde van het uittreevenster.

Figuur 7 toont een presentatie-inrichting 22, waarin de LEDs 23 aan de bovenwand 18 over een halve 35 steekafstand versprongen zijn geplaatst ten opzichte van de LEDs 20 aan de onderwand 17.

Figuur 9A toont de presentatie-inrichting 19.

Figuur 9B toont de intensiteitsverdeling van 16 het licht aan de buitenvlakken 61, 62 van de respectieve uittreevensters 6 en 7. Deze bedraagt circa 140 lux met een maximale afwijking van + en - 10 %. Hierbij wordt aangetekend, dat zelfs geringere, zelfs aanzienlijk 5 geringere intensiteiten het verlangde effect kunnen geven. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een lichtsterkte in de orde van 50 lux en minder.

Figuur 9C toont een grosso modo met figuur 9A corresponderende presentatie-inrichting. In deze 10 uitvoering vertoont de lichtbron 20 als gevolg van de daaraan toegevoegde richtmiddelen (bijvoorbeeld lenzen) een zodanig vergrote openingshoek, dat een deel van het door de lichtbron 20 uitgezonden licht onder een grote hoek ten opzichte van de normaal N de gladde binnenzijde 15 van de uittreevensters 6 en 7 onder een invalshoek y treft. Als gevolg van het feit, dat de hoek in kwestie groter is dan de Brewster-hoek zal het betreffende licht worden gereflecteerd en conform het met pijlen aangegeven patroon de diffuus reflecterende wand 18 treffen. Deze 20 wand 18 gaat vervolgens als secundaire diffuse bron fungeren voor het zodanig belichten van de diffuus translucente uittreevensters 6 en 7, dat deze daardoor een over hun oppervlak zeer constante luminantie vertonen, gemeten aan de buitenzijde.

25 Figuur 10 toont een presentatie-inrichting 125 met een langwerpige drager 25 met afwisselend respectievelijk naar boven en naar beneden gerichte LEDs, respectievelijk 26, 27. Deze verlichten ccn gebogen opake diffuus reflecterend achterwand 28 en daarvan deel 30 uitmakende randen, namelijk een onderrand 29 en een bovenrand 30. De betreffende stralingspatronen van de LEDs 26 en 27 zijn met de ellipsen 31 respectievelijk 32 aangeduid.

Teneinde te voorkomen, dat van de LEDs 26, 27 35 afkomstig licht rechtstreeks op het uittreevenster 33 valt, is in deze uitvoering gebruik gemaakt van een langwerpig scherm 41, dat rechtstreeks van de LF.Ds 26, 27 afkomstig licht onderschept en absorbeert of reflecteert 17 en in dat geval bij voorkeur diffuus reflecteert.

Het is van belang op te merken, dat, zoals in het bijzonder aan het stralingspatroon 32 kan worden gezien, er geen rechtstreeks van de LEDs 27 afkomstig 5 licht invalt op het uittreevenster 33. Dit zou de homogeniteit van de licht-intensiteitsverdeling sterk nadelig kunnen beïnvloeden.

Figuur 11 toont de langwerpige drager 25. De LEDs 26, 27 zijn met hun aansluitingen, die gemakshalve 10 alle met 35 zijn aangeduid, door solderen, lassen of op andere elektrisch geleidende wijze verbonden met geleidende stroken aan de zijden van de isolerende drager 25. De koperen stroken 36 aan de naar het uittreevenster 33 gerichte zijde van de drager 25 zijn van elkaar 15 geïsoleerd en versprongen geplaatst ten opzichte van de functioneel corresponderende geleidende stroken 37 aan de achterzijde van de drager. De niet-ζίchtbare aansluitingen aan de achterzijde zijn met die stroken 37 verbonden. Het zal duidelijk zijn, dat op deze wijze een 20 serie-schakeling van de LEDs is gerealiseerd.

De drager kan op de bekende wijze als printplaat bijvoorbeeld in glas-epoxy zijn uitgevoerd. De verbindingen van de aansluitingen van de LEDs en de stroken kunnen door solderen, rollassen of andere 25 geschikte middelen tot stand zijn gebracht.

Figuur 12A toont schematisch, op welke wijze de drager 25 met de LEDs 26, 27 in een mal 38, 39 kan worden geplaatst voor correcte onderlinge positionering.

