NL1034772C2 - Bestratingssteen. - Google Patents

Description

BESTRATINGSSTEEN

5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een bestraatte weg en een bestratingsteen daarvoor, zoals is weergegeven in de aanhef van de navolgende conclusie 1.

Dergelijke wegen en daarvoor bestemde stenen zijn algemeen bekend, bijvoorbeeld uit EP-1095189, van welk document als illustratie van de stand van de techniek delen in de bijgaande 10 figuren zijn opgenomen. De steen is rondom, nabij de bovenzijde voorzien van een aansluitnaad welke in essentie overeenkomt met de aansluitnaad welke reeds bekend was uit de in omvang veel grotere bestratingplaten, zoals bekend uit NL-6711788. Waar deze naad in het oorspronkelijke ontwerp beschreven is als een met een steeds sterkere radius verlopende overgang van zijvlak naar bovenvlak, is deze in het latere ontwerp van de stand van de techniek 15 vervangen door discrete overgangen in de vorm van een eerste en een tweede schuin verlopend vlak, welke respectievelijk een deel van een V-vormige groef en een de hoekafronding vervangend bovenste overgangsvlak vormen.

Een dergelijke vorm is conform laatstgenoemd document optimaal ten behoeve van onderlinge 20 afwikkeling bij verandering van onderlinge oriëntatie als gevolg van verkeersbelasting. Ongeacht het vloeiend dan wel discreet uitgevoerd zijn van de overgangen, heeft de constructie volgens de stand van de techniek echter het nadeel dat waterafvoer naar de ondergrond zeer beperkt is, hetgeen naar moderne maatstaven een nadelige, althans steeds meer een ongewenste kwaliteit is.

25

Waar het nadeel van de bekende steen zich tot noch toe niet sterk deed gelden vanwege daartoe ontworpen rioleringsafvoeren, worden vandaag de dag met toenemede urbanisatie, althans bestrating van het bodemoppervlak, meer stringente eisen gesteld aan het wateropnemend vermogen van straten, ten einde de maximale piekbelasting van waterafvoersystemen door 30 middel van buffering te verlagen. Dergelijke buffers kunnen onder meer worden aangelegd in het straatbed, waartoe echter de doorlatendheid van bestratingen op basis van de bekende stenen om bovengeschetste reden althans niet optimaal is. Een voorbeeld hiervan wordt gevormd door de niet vóórgepubliceerde octrooiaanvrage met betrekking tot dergelijke wegen, ten name van Aanvraagster, maar ook andere water bufferende wegen zijn denkbaar.

35 1034772 2

De onderhavige uitvinding heeft dan ook in het algemeen tot doel te komen tot een bestraatte weg en een bestratingsteen daarvoor waarvan de vochtdoorlatendheid verbeterd zoniet geoptimaliseerd is. Conform de uitvinding wordt dit bereikt door toepassing van de in het kenmerk van de navolgende conclusie aangegeven maatregel.

5

Volgens deze maatregel dient de naad tussen twee stenen U-vormig, althans in hoofdzaak rechthoekig te zijn uitgevoerd. Dit heeft niet alleen het effect dat het afvoerend vermogen in een naad ten gevolge van vergroot volume toeneemt maar ook, conform een aan de onderhavige uitvinding ten grondslag liggend inzicht, dat ten minste in de onderste regio van de 10 naad een straatvuil verpulverend effect, althans de kans daarop, van ten opzichte van elkaar bewegende stenen aanmerkelijk minder is dan bij de bekende in hoofdzaak V-vormige groef.

Conform dit inzicht raakt vuil dat zich in de bekende, in hoofdzaak V-vormige naden ophoopt, bij ten gevolge van verkeersbelasting optredende onderlinge verschuiving, verpulverd tussen 15 het onderste deel van de beide wanden van de groef. Dit leidt tot een zeer dichte opvulling van met name de onderzijde van de groef, en daarmee tot verslechtering van de waterafvoer. Een dergelijke afvoer kan conform verder aan de uitvinding ten grondslag liggend inzicht hetzij direct tussen de stenen aan de onderzijde van een naad plaatsvinden, hetzij in een eventuele, op zich bekende uitsparing in een zijvlak van de steen. Toepassing van een in hoofdzaak J-20 vormige groef volgens de uitvinding leidt tot geringere mate van compactheid van het in de naad verzamelde vuil, dan wel het daar met opzet aangebrachte zand, en daarmee tot verbeterde vochtdoorlatendheid in de groef.

