NL193555B - Inrichting voor het koken, opdienen en opslaan van voedsel en dergelijke. - Google Patents

Description

1 193555

Inrichting voor het koken, opdienen en opslaan van voedsel en dergelijke

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het koken, opdienen en opslaan van voedsel en dergelijke, welke inrichting, gezien in de gebruikstoestand, is voorzien van een schotel met een een 5 inwendige ruimte van de schotel bepalende bodemwand en opstaande zijwand, en een omtreksgewijs op de bovenzijde van de zijwand lopende nokrichel, en verder is voorzien van een deksel met een bovenwand en een afhangende zijwand, welke zijwand aan de onderzijde is voorzien van een omtreksgewijs lopende lip met een complementair aan het bovenoppervlak van de nokrichel verlopend onderoppervlak, waarbij het deksel ten opzichte van de schotel roteerbaar is tussen een gesloten positie, waarin het onderoppervlak van 10 de lip van het deksel in hoofdzaak over de gehele omtrek van de schotel op het bovenoppervlak van de nokrichel daarvan aangrijpt, en een ventilatiepositie, waarin het deksel ten opzichte van de schotel is opgetild en het onderoppervlak van de lip slechts gedeeltelijk op het bovenoppervlak de nokrichel aangrijpt.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.917.262. Met behulp van deze bekende inrichting kan het voedsel binnen de schotel worden bedekt terwijl dit wordt gekookt. Het afgedekt 15 koken helpt bij het vasthouden van warmte en vocht in de schotel en kan ook op andere wijze een hulp zijn bij het kookproces. Zelfs indien afgedekt koken niet gewenst is, kan het deksel worden gebruikt teneinde behulpzaam te zijn bij het warmhouden van de inhoud van de schotel. De term ’’schotel” wordt in algemene zin gebruikt teneinde vuurvaste schotels aan te duiden, zoals een braadschotel, die geschikt is om te worden gebruikt in een magnetron of een conventionele oven. De term ’’schotel” omvat tevens een 20 kookgereedschap dat bedoeld is voor toepassing op een kookelement op een fornuis.

Voor sommige toepassingen is het van voordeel om te kunnen koken in geventileerde respectievelijk ongeventileerde toestand. Sommige recepten vereisen een combinatie van beide. Bij het koken in een magnetron is het in het bijzonder vaak noodzakelijk om gedurende relatieve korte perioden te koken en vervolgens hetzij de schotel uit de magnetron te verwijderen om de inhoud om te roeren hetzij de schotel in 25 de oven te verdraaien en op een verschillend vermogensniveau te koken. Bovendien kan het vereist zijn om gedurende een zekere tijd met de schotel in geventileerde toestand te koken en vervolgens gedurende een zekere tijd met de schotel in ongeventileerde toestand. In dergelijke situaties is het noodzakelijk om de stoom of damp die zich kan hebben verzameld in het inwendige van de schotel tijdens een kookcyclus op veilige wijze te ventileren.

30 Hiertoe zijn bij de bekende inrichting volgens het Amerikaanse octrooischrift 4.917.262 het bovenoppervlak van de nokrichel en het onderoppervlak van de lip complementair uitgevoerd, en bezitten ze elk ten minste één trapvormig gedeelte. Deze trapvormige gedeeltes grijpen in de gesloten, niet-geventileerde, positie volledig op elkaar aan en kunnen door het roteren van het deksel ten opzichte van de schotel uit elkaar worden bewogen, zodat zich tussen de trapvormige gedeeltes ventilatie-openingen vormen, via welke 35 stoom in radiale richting kan ontsnappen. Een nadeel van deze bekende inrichting is, dat de stoom radiaal in twee richtingen naar buiten treedt, namelijk daar waar de door de rotatie veroorzaakte openingen tussen de trapvormige gedeeltes ontstaan. Eén van deze openingen kan naar de gebruiker toegekeerd zijn, zodat het gevaar bestaat dat deze verbrandingen oploopt.

Aan de uitvinding ligt de doelstelling ten grondslag om een inrichting van het genoemde type te 40 verschaffen, waarbij dit bezwaar op eenvoudige, doch niettemin doeltreffende wijze wordt opgeheven.