Figuur 12B toont, dat de mal 38, 39 een 30 additionele, met bijvoorbeeld epoxy 40 te vullen holte kan omvatten. Na het tot stand brengen van de genoemde elektrisch geleidende verbindingen kan de genoemde holte met de epoxy worden gevuld, waardoor de in Figuur 12B duidelijk zichtbare structuur ontstaat. De in deze 35 uitvoering min of meer cilindrische epoxy-massa geeft een effectieve afscherming van zijdelings strooilicht, waardoor het scherm 41 volgens Figuur 10 niet meer nodig is.

18

Figuur 13A toont schematisch een presentatie-inrichting 42 met één TL-buis 43.

Figuur 13B toont de dwarsdoorsnede.

Figuur 13C toont de intensiteitsverdeling.

5 Zoals duidelijk kan worden gezien, heeft deze een zeer inhomogeen karakter. De intensiteit varieert tussen respectievelijk waarden van 100 lux aan de randzones en circa 400 lux in de middenzone. Deze presentatie-inrichting volgens de stand der techniek vertoont 10 derhalve exact de nadelen waarvoor de uitvinding een oplossing beoogt te bieden.

Figuur 14 toont ter vergelijking de presentatie-inrichting 125 volgens Figuur 10 en de daarmee verkregen resultaten.

15 Figuur 14A toont een opengewerkt aanzicht van de presentatie-inrichting 125.

Fiquur 14B toont een dwarsdoorsnede. Zoals uit deze figuur blijkt, kan in dit geval de openingshoek van de LEDs 26, 27 in de orde van 8° liggen.

20 Figuur 14C toont de distributie van de intensiteit van het licht aan het uittreevenster 33. Het zal duidelijk zijn, dat de intensiteit weliswaar aanzienlijk geringer is dan die welke kan worden gerealiseerd met de rechtstreekse belichting met een TT.— 25 buis volgens Figuur 13, maar een dramatisch verbeterde homogeniteit bezit. Deze homogeniteit is maatgevend voor de kwaliteit van de presentatie-inrichting.

Figuur 15 toont de relatieve spectrale energieverdeling van drie verschillend gekleurde LEDs. De 30 kromme 44 correspondeert met blauw licht; de kromme 45 correspondeert meL groen licht en de kromme 46 correspondeert met rood licht.

Opgemerkt wordt, dat deze drie kleuren in combinatie gesommeerd wit licht kunnen opleveren. Van 35 deze eigenschap kan gebruik worden gemaakt om door schakelen en intensiteitssturing van groepen rode, groene en blauwe LEDs nagenoeg alle gewenste kleuren voor een presentatie-inrichting te realiseren.

19

Figuur 16 toont de relatieve spectrale energieverdeling van een in de handel verkrijgbare LED, die koud, enigszins blauwachtig, wit licht afgeeft.

Figuur 17 toont de relatieve spectrale 5 energieverdeling.van een in de handel verkrijgbare LED, die eveneens koud, wit licht afgeeft. Deze LED is verkrijgbaar van de firma Nichia en zou bijvoorbeeld zeer geschikt zijn om te worden toegepast in verkeersborden.

Figuur 18 toont een relatieve spectrale 10 energieverdeling van warm-wit licht, dat wordt uitgezonden door een in de handel verkrijgbare LED van de firma Lumiled. Deze kleur wordt vaak als zeer aangenaam ervaren en bevat een groter aandeel in het rode gebied ten opzichte van het blauwe gebied. Gebruik van LEDs van 15 dit type is in het bijzonder van belang voor het presenteren van informatie op een uittreevenster, die de kleur rood bevat. De kleur rood zou als gevolg van metamerie immers door bestraling met koud-wit licht (de Figuur 16 en 17), minder tot zijn recht komen en aldus de 20 natuurgetrouwheid van de weergave minder goed maken.

Voor universele toepassingen kan worden gedacht aan een combinatie van gemiddeld een verhouding van twee koud-witte LEDs op één warm-witte LED.

Voor bepaalde toepassingen is natuurlijk ook 25 het gebruik van LEDs van andere kleuren, of combinaties van kleuren, denkbaar.

Figuur 19A toont een uitvoeringsvoorbeeld van een lichtbak volgens de uitvinding. De buitenafmetingen van de bak zijn gespecificeerd als l,15m x 0,7m. Aan 30 beide korte zijden bevinden zich vijf LEDs met bundelingslenzen, zodanig, dat het van dc LEDs 20 afkomstige licht wordt gericht op de respectieve tegenoverliggende wand waar zich de andere rij LEDs bevindt. Deze wand is diffuus reflecterend.