Het niet of minder compact zijn van het materiaal in de naad, bijvoorbeeld zand, leidt er tevens 25 toe dat het wateropvangend vermogen van een wegdek volgens de uitvinding vergroot is. Een eventueel nabij de bovenste regio van in de naad verzameld materiaal te doordringen compacte laag zal relatief gering in hoogte zijn, in de zin dat de toplaag van het verzamelde materiaal bij samendrukking ten gevolge van bewegende stenen de mogelijkheid heeft in opwaartse richting uit te wijken. Ten gevolge van dit fysische effect van het nieuwe type groef dringt water relatief 30 snel in het materiaal van de naad, terwijl de opvangcapaciteit daarvan ten gevolge van het toegenomen volume onderin de naad relatief groot is. Het nieuwe type wegdek, en de ten gevolge hiervan vernieuwde bestratingsteen kunnen dan ook tevens worden toegepast in opdrachten, althans wegen waarin veiligheid door versnelde afvoer van water belangrijk is.

3

Niettegenstaande het voorgaande is volgens een uitwerking van de maatregel volgens de uitvinding de hoogte van de uitsparing nabij de bovenrand van een steen kleiner dan de helft van de hoogte van de steen. Op deze wijze blijft een stabiele onderlinge aanligging van de stenen uit een straatdek gehandhaafd, terwijl toch over voldoende initiële opvangruimte voor 5 water kan worden beschikt, dat wil zeggen alvorens deze tussen de stenen in of via een uitsparing naar de ondergrond stroomt. In het bijzonder is in dit opzicht de hoogte van de uitsparing bij voorkeur groter dan ten minste vier keer de diepte, gezien in dwarsdoorsnede de breedte, daarvan.

Conform weer verdere uitwerking is de onderzijde van de uitsparing gevormd met een kleine 10 afronding dan wel afschuining welke overeenkomt met een afronding c.q. afschuining aan de bovenzijde van de uitsparing, zodanig dat de hoogte slechts een fractie vormt van de hoogte van de uitsparing. Door het hiermee wegvallen van scherpe randen wordt niet alleen de hanteerbaarheid van de steen verbeterd, maar ook de afvoer van water langs de randen.

Volgens een verder gaande maatregel ten aanzien van snelle en voldoende waterafvoer naar de 15 ondergrond is een wegdek en steen volgens de uitvinding bij voorkeur tevens voorzien van een zijvlak met een of meer uitsparingen die zich over de gehele hoogte van de steen uitstrekt, waarvan de gezamenlijk lengte het grootste deel van de lengte van die zijde beslaat. Met een dergelijke maatregel, welke volgens onderhavig inzicht eveneens in combinatie met een conventionele veiling kan worden toegepast, leidt in combinatie met de rechthoekige vorm in 20 de uitsparing tot verdere optimalisatie van waterafvoer in een weg met wegdek volgens de uitvinding.

De voorgaande maatregel leidt er volgens verder inzicht tevens toe dat de maakbaarheid van een bestratingsteen geoptimaliseerd kan worden door de diepte van de uitsparing althans ten hoogste gelijk te stellen aan de diepte van de uitsparing langs de bovenrand van de steen. Dit 25 leidt tot een vereenvoudigd ontwerp hetwelk in combinatie met de vorige maatregel niet hoeft te leiden tot onnodig brede, de overgang voor het verkeer benadrukkende overgangen. In een specifiek en bevorderd ontwerp is althans een langste zijde is voorzien van ten minste twee uitsparingen.

Het moge duidelijk zijn dat de onderhavige uitvinding niet alleen ziet op een volgens de 30 uitvinding vorm gegeven weg, doch tevens op een bestratingsteen voorzien van, dan wel voorbereid op de diverse maatregelen die tot een dergelijk dek leiden, in het bijzonder tot een bestratingsteen, voorzien van zijvlakken die althans in hoofdzaak haaks zijn gesteld ten opzichte van een, een straatoppervlak mede vormend hoofdvlak van de steen, aan de 4 bovenzijde van welke zijvlakken de steen is voorzien van een, een mede een naad vormend verloop, waarbij dit verloop J-vormig, althans in hoofdzaak rechthoekig is uitgevoerd.

