NL1031375C2 - Overbrenging voor een rijwiel. - Google Patents

Overbrenging voor een rijwiel. Download PDF

Info

Publication number
NL1031375C2
NL1031375C2 NL1031375A NL1031375A NL1031375C2 NL 1031375 C2 NL1031375 C2 NL 1031375C2 NL 1031375 A NL1031375 A NL 1031375A NL 1031375 A NL1031375 A NL 1031375A NL 1031375 C2 NL1031375 C2 NL 1031375C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
chain
gear
transmission
guide
bicycle
Prior art date
Application number
NL1031375A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1031375A1 (nl
Inventor
Shinya Matsumoto
Akio Senda
Original Assignee
Honda Motor Co Ltd
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Honda Motor Co Ltd filed Critical Honda Motor Co Ltd
Publication of NL1031375A1 publication Critical patent/NL1031375A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1031375C2 publication Critical patent/NL1031375C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62MRIDER PROPULSION OF WHEELED VEHICLES OR SLEDGES; POWERED PROPULSION OF SLEDGES OR SINGLE-TRACK CYCLES; TRANSMISSIONS SPECIALLY ADAPTED FOR SUCH VEHICLES
    • B62M11/00Transmissions characterised by the use of interengaging toothed wheels or frictionally-engaging wheels
    • B62M11/04Transmissions characterised by the use of interengaging toothed wheels or frictionally-engaging wheels of changeable ratio
    • B62M11/14Transmissions characterised by the use of interengaging toothed wheels or frictionally-engaging wheels of changeable ratio with planetary gears
    • B62M11/145Transmissions characterised by the use of interengaging toothed wheels or frictionally-engaging wheels of changeable ratio with planetary gears built in, or adjacent to, the bottom bracket
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62MRIDER PROPULSION OF WHEELED VEHICLES OR SLEDGES; POWERED PROPULSION OF SLEDGES OR SINGLE-TRACK CYCLES; TRANSMISSIONS SPECIALLY ADAPTED FOR SUCH VEHICLES
    • B62M9/00Transmissions characterised by use of an endless chain, belt, or the like
    • B62M9/04Transmissions characterised by use of an endless chain, belt, or the like of changeable ratio

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Devices For Conveying Motion By Means Of Endless Flexible Members (AREA)
  • Transmissions By Endless Flexible Members (AREA)

Description

»· * τ Jl
Overbrenging voor een rijwiel 5
Technisch gebied
De uitvinding heeft betrekking op een overbrenging voor een rijwiel waarin de snelheid veranderd wordt door het omschakelen van een ketting tussen een aantal 10 overbrengingstandwielen.
Achtergrond van de techniek
Een voorbeeld van dit type overbrenging voor rijwiel is bekend uit het Japanse document JP-A- No. 155280/2004. Deze overbrenging omvat een aandrijftandwiel 15 die verbonden is door middel van een eenrichting koppeling met een trapas tussen framedelen, een aantal overbrengingstandwielen die verbonden zijn met een uitgangsas voor het aandrijven van een achterwiel, een ketting die aangelegd is rond het aandrijftandwiel en een overbren-20 gingstandwiel en een omschakelmechanisme. Het omschakel-mechanisme heeft een derailleurarm die roteerbaar een geleidingsrol draagt voor het geleiden van de ketting naar een overbrengingstandwiel zodanig dat een overbrengings-verandering de derailleurarm verplaatst tezamen met de 25 geleidingsrol in axiale richting van de derailleur teneinde de ketting van het ene overbrengingstandwiel naar een ander om te schakelen.
Het probleem kan zich voordoen dat de ketting die aangelegd is rond het aandrijftandwiel en het 30 overbrengingstandwiel gehinderd wordt in een evenwichtige beweging ten gevolge van de rotatietoestand van het aandrijftandwiel en overbrengingstandwiel ten gevolge van de rij omstandigheden van het rijwiel of de axiale ver- 1031375 • .
r > 2 plaatsing van de geleidingsrol ten gevolge van het omschakelmechanisme. Dit verschijnsel doet zich dikwijls voor wanneer de overbrenging geplaatst is tussen het voorwiel en het achterwiel te weten in het midden van het 5 rijwiel en dichtbij het aandrijvende tandwiel en het overbrengende tandwiel.
Het verschijnsel kan zich voordoen dat de ketting aan de inloopzijde van het aandrijftandwiel wanneer het aandrijftandwiel door de trapas wordt aan-10 gedreven strak gespannen staat maar dat wanneer het overbrengingstandwiel wordt aangedreven door het aangedreven wiel wanneer het rijwiel in vrijloop verkeert, de spanning afneemt en de ketting slap komt te staan en gedeeltelijk dubbelgevouwen wordt en stagneert in het 15 inloopdeel van het aandrijvende tandwiel hetgeen derhalve een evenwichtige loop van de ketting verhindert.
Ook wanneer het overbrengingstandwiel roteert in tegengestelde richting gedurende een achterwaartse verplaatsing van het rijwiel of wanneer het stilstaat 20 terwijl het rijwiel stationair verkeert, te weten dat het overbrengingstandwiel niet normaal roteert, indien een omschakelverrichting uitgevoerd wordt en de geleidingsrol axiaal beweegt, ontstaat een aanzienlijke torsiekracht op de ketting tussen het overbrengingstandwiel en de gelei-25 dingsrol omdat het overbrengingstandwiel niet axiaal beweegt hetgeen een snelle toename van de wrijving tussen naburige verbindingsorganen tot gevolg heeft. Deze wrijving verhindert dat de ketting zich aanlegt langs het profiel van de geleidingsrol en dat derhalve de ketting 30 losraak van de geleidingsrol in radiale richting naar buiten zodat de ketting niet een evenwichtige loop kan hebben.
’ * r .» 3
Verder kan een spanningsrol die tanden heeft die aangrijpen aan de ketting wanneer deze tezamen met de geleidingsrol bij een omschakelverrichting axiaal beweegt, een torsiekracht aan de inloopzijde van de ketting veroor-5 zaken. Aangezien de axiale verplaatsing van de ketting wordt begrensd door de tanden op de spanrol, wordt deze torsiekracht die optreedt in een beperkte ruimte in omtreksrichting van de spanrol groot hetgeen de wrijving verhoogt tussen naburige verbindingsorganen en waardoor 10 verhinderd wordt dat de ketting zich langs het profiel van de spanrol aanlegt. Als resultaat daarvan zal een evenwichtige loop van de ketting en een evenwichtig verlopende omschakeling worden verhinderd.
De uitvinding is gedaan met het oog op de boven-15 genoemde omstandigheden en de uitvinding is beschreven in de conclusies 1 tot 7 en zijn bedoeld om het loopgedrag van de ketting te verbeteren terwijl de uitvinding volgens figuur 4 bedoeld is om het bedrijf van de overbrenging te verbeteren.
20 De uitvinding zoals beschreven in conclusie 1 betreft een overbrengingssysteem voor een rijwiel omvattende: een aandrijftandwiel dat door een trapas in rotatie wordt gebracht, een samenstel van overbren-gingstandwielen die in axiale richting zijn opgesteld en 25 bestaan uit een aantal overbrengingstandwielen met verschillende buitendiameters, een ketting die aangelegd is rond het aandrijftandwiel en de overbrengingstandwielen, en een omschakelmechanisme dat de ketting omschakelt tussen het samenstel van overbrengings-30 tandwielen zoals is beschreven bij de omschakelverrichting. Het heeft een richtingsgeleider die geplaatst is tussen het aandrijftandwiel en het samenstel van overbrengingstandwielen om een stagnerend deel van de «
> J
4 ketting te richten, en de richtingsgeleider bestaat uit een geleidingsdeel met een geleidingsoppervlak dat het stagnerende deel van de ketting zodanig richt dat het wordt gericht, waarbij het geleidingsoppervlak in axiale 5 richting is voorzien van een basisdeel dat gelegen is aan de zijde van het overbrengingstandwiel met de kleinste buitendiameter, en een teruggetrokken deel dat gelegen is aan de zijde van het overbrengingstandwiel met de grootste buitendiameter en dat meer teruggetrokken is naar binnen 10 of naar buiten van de ketting dan het basisgedeelte, en waarbij de ketting in contact verkeert met het teruggetrokken gedeelte wanneer de ketting niet stagneert.
Het stagnerende deel van de ketting wordt geleid door het geleidingsdeel van de richtingsgeleider om het 15 richtingsgat te bereiken resulterend in het opheffen van de stagnatie waardoor voorkomen wordt dat het stagnerende deel ingevangen wordt in het aandrijvende tandwiel zonder dat de stagnatie wordt opgelost. Aangezien de ketting die in contact verkeert met het geleidingsdeel wanneer het 20 niet stagneert, in contact verkeert met het teruggetrokken deel van het geleidingsdeel en derhalve de ketting minder rond dan wanneer het in contact verkeert met het geleidingsoppervlak zonder een teruggetrokken deel, wordt de door het geleidingsdeel op de ketting uitgeoefende 25 wrijvingskracht beperkt.