35 Figuur 19B Loont de luminantie als functie van de plaats in de richting van de lange zijde van de .lichtbak volgens figuur 19A. Zoals duidelijk kan worden gezien varieert de luminantie tussen circa 53 cd/m2 en 62 20 cd/m2.

Het zal uit figuur 19B duidelijk zijn, dat de luminantie over de hele breedte van de lichtbak weinig varieert.

5 Figuur 19C substantieert deze kwantitatieve waarneming„

In het gebied van de grootste waarde van de eerste afgeleide van de genormaliseerde luminantie naar de plaats is over een zeker eindig traject het 10 luminantieverschil ΔΙ1 bepaald, en tevens is de daarbij behorende Δχΐ vastgesteld. Volgens de uitvinding wordt als maatgevend beschouwd de waarde van de eerste afgeleide van de genormaliseerde luminantie naar de plaats. Volgens figuur 19C wordt deze met eindige 15 gebieden benaderd door eerst ΔΙ1 te normaliseren door hem te delen door de gemiddelde intensiteit 101 in de betreffende interval en het aldus verkregen genormaliseerde luminantieverschil te delen door het bijbehorende interval Δχΐ.

20 In dit geval is de gemiddelde luminantie 58,0 cd/m2.

ΔΙ1 = 4,5 cd/m2 Δχΐ = 0,105 m

Op deze basis is de waarde van de belangrijke 25 grootheid Q = Δ(Ιι / IiQ) / Δχ = 0,74 m-1.

Deze laatste waarde is lager en zelfs aanzienlijk lager dan de volgens de uitvinding oriënterend vastgestelde normwaarde in de orde van 1,1 in”1. Dat betekent, dat de kwaliteit van het 30 uittredende licht als zeer goed moet worden beschouwd. Op het oog zal er geen luminantie-overgang waarneembaar zi jn.

Opgemerkt wordt, dat de figuren 19B en 19C tonen, dat er aan de randen een lichte stijging van de 35 luminantie optreedt. Deze moet worden toegeschreven aan een kleine bijdrage van het van de LEDs afkomstige directe licht. De toegepaste LEDs blijken zelfs met een specifieke opzetlens, die als richtmiddel dienst doet, 21 een kleine zij lob te vertonen, waardoor de luminantie van het uittreevenster in de onmiddellijke nabijheid van de LEDs met enkele procenten toeneemt. Zoals uit de vastgestelde waarde van Q moge blijken, is deze kleine 5 bijdrage van het op zichzelf ongewenste licht volstrekt onschadelijk. Desgewenst kan zelfs dit kleine ongewenste effect worden geëlimineerd door de betreffende zij lob af te schermen.

Figuur 20A toont een lichtbak met vier TL-10 buizen. De bak heeft binnenafmetingen van 0,7 m x 0,7 m. De TL-balken zijn op onderlinge steekafstanden van 0,2 m opgesteld.

De bak volgens figuur 20A bezit een diepte van 0,2 m. De TL-buizen zijn opgesteld op een hartafstand van 15 circa 0,1 m ten opzichte van het uittreevenster.

Figuur 20B toont de luminantie als functie van de plaats. De met kleine cirkels aangeduide grafiek betreft een algemeen gebruikelijke of standaard-lichtbak, waarvan de binnenwanden uit gangbaar, onbewerkt aluminium 20 bestaan van gebruikelijke kwaliteit. De niet-gemarkeerde grafiek heeft betrekking op een uitvoering, waarin de achterwand is bedekt met LEF-folie (handelsmerk van 3M Company).

Figuur 20C toont opnieuw de grafiek volgens 25 figuur 20B, maar in deze figuur zijn voor beide beschreven uitvoeringen de waarden van de grootheid Q berekend.

Voor de standaard-lichtbak bedraagt de gemiddelde luminantie 103 925 cd/m2.

30 ΔΙ3 = 106 cd/m2 Δχ = 0,06 m

Op basis van deze waarden geldt, dat Q = 1,91 irf1. Het zal duidelijk zijn, dat deze waarde aantoont, dat er grote intensiteitsverschillen met het blote oog 35 waarneembaar zijn. Deze zijn zo groot, dat ze in de praktijk als hinderlijk en mogelijk zelfs als onacceptabel worden beoordeeld.

De lichtbak met LEF-folie vertoont een 22 gemiddelde intensiteit van 974 cd/m2.

