NL1034291C2 - Kunstgrastapijt, en werkwijze en inrichting voor het vormen daarvan. - Google Patents

Description

KUNSTGRASTAPIJT, EN WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET VORMEN DAARVAN

De uitvinding heeft betrekking op een kunstgrastapijt 5 als beschreven in de aanhef van conclusie 1, een werkwijze voor het vormen van een dergelijk kunstgrastapijt als beschreven in de aanhef van conclusie 3 en een inrichting voor het vormen van een dergelijk kunstgrastapijt als beschreven in de aanhef van conclusie 10. Een dergelijk kunstgrastapijt is bekend, 10 bijvoorbeeld uit het Amerikaanse octrooischrift 4.044.179.

Kunstgras wordt in toenemende mate gebruikt ter vervanging van natuurlijk gras. Kunstgras heeft het voordeel dat dit onder nagenoeg alle weersomstandigheden bespeelbaar is, waardoor bijvoorbeeld sportvelden beter benut kunnen worden. 15 Verder heeft kunstgras uiteraard geen voeding nodig, zodat het ook in bijvoorbeeld zeer droge en warme streken gebruikt kan worden. Daarnaast vergt kunstgras aanzienlijk minder onderhoud dan natuurgras, en heeft dit een langere levensduur, zodat de kosten relatief laag zijn.

20 Conventionele kunstgrasvelden, zoals bijvoorbeeld het veld dat bekend is uit het bovengenoemde Amerikaanse octrooi 4.044.179, bestaan in het algemeen uit een ondergrond van bijvoorbeeld zand of steenslag, waarop een veerkrachtig dempende laag is aangebracht, met daarop het eigenlijke kunstgrastapijt. 25 In dit kunstgrastapijt kan nog zand zijn gestrooid, eventueel gemengd met rubber korrels. Het kunstgrastapijt zelf bestaat uit een rug waaraan een groot aantal kunstgrassprieten is bevestigd. Deze kunstgrassprieten zijn veelal door tuften of weven met de rug verbonden. In de praktijk worden grote aantallen kunstvezels 30 met de rug verweven of daarin getuft, waarna de zo gevormde lussen of polen worden opengesneden.

2

De relatief gecompliceerde opbouw van een kunstgrasveld, met een veelheid aan lagen van verschillende materialen is nodig om de eigenschappen van een natuurlijk grasveld zoveel mogelijk te benaderen. Dit is een belangrijke 5 eis bij de toelating van kunstgras voor het beoefenen van sporten in competitieverband.

Een probleem van kunstgras is dat de kunstgrassprieten, die immers door industrieel vervaardigde - met name geëxtrudeerde - kunstvezels gevormd zijn, de eigenschappen van 10 natuurlijke grassprieten nog niet voldoende benaderen. Met name de variatie in vorm en afmetingen van de sprieten die zich in een natuurlijk grasveld voordoen zijn bij kunstgras tot nu toe nauwelijks na te bootsen. Weliswaar zijn er al voorstellen gedaan om kunstgrassprieten van verschillende materialen of met 15 verschillende diktes te combineren in een enkel kunstgrastapijt, maar dit leidt tot gecompliceerde constructies, die met de gebruikelijke vervaardigingstechnieken niet of nauwelijks tegen aanvaardbare kosten te produceren zijn.

Zo beschrijft het bovengenoemde Amerikaanse octrooi 20 4.044.179 dat de punten van de daar getoonde kunstgrassprieten taps uitgevoerd kunnen zijn, om een grotere flexibiliteit te bereiken, maar geeft niet aan hoe de tapse vorm tot stand gebracht kan worden.

De uitvinding heeft nu tot doel een kunstgrastapijt te 25 verschaffen waarvan de kunstgrassprieten een getrouwere nabootsing zijn van natuurlijke grassprieten dan bij conventionele kunstgrastapijten het geval is, en waarvan de speeleigenschappen dus die van een natuurlijk grasveld dichter benaderen, en dat relatief eenvoudig te vervaardigen is. Volgens 30 de uitvinding wordt dit bij een kunstgrastapijt, dat een rug en een aantal met de rug verbonden, zich in hoofdzaak dwars op het vlak daarvan uitstrekkende kunstgrassprieten omvat, waarbij ten 3 minste sommige van de kunstgrassprieten een ongelijkmatige, althans plaatselijk versmalde doorsnede vertonen bereikt, doordat de kunstgrassprieten met plaatselijk versmalde doorsnede verstrekt zijn. Door de kunstgrassprieten, of althans 5 een deel daarvan, een ongelijkmatige doorsnede te geven lijken deze meer op natuurlijke grassprieten, terwijl het verstrekken een relatief eenvoudige productietechniek is.