De uitvinding volgens conclusie 2, omvat de overbrenging voor een rijwiel zoals beschreven is in conclusie 1, waarin het geleidingsdeel een geleidingsrol heeft met een buitenomtreksoppervlak dat het geleidings-30 oppervlak vormt, waarbij het teruggetrokken deel een deel is met een klein diametergedeelte met een diameter die kleiner is dan het basisdeel en waarbij de ketting die aangelegd is rond het overbrengingstandwiel met de * t * ,4 5 grootste buitendiameter in contact verkeert met het deel met de kleine diameter wanneer de ketting niet stagneert. In overeenstemming hiermee, zorgt de rotatie van de geleidingsrol verder voor een evenwichtige geleiding om 5 het stagnerende deel te richten en versnelt het de opheffing van de stagnatie en wordt eveneens de wrijving die uitgeoefend wordt door het deel met de kleine diameter op de ketting die aangelegd is rond het overbrengings-tandwiel met de grootste buitendiameter verder verminderd. 10 De uitvinding zoals deze is beschreven in conclusie 3, betreft de overbrenging voor een rijwiel zoals is beschreven in conclusie 1 of 2, waarin de richtgeleider bestaat uit een eerste geleider als het geleidende deel en een tweede geleider met een tweede 15 geleidingsoppervlak dat een richtgat waardoorheen de ketting loopt, vormt in samenhang met een eerste geleidingsoppervlak als het geleidingsoppervlak van de eerste geleider, en waarbij het tweede geleidingsoppervlak een uitstekend deel heeft dat gericht is naar het terugge-20 trokken deel om de breedte van het richtgat in de richting van een beweging naar binnen of naar buiten van de ketting op elke axiale positie nagenoeg constant te houden.
In overeenstemming daarmee is de breedte ten gevolge van het uitstekende deel van het richtgat met de 25 aanwezigheid van het teruggetrokken deel vrijwel gelijk aan de breedte van het richtgat dat wordt bepaald door het basisdeel en het tweede oppervlaktedeel van de geleider anders dan het uitstekende deel, zodat het uitrichten plaats vindt in het teruggetrokken deel.
30 De uitvinding zoals is beschreven in conclusie 4, betreft een overbrenging voor een rijwiel dat omvat: een aandrijftandwiel dat door een trapas in rotatie wordt gebracht, een samenstel van overdrachtstandwielen dat « .1 6 samengesteld is uit een aantal overdrachtstandwielen die axiaal zijn opgesteld, en een omschakelmechanisme dat de ketting omschakelt tussen het samenstel van overbrengings-tandwielen dat beschreven is bij de omschakelverrichting, 5 waarbij het omschakelmechanisme een geleidingsrol vertoont waar de ketting omheen gewikkeld is en waarbij de geleidingsrol die axiaal beweegt de ketting die aangebracht is rond een actief tandwiel dat gekozen is uit het samenstel van de overdrachtstandwielen axiaal geleid. Er is een 10 begrenzingsorgaan dat de ontkoppeling van de ketting van de geleidingsrol beperkt en dat begrenzingsorgaan is gelegen tussen de geleidingsrol en het actieve tandwiel, in radiale richting naar buiten ten opzichte van de geleidingsrol.
15 Ten gevolge hiervan vergroot een torsiekracht die optreedt in de ketting ten gevolge van de axiale beweging van de geleidingsrol bij een omschakeling de wrijving tussen de schakels van de ketting en maakt het moeilijk voor de ketting om zich langs de geleidingsrol te 20 leggen, waarbij wanneer de ketting zich ontkoppelt van de geleidingsrol, de ketting in contact komt met het begrenzingorgaan waardoor de ontkoppeling van de ketting wordt beperkt.
De uitvinding zoals is beschreven in conclusie 5 25 betreft de overdracht voor een rijwiel zoals is beschreven in conclusie 4, waarin het begrenzingorgaan geplaatst is tussen de rotatiemiddenlijn van de trapas en de rotatie-middenlijn van de overbrengingstandwielen in een positie waarin de overbrengingstandwielen van opzij gezien 30 overlappen.
Omdat het begrenzingorgaan in een positie verkeert om de overbrengingstandwielen gezien van opzij te overlappen, is deze gelegen in een ruimte tussen de * « * .* 7 rotatiemiddenlijn van de trapas en de rotatiemiddenlijn van de overbrengingstandwielen, en behoeft de afstand tussen de trapas en de overbrengingstandwielen niet te worden vergroot dankzij de aanwezigheid van het begren-5 zingorgaan.
De uitvinding zoals is beschreven in conclusie 6, betreft de overbrenging voor een rijwiel zoals beschreven is in conclusie 5, waarin een richtgeleider die. geplaatst is tussen het aandrijvende tandwiel en het 10 samênstel van overbrengingstandwielen om het stagnerende deel van de ketting te richten is aangebracht, en waarbij het begrenzingorgaan integraal gevormd is met de richtgeleider.
Aangezien het begrenzingorgaan integraal gevormd 15 is met de richtgeleider is er geen toename in het aantal componenten.
De uitvinding zoals beschreven is in conclusie 7 betreft een overbrenging voor een rijwiel omvattende: een aandrijftandwiel dat door een trapas wordt geroteerd, een 20 samenstel van overbrengingstandwielen dat gevormd wordt door een aantal overbrengingstandwielen die in axiale richting zijn opgesteld, en een omschakelmechanisme dat de ketting omschakelt tussen het samenstel van overbrengingstandwielen zoals beschreven is in de omschakel-25 verrichting, waarin het omschakelmechanisme omvat een geleidingsrol waar de ketting omheen gewikkeld is en een spanrol die spanning aan de ketting verleent, en waarbij de geleidingsrol die axiaal tezamen met de spanrol beweegt bij een omschakelverrichting de ketting die gelegd is rond 30 een actief tandwiel dat gekozen is uit het samenstel van overbrengingstandwielen geleid en waarbij een deel van de spanrol dat in contact verkeert met de ketting bestaat uit een oppervlak waarover de ketting axiaal kan bewegen.
I * 8 *
Aangezien de ketting axiaal beweegt over een groot gebied in omtreksrichting van de spanrol tijdens de axiale beweging van de spanrol bij het omschakelen, vermindert de torsie in de ketting en vermindert eveneens 5 de wrijving tussen de schakels van de ketting, en kan derhalve de ketting gemakkelijk zich aanleggen langs het contactgedeelte van de spanrol en loopt de ketting op evenwichtige wijze over de spanrol.
De uitvinding zoals beschreven in conclusie 8 10 betreft een overbrenging voor een rijwiel volgens conclusie 7, waarin een overbrengingshuis dat de trapas en het samenstel van overbrengingstandwielen draagt is aangebracht en het huis gelegen is tussen het voorwiel en het achterwiel van het rijwiel.
15 In de overbrenging die gelegen is tussen beide wielen van het rijwiel of in het midden van het rijwiel zijn het aandrijvende tandwiel en het samenstel van overbrengingstandwielen bij elkaar opgesteld en bestaat de neiging dat de torsie in de ketting die zich voordoet bij 20 omschakeling aanzienlijk is. De spanrol echter vermindert in aanzienlijke mate de torsie en derhalve loopt de ketting op evenwichtige wijze over de spanrol.
Volgens de uitvinding zoals is beschreven in conclusie 1 wordt het Volgende effect bereikt. Voorkomen 25 wordt dat het stagnerende deel van de ketting aangegrepen wordt in het aandrijvende tandwiel en omdat de wrijving die uitgeoefend wordt op de ketting die in contact verkeert met het geleidingsdeel wordt beperkt, wordt het loopgedrag van de ketting verbeterd.
30 Volgens de uitvinding zoals beschreven in conclusie 2, wordt aanvullend aan het effect volgens de uitvinding zoals beschreven is in de geciteerde conclusie het volgende effect bereikt. De oplossing van de stagnatie • ♦
Mi Λ 9 van de ketting wordt versneld en eveneens wordt de wrijving die door de geleidingsrol op de ketting die aangebracht is rond het overbrengingstandwiel met de grootste buitendiameter verder verminderd, zodat het 5 loopgedrag van de ketting nog verder wordt verbeterd en ook het loopgedrag van het rijwiel met het overbrengingstandwiel met de grootste buitendiameter verbeterd wordt.