ΔΙ = 130 cd/m2 Δχ = 0,09 m Q = 1,48 m’1 5 Figuur 21A heeft betrekking op het op verschillende posities plaatsen van het uittreevenster. Figuur 21A toont in twee posities het uittreevenster, zodanig, dat de afstand van de TL-balkcn steeds groter wordt en wel met een bedrag van 0,1 m.

10 Figuur 21B toont de resultaten.

De niet-gemarkeerde figuur heeft betrekking op de in figuur 21A met getrokken lijnen getoonde situatie, waarin het uittreevenster op een afstand van 0,1 m ten opzichte van zijn standaardpositie is gelegen. Duidelijk 15 zal zijn, dat er veel licht aan de randen verloren gaat. De randzones zullen derhalve sterk onderbelicht zijn ten opzichte van de middenzone, die echter zelf al grote luminantieverschillen vertoont over kleine afstanden.

De met cirkels aangeduide grafiek heeft 20 betrekking op een afstand van 0,2 m.

De met vierkanten aangeduide grafiek heeft betrekking op een afstand van 0,3 m.

De met driehoeken aangeduide grafiek heeft betrekking op een afstand van 0,4 ra.

25 De met asterix aangeduide grafiek heeft betrekking op een afstand van 0,5 m.

De met gesloten cirkels aangeduide grafiek heeft betrekking op een afstand van 0,6 m.

Figuur 21C toont de bepaling van Q voor een 30 afstand van 0,5 m. Deze bedraagt 1,37 m"1. Deze waarde voor dc gradient is, hoewel verre van ideaal naar de normen van de uitvinding, voor sommige toepassingen toch acceptabel.

Figuur 21D heeft betrekking op een afstand van 35 0,6 m. In deze opstelling bezit Q een waarde van 0,75 m"1. Dit moet als zeer goed worden beoordeeld. Hierbij moet wel worden aangetekend, dat deze hoge kwaliteit is bereikt door gebruik te maken van vier TL-buizen met elk 23 een eigen nominaal vermogen van circa 30 W, hetgeen netto een energieverbruik van circa 120 W impliceert. Daaraan moet dan nog het energieverlies van de voorschakelapparaten worden toegevoegd. Deze bedraagt, 5 afhankelijk van de uitvoering, bijvoorbeeld 5 a 10 Watt per TL-buis, Bij dit ten opzichte van LEDs zeer hoge energiegebruik (een LED-balk volgens de uitvinding met vergelijkbaar resultaat zal een energie in de orde van 15 a 30 W consumeren) zou wellicht voor bepaalde 10 toepassingen nog acceptabel kunnen zijn, maar het zal duidelijk zijn, dat een lichtbak met een diepte in de orde van 0,7 m voor nagenoeg geen enkele toepassing geschikt is.

Figuur 22Ά heeft betrekking op een lichtbak, 15 die sterk verwant is aan de lichtbak volgens WO-A-99/67663, die hiervoor al is besproken.

Figuur 22B toont de luminantiefunctie van de plaats.

De berekening van Q volgens figuur 22C levert 20 een waarde Q = 1,75 m"1 op. Het zal duidelijk zijn, dat dit resultaat sterk te wensen overlaat.

Figuur 23 toont een bundel van tien grafieken, namelijk een samenvatting van de hiervoor getekende grafieken.

25 De met zwarte vierkanten getekende grafiek is de luminantie volgens figuur 19, dus de lichtbak die is opgebouwd in overeenstemming met de leer van de uitvinding.

De met zwarte driehoeken gemarkeerde grafiek 30 betreft de standaard-lichtbak volgens figuur 20.

De met zwarte diabolo's gemarkeerde grafiek betreft de standaard-lichtbak, waarbij de achterwand is afgedekt met LEF-folie volgens figuur 20.

De niet-gemarkeerde figuur betreft de situatie 35 met uittreevenster op 0,1 m volgens figuur 21.

De met cirkels gemarkeerde figuur betreft een afstand van 0,2 m.

De met vierkanten gemarkeerde grafiek betreft 24 een afstand van 0,3 m.

De met driehoeken gemarkeerde grafiek betreft een afstand van 0,4 m.

De met asterisken gemarkeerde grafiek betreft 5 een afstand van 0,5 m.

De met een zwarte cirkel gemarkeerde grafiek betreft een afstand van 0,6 m.

De met een zwarte ster gemarkeerde grafiek betreft de lichtbak volgens figuur 22.