Bij een voorkeursuitvoering van het kunstgrastapijt volgens de uitvinding omvatten de kunstgrassprieten een met de 10 rug verbonden basisdeel en een vrij einddeel, en bevindt de versmalde doorsnede zich ter plaatse of in de nabijheid van het vrije einddeel. Op deze wijze worden natuurlijke grassprieten, die immers ook een relatief brede, sterke en stijve basis hebben en vandaar in een punt uitlopen, getrouw nagebootst.

15 De uitvinding betreft verder een werkwijze voor het vormen van een kunstgrastapijt, welke werkwijze de stappen omvat van het verschaffen van een rug, en het met de rug verbinden van een aantal zich in hoofdzaak dwars op het vlak daarvan uitstrekkende kunstgrassprieten, waarbij de kunstgrassprieten 20 gevormd worden door het verschaffen van een aantal kunstvezels, het verbinden van de kunstvezels met de rug, en het op een gewenste lengte afsnijden van de met de rug verbonden kunstvezels, waarbij ten minste sommige van de kunstgrassprieten gevormd worden met een ongelijkmatige, althans plaatselijk 25 versmalde doorsnede. Volgens de uitvinding wordt de versmalde doorsnede gevormd door de kunstgrassprieten te verstrekken.

Zoals hiervoor aangegeven wordt de versmalde doorsnede met voordeel ter plaatse of in de nabijheid van een vrij einddeel van elke kunstgrasspriet gevormd.

30 Teneinde het verstrekken te vereenvoudigen en te voorkomen dat de kunstgrassprieten door deze vervorming sterker en harder worden, kunnen de kunstgrassprieten voor, tijdens 4 en/of na het verstrekken plastisch gemaakt worden. Dit plastisch maken van de kunstgrassprieten kan bijvoorbeeld worden bereikt door deze althans plaatselijk te verwarmen. Ook andere wijzen van het toevoeren van energie om de sprieten plastisch te maken 5 zijn overigens denkbaar.

Bij voorkeur wordt de ongelijkmatige doorsnede gevormd voor het op de gewenste lengte afsnijden van de kunstvezels. De kunstvezels zijn immers nog relatief goed te hanteren en te bewerken.

10 Bij een variant van de werkwijze die op dit moment de voorkeur heeft worden de kunstvezels met de rug verbonden door middel van dubbelstuks weven, waarbij telkens twee onderling evenwijdige ruggen met tussenruimte worden verschaft en de kunstvezels door beide ruggen geweven en dan tussen de ruggen 15 doorgesneden worden, en de ongelijkmatige doorsnede gevormd wordt voor het doorsnijden van de kunstvezels. Zo worden in een enkele bewerkingsgang twee kunstgrastapijten vervaardigd, die beide voorzien zijn van kunstgrassprieten met de gewenste ongelijkmatige, plaatselijk versmalde doorsnede.

20 Daarbij kunnen de kunstgrassprieten op eenvoudige wijze verstrekt worden wanneer voor het doorsnijden van de kunstvezels de tussenruimte tussen de ruggen vergroot wordt.

Tenslotte betreft de uitvinding nog een inrichting waarmee de hiervoor beschreven werkwijze kan worden toegepast 25 voor het produceren van een kunstgrastapijt met kunstgrassprieten met ongelijkmatige, plaatselijk versmalde doorsnede. Daartoe verschaft de uitvinding een inrichting voor het vormen van een kunstgrastapijt, omvattende eerste toevoermiddelen voor het toevoeren van een rug, tweede 30 toevoermiddelen voor het toevoeren van een aantal kunstvezels, verbindingsmiddelen voor het met de rug verbinden van de kunstvezels, en snijmiddelen voor het op een gewenste lengte 5 afsnijden van de met de rug verbonden kunstvezels, welke inrichting aangepast is om ten minste sommige van de kunstgrassprieten te vormen met een ongelijkmatige, plaatselijk versmalde doorsnede. Volgens de uitvinding is deze inrichting 5 voorzien van middelen voor het verstrekken van de kunstgrassprieten.

Met name is de inrichting aangepast om de versmalde doorsnede te vormen ter plaatse of in de nabijheid van het vrije einddeel.