Hiertoe bezit de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat het bovenoppervlak van de nokrichel en dienovereenkomstig het onderoppervlak van de lip twee tegenover elkaar gelegen eerste lagere gedeeltes en tussen deze op een hoger niveau gelegen twee tweede gedeeltes bezitten, waarbij de in hoofdzaak horizontaal en evenwijdig lopende eerste en tweede gedeeltes telkens door hellende gedeeltes verbonden 45 zijn, waarbij de hellende gedeeltes van de lip via gekromde gedeeltes aansluiten op de naast liggende eerste lagere gedeeltes van de lip, zodat bij het roteren van het deksel vanuit de gesloten positie een geventileerde tussenpositie bereikbaar is, waarin tussen het onderoppervlak van de lip en het bovenoppervlak van de nokrichel in het gebied van de hellende gedeeltes van het bovenoppervlak van de nokrichel en de gekromde gedeeltes van de hellende gedeeltes van het onderoppervlak van de lip slechts een punt-50 contact heerst op twee diametraal tegenover elkaar gelegen plaatsen die een zwenkas bepalen om welke het deksel zwenkbaar is. Bij de inrichting volgens de uitvinding bezit de gebruiker de mogelijkheid, om door een eenvoudige hantering niet alleen de mate van ventilatie, doch ook de richting van de uitstromende stoom te kiezen. Immers bestaat de mogelijkheid om tijdens het roteren van het deksel tussen de niet-geventileerde stand en de volledig geventileerde stand door middel van een zwenking van het deksel om de 55 gevormde zwenkas de uitstromende stoom van de gebruiker af te richten. Daarnaast onderscheidt de inrichting volgens de uitvinding zich op gunstige wijze van de stand van de techniek, dat het ten opzichte van elkaar roteren van het deksel en de schotel in beide richtingen kan plaatsvinden, d.w.z. dat het deksel 1935S5 2 door het roteren in de ene of in de andere richting kan worden geopend en hierbij telkens de gunstige tussenpositie kan worden bereikt in welke het deksel kan worden verzwenkt.

In een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij de schotel is voorzien van twee diametraal tegenover elkaar gelegen radiaal buitenwaarts uitstekende handvatten, 5 geldt, dat het deksel is voorzien van twee diametraal tegenover elkaar gelegen radiaal buitenwaarts uitstekende handvatten, waarbij elk schotelhandvat zich in hoofdzaak in radiale oriëntatie ten opzichte van een eerste lagere gedeelte van het bovenoppervlak van de nokrichel uitstrekt, waarbij elk dekseihandvat zich in hoofdzaak in radiale oriëntatie ten opzichte van een eerste lagere gedeelte van het onderoppervlak van de lip uitstrekt, en waarbij een dekseihandvat en een corresponderend schotelhandvat in de gesloten 10 positie verticaal boven elkaar zijn gelegen en in de ventiiatiepositie in rotatierichting ten opzichte van elkaar zijn versprongen.

Het voordeel van deze uitvoeringsvorm is, dat hiermee het zwenken van het deksel gemakkelijk kan worden gerealiseerd door met de hand het handvat van het deksel naar het bijbehorende handvat van de schotel te bewegen, waarbij dan tevens wordt verzekerd dat de stoom ontsnapt in een richting die 15 afgekeerd is van de hand.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvorm van de schotel volgens de uitvinding is weergegeven.

Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van de schotel, met ten opzichte daarvan verplaatst deksel, 20 waarvan de onderzijde zichtbaar is; figuur 2 toont een zijaanzicht van het deksel boven de schotel, waarbij een gedeelte van de schotelflens is verwijderd; figuur 3 toont een ten opzichte van figuur 2 versprongen zijaanzicht van het deksel boven de schotel, waarbij een gedeelte van de schotelflens is verwijderd; 25 figuur 4 toont een bovenaanzicht van het deksel in een ongeventileerde toestand op de schotel; figuur 5 toont een onderaanzicht van de schotel; figuur 6 toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn Vl-VI in figuur 4; figuur 7 toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn VII—VII in figuur 4; figuur 8 toont een dwarsdoorsnede overeenkomstig figuur 6, waarbij echter het deksel over 90° t.o.v. de 30 schotel is gedraaid en de schotel zich in een geventileerde toestand bevindt en figuur 9 toont een dwarsdoorsnede overeenkomstig figuur 7, waarbij echter het deksel over 90° t.o.v. de schotel is gedraaid en de schotel zich in een geventileerde toestand bevindt.