Volgens de uitvinding zoals beschreven is in conclusie 3, wordt aanvullend aan het effect van de 10 uitvinding zoals beschreven is in de geciteerde conclusie het volgende effect bereikt. Aangezien het uitrichten op passende wijze plaats vindt zelfs in het teruggetrokken deel, wordt de wrijving van het geleidingsdeel verminderd en wordt een passende uitrichting door de richtings-15 geleider gewaarborgd. Volgens de uitvinding zoals beschreven is in conclusie 4, wordt het volgende effect bereikt. Aangezien het begrenzingorgaan het ontkoppelen van de ketting voorkomt of beperkt, wordt het loopgedrag van de ketting over de geleidingsrol verbeterd.
20 Volgens de uitvinding zoals beschreven in conclusie 5, in aanvulling aan het effect van de uitvinding zoals beschreven is in de geciteerde conclusie wordt het volgende effect bereikt. Aangezien het begrenzingorgaan geplaatst is in de ruimte tussen de 25 rotatiemiddenlijn van de trapas en de rotatiemiddenlijn van de overbrengingstandwielen, is het mogelijk het begrenzingorgaan aan te brengen onder behoud van de compacte opbouw van de overbrenging.
Volgens de uitvinding zoals beschreven in 30 conclusie 6 in aanvulling aan het effect van de uitvinding zoals beschreven is in de geciteerde conclusie wordt het volgende effect bereikt. Een overbrenging met een * .
* · 10 begrenzingorgaan kan worden verkregen zonder vergroting van het aantal componenten.
Volgens de uitvinding zoals beschreven in conclusie 7 wordt het volgende effect bereikt. Aangezien 5 de ketting evenwichtig over de spanrol loopt, is het loopgedrag van de ketting verbeterd.
Overeenkomstig de uitvinding zoals beschreven in conclusie 8 in aanvulling aan het effect van de uitvinding zoals is beschreven in de geciteerde conclusie wordt het 10 volgende effect bereikt. In de overbrenging die geplaatst is in het midden van het rijwiel, wordt het loopgedrag van de ketting verbeterd.
Korte beschrijving van de tekeningen 15 [Fig. 1] is een schematisch linkerzij aanzicht van een rijwiel met een overbrenging waarop de onderhavige uitvinding toegepast kan worden.
[Fig. 2] is een gedeeltelijk doorsnedeaanzicht van de overbrenging uit fig. 1 waarbij het tweede huisdeel 20 verwijderd is. De getrokken lijnen geven de toestand aan bij de hoogste snelheid overbrengingspositie en de onderbroken lijnen geven de toestand aan met de laagste snelheidsoverbrengingspositie.
[Fig. 3] is een doorsnedeaanzicht langs de lijn 25 III-III in fig. 2 hetwelk een deel van de derailleur toont. De getrokken lijnen geven de toestand aan bij de hoogste snelheid overbrengingspositie en de beide onderbroken lijnen geven de toestand bij de laagste snelheids overbrengingspositie.
30 [Fig. 4] fig. 4(A) is een doorsnedeaanzicht langs de lijn IV-IV in fig. 2 dat delen toont van de derailleur. De getrokken lijnen geven de toestand aan voor de hoogste snelheidsoverbrengingspositie en de beide
1 I
Λ I
11 onderbroken lijnen geven de toestand aan van de laagste snelheidsoverbrengingspositie. Fig. 4(B) is een aanzicht op grotere schaal van een groot deel van fig. 4(A).
[Fig. 5] Fig. 5(A) is een rechterzij aanzicht van 5 de tandwielafdekking van de overbrenging uit fig. 1. Fig. 5(B) is een aanzicht volgens de pijl B in fig. 5(A).
[Fig. 6] is een aanzicht op grotere schaal van de richtingsgeleider en de omgeving ervan volgens fig. 2.
[Fig. 7] is een doorsnedeaanzicht langs de lijn 10 VII-VII in fig. 2.
[Fig. 8] is een aanzicht van het eerste orgaan van de richtingsgeleider volgens de lijn VIII in fig. 6.
[Fig. 9] is een aanzicht dat aangeeft dat de ketting stagneert in de nabijheid van de richtings-15 geleider.
[Fig. 10] Fig. 10(A) is een aanzicht op grotere schaal van de spanrol en de omgeving ervan volgens fig. 4(A) en fig. 10 (B) is een aanzicht van de spanrol volgens de lijn B in fig. 10(A) .
20
Beschrijving van de verwijzingscijfers 12 trapas 15 uitgangas 20 overbrengingshuis 25 32 aandrijftandwiel 41-47 overbrengingstandwielen 50 richtingsgeleider 51 richtingsgat 53a geleidingsrol 30 58 buitenomtreksoppervlak 58b, 58c deel met kleine diameter 59b, 59c uitstekende delen 65 begrenzingorgaan 4 12 * fc 80 derailleur 82 geleidingsrol 92 spanrol B rijwiel 5 T overbrenging C ketting
In het volgende zullen uitvoeringsvormen van de uitvinding aan de hand van de figuren 1 tot 10 worden 10 beschreven.
In figuur 1 heeft een rijwiel B uitgerust met een overbrenging T zoals beschreven wordt in de onderhavige uitvinding een frame F, een door een pedaal aangedreven trapas 12 en een overbrengingssysteem dat het 15 vermogen van de trapas 12 overbrengt naar het achterwiel Wr als aangedreven wiel. Dit overbrengingssysteem omvat: een overbrenging T; een uitgangsas 15 die geroteerd wordt na het ondergaan van een snelheidsverandering door de overbrenging T, en een aandrijvend vermogens overbren-20 gingsmechanisme, dat vermogen overdraagt vanaf de uitgangsas 15 naar het achterwiel Wr.
Het rijwiel B heeft een frame F en een draaiarm 10. Het frame F omvat: een stuurkolom 1, die stuurbaar voorvorken 6 ondersteunen, die zwenkbaar een voorste wiel 25 Wf aan de onderzijde ervan dragen en stuurarmen 7 aan de bovenzijde hebben; een gevorkt hoofdframe 2 dat zich hellend naar achteren vanuit de stuurkolom 1 uitstrekt, een onderste buis 3 die zich hellend naar achteren vanaf het vooreinde van het hoofdframe naar beneden uitstrekt; 30 een paar benedenste buizen 4 (links en rechts) die het achtereinde van de benedenste buis 3 verbindt met het achtereinde van het hoofdframe 2 en een zadelframe 5 dat van het hoofdframe 2 uitgaat en het zadel 8 steunt.
< » 13
In de beschrijving en conclusies, corresponderen de bovenzijde, benedenzijde, voorzijde, achterzijde, links en rechts respectievelijk met de bovenzijde, de benedenzijde, de voorzijde, achterzijde, linker- en rechterzijde 5 van het rijwiel B. Eveneens betekent de "axiale richting" de richting van de rotatiemiddenlijn L3 van de overbren-gingstandwielen 41 tot 47 en de uitdrukking "zijdelings gezien" dat iets wordt "waargenomen vanaf de axiale richting".
10 Op een zwenkas 9 (zie fig. 4(A)) op een paar achterste delen 2a van het hoofdframe 2, worden de vooreinden van een paar zwenkarmen (links en rechts) 10 die zwenkbaar het achterwiel Wr aan het achtereinde steunen, draaibaar aangebracht door middel van een lager 15 11 (zie fig. 4(A)). De draaiarmen 10 zijn beide verbonden via de ophanging S met een hoofdframe 2 zodat ze tezamen met het achterwiel Wr rond de zwenkas 9 omhoog of omlaag kunnen zwenken.
De overbrenging T en een hoofdas 12a van de 20 trapas 12 en de uitgangsas 15 die roteerbaar worden gedragen door de overbrenging T zijn opgesteld in het midden van het rijwiel B, te weten tussen het voorwiel Wf en het achterwiel Wr, aan de onderzijde van het hoofdframe F in de ruimte tussen de achterste delen 2a van het 25 hoofdframe 2 en de benedenste buizen 4. Het eerdergenoemde aandrijvende vermogensoverbrengingsmechanisme is gelegen aan de rechterzijde van de overbrenging T.
Zoals blijkt uit de figuren 2 tot 4(A) heeft de overbrenging T een metalen overbrengingshuis 20 bestaande 30 uit een paar huisdelen (links en rechts), een eerste huisdeel 21 en een tweede huisdeel 22 die vloeistofdicht zijn gekoppeld door middel van een afdichtorgaan 2 3 (zie. fig. 7) met behulp van een bout NI (zie fig. 7) op de • .
• · 14 naafdelen 21a en 22a (zie fig. 7) die aan hun omtrekken zijn aangebracht. Het overbrengingshuis 20 is vastgezet op het hoofdframe 2 en de benedenste buizen 4 op een paar bevestigingsuitsteeksels (fig. 2 toont de uitsteeksels 21b 5 van het eerste huisdeel 21) die zijn gevormd aan de omtrek van de huisdelen 21 en 22 met behulp van de bouten N2 (zie fig. 1).