10 Een voorkeursuitvoering van de inrichting volgens de uitvinding is voorzien van met de verstrekmiddelen samenwerkende middelen voor het plastisch maken van de kunstgrassprieten.

Zoals hiervoor aangegeven kunnen deze plastisch-makende middelen ingericht zijn voor het althans plaatselijk verwarmen 15 van de kunstgrassprieten. Wanneer de verbindingsmiddelen ingericht zijn om de kunstvezels in onderling evenwijdige banen met de rug te verbinden, omvatten de plastisch-makende middelen bij voorkeur een aantal tussen de banen geplaatste verwarmingsorganen. Zo worden alle kunstgrassprieten in min of 20 meer gelijke mate verwarmd.

Bij een voorkeursuitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, waarmee op eenvoudige wijze een grote hoeveelheid kunstgrastapijt met ongelijkmatige kunstgrassprieten kan worden vervaardigd, omvatten de verbindingsmiddelen een dubbelstuks 25 weefgetouw, dat is voorzien van twee met tussenruimte onderling evenwijdig opgestelde weeframen en daarop aansluitende afvoertransporteurs, zijn de snijmiddelen tussen de afvoertransporteurs geplaatst, en is de inrichting aangepast om de kunstvezels stroomopwaarts van de snijmiddelen een 30 ongelijkmatige doorsnede te geven.

Een constructief eenvoudige uitvoering van de inrichting wordt daarbij verkregen, wanneer de verstrekmiddelen 6 ingericht zijn om de afvoertransporteurs stroomopwaarts van de snijmiddelen van elkaar te bewegen.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij wordt verwezen naar de bij gevoegde tekening, 5 waarin overeenkomstige onderdelen zijn aangeduid met verwijzingscijfers die telkens met 100 verhoogd zijn, en waarin: Fig. 1 een schematische doorsnede toont door een kunstgrasveld met conventionele kunstgrassprieten,

Fig. 2 een zijaanzicht toont van een deel van een 10 conventionele kunstgrasspriet, gevormd door een geëxtrudeerde kunstvezel,

Fig. 3 een zijaanzicht toont van een natuurlijke grasspriet,

Fig. 4 een met fig. 1 overeenkomend aanzicht is van een 15 kunstgrasveld met kunstgrassprieten volgens de uitvinding,

Fig. 5 schematisch weergeeft hoe een kunstvezel door plaatselijk verwarmen plastisch wordt gemaakt,

Fig. 6 schematisch toont hoe de kunstvezel na het plastisch maken wordt verstrekt en doorgesneden, 20 Fig. 7 een schematisch aanzicht is van een dubbelstuks weefmethode als toegepast voor het vormen van kunstgrastapijt met plaatselijk versmalde kunstgrassprieten,

Fig. 8 een schematisch zijaanzicht toont van een verwarmingselement dat gebruikt wordt voor het plastisch maken 25 van de kunstvezels, en

Fig. 9 een schematisch bovenaanzicht toont van een tapijtrug met een aantal daarin geweven banen kunstgrassprieten en de daartussen opgestelde verwarmingselementen.

Een kunstgrasveld 1 (fig. 1) volgens de stand van de 30 techniek bestaat uit een ondergrond 2 en een daarop aangebracht kunstgrastapijt 3. De ondergrond 2 kan op zijn beurt bestaan uit een relatief harde basislaag 4 van bijvoorbeeld asfalt of 7 steenslag, en een daarop aangebrachte veerkrachtig dempende laag 5, bijvoorbeeld van gebonden rubberkorrels of van een kunststofschuim. Het kunstgrastapijt 3 bestaat uit een rug 6 en een groot aantal kunstgrassprieten 7 die door tuften, breien of 5 weven met de rug 6 verbonden zijn. Deze kunstgrassprieten 7 staan min of meer rechtop. Eventueel kan de ruimte tussen de kunstgrassprieten 7 nog gevuld zijn met bijvoorbeeld een mengsel M van zand- en rubberkorrels.