De uitvinding zal thans bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht aan de hand van 5 een tekening waarin:

Figuur 1 (“Prior Art”) toont een deel van een dwarsdoorsnede van een straatsteen uit de stand van de techniek;

Figuur 2 is een dwarsdoorsnede van een straatsteen S volgens de uitvinding;

Figuur 3 is een bovenaanzicht van de straatsteen uit de stand van de techniek volgens 10 figuur 1;

Figuur 4 is een bovenaanzicht van de nieuwe steen weergegeven in figuur 2;

Figuur 5 illustreert in een perspectivisch aanzicht een tweede uitvoeringsvorm van een steen volgens de uitvinding.

In de figuren zijn overeenkomstige constructieve delen met gelijke verwijzingstekens 15 aangeduid.

Figuur 1, opgenomen ter vergemakkelijking van het vergelijk de stand van de techniek is beschreven in EP-1095189, en toont nabij de bovenzijde van de straatsteen de helft van een V-vormige groef zoals deze bij onderlinge aanlegging van stenen wordt gevormd. Aan de 20 bovenzijde van groef is een relatief kleine afschuining aanwezig als overgang naar het hier horizontaal weergegeven en te betreden bovenvlak van de steen.

Figuur 2 illustreert eveneens in een dwarsdoorsnede de steen S volgens de onderhavige uitvinding. Deze is voorzien van stootvlakken V welke zich vanaf de onderzijde van de steen S, op eerder weergegeven wijze, tot over een deel van de hoogte H van de steen uitstrekken. 25 Boven een dergelijk stootvlak S is een over de gehele lengte van de steen, tot aan de bovenzijde daarvan aanwezige uitsparing G, ook wel omtreks-, dan wel lengte-, dan wel boven-uitsparing te noemen, welke in combinatie met een aanliggende straatsteen een U-vormige, ofwel vrijwel rechthoekige groef vormt. Deze op zichzelf eenvoudige en bekende vorm, heeft toegepast in een straatsteen het voordeel dat onderin de groef opgehoopt straatvuil, bij onderlinge beweging 30 van de straatsteen aanmerkelijk minder kans heeft tot verpulvering, zodat de onderzijde van een dergelijke groef langdurig gemakkelijk doordringbaar voor water blijft, althans een aanmerkelijk grotere kans daartoe heeft. Het is dan ook tevens een verdienste van de onderhavige uitvinding in te zien dat met een dergelijk type groef, met een overwegend rechthoekige vorm, de kans op een kwalitatief goed functionerende waterbergende weg 35 vergroot. Het op deze wijze, dat wil zeggen met de nieuwe steen, opvangen van hemelwater in 5 een wegdek draagt er toe bij dat een te verwerken hoeveelheid, op het wegdek neerkomend water althans voor een aanmerkelijk deel eerder naar de ondergrond wordt toegeleid dan naar de rioleringsopeningen aan de zijkant van het wegdek.

De steen is, zoals figuur 4 toont, aan zijn zijvlakken dan ook tevens voorzien van 5 eveneens op zichzelf bekende, zie figuur 3, uitsparingen U, ook wel als hoogte uitsparing aan te duiden, die zich over de gehele hoogte H van de steen, doch slechts over een deel van de lengte van een zijvlak daarvan uitstrekken. Conform de onderhavige uitvinding echter, beslaat de uitsparing U ten opzichte van een stootvlak V het grootste deel van de lengte (het woord breedte is hier zonder verandering van het feitelijk bedoelde eveneens op zijn plaats) van een 10 zijvlak. In weergeven voorkeursuitvoering is de steen in het langste zijvlak voorzien van twee uitsparingen U, hier van overeenkomstige lengte. Conform verdere voorkeur is het tussengelegen stootvlak twee keer zo lang als het stootvlak nabij een hoek van de steen S. De nabij een hoek van de steen opgenomen stootvlakken V zijn aan de korte en aan de lange zijde van de steen van overeenkomstige lengte/breedte. Een verdere ontwikkeling aan de nieuwe 15 steen S betreft dat de diepte, in dwarsdoorsnede aan te merken als breedte, van de uitsparingen U en G dezelfde maat hebben, hetgeen tot een vereenvoudiging van de maakbaarheid en daarmee een verlaging kosten van de steen S leidt. In casu is de diepte van groef G en uitsparing U gelijk aan de helft van het verschil tussen de breedte BI van de steen S en de breedte B2 van het bovenoppervlak van de steen, in dit geval respectievelijk 100 en 96 mm. 20 Derhalve heeft een wegdek met een steen uit dit voorbeeld een groef van 4 mm.