De trapas 12 omvat: een hoofdas 12a die steekt door het benedendeel van het overbrengingshuis 20 in de 10 linker/rechterrichting; en een paar krukarmen 12b die respectievelijk met de linker- en rechtereinddelen van de hoofdas 12a gekoppeld zijn en naar buiten uitsteken vanuit het overbrengingshuis 20. De trapas 12 wordt roteerbaar gesteund door de eerste en tweede huisdelen 21 en 22 onder 15 tussenkomst van een paar lagers 14. Een pedaal 13 (zie fig. 1) is roteerbaar verbonden met elke van de krukarmen 12b.
De uitgangsas 15 is in voorwaartse richting omhoog vanuit de hoofdas 12 hellend opgesteld en de 20 zwenkas 9 is enigszins boven de hoofdas 12a opgesteld zodanig dat de rotatie middenlijn L2 van de uitgangsas 15 en de middenlijn van de zwenking van de zwenkarmen 10 evenwijdig aan elkaar zijn en eveneens evenwijdig met de rotatiemiddenlijn LI van de trapas 12 en dus zich bevinden 25 binnen de rotatiebaan van de krukarmen 12b. Aangezien de hoofdas 12a en de uitgangsas 15 zijn geplaatst tussen het voorwiel Wf en het achterwiel Wr zijn ze dichterbij elkaar dan in een rijwiel waarvan de uitgangsas coaxiaal verloopt met het achterwiel.
30 De zwenkas 9 die bevestigd en vastgezet is op het hoofdframe 2, loopt door een gat in een zwenkkraag 16 die axiaal in verbinding staat met de uitsteeksels 21c en 22c die zijn gevormd binnen de eerste en tweede huisdelen * * 15 21 en 22 en de eerste en tweede huisdelen 21 en 22 ondersteunen. Beide einden 16a en 16b van de zwenkkraag 16, die bestaan uit axiaal opgestelde cilinders met verschillende buitendiameters, hebben een grotere diameter 5 dan het centrale deel 16c met een kleine diameter.
Tengevolge van de grotere diameter van de einddelen 16a en 16b is de zwenkkraag 16 sterk genoeg om de bevestigings-belasting van de zwenkas 9 te dragen en ten gevolge van de kleinere diameter van het centrale deel 16c is de zwenk-10 kraag 16 van een laag gewicht en kan het de interferentie met het aandrijftandwiel 32 en de ketting C vermijden waardoor de overbrenging T compact is.
Volgens de figuren 1 en 4, is de uitgangsas 15 ondergebracht in het overbrengingshuis 20 en heeft een 15 einddeel 15a dat rechts uitsteekt vanaf het tweede huisdeel 22 en een uitgangsaandrijvend tandwiel 17 als uitgangsaandrijfrotatiemiddel heeft dat is gekoppeld met het einddeel 15a. Een ketting 19 als een flexibele eindloze overbrengingsverbinding is gewikkeld rond het 20 aandrijftandwiel 17 en een aangedreven tandwiel 18, dat verbonden is met het achterwiel Wr. Het aandrijvende tandwiel 17, het aangedreven tandwiel 18 en de ketting 19 vormen bovengenoemde aandrijvende overbrengingsmechanismen.
25 Zoals blijkt uit de figuren 1, 3 en 5, is een tandwiel bescherming 24 welke gedeeltelijk het aandrijftandwiel 17 en de ketting 19 aan de bovenzijde, achterzijde en rechterzijde afdekt, bevestigd aan het overbrengingshuis 20. Gelegen binnen de baan van de 30 krukarm rotatiebeweging, omvat de tandwielbescherming 24: een bovenwand 24a die het aandrijvende tandwiel 17 afschermt en de ketting 19 aan de bovenzijde, een achterwand 24b welke gelegen is naast de hoofdas 12a van
« I
16 de trapas 12 en dekt het aandrijvende tandwiel 17 aan de achterzijde af; een zijwand 24c die de rechterzijde afdekt; en een paar bevestigingsuitsteeksels 24d waar doorheen bouten steken die gedraaid moeten worden in het 5 tweede huisdeel 22. Eveneens zijn in de tandwielafdekking 24 gaten 25a en 25b aangebracht waar doorheen de ketting 19 loopt, tussen de bovenwand 24a en de achterwand 24b en tussen de beide bevestigingsdelen 24d. Deze tandwiel-afschermende afdekking 24 voorkomt dat de voet van de 10 fietser die de pedalen aandrijft in contact komt met het aandrijvende tandwiel 17 en de ketting 19.
In het volgende zal een verdere verduidelijking worden gegeven van de overbrenging T.
Volgens de fig. 2 tot 4, omvat de overbrenging 15 T: een overbrengingshuis 20; een ketting type overbrengingsmechanisme Ml en een tandwiel omschakelmechanisme M2 welke het overbrengingsmechanisme Ml in de gewenste positie brengt zoals wordt beschreven in de tandwiel-omschakelverrichting. Het overbrengingsmechanisme Ml en 20 een derailleur 70 (nog later verduidelijkt) als een component van het tandwielomschakelmechanisme M2 zijn ondergebracht in het overbrengingshuis 20.
Het overbrengingsmechanisme Ml omvat: een een-richtingen koppeling 30; een kogelsleuf 31 als een 25 . glijmechanisme; een aandrijvend tandwiel 32; een samenstel 40 van overbrengingstandwielen bestaande uit een aantal overbrengingstandwielen 41 tot 47; een eindloze overbren-gingsketting C; en een richtingsgeleider 50 en een begrenzer 65.
30 In het aandrijvende tandwiel 32, zijn een paar cirkelvormige kunststof hars zijplaten 32b die het ontkoppelen van de ketting C voorkomen aangebracht aan weerszijden van de tand 32a teneinde aan te grijpen aan de < * 17 ketting C. Aangezien de zijplaten 32b van kunsthars zijn gemaakt, heeft het aandrijftandwiel 32 een laag gewicht.
De hoofdas 12a van de trapas 12 die door de fietser roterend wordt aangedreven, is door middel van de 5 een-richting koppeling 30 aandrijvend verbonden met het aandrijftandwiel 22 dat coaxiaal is aangebracht. De een-richting koppeling 30 omvat: een binnenste koppelingsdeel 30a dat bestaat uit een deel van de hoofdas 12a; een buitenste koppelingsdeel 30b met een pal vertand binnen-10 omtrek; een koppelingselement 30c bestaande uit een klauw die in het pal vertandingsmechanisme grijpt en is gelegen tussen het binnenste koppelingsdeel 30a en het buitenste koppelingsdeel 30b, en waarbij het de rotatiebeweging van de trapas 12 overdraagt alleen in de normale 15 rotatierichting A (in het volgende genoemd de normale rotatierichting van de verschillende assen en tandwielen bij een normale rotatie van de trapas 12 aangeduid door het symbool A) op het aandrijftandwiel 32.
De kogelgleuf 31 die het mogelijk maakt dat het 20 aandrijftandwiel 32 beweegt in de richting van de rotatiemiddenlijn LI van de hoofdas 12a (hetgeen correspondeert met de axiale richting) en roteert tezamen met het buitenste koppelingsdeel 30b van de een-richtingen koppeling 30, is gelegen tussen de een-richtingen 25 koppeling 30 en het aandrijftandwiel 32. De kogelgleuf 31 omvat: een binnenste cilinder 31a die integraal gekoppeld is met het buitenste koppelingsdeel 30b via een verbindingspen 33 en die roteerbaar wordt gesteund op de buitenomtrek van de hoofdas 12a onder tussenkomst van een 30 lager 34; een buitenste cilinder 31b die coaxiaal verloopt met de binnenste cilinder 31a naar buiten in de radiale richting van de binnenste cilinder 31a en die integraal is gekoppeld met het aandrijftandwiel 32, en een aantal η » 18 kogels 31c die gelegen zijn tussen de binnenste cilinder 31a en de buitenste cilinder 31b en zodanig zijn ondergebracht dat ze kunnen rollen over drie paren groeven in de binnenste cilinder 31a en de buitenste cilinder 31b, 5 welke groeven zich evenwijdig uitstrekken aan de rotatiemiddenlijn LI. Alhoewel de buitencilinder 31b en het aandrijftandwiel 32 samen roteren met de binnenste cilinder 31 via de kogels 31c, kunnen ze dus in axiale richting bewegen terwijl de binnenste cilinder 31a niet in 10 axiale richting beweegbaar is.
De in het overbrengingshuis 20 aanwezige smeerolie wordt gebruikt voor het smeren van delen van de overbrenging T die moeten worden gesmeerd, zoals de ketting C, de verschillende tandwielen 32, 41 tot .47 die 15 de ketting C aangrijpen, glijdelen van de trapas 12, de een-richtingen koppeling 30, de kogelgleuf 31 en andere glijdelen. Om deze reden is de smeerolie ondergebracht in het benedenste deel van het overbrengingshuis 20, zodat de buitenomtrek van het aandrijftandwiel 32 met inbegrip van 20 de tanden ervan ligt onder het olieniveau 36. Druppels smeerolie die opgepompt worden door het aandrijftandwiel 32 en de ketting C. en smeerolie die zich hecht aan de ketting C worden toegevoerd aan de verschillende te smeren delen.