De figuren 1, 2 en 3 tonen een schotel 50 en een complementair deksel 10. De schotel en het deksel zijn 35 bedoeld om bijvoorbeeld te worden gebruikt als braadschotel of voor andere kookdoeleinden. De schotel 50 en het deksel 10 zijn vervaardigd uit elk geschikt materiaal, dat zowel de met het koken samenhangende hoge temperaturen in een magnetron of conventionele oven kan weerstaan alsmede de lage temperaturen die samenhangen met de opslag in een koelkast of diepvriezer.

De schotel 50 bezit, zoals het best zichtbaar is in de figuren 1 t/m 3 en 6 t/m 9, een bodemwand 52, die 40 overgaat in een zich omhoog uitstrekkende zijwand 54. De zijwand 54 bezit een aan de omtrek geplaatste en zich buitenwaarts uitstrekkende rand, die een nokrichel 56 bezit. Een zich omhoog uitstrekkende flens 76 omringt de nokrichel 56. De flens 76 eindigt in een bovenrand 80 en bezit een inwendig oppervlak 78.

De nokrichel 56 is voorzien van tegenover elkaar geplaatste eerste lagere gedeelten 58 en tweede hogere gedeelten 64, die zijn verbonden door hellende gedeelten 70. Elk der eerste lagere gedeelten 58 45 bezit een boven- en onderoppervlak 60 respectievelijk 62, terwijl elk tweede hogere gedeelte 64 een bovenen onderoppervlak 66 respectievelijk 68 bezit. De hellende gedeelten 70 zijn in diametraal tegenover elkaar geplaatste paren gerangschikt en bezitten elk een bovenoppervlak 72 en een onderoppervlak 74. Zoals zichtbaar is in de figuren 2 en 3 zijn de tweede hogere gedeelten 64 verticaal versprongen ten opzichte van de eerste lagere gedeelten 58. De bovenoppervlakken 60; 66; 72 van de eerste lagere gedeelten 58, de 50 tweede hogere gedeelten 64 en de hellende gedeelten 70 vormen samen een continu, glad, omhooggericht nokoppervlak. Op overeenkomstige wijze vormen de onderoppervlakken 62; 68; 74 van de eerste lagere gedeelten 58, de tweede hogere gedeelten 64 en de hellende gedeelten 70 samen een continu, glad omlaaggericht nokoppervlak. Elk hellend oppervlak 72 snijdt het aangrenzende, zich in het algemeen horizontaal uitstrekkende bovenoppervlak 60 van een eerste lagere gedeelte 58 onder een stompe hoek.

55 Tegenover elkaar gelegen handvatten 82 zijn naast de eerste lagere gedeelten 58 van de nokrichel geplaatst en strekken zich daarvandaan buitenwaarts uit. Elk handvat 82 strekt zich in grote lijnen uit in hetzelfde vlak als het bovenoppervlak 60 van het eerste lagere gedeelte 58. Zoals zichtbaar is in de figuren 3 193555 2 en 3 zijn de hellende gedeelten 70 van de nokrichel buitenwaarts van de uiteinden van de handvatten geplaatst. De handvatten 82 bezitten een in hoofdzaak vlak bovenoppervlak 84 en een onderoppervlak 86. Het onderoppervlak 86 van elk handvat bezit een verdieping 88 teneinde het vastgrijpen te vereenvoudigen. De bodemwand 52 van de schotel bezit een uitwendig oppervlak 90 met daarop aangebrachte zich radiaal 5 uitstrekkende uitsteeksels 92. De uitsteeksels 92 dienen voor het opstellen van de bodemwand 52 op afstand boven de bovenzijde van het aanrecht of het ovenoppervlak en tevens om samen te werken met overeenkomstig gevormde uitsteeksels op het deksel 10.

Zoals is getoond in de figuren 1,2 en 3 bezit het deksel 10 een in het algemeen vlakke bovenwand 12, die overgaat in een zich omlaag uitstrekkende zijwand 14. Ter plaatse van het onderste gedeelte van de 10 zijwand 14 is een zich buitenwaarts uitstrekkende rand 16 aangebracht, terwijl een paar tegenover elkaar gelegen handvatten 18 zich buitenwaarts vanaf de rand 16 uitstrekt. De handvatten 18 bezitten een glad bovenoppervlak 20 en ’’door vingers vastgrijpbare” verdiepingen 24, die in het onderoppervlak 22 van elk handvat zijn gevormd.