De conventionele kunstgrassprieten 7 zijn vervaardigd 10 van doorgaande kunstvezels 8, die in een tuftmachine, breimachine of weefgetouw in de vorm van lussen of polen met de rug 6 verbonden zijn, waarna deze lussen of polen zijn opengesneden om de afzonderlijke sprieten 7 te vormen. Doordat de kunstgrassprieten 7 uit doorgaande kunstvezels 8 zijn 15 gevormd, die op hun beurt door extrusie van een geschikte kunststof zijn vervaardigd, hebben de kunstgrassprieten 7 een gelijkmatige doorsnede, in het getoonde voorbeeld met een sprietbreedte ba (fig. 2). Hierin verschillen de kunstgrassprieten 7 sterk van natuurlijke grassprieten 9 (fig. 20 3), die een ongelijkmatige doorsnede vertonen. Natuurlijke grassprieten hebben namelijk nabij hun basis 10 een relatief grote breedte BN, die naar het vrije einde of de tip 11 van de grasspriet spits toeloopt tot een kleine breedte bn. Door dit verschil in het verloop van de doorsnede over de lengte van de 25 spriet heeft een conventioneel kunstgrasveld met gelijkmatige kunstgrassprieten 7 duidelijk andere eigenschappen dan een natuurlijk grasveld.

Een kunstgrasveld 101 (fig. 4) volgens de onderhavige uitvinding vertoont in wezen dezelfde opbouw als het 30 conventionele kunstgrasveld. Ook hier is sprake van een onderlaag 102 die bestaat uit een harde basislaag 104 en een veerkrachtig dempende laag 105. Op de onderlaag is een 8 kunstgrastapijt 103 gelegd, bestaande uit een rug 106 en kunstgrassprieten 107 die daar ongeveer loodrecht uit steken.

Deze kunstgrassprieten 107 volgens de uitvinding onderscheiden zich van de hiervoor besproken conventionele 5 kunstgrassprieten 7 doordat zij een ongelijkmatige doorsnede hebben. Met name hebben zij een doorsnede die plaatselijk versmald is. In het getoonde voorbeeld vertonen de kunstgrassprieten 107 elk een met de rug 106 verbonden basisdeel 110 en een vrij einddeel 111, en bevindt de versmalde doorsnede 10 zich in de nabijheid van het vrije einddeel 111. Net als de hiervoor besproken natuurlijke grassprieten 7 lopen de kunstgrassprieten 107 volgens de uitvinding uit in een punt.

De plaatselijk versmalde doorsnede van de kunstgrassprieten 107 kan ontstaan doordat deze sprieten 15 verstrekt zijn, bijvoorbeeld door daarop een trekkracht uit te oefenen. Uit praktische overwegingen wordt bij de vervaardiging van het kunstgrastapijt 103 eerst de versmalde doorsnede gevormd door het verstrekken van de kunstvezels 108, en worden daarna de kunstvezels op de gewenste lengte afgesneden ter vorming van 20 de kunstgrassprieten 107 (fig. 6). Om de uit te oefenen kracht te beperken, kunnen daarbij de kunstgrassprieten 107 voor, tijdens en ook na het verstrekken plastisch gemaakt zijn, bijvoorbeeld door deze plaatselijk te verwarmen (fig. 5). Het plastisch maken na het verstrekken heeft vooral tot doel om te 25 voorkomen dat de kunstgrassprieten 107 als gevolg van hun plastische vervorming verstevigen, waardoor zij alsnog duidelijk andere eigenschappen zouden krijgen dan natuurlijke grassprieten met een overeenkomstige doorsnede.

Voor de vorming van het kunstgrastapijt 103 wordt 30 gebruik gemaakt van een inrichting 120, die voorzien is van eerste toevoermiddelen 121 voor het toevoeren van de rug 106, bijvoorbeeld in de vorm van een rol waar de rug 106 van 9 afgewikkeld wordt, en tweede toevoermiddelen 122 voor het toevoeren van een groot aantal kunstvezels 108, bijvoorbeeld in de vorm van een groot aantal spoelen waarvan de kunstvezels 108 afgewikkeld worden. De inrichting 120 is verder voorzien van 5 verbindingsmiddelen 123 voor het met de rug 106 verbinden van de kunstvezels 108, en snijmiddelen 124 voor het op een gewenste lengte afsnijden van de kunstvezels 108, nadat deze met de rug 106 verbonden zijn.

Overeenkomstig de uitvinding is deze inrichting 120 10 aangepast om de kunstgrassprieten 107 te vormen met een versmald einddeel 111. Daartoe is de inrichting 120 voorzien van middelen 125 voor het verstrekken van de kunstgrassprieten 107 en met de verstrekmiddelen 125 samenwerkende middelen 126 voor het plastisch maken van de kunstgrassprieten 107.