25 Een aantal overbrengingstandwielen met ver schillende buitendiameters (cirkeldiameters) in deze uitvoeringsvorm zeven overbrengingstandwielen 41 tot 47 zijn vastgezet op de uitgangsas 15, die roteerbaar gesteund wordt door het overbrengingshuis 20 met behulp 30 van een aantal door de huisdelen 21 en 22 gesteunde lagers 35 respectievelijk, zodanig dat ze integraal roteren met de uitgangsas 15 en coaxiaal verlopen met die uitgangsas 15. De rotatiemiddenlijn L3 van de overbrengingstandwielen • » 19 41 tot 47 vallen derhalve samen met de rotatiemiddenlijn L2 van de uitgangsas 15, die evenwijdig aan de rotatie-middenas LI verloopt. Alle overbrengingstandwielen 41 tot 47 zijn axiaal opgesteld in oplopende volgorde van 5 snelheid en in aflopende volgorde van diameter, van het laagste snelheid 1-snelheids overbrengingstandwiel 41 naar het hoogste snelheid 7-snelheids overbrengingstandwiel 47.
De ketting C is rond het aandrijvende tandwiel 32 en een actief tandwiel als een van de overbrengings-10 tandwielen (41 tot 47) gelegd, welk tandwiel gekozen is uit een van het samenstel 40 van overbrengingstandwielen door het tandwiel omschakelingsmechanisme M2 (in het volgende genoemd een "actief tandwiel"). De uitgangsas 15 wordt geroteerd door de trapas 12 met een tandwiel-15 verhouding die wordt bepaald door het actieve tandwiel dat door middel van de ketting C aandrijvend verbonden is met het aandrijftandwiel 32.
Zoals blijkt uit de figuur 2 en de figuren 6 tot 9, is een richtingsgeleider 50 geplaatst tussen het 20 aandrijvende tandwiel 32 en het samenstel 40 van overbrengingstandwielen, meer in het bijzonder aan de strak staande zijde van de ketting C die aangedreven wordt door het normaal roterende aandrijftandwiel 32 nabij het inloopdeel van het aandrijftandwiel 32, waarbij wanneer 25 een stilstaand deel Cl (zie fig. 9), een buitengewoon slap of dubbelgevouwen deel van de ketting C ontstaat wanneer de spanning op de strakke zijde van de ketting verminderd wordt, voorkomen wordt dat het stilstaande deel Cl wordt aangegrepen in het aandrijftandwiel 32.
30 De richtingsgeleider 50 omvat: een geleidings- deel 52 dat een enigszins grotere axiale breedte heeft dan de breedte van de axiale verplaatsing van de ketting wanneer deze gewikkeld is rond een overbrengingstandwiel .
.
20 k > 41 tot 47 van het cluster 40 en vormt een richtingsopening 51 waardoorheen de ketting C heen loopt, en een begrenzer 60 die voorkomt dat de ketting C als deze losraakt van een overbrengingstandwiel (41 tot 47) naar binnen beweegt 5 (naar binnen van de baan van de ketting).
Het geleidingsdeel 52 dat het stilstaande deel Cl van de ketting C hetwelk de geleider 50 nadert geleid zodanig dat het door het richtingsgat 51 loopt is samengesteld uit: een buitenste geleider 53 als een eerste 10 geleider die gelegen is buiten de ketting C (buiten dé baan van de ketting) ten opzichte van het richtingsgat 51; een binnenste geleider 54 als een tweede geleider die gelegen is binnen de ketting C ten opzichte van het richtingsgat 51; en zijgeleiders 55 en 56 die zijn ge-15 plaatst aan weerszijden van het richtingsgat 1 in axiale richting daarvan. De buitengeleider 53 die het richtingsgat 51 vormt tezamen met de binnenste geleider 54 en de zijgeleiders 55 en 56 is samengesteld uit: een geleidingsrol 53a als een invoerdeel dat ligt nabij het 20 cluster 40 van overbrengingstandwielen en de ketting C geleid naar het richtingsgat 51 om een invoer 51a te vormen van het richtingsgat 51; en een buitenste deel 53b dat ligt nabij het aandrijftandwiel 32 om een uitgang 51b van het richtingsgat 51 te vormen.
25 Het uitvoergedeelte 53b, de binnenste geleider 54, de begrenzer 60 en de linker zijgeleider 55 zijn integraal opgebouwd als een afzonderlijk eerste orgaan, en de tweede zijgeleider 56 is als een tweede orgaan opgebouwd. Het eerste orgaan en het tweede orgaan en de 30 geleidingsrol 53a zijn vervaardigd van zelfsmerende of lage wrijving synthetische hars. De eerste en tweede organen zijn gekoppeld met het eerste huisdeel 21 door middel van een paar bouten M3 die door binnenste gaten van * t ft f 21 een paar kragen 62 lopen die ingestoken zijn in de organen, zodat de richtingsgeleider 50 vastgezet is op het overbrengingshuis 20. De zijgeleider 56 is derhalve losmaakbaar met het eerste orgaan gekoppeld. De gelei-5 dingsrol 53a wordt roteerbaar gesteund door middel van een lager 57b door een steunas 57a waarvan beide einden worden gesteund door de zijgeleider 55 en het eerste huisdeel 21 aan de linkerzijde en door de zijgeleider 56 en het tweede huisdeel 22 aan de rechterzijde.
10 De geleidingsrol 53a heeft een buitenomtrek 58 als een eerste geleidingsoppervlak,dat het stilstaande deel Cl van de ketting C geleid zodanig dat het wordt gericht, terwijl het buitenomtrekdeel 58 in axiale richting een deel heeft met grote diameter 58a als een 15 basisgedeelte aan de zijde van het overbrengingstandwiel 47 met de kleinste buitendiameter, en een kleiner diametergedeelte 58b, 58c aan de zijde van het overbrengingstandwiel 41 met de grootste buitendiameter, dat meer ten opzichte van de ketting C naar buiten is gelegen dan 20 het deel 58a met de grote diameter.
Het deel met kleine diameter 58b, 58c welke in diameter kleiner is dan de grotere diameter van het deel 58, bestaat uit: het deel 58c met de kleinste diameter als het meest buitenliggende deel, en waarbij een tapsgewijs 25 verlopend deel 58b als het overgangsdeel continu overgaat van het deel 58a met grote diameter naar het deel 58c met kleinere diameter. De diameter van het tapsgewijs verlopend deel 58 neemt continu af van het deel met de grote diameter naar het deel 58c met de kleinste diameter. 30 De binnenste geleider 54 heeft een tweede geleidingsoppervlak 59 dat het stilliggende deel Cl van de ketting geleidt zodanig dat het in de juiste richting gaat, waarbij het geleidingsoppervlak 59 in axiale • , * > 22 richting omvat: een begeleidingsdeel 59d dat dichter bij de invoerzijde van de ketting C ligt dan het richtingsgat 51 en de ketting C begeleidt naar het richtingsgat 51; en een basisdeel 59a dat gelegen is aan de zijde van het 5 overbrengingstandwiel 47 met de kleinste buitendiameter en de delen 59b, 59c die gelegen zijn aan de zijde van het overbrengingstandwiel 41 met de grootste buitendiameter dat uitsteekt naar het deel 58b, 58c met de kleinste diameter, welke respectievelijk corresponderen met het 10 deel 58a met de grotere diameter en het deel 58b, 58c met de kleinere diameter teneinde het richtingsgat 51 te vormen tezamen met het deel 58a met de grote diameter en het deel 58b, 58c met de kleine diameter van de gelei-dingsrol 53a. Het deel 59b, 59c bestaat uit het grootste 15 deel 59c dat gericht is naar het deel 58c met de kleinste diameter en het overgangsdeel 59b dat gericht is naar het tapsgewijs verlopend deel 58b, welke respectievelijk corresponderen met het deel 58c met de kleinste diameter en het tapsgewijs verlopende deel 58b.
20 Het deel 58a met de grote diameter en een basisdeel 59a, het tapsgewijs verlopende deel 58b en het overgangsdeel 59b, en het deel 58c met de kleine diameter en het deel met de grootste diameter 59c die tegenover elkaar liggen, houden de breedte D van het richtgat 51 in 25 de richting van een binnenwaartse of buitenwaartse verplaatsing van de ketting C bij het omschakelen van de ketting C tussen het samenstel 40 van overbrengingstandwielen op elke axiale positie vrijwel constant.
30 De tandwielomschakelposities die ingenomen wordt door de overbrengingstandwielen van het cluster 40 zijn verdeeld in twee groepen, lage snelheidsposities en hoge snelheidsposities. Wanneer de ketting C niet stilligt, is * .