Onder de rand 16 strekt zich een lip 26 omlaag uit. De lip 26 is voorzien van tegenover elkaar gelegen 15 eerste lagere gedeelten 28 alsmede tweede hogere gedeelten 30, die zijn verbonden door diametraal tegenover elkaar gelegen schuine gedeelten 32. De lip 26 eindigt in een lipoppervlak 36, dat een continu glad oppervlak vormt dat een bij de nokrichel 56 passende contour bezit. De lipoppervlakken 36 naast de diametraal tegenover elkaar gelegen lipgedeelten 32 zijn aangeduid met 36a en 36b. De lipoppervlakken 36a en 36b omvatten gekromde verbindingen met de oppervlakken van de aangrenzende eerste lagere 20 lipgedeelten 28.

De handvatten 18 strekken zich vanaf de rand 16 buitenwaarts uit boven de tegenover elkaar gelegen eerste lagere gedeelten 28 van de lip 26, waarbij elk handvat 18 zich in grote lijnen in één vlak uitstrekt met de rand 16. Zoals zichtbaar is in de figuren 1 t/m 3 zijn de hellende gedeelten 32 buitenwaarts van de uiteinden van de handvatten 18 geplaatst.

25 Het bovenoppervlak 38 van de bovenwand 12 is voorzien van zich radiaal uitstrekkende uitsteeksels 40, die kunnen samenwerken met de uitsteeksels 92 van de schotel 50.

Thans is zichtbaar, dat het deksel 10 op de schotel 50 kan worden aangebracht in een gesloten of ongeventileerde positie (figuren 6 en 7) alsmede een open of een geventileerde positie (figuren 8 en 9). In de ongeventileerde positie is zichtbaar, dat de lip 26 aangrijpt op een nokrichel 56, terwijl de dekselrand 16 30 aangrijpt op de bovenrand 80 van de schotelflens 76. In het bijzonder grijpt het oppervlak 36 van de lip 26 aan op de bovenoppervlakken 60 van de eerste lagere gedeelten 58, de bovenoppervlakken 66 van de tweede hogere gedeelten 64 en de bovenoppervlakken 72 van de schuine gedeelten 70 teneinde de toegang tot het inwendige van de schotel 50 te blokkeren. De onderzijde van de dekselrand 16 grijpt tegelijkertijd aan op de rand 80 van de omhooggerichte schotelflens 76, waardoor een labyrint wordt 35 gecreëerd waardoorheen ingesloten stoom of damp voor het ontsnappen moet passeren.

Zoals is getoond in de figuren 1,2 en 6 zijn de schotelhandvatten 82 en de dekselhandvatten 18 verticaal op één lijn gelegen wanneer de schotel 50 en het deksel 10 zich in de gesloten of ongeventileerde positie bevinden. Dit verschaft een eenvoudige aanduiding voor de gebruiker, dat de inhoud wordt verhit of is opgeslagen in de ongeventileerde toestand. Zoals is getoond in figuren 8 en 9 grijpt de lip 26 in de 40 geventileerde toestand gedeeltelijk aan op de nokrichel 56, terwijl de dekselrand 16 geheel buiten aangrij-ping is met de bovenrand 80 van de schotelflens 76. In het bijzonder is zichtbaar, dat wanneer de handvatten 18 van het deksel 10 ten opzichte van de handvatten 82 van de schotel 50 over 90° zijn verplaatst de onderoppervlakken 36 van de eerste lagere gedeelten 28 van de lip 26 aangrijpen op de bovenoppervlakken 66 van de tweede hogere gedeelten 64 van de nokrichel 56 van de schotel 50. Uit de 45 tekening blijkt verder, dat het mogelijk is om het deksel 10 ten opzichte van de schotel 50 in verschillende hoekposities op de schotel 50 te oriënteren in een geventileerde toestand. In de geventileerde positie van het deksel 10 op de schotel 50 is zichtbaar, dat de schotelhandvatten 82 en de dekselhandvatten 18 niet op één verticale lijn zijn gelegen, waardoor een handige visuele aanduiding wordt verschaft dat het deksel 10 en de schotel 50 worden gebruikt in de geventileerde toestand.