10 Uit bovenstaande vergelijking en vergelijking van de volgens de uitvinding als norm gekozen waarde van de grootheid Q zal duidelijk zijn, dat uitsluitend de met zwarte vierkanten gemarkeerde grafiek voldoet aan de norm van Q < 1,0 - 1,2 rrf1, tevens rekening houdend met een 15 geringe diepte en een gering energieverbruik. De conclusie moet worden getrokken, dat de uitvinding, ondanks veel algemeen bekende technieken en algemene kennis van de deskundige op dit terrein, in staat is om het gestelde doel met eenvoudige middelen te realiseren.

20 if -jt if ie ir

Claims

1. Presentatie-inrichting, zoals een lichtbak, bijvoorbeeld voor een lichtreclame, een verkeersbord, een bewegwijzeringsbord, een verlicht plafond, een TFT-scherm, een LCD-scherm, een wi j zerplaat. voor een klok of 5 een meetinstrument, welke inrichting omvat: een huis; een in dat huis geaccommodeerde lichtbron; en ten minste één door het van die lichtbron afkomstige licht verlicht, diffuus translucent 10 uittreevenster; met het kenmerk, dat aan de lichtbron richtmiddelen zijn toegevoegd ter verkrijging van een zodanige richtkarakteristiek van het door de lichtbron uitgestraalde licht, dat de 15 lichtbron nagenoeg uitsluitend, bijvoorbeeld voor meer dan 75 %, ten minste één wand rechtstreeks verlicht; en die ten minste ene wand diffuus reflecterend is, zodanig, dat een deel van het daarop vallende licht naar het uittreevenster wordt gereflecteerd. 20

2. Presentatie-inrichting volgens 1, waarbij het aandeel van de lichtenergie van het licht dat door de lichtbron rechtstreeks op het uittreevenster wordt gericht en door het uittreevenster naar buiten treedt 25 minder dan 10% van de totale lichtenergie van de door de lichtbron uitgezonden licht bedraagt. 1 Presentatie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de eerste afgeleide van de 30 luminantie aan het buitenvlak van het uittreevenster, gedeeld door lokale waarde van de luminantie, naar de plaats, in elke richting ten hoogste een waarde van circa 1,0 - 1,2 m"1 bezit.

4. Presentatie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de richtmiddelen met de lichtbron geïntegreerd zijn.

5. Presentatie-inrichting volgens een der 10 voorgaande conclusies, waarin de richtmiddelen optische middelen omvatten uit de groep, waartoe behoren spi egelmi.ddelen en lensmiddelen.

6. Presentatie-inrichting volgens een der 15 voorgaande conclusies, omvattende afschermmiddelen die tussen de lichtbron en het uittreevenster zijn geplaatst voor het afschermen van door de lichtbron rechtstreeks naar het uittreevenster gericht licht.

7. Presentatie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de lichtbron zich over een afstand van ten minste circa 70 % van een lineaire afmeting het uittreevenster uitstrekt.

8. Presentatie-inrichting volgens conclusie 7, waarin de lichtbron ten minste één langwerpige lamp omvat.

9. Presentatie-inrichting volgens conclusie 8, 30 waarin de lamp van het luminescentie-type is, bijvoorbeeld een TL-buis.

10. Presentatie-inrichting volgens conclusie 7, waarin de lichtbron een LED of ten minste één groep zich 35 in hoofdzaak in dezelfde richting uitsLrekkende LEDs omvat.

11. Presentatie-inrichting volgens de conclusie 21 10, waarin een groep LEDs naast elkaar in een rij zijn opgesteld.

12. Presentatie-inrichting volgens een der 5 voorgaande conclusies, waarin de of een rechtstreeks verlichte eerste wand zich althans min of meer in dwarsrichting ten opzichte van het uittreevenster uitstrekt.

13. Presentatie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattende ten minste één tweede diffuus reflecterende wand, die een deel van door de eerste diffuus reflecterende wand gereflecteerd licht ontvangt en een deel daarvan op het uittreevenster richt. 15

14. Presentatie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de richtkarakteristiek zodanig is, dat de lichtbron de of een rechtstreeks verlichte wand althans min of meer homogeen verlicht of 20 verzekert, dat de rechtstreeks verlichte wand een althans min of min homogene lijnbron vormt.

15. Presentatie-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de ten minste ene wand is 25 voorzien van een lichtgekleurde, in het bijzonder in hoofdzaak witte deklaag, bestaande uit een materiaal uit de groep waartoe behoren: een matte verf, een verf met satijnglans, wit papier, LEF-folie (handelsmerk van de 3M Company). 30 k k k ie ie