* ί 23 de ketting C gewikkeld rond de overbrengingstandwielen 41, 42 en rond hét overbrengingstandwiel 43 als actief tandwiel bij lage snelheden (te weten lage snelheids overbrengingstandwielen) komt deze ketting respectievelijk 5 in contact met het deel met de kleinste diameter 58c en het tapsgewijs verlopende deel 58b van de geleidingsrol 53 om een lichte spanning te verkrijgen (het deel van de ketting C dat loopt rond het tandwiel 41 is aangegeven door de onderbroken lijn in figuur 6). Wanneer de ketting 10' C gewikkeld is rond de overbrengingstandwielen 44 tot 47 als actieve tandwielen bij hoge snelheidsposities (te weten hoge snelheids overbrengingstandwielen) komt de ketting in contact met het basisdeel 59a van de binnenste geleider 54 om deze ketting een kleine spanning te 15 verlenen (een deel van de ketting C dat ligt rond het overbrengingstandwiel 47 is aangegeven in figuur 6 met de getrokken lijn) om te voorkomen dat de ketting C slap wordt op zijn gespannen zijde.
Wanneer de ketting. C niet stilligt, komt de 20 ketting C die ligt rond de overbrengingstandwielen 41, 42 en rond het overbrengingstandwiel 43 niet in contact met het grootste deel 59c en het overgangsdeel 59b van de binnenste geleider 54 respectievelijk, en komt de ketting C die gelegd is rond de overbrengingstandwielen 44 tot 47 25 niet in contact met het deel met de grootste diameter 58:a van de geleidingsrol 53a.
Anderzijds, komt, wanneer de ketting C stilligt, zoals is aangegeven in figuur 9, de ketting die gelegd is rond de overbrengingstandwielen 41, 42, rond het tandwiel 30 43 en rond de overbrengingstandwielen 44 en 47 respectie velijk in contact met het deel met de kleinste diameter 58c, het tapsgewijs verlopende deel 58b en het deel 58a met de grote diameter van het geleidingsoppervlak 58 van * ( * > 24 de geleidingsrol 53 en komt in contact met het begelei-dingsgedeelte 59, het grootste deel 59c, het overgangsdeel 59b en het basisdeel 59a van het geleidingsoppervlak 59 van de binnenste geleider 54 en wordt het stilliggende 5 deel Cl zodanig geleid dat de ketting C door het richtgat 51 loopt.
De begrenzer 60 die gelegen is in een positie waarin hij de overbrengingstandwielen 41 en 47 gezien van opzij overlapt, strekt zich uit vanaf de binnenste 10 geleider 54 naar de overbrengingstandwielen 41 tot 47 en heeft een einddeel 60a waarin evenveel groeven 60b zijn aangebracht waar doorheen de tanden afzonderlijk van de overdrachtstandwielen 41 tot 47 lopen als er overdrachts-tandwielen 41 tot 47 zijn.
15 Wanneer het rijwiel B in een korte tijdsduur sterk omhoog en omlaag beweegt, bijvoorbeeld vanwege een weg met een slecht oppervlak, en ook indien een verticale trilling op de gespannen zijde van de ketting C of een vibratie naar binnen of buiten van de ketting (hierna 20 "naar binnen/naar buiten") zich voordoet, komt de ketting in aanraking met de buitengeleider 53 en de binnengeleider 54, welke de amplitude van de trilling beperkt en derhalve vibratie van de ketting C onderdrukt en het mogelijk maakt dat de ketting C gericht door het richtgat 51 loopt zodat 25 de ketting C soepel loopt.
Tijdens de beweging van het rijwiel B wanneer de ketting C een stilstaand deel Cl heeft ten gevolge van een vermindering van de spanning op de gespannen zijde van de ketting C, bijvoorbeeld wanneer het rijwiel B in voor-30 waartse richting in vrijloop beweegt met de trapas stilstaand of roterend in tegengestelde richting, wordt het aandrijvende tandwiel 32 door de ketting C in de normale rotatierichting A geroteerd ten gevolge van het
-A
25 *· .» koppel dat overgedragen wordt vanaf het achterwiel Wr naar het overbrengingstandwielcluster 40 via het aandrijvende overdrachtsmechanisme en de uitgangsas 15. Het kan op dit moment gebeuren dat de spanning aan de strak gespannen 5 zijde van de ketting C vermindert en dat een stilstaand deel Cl wordt gevormd aan de gespannen zijde, met name wanneer het rijwiel B in voorwaartse richting beweegt onder een omstandigheid dat de trapas 12 plotseling stilgehouden wordt of wordt geroteerd in tegengestelde 10 richting volgend op zijn normale rotatie, waardoor het mogelijk wordt dat de ketting C aanzienlijk slapper wordt en een gevouwen stilliggend deel Cl wordt gevormd aan de inloopzijde van de ketting in het aandrijvende tandwiel 32, en dat in een dergelijk geval zonder de richtings-15 geleider 50, het stilliggende deel Cl in het tandwiel 32 vastloopt.
Zelfs indien echter een stilliggend deel Cl wordt gevormd aan de gespannen zijde komt ten gevolge van de aanwezigheid van de geleider 50 het stilliggende deel 20 Cl in contact met de buitenste geleider 53 en de binnenste geleider 54 en wordt dus zodanig geleid dat de ketting C door het richtgat 51 beweegt en soepel loopt.
In de figuren 1 tot 4 omvat het tandwiel omschakelmechanisme M2 een tandwielomschakel bedienings-25 mechanisme 70, en een derailleur 80 als omschakelmechanisme, welke de ketting C omschakelt van het ene tandwiel naar het andere tandwiel van het tandwiel-samenstel 40 zoals is beschreven in de tandwiel omschakelverrichting door het mechanisme 70. De ketting C 30 wordt rond het aandrijftandwiel 32, een actief tandwiel en een geleidingsschijf 82 en een spanrol 92, die beide gelegen zijn aan de slappe zijde van de ketting C die -t 26
* J
wordt aangedreven door de normale rotatie van de trapas 12.
Het tandwielomschakel bedieningsmechanisme 70, welke verbonden is met de derailleur 80, de 5 overbrengingskast 20 omvat: een tandwiel omschakelbedie-ningsorgaan 71 (zie fig. 1) zoals een door de berijder te bedienen hefboom; en een kabel 72 als een bedienings-overdrachtsorgaan, dat het tandwiel omschakelbedie-ningsorgaan 71 verbindt met de derailleur 80 om de werking 10 van het tandwiel omschakelingsbedieningsorgaan 71 over te dragen aan de derailleur 80.
De bedieningskabel 72 bestaat uit een buitenste kabel 72 in de vorm van een buigzame mantel die vastgezet is op het frame F en een buigzame binnenste kabel 72b die 15 loopt in de buitenste kabel 72a, waarbij de binnenste kabel 72d is gekoppeld met het tandwiel omschakelbedie-ningsorgaan 71 aan de benedenzijde daarvan en met de bovenzijde van de derailleur 80.
Wanneer de bedieningskabel 72 is aangebracht in 20 de overbrengingskast 20 voor het insteken van de bedieningskabel 72 in een in het eerste huisdeel 21 aangebrachte pakkingsring 74, wordt een deel van de bedieningskabel 72 nabij het boveneinde ingestoken in een cilindrische buis 73 die vergrendeld is aan een houdorgaan 25 81a met een uitsparing aan de onderzijde 81 van de derailleur 80, zodat de bedieningskabel 72 en de buis 73 met elkaar verbonden zijn. Onder deze omstandigheid, is de buitenkabel 72a die vanaf een einde 73a van de insteekbuis 73 is ingebracht, vergrendeld met de buis 73, en loopt de 30 binnenkabel 72b die ingebracht is in de buitenkabel 72a via een gat aan het andere einde 73b van de buis 73 tot buiten de buis 73. Vervolgens wordt de buis 73 met de bedieningskabel 72 daarin ingebracht in de ring 54 vanaf -4 27 ft a de buitenzijde van het eerste huisdeel 21 en daar vast-gehouden door het vasthoudorgaan 81a. Op dit tijdstip loopt de binnenkabel 32b door een gat in de bodem van het vasthoudorgaan 81a voordat een aangrijpend deel aan zijn 5 uiteinde is vergrendeld met een verbindingsorgaan 83b van een parallel verbindingsmechanisme 83. Aangezien de bedieningskabel 72 loopt door het overbrengingshuis 20 en wordt vastgehouden door het vasthoudorgaan 81a, als een integraal deel met de buis 73, en derhalve is ingebracht 10 in de ring 74 die aangebracht is aan het huisdeel 20 tezamen met de buis 73, is het gemakkelijk om de bedieningskabel 72 te bevestigen aan de derailleur 80.