50 Het deksel 10 kan vanuit de geventileerde naar de ongeventileerde positie worden bewogen door een rotatie van het deksel 10 op de schotel 50 in of tegen de richting van de wijzers van de klok in. Wanneer het deksel 10 bijvoorbeeld wordt geroteerd tegen de richting van de wijzers van de klok in, grijpen de lip-oppervlakken 36a aan op de aangrenzende hellende nokricheloppervlakken 72 ter plaatse van diametraal tegenover elkaar gelegen posities op de nokrichel 56. Wanneer de gebruiker doorgaat met het tegen de 55 richting van de wijzers van de klok in roteren van het deksel 10 glijden de lipoppervlakken 36a omhoog langs de tegenover elkaar gelegen schuine oppervlakken 72, waarbij ze het lipoppervlak 36 buiten aangrijping met de nokricheloppervlakken 60 en 66 optillen. Indien het deksel 10 wordt geroteerd in de

Claims (2)

1935S5 4 richting van de wijzers van de klok grijpen de lipoppervlakken 36b op overeenkomstige wijze aan op de aangrenzende nokricheloppervlakken 72. Wanneer de gebruiker doorgaat met het roteren van het deksel 10 in de richting van de wijzers van de klok glijden de lipoppervlakken 36b omhoog langs de diametraal tegenover elkaar gelegen hellende oppervlakken 72 van de nokrichel 56 en tillen het iipoppervlak 36 op 5 buiten aangrijping met de nokricheloppervlakken 60 en 66. Natuurlijk beweegt de dekselrand 16 tegelijkertijd buiten aangrijping met de rand 80 van de schotelflens 76, wanneer het deksel 10 in enigerlei richting wordt geroteerd. De schotelflens 76 fungeert tevens voor het in positie boven de nokrichel 56 handhaven van de lip 26. Wanneer de schotelhandvatten 82 en de dekselhandvatten 18 evenwijdig aan elkaar worden gehouden 10 wanneer de lip 26 over de nokrichel 56 wordt geroteerd, blijkt dat de eerste stroom van ontsnappende stoom of damp gelijkmatig zal ontwijken aan weerszijden van de schotel tussen het tweede hogere lipgedeelte 30 en het nokricheloppervlak 66. De lipoppervlakken 36 aangrenzend aan de tweede hogere lipgedeelten 30 zullen worden opgetild boven de nokricheloppervlakken 66 en de flensrand 80 wanneer het deksel verder wordt geroteerd, waardoor een rechtstreekse toegang tot het inwendige van de schotel 50 15 wordt verschaft. Opnieuw verwijzend naar de figuren 1,2 en 6, en aannemend dat het deksel 10 tegen de richting van de wijzers van de klok in wordt geroteerd, wordt opgemerkt dat het mogelijk is dat het deksel 10 verzwenkt ten opzichte van de schotel 50. Wanneer de gekromde verbindingsplaatsen van de lipoppervlakken 36a aangrijpen op de diametraal tegenover elkaar geplaatste schuine nokricheloppervlakken 72 blijkt, dat het 20 deksel 10 niet alleen in een verticale richting zal bewegen, doch ook op de tegenover elkaar gelegen nokricheloppervlakken 72 zal worden verzwenkt. Deze verzwenking geschiedt om een as door het contactpunt tussen de tegenover elkaar gelegen gekromde verbindingsplaatsen van de lipoppervlakken 36a en de schuine nokricheloppervlakken 72. Dit is van significant belang, aangezien het mogelijk is om het deksel 10 vanuit een ongeventileerde naar een geventileerde positie te bewegen door een gelijktijdige 25 rotatie en verzwenking van het deksel 10 met één hand en de eerste uitstroom van verzamelde stoom of damp naar een positie op de omtrek van de nokkenrand 56 tegenover de hand van de gebruiker te richten. Zoals zichtbaar is in de figuren 2 en 6 zijn de dekselhandvatten 18 en de schotelhandvatten 82 verticaal op één lijn geplaatst en bevinden de schotel 50 en het deksel 10 zich in de ongeventileerde positie. Een rechtshandige gebruiker zou in het algemeen het dekselhandvat 18 vastgrijpen alsmede het schotelhandvat 30 82 (aan de rechterzijde van de figuren 2 en 6 geplaatst) met de duim op het dekselhandvat 18 en de resterende vingers in de verdieping 88 in het schotelhandvat 82. Een lichte benedenwaartse druk op het handvat 18 terwijl het deksel wordt geroteerd tegen de richting van de wijzers van de klok in zal er toe leiden dat het deksel 10 wordt verzwenkt wanneer het roteert. Natuurlijk zal de deksellip 16 aangrijpen op de bovenrand 80 van de schotelflens 76 ter plaatse van een locatie nabij het vastgegrepen dekselhandvat 35 18, teneinde de verzwenkbeweging van het deksel 10 te beperken. Op deze wijze gekanteld zal het deksellip-oppervlak 36 echter worden gescheiden van de bijbehorende nokricheloppervlakken 60, 66 en 72 over een omtrek van de schotel 50 verwijderd van het dekselhandvat 18 en het schotelhandvat 82, welke worden vastgegrepen door de gebruiker. Een overeenkomstig resultaat wordt verkregen indien het deksel 10 wordt geroteerd in de richting van de wijzers van de klok en wordt 40 verzwenkt om de lip-oppervlakken 36b van de hellende gedeelten. Het is duidelijk, dat het in de gekantelde positie mogelijk is dat het lip-oppervlak 36 zich voldoende ver van de bijbehorende nokricheloppervlakken 60, 66 en 72 bevindt teneinde een temperatuursonde of dergelijke te kunnen aanbrengen. 45 Conclusies