15 In het getoonde voorbeeld zijn de verbindingsmiddelen 123 gevormd door een dubbelstuks weefgetouw, dat is voorzien van twee met tussenruimte onderling evenwijdig opgestelde weef ramen 127 en daarop aansluitende afvoertransporteurs 131. Op een dergelijk dubbelstuks weefgetouw kunnen twee ruggen 106 20 tegelijkertijd worden verwerkt, zodat de eerste toevoermiddelen 121 hier dus ook twee rollen met ruggen 106 moeten omvatten. De kunstvezels 108 worden daarbij door de beide weeframen 127 afwisselend met de onderste en de bovenste rug 106 verweven.

De snijmiddelen 124 zijn bij deze uitvoering van de 25 inrichting 120 tussen de afvoertransporteurs 131 geplaatst, net als de plastisch-makende middelen 126. Deze plastisch-makende middelen 126 zijn hier ingericht voor het plaatselijk verwarmen van de kunstvezels 108 en/of de daaruit gevormde kunstgrassprieten 107. Daartoe omvatten de plastisch-makende 30 middelen 126 in het getoonde voorbeeld een aantal verwarmingsorganen 128. Zoals gebruikelijk bij kunstgrastapijt worden in het dubbelstuks weefgetouw een groot aantal 10 kunstvezels 108 in onderling evenwijdige banen R met de rug 106 verbonden. De verwarmingsorganen 128 zijn dus eveneens onderling evenwijdig opgesteld, en verstrekken zich telkens uit tussen deze banen (fig. 9) . Deze verwarmingsorganen 128 hebben hier de 5 gedaante van langwerpige lichamen 129, met aan de binnenzijde een nauwkeurig instelbaar verwarmingselement 130 (fig. 8). Teneinde de kunstvezels 108 tijdens het verstrekken goed te kunnen blijven verwarmen, kunnen de langwerpige lichamen 129 taps of in dwarsrichting instelbaar zijn uitgevoerd.

10 Zoals gezegd worden de kunstvezels 108 in de inrichting 120 eerst verstrekt en dan pas doorgesneden. Daartoe zijn in het getoonde voorbeeld de verstrekmiddelen 125 ingericht om de afvoertransporteurs 131 in de bewegingsrichting van de ruggen 106 beschouwd stroomopwaarts van de snijmiddelen 124 van elkaar 15 te bewegen. De verstrekmiddelen 125 kunnen bijvoorbeeld in de bewegingsrichting van de afvoertransporteurs 131 divergerende geleiders 132 omvatten.

Met de hiervoor beschreven inrichting 120 kunnen op snelle en doelmatige wijze twee kunstgrastapijten 103 20 tegelijkertijd worden voorzien van kunstgrassprieten 107 met versmalde einddelen 111.

Hoewel de uitvinding hiervoor is beschreven aan de hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt. Zo zouden de kunstgrassprieten ook op een andere 25 wijze dan door verstrekken voorzien kunnen worden van een plaatselijk veranderde doorsnede. Bijvoorbeeld zouden de kunstvezels zelf reeds met variabele doorsnede vervaardigd kunnen worden. Ook zouden de sprieten op andere wijze met de rug verbonden kunnen worden dan door weven, bijvoorbeeld door tuften 30 of breien. Verder zou de doorsnedevorm van de kunstgrassprieten ook gelijkmatig over hun gehele lengte gevarieerd kunnen worden, in plaats van nabij de vrije einden.

11

De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de nu volgende conclusies.

Claims (16)

1. Kunstgrastapijt (103), omvattende een rug (106) en een aantal met de rug (106) verbonden, zich in hoofdzaak 5 dwars op het vlak daarvan uitstrekkende kunstgrassprieten (107), waarbij ten minste sommige van de kunstgrassprieten (107) een ongelijkmatige, plaatselijk versmalde doorsnede vertonen, met het kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) met plaatselijk versmalde doorsnede verstrekt zijn.

2. Kunstgrastapijt (103) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) een met de rug (106) verbonden basisdeel (110) en een vrij einddeel (111) omvatten, en de versmalde doorsnede zich ter plaatse of in de nabijheid van het vrije einddeel (111) bevindt.