Zoals blijkt uit de fig. 2 tot 4 omvat de boven de hoofdas 12a van de trapas 12 gelegen derailleur 80: een 15 cilindrisch bodemdeel 81 dat integraal gevormd is met het houdorgaan 81a dat bevestigd is aan en wordt bevestigd op de huisdelen 21 en 22 en dat de buitenste kabel 72a vasthoudt; een geleidingsrol 82 die wanneer de ketting C omgeschakeld wordt tussen de overdrachtstandwielen 41 tot 20 47, de ketting C geleid zodanig dat deze rond een actief tandwiel wordt gelegd, een houder H die roteerbaar de geleidingsrol 82 steunt; een parallel verbindingsmechanisme 83 met een paar verbindingsorganen 83a en 83b welke het bodemdeel 81 en de houder H met elkaar verbinden 25 en de houder H en de geleidingsrol 82 in axiale richting en in radiale richting ten opzichte van de rotatiemidden-lijn L3 verplaatsen zoals is beschreven bij de tandwiel-omschakelbediening door het tandwiel omschakelbedienings-mechanisme 70 en een spanner 84 die de spanning van de 30 ketting C instelt.
De houder H bestaat uit: een eerste houderdeel 86 en een tweede houderdeel 87 die aan weerszijden in axiale richting van de geleidingsrol 82 zijn gelegen en 28 ‘ i 4 i een rotatiemiddenlijn L4 hebben die evenwijdig verloopt aan de rotatiemiddenlijn L3 aan de linker- en rechterzijde respectievelijk en die zijn gekoppeld met een paar klinknagels 85a en 85b; en een ondersteunend deel 88 die 5 roteerbaar de geleidingsrol 82 steunen. Het steunende deel 88 steunt zwenkbaar een paar armen, te weten eerste armdeel 95 en een tweede armdeel 96, hetgeen nog later wordt beschreven.
Het tweede houderdeel 87 omvat: een koppelings-10 deel 87a dat naar buiten in radiale richting van de geleidingsrol 82 is gelegen en zwenkbaar is gekoppeld met het paar verbindingsorganen 83a en 83b van het parallelle verbindingsmechanisme 83; en een veerhuis 87b dat gelegen is aan de rechterzijde van de geleidingsrol 82 en een 15 spanveer 93 bevat. De verbindingsorganen 83a en 83b zijn zwenkbaar aangebracht aan het bodemdeel 81 door middel van een paar steunassen 91 op het bodemdeel 81, en wanneer deze worden bediend door de binnenkabel 72b die vergrendeld is aan het koppelingsdeel 83b van het verbindings-20 orgaan 83b, zwenken ze rond een paar zwenklijnen die worden gedefinieerd door de steunassen 91 en geleiden de geleidingsrol 82 langs een samenstel van toegevoegde cirkels bestaande uit de toegevoegde cirkels van de overbrengingstandwielen 41 tot 47.
25 Zoals blijkt uit de figuren 2, 3 en 6, is het begrenzingorgaan 65 dat de ketting C ontvangt die is ontkoppeld van de geleidingsrol 82 voor het begrenzen van de ontkoppeling, gelegen tussen de geleidingsrol 82 en een actief tandwiel aan de uitgaande zijde van de geleidings-30 rol 82 die roteert in de normale richting A (aan de inloopzijde van de geleidingsrol 82 die in omgekeerde richting roteert), naar buiten ten opzichte van een tangent lijn die voor de toegevoegde cirkel van de
* I
» · 29 geleidingsrol 82 en de toegevoegde cirkel van het actieve tandwiel gemeenschappelijk is in de radiale richting van de geleidingsrol 82 van opzij gezien. De figuren 2 en 6 tonen een voorbeeld van een ontkoppeld deel C2 van de 5 ketting C door twee onderbroken kettinglijnen. Dit type ontkoppeling van de ketting C van de geleidingsrol 82 vindt plaats wanneer de overbrengingstandwielen 41 tot 47 niet normaal roteren, met name wanneer het rijwiel B achterwaarts beweegt, dus wanneer het overbrengings-10 tandwiel 41 tot 47 roteert in tegengestelde richting of wanneer het rijwiel stationair is, wanneer dus de overbrengingstandwielen 41 tot 47 stationair zijn.
Het begrenzingorgaan 65 ligt tussen de rotatiemiddenlijn LI van de trapas 12 en de rotatiemidden-15 lijn L3 van de overbrengingstandwielen 41 tot 47 in een positie waarin een vlak P wordt gekruist dat de rotatie-middenlijnen LI en L3 omvat en de overbrengingstandwielen 41 tot 47 overlapt gezien van opzij, en dat integraal gevormd is met het bovenste eerste deel van de 20 richtgeleider 50 die uitsteekt vanuit de begrenzer 60 naar de geleidingsrol 82. Het begrenzingorgaan 65 maakt gebruik van de richtingsgeleider 50 en is gescheiden ten opzichte van de houder H die de geleidingsrol 82 draagt.
Zoals blijkt uit fig. 8 heeft het begrenzing-25 orgaan 65 een uitsparing 66 en heeft het de vorm van een door een ribbe 67 versterkte doos en heeft verder een laag gewicht. Het contactgedeelte 68 dat in contact verkeert met de ontkoppelde ketting C, bestaat uit een vlakke wand met een contactoppervlak dat dichter ligt bij de 30 geleidingsrol 82 dan met het vlak P en ligt aan het vlak P evenwijdig en strekt zich uit over een axiaal verplaat-singsgebied van de ketting C die rond meerdere overbrengingstandwielen 43, 47 is gewikkeld.
30 *
Zoals blijkt uit de figuren 2, 3 en 10, omvat de spanner 84: een spanningsrol 92 die de ketting C aandrukt tussen het aandrijvende tandwiel 32 en de geleidingsrol 82 teneinde aan de ketting C een spanning te verlenen; een 5 arm R die gelegen is tussen de eerste en tweede delen van de houder 86 en 87 in axiale richting en die zwenkbaar gedragen wordt door de vasthouder 88 van de houder H en roteerbaar de spanrol 92 en een spanveer 93 draagt.
De spanrol 92 heeft een buitenomtreksoppervlak 10 94 als een deel voor contact met de ketting C. Het buiten omtreksoppervlak 94 bestaat uit een axiaal evenwijdig vlak, zodat bij een tandwiel omschakelverrichting door de derailleur 80, wanneer de spanrol 92 axiaal beweegt tezamen met de geleidingsrol 82, het een oppervlak vormt 15 dat het mogelijk maakt dat de ketting C zijdelings beweegt ten gevolge van een torsiewerking in de ketting C, welke optreedt omdat de spanrol 92 beweegt voor de axiale verplaatsing van het aandrijftandwiel 32 gevolgd door de axiale verplaatsing van de spanrol 92, en waarbij een 20 schakel Ca van de ketting C in contact met een buitenomtreksoppervlak 94 op een buitenbegrenzing Ca aan de binnenzijde ervan.
Het buitenomtreksoppervlak 92 dat vrijwel past in de buitenbegrenzing Cal in omtreksrichting (of van 25 opzij gezien) bestaat een gekromd oppervlak met een convex deel 94a welke passend overeenkomt met een concaaf deel van de buitenbegrenzing Cal. Dit onderdrukt het slippen van de ketting C op het buitenomtreksoppervlak in de looprichting.
30 De arm R bestaat uit: een paar armdelen, een eerste armdeel en een tweede armdeel 95 en 96, gelegen aan weerszijden van de spanrol 92 op links en rechts in axiale richting respectievelijk en gelegen tussen de eerste en I. -t X Λ 31 tweede delen van de houder 86 en 87 in axiale richting; en een dragend deel 97 dat roteerbaar de spanrol 92 draagt. Het dragende deel 97 bestaat uit een: een bout 97a als koppelmiddel voor het koppelen van de eerste en tweede 5 armdelen 95 en 96 welke het mogelijk maakt dat de spanrol 97 wordt bevestigd aan en losgemaakt wordt van de armdelen 95 en 96; en een lager 97b dat aangebracht is op de bout 97a om de spanrol 92 te dragen. De bout 97a heeft een groef voor het onderbrengen van een vasthoudring 97d, die 10 het losraken van een moer 97c die op de bout 97a geschroefd is, te verhinderen.
Voordeel trekkend uit het feit dat de spanrol 92 kan worden bevestigd aan en losgemaakt worden van de arm R, maakt deze uitvoeringsvorm gebruik van een eindloze 15 ketting C. Meer in het bijzonder wordt de eindloze ketting C gelegd rond het aandrijftandwiel 32, het overbren-gingstandwiel 41 tot 47 en de geleidingsrol 82 waarbij de bout 97a is verwijderd, de spanrol 92 verwijderd is van de arm R en de zijgeleider 56, waarbij de zijgeleider 56 van 20 de richtgeleider als het tweede orgaan (zie figuur 7) is verwijderd. Daarna wordt de spanrol 92 bevestigd aan de arm R met behulp van de bout 97a vanaf de binnenzijde van de ketting C en in de richtgeleider 50, waarbij het eerste orgaan aan het tweede orgaan is bevestigd. Dit proces 25 waarin de eindloze ketting C gelegd wordt rond de tandwielen, elimineert de noodzaak om beide einden van de ketting met elkaar te verbinden, hetgeen bij een ketting met einden nodig zou zijn. Verder wordt het verschil in koppelkracht tussen de schakels Ca verminderd.