Figuur 5 illustreert een tweede uitvoeringsvorm van een straatsteen volgens de onderhavige uitvinding, welke geschikt is uitgevoerd te worden als baksteen, en daarbij als relatief grote baksteen. Hierbij is slechts één langste zijvlak van de steen voorzien van stootvlakken V en uitsparingen U en G zoals hiervoor beschreven. Afgezien van andere 25 voordelen zoals eenvoud van ontwerp, eigent deze vorm eigent zich er in het bijzonder toe te komen tot een steen van relatief grote afmeting, welke nochtans kan worden gebakken zonder in tussentijd uit te zakken. In het weergegeven voorbeeld zijn in het betreffende langste zijvlak dan ook drie over de gehele hoogte H verlopende uitsparingen U opgenomen. Ook onder aanlegging met een steen met zijvlak die geheel vlak is worden de eerder weergegeven 30 voordelen van de onderhavige vinding nog bereikt. Het spreekt voor zich dat ertoe gekozen kan worden de diepte van de uitsparingen U en G hier wat groter te maken.

De uitvinding heeft behalve op het in het voorgaande beschrevene eveneens betrekking op alle details in de figuren, althans voor zover deze onmiddellijk en eenduidig voor een vakman herleidbaar zijn, en op al hetgeen is beschreven in het navolgende stel conclusies.

35 1034772

Claims (11)

1. Bestraatte weg voorzien van een wegdek met bestratingsstenen (S), waarbij aan de bovenzijde daarvan, tussen de stenen een groef is voorzien, ai dan niet aansluitend op een zich 5 over de hoogte (H) van een steen uitstrekkende uitsparing (U), waarbij een steen (S) uit het dek daartoe aan de bovenzijde is voorzien van een zich over de lengte van een zijvlak en ten minste langs een deel van de hoogte van de steen, en vanaf de bovenrand uitstrekkende uitsparing (G), met het kenmerk, dat de boven-uitsparing (G), gezien in dwarsdoorsnede, J-vormig, althans in hoofdzaak rechthoekig is uitgevoerd.

2. Weg volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de hoogte van de boven-uitsparing (G) kleiner is dan de helft van de hoogte (H) van de steen, in het bijzonder groter dan ten minste vier keer de diepte, gezien in dwarsdoorsnede de breedte, van de uitsparing.

3. Weg volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de onderzijde van de boven-uitsparing (G) is gevormd met een afronding (R) dan wel afschuining welke overeenkomt met 15 een afronding (R) c.q. afschuining aan de bovenzijde van de uitsparing.

4. Weg volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een zijvlak van een steen (S) is voorzien van een hoogte-uitsparing (U) die zich over de gehele hoogte van de steen uitstrekt, met het kenmerk dat de diepte van een dergelijke hoogte-uitsparing ten hoogste gelijk is aan de diepte van de boven-uitsparing (G) langs de bovenrand van de steen (S).

5. Weg volgens de voorgaande conclusie, met het kenmerk, dat de diepte van beide uitsparingen (U, G) gelijk is.

6. Weg volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een zijvlak van een steen (S) is voorzien van een of meer hoogte-uitsparingen (U) waarvan de gezamenlijke lengte het grootste deel van de lengte van die zijde beslaat.

7. Weg volgens een der drie voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans een langste zijde is voorzien van ten minste twee hoogte-uitsparingen (U).

8. Bestratingsteen (S), in het bijzonder voorzien van een of meer kenmerken der voorgaande conclusies, voorzien van zijvlakken die althans in hoofdzaak haaks zijn gesteld ten opzichte van een, een straatoppervlak mede vormend hoofdvlak van de steen (S), aan de 30 bovenzijde van ten minste een van welke zijvlakken de steen is voorzien van een, een mede een naad of groef vormende uitsparing, met het kenmerk, dat de uitsparing J-vormig, althans in hoofdzaak rechthoekig is uitgevoerd. 1034772

9. Steen volgens de voorgaande conclusie, met het kenmerk, dat slechts een, langste zijvlak van de steen (S) op de aangegeven wijze is gevormd.

10. Steen volgens de voorgaande conclusie, met het kenmerk, dat de steen (S) een baksteen is.

11. Steen volgens de voorgaande conclusie, waarbij de uitsparing in feite geëffectueerd wordt met behulp van tegen een zijvlak van de steen aangebrachte uitstulpingen ofwel nokken, bij voorkeur althans vrijwel rechthoekig uitgevoerd, in het bijzonder een steen (S) waarbij dergelijke nokken slechts aan een zijde zijn aangebracht, en de overige zijden vlak zijn uitgevoerd, meer in het bijzonder een baksteen. 103 4772