3. Werkwijze voor het vormen van een kunstgrastapijt (103), omvattende de stappen van: - het verschaffen van een rug (106), en - het met de rug (106) verbinden van een aantal zich in hoofdzaak dwars op het vlak daarvan uitstrekkende 20 kunstgrassprieten (107), waarbij de kunstgrassprieten (107) gevormd worden door het verschaffen van een aantal kunstvezels (108), het verbinden van de kunstvezels (108) met de rug (106), en het op een gewenste lengte afsnijden van de met de rug (106) 25 verbonden kunstvezels (108), waarbij ten minste sommige van de kunstgrassprieten (107) gevormd worden met een ongelijkmatige, althans plaatselijk versmalde doorsnede, met het kenmerk, dat de versmalde doorsnede gevormd 30 wordt door de kunstgrassprieten (107) te verstrekken.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) een met de rug (106) verbonden basisdeel (110) en een vrij einddeel (111) omvatten, en de versmalde doorsnede ter plaatse of in de nabijheid van het vrije einddeel (111) gevormd wordt.

5. Werkwijze volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) voor, tijdens en/of 5 na het verstrekken plastisch gemaakt worden.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) plastisch gemaakt worden door deze althans plaatselijk te verwarmen.

7. Werkwijze volgens één der conclusies 3 tot 6, met 10 het kenmerk, dat de ongelijkmatige doorsnede gevormd wordt voor het op de gewenste lengte afsnijden van de kunstvezels (108) .

8. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de kunstvezels (108) met de rug (106) verbonden worden 15 door middel van dubbelstuks weven, waarbij telkens twee onderling evenwijdige ruggen (106) met tussenruimte worden verschaft en de kunstvezels (108) door beide ruggen geweven en dan tussen de ruggen (106) doorgesneden worden, en de ongelijkmatige doorsnede gevormd wordt voor het doorsnijden 20 van de kunstvezels (108) .

9. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) verstrekt worden door voor het doorsnijden van de kunstvezels (108) de tussenruimte tussen de ruggen (106) te vergroten.

10. Inrichting (120) voor het vormen van een kunstgrastapijt (103), omvattende: - eerste toevoermiddelen (121) voor het toevoeren van een rug (106), - tweede toevoermiddelen (122) voor het toevoeren 30 van een aantal kunstvezels (108), - verbindingsmiddelen (123) voor het met de rug (106) verbinden van de kunstvezels (108), en - snijmiddelen (124) voor het op een gewenste lengte afsnijden van de met de rug (106) verbonden kunstvezels (108), waarbij de inrichting (120) is aangepast om ten 5 minste sommige van de kunstgrassprieten (107) te vormen met een ongelijkmatige, althans plaatselijk versmalde doorsnede, gekenmerkt door middelen (125) voor het verstrekken van de kunstgrassprieten (107) .

11. Inrichting (120) volgens conclusie 10, met het 10 kenmerk, dat de kunstgrassprieten (107) een met de rug (106) verbonden basisdeel (110) en een vrij einddeel (111) omvatten, en de inrichting (120) is aangepast om de versmalde doorsnede te vormen ter plaatse of in de nabijheid van het vrije einddeel (111) .

12. Inrichting (120) volgens conclusie 10 of 11, gekenmerkt door met de verstrekmiddelen (125) samenwerkende middelen (126) voor het plastisch maken van de kunstgrassprieten (107) .

13. Inrichting (120) volgens conclusie 12, met het 20 kenmerk, dat de plastisch-makende middelen (126) ingericht zijn voor het althans plaatselijk verwarmen van de kunstgrassprieten (107) .

14. Inrichting (120) volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de verbindingsmiddelen (123) ingericht zijn om 25 de kunstvezels (108) in onderling evenwijdige banen met de rug (106) te verbinden, en de plastisch-makende middelen (126) een aantal tussen de banen geplaatste verwarmingsorganen (128) omvatten.

15. Inrichting (120) volgens één der conclusies 10 30 tot 14, met het kenmerk, dat de verbindingsmiddelen (123) een dubbelstuks weefgetouw omvatten, dat is voorzien van twee met tussenruimte onderling evenwijdig opgestelde weeframen (127) en daarop aansluitende afvoertransporteurs (131), de snijmiddelen (124) tussen de afvoertransporteurs (131) zijn geplaatst, en de inrichting (120) aangepast is om de kunstvezels (108) stroomopwaarts van de snijmiddelen (124) een ongelijkmatige doorsnede te geven.

16. Inrichting (120) volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de verstrekmiddelen (125) ingericht zijn om de afvoertransporteurs (131) stroomopwaarts van de snijmiddelen (124) van elkaar te bewegen.