1. Inrichting voor het koken, opdienen en opslaan van voedsel en dergelijke, welke inrichting, gezien in de gebruikstoestand, is voorzien van een schotel met een een inwendige ruimte van de schotel bepalende bodemwand en opstaande zijwand, en een omtreksgewijs op de bovenzijde van de zijwand lopende 50 nokrichel, en verder is voorzien van een deksel met een bovenwand en een afhangende zijwand, welke zijwand aan de onderzijde is voorzien van een omtreksgewijs lopende lip met een complementair aan het bovenoppervlak van de nokrichel verlopend onderoppervlak, waarbij het deksel ten opzichte van de schotel roteerbaar is tussen een gesloten positie, waarin het onderoppervlak van de lip van het deksel in hoofdzaak over de gehele omtrek van de schotel op het bovenoppervlak van de nokrichel daarvan aangrijpt, en een 55 ventilatiepositie, waarin het deksel ten opzichte van de schotel is opgetild en het onderoppervlak van de lip slechts gedeeltelijk op het bovenoppervlak van de nokrichel aangrijpt, met het kenmerk, dat het bovenoppervlak van de nokrichel (56) en dienovereenkomstig het onderoppervlak van de lip (26) twee tegenover elkaar 5 193555 gelegen eerste lagere gedeeltes (58, 28) en tussen deze op een hoger niveau gelegen twee tweede gedeeltes (64, 30) bezitten, waarbij de in hoofdzaak horizontaal en evenwijdig lopende eerste en tweede gedeeltes telkens door hellende gedeeltes (70, 32) verbonden zijn, waarbij de hellende gedeeltes <32) van de lip (26) via gekromde gedeeltes (36a; 36b) aansluiten op de naast liggende eerste lagere gedeeltes (28) 5 van de lip (26), zodat bij het roteren van het deksel (10) vanuit de gesloten positie een geventileerde tussenpositie bereikbaar is, waarin tussen het onderoppervlak van de lip (26) en het bovenoppervlak van de nokrichel (56) in het gebied van de hellende gedeeltes (70) van het bovenoppervlak van de nokrichel (56) en de gekromde gedeeltes (36a, resp. 36b) van de hellende gedeeltes (32) van het onderoppervlak van de lip (26) slechts een puntcontact heerst op twee diametraal tegenover elkaar gelegen plaatsen (36a, 72, 10 resp. 36b, 72), die een zwenkas bepalen om welke het deksel zwenkbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de schotel is voorzien van twee diametraal tegenover elkaar gelegen radiaal buitenwaarts uitstekende handvatten, met het kenmerk, dat het deksel (10) is voorzien van twee diametraal tegenover elkaar gelegen radiaal buitenwaarts uitstekende handvatten (18), waarbij elk schotelhandvat (82) zich in hoofdzaak in radiale oriëntatie ten opzichte van een eerste lagere gedeelte (58) 15 van het bovenoppervlak van de nokrichel (56) uitstrekt, waarbij elk dekselhandvat (18) zich in hoofdzaak in radiale oriëntatie ten opzichte van een eerste lagere gedeelte (28) van het onderoppervlak van de lip (26) uitstrekt, en waarbij een dekselhandvat (18) en een corresponderend schotelhandvat (82) in de gesloten positie verticaal boven elkaar zijn gelegen en in de ventilatiepositie in rotatierichting ten opzichte van elkaar zijn versprongen. Hierbij 4 bladen tekening