30 De spanveer 93 die samengesteld is uit twee torsieschroefveren met verschillende diameters, plaatsen de arm R en de spanrol 92 onder voorspanning rond de rotatiemiddenlijn L4 in klokrichting zoals gezien in 32 > t * ^ figuur 2 ten gevolge van zijn veerkracht om de spanrol C tegen de ketting C te drukken.
In fig. 3 en fig. 4(A) is aangegeven dat geluiddempende platen 100 en 101 van een elastisch materiaal met 5 rubberelasticiteit die het contactgeluid tussen de ketting C en de tandwielen 41 tot 47 dat gegenereerd wordt bij omschakeling van de ketting C naar een ander tandwiel verzwakken, bevestigd op posities van de eerste en tweede huisdelen 21 en 22 waar ze het samenstel 40 van over-10 brengingstandwielen en de' geleidingsrol 82 gezien van opzij overlappen.
Deze geluidsdichte platen 100 en 101 verzwakken en verminderen het contactgeluid dat overgedragen wordt naar het overbrengingshuis 20. Zoals blijkt uit figuur 1, 15 wordt het bovengenoemde contactgeluid dat overgedragen wordt naar het holle frame 2 en het lawaai van rondvliegende kiezelstenen die tegen het hoofdframe 2 terecht komen op effectieve wijze verzwakt door een geluiddichte plaat 102 die bevestigd is aan de linker- en rechterzijde 20 van het voorste deel, hetgeen een groot gebied van het hoofdframe uitmaakt.
In het volgende zullen functies en effecten van de bovengenoemde uitvoeringsvorm worden verduidelijkt.
Wanneer de berijder de trapas 12 in de normale 25 rotatierichting A aandrijft of wanneer het rijwiel B zich in voorwaartse richting beweegt terwijl de trapas 12 in omgekeerde richting beweegt of stilstaat, worden bij het bedienen van het tandwiel omschakelbedieningsorgaan 71 de derailleur 80, de arm R en de spanrol 92 geplaatst in hun 30 basis zeven-snelheden posities zoals is aangegeven door de doorgaande lijnen in fig. 2 tot 4(A) en wordt het overbrengingstandwiel 47 uit het samenstel 40 van overbreng ings tandwiel en gekozen als het actieve tandwiel, en 33 wordt de ketting C gelegd rond het aandrijftandwiel 32 en het overbrengingstandwiel 47 in de positie zoals is aangegeven door de doorgaande lijn in fig. 3 en 4(A). De trapas 12, die roteert in de normale rotatierichting A 5 wanneer de berijder de pedalen 13 bedient, roteert het aandrijvende tandwiel 32 via de een-richtingen koppeling 30, en roteert het aandrijvende tandwiel 32 het overbrengingstandwiel 47, de uitgangsas 15 en het tandwiel 17 via de ketting C met een overdrachtsverhouding die wordt 10 bepaald door de tandwielen 32 en 47. Vervolgens roteert het aandrijvende tandwiel 17 het aangedreven tandwiel 18 en het achterwiel Wr door middel van de ketting 19.
Wanneer het tandwiel omschakelbedieningsorgaan 71 wordt bediend om als actief tandwiel bijvoorbeeld het 15 overbrengingstandwiel 41 uit de lage snelheids- overbrengingstandwielen 41 tot 46 te kiezen voor het omschakelen van de overbrenging van de zeven-snelheden positie naar een andere positie, activeert de binnenste kabel 72b het parallelle verbindingsmechanisme 83 van de 20 derailleur 80 en verplaatst het parallelle verbindingsmechanisme 83 de houder H, de geleidingsrol 82, de arm R en de spanrol 92 in axiale richting naar links en in radiale richting naar buiten ten opzichte van de rotatiemiddenlijn L3 en brengt ze in de een-snelheid 25 posities zoals is aangegeven door de onderbroken lijnen in fig. 2 tot 4(A). Daarna verplaatst de ketting C die tezamen met de geleidingsrol 82 en de spanrol 92 naar links beweegt, het aandrijftandwiel 32 in axiale richting van de hoofdas 12a van de trapas 12 naar links en brengt 30 het aandrijvende tandwiel 32 in de positie die is aangegeven door de onderbroken lijnen in fig. 3 en 4(A) . Op dit tijdstip wordt de ketting C rond het aandrijvende 34 t .* tandwiel 41 gelegd en aandrijvend gekoppeld met het aandrijvende tandwiel 32 via de ketting C.
Wanneer het tandwiel omschakelbedieningsorgaan 71 bediend wordt voor het kiezen van een hogere snelheids 5 overbrengingstandwiel (42 tot 47) voor een omschakeling vanuit deze een-snelheid positie, activeert de binnenkabel 72b het parallelle verbindingsmechanisme 83 van de de-railleur 80 en verplaatst het parallelle verbindingsmechanisme 83 de houder H, de geleidingsrol 82 de arm R en 10 de spanrol 92 in axiale richting naar rechts en in radiale richting naar binnen ten opzichte van de rotatiemiddenlijn L3, waarna de ketting C, die naar rechts beweegt tezamen met de geleidingsrol 82 en de spanrol 92, het aandrijf tandwiel 32 verplaatst naar rechts ten opzichte van 15 de hoofdas 12a en waarbij tegelijkertijd de ketting C
aangelegd wordt rond het gekozen overbrengingstandwiel (42 tot 47) .
Zoals in het voorgaande is opgemerkt, verplaatst de derailleur. 80 die geactiveerd wordt zoals is beschreven 20 bij de tandwielomschakelverrichting door het tandwiel- omschakel bedieningsmechanisme 70, de ketting C tussen de overbrengingstandwielen 41 tot 47, zodat het rijwiel B loopt met een tandwiel overbrengingsverhouding die wordt bepaald door een gekozen actief tandwiel waar de ketting C 25 om is gelegd, en het aandrijftandwiel 32.
In deze overbrenging T bestaat de richtings-geleider 50 uit de geleidingsrol 53a met een buiten-omtreksoppervlak 58 dat een stilliggend of stagnerend deel Cl van de ketting geleid, zodanig dat het wordt gericht.
30 Het buitenomtreksoppervlak 58 heeft in axiale richting een deel 58 met grote diameter aan de zijde van het overdrachtstandwiel 47 met de kleinste buitendiameter en een deel 58c met een kleine diameter aan de zijde van het V -+ 35 » overbrengingstandwiel 41 met de grootste buitendiameter. Verder heeft het een tapsgewijs verlopend deel 58b dat meer naar buiten ten opzichte van de ketting C ligt dan het deel 58a met de grote diameter, waarbij de ketting C 5 die aangelegd is rond een overbrengingstandwiel (41 tot 43) terwijl het niet stagneert, in contact verkeert met het deel 58c en met het tapsgewijs verlopende deel 58b.
Het stagnerende deel Cl van de ketting C wordt derhalve geleid door de geleidingsrol 53a van de richtingsgeleider 10 50 om bij het richtingsgat 51 terecht te komen, waardoor de stagnatie wordt opgelost en voorkomen wordt dat het stagnerende deel Cl gegrepen wordt door het aandrijf-tandwiel 32 zonder dat de stagnatie van het deel Cl is opgeheven. Aangezien de ketting C die in contact verkeert 15 met de geleidingsrol 53a wanneer het niet stagneert, in contact verkeert met het deel 58c met de kleinste diameter alsmede het tapsgewijs verlopend deel 58 van de geleidingsrol 53a kromt de ketting C minder dan wanneer in contact verkeert met het deel 58a met de grote diameter en 20 niet met het deel 58c met de kleinste diameter en het tapsgewijs verlopend deel 58, wordt de wrijving die uitgeoefend wordt door de geleidingsrol 53a op de ketting C verminderd en wordt het loopgedrag van de ketting C verbeterd.
25 De geleidingsrol 53a vormt een geleidend deel van de richtingsgeleider 50. De ketting C die aangelegd is rond het overbrengingstandwiel 41, 42 en het tandwiel 43 terwijl de ketting C niet stagneert, verkeert in contact met het deel 58c mét de kleinste diameter en het taps-30 gewijze deel 58b dat het deel 58b, 58c met de kleine diameter vormt, zodat rotatie van de geleidingsrol 53 verder het geleiden bevordert, om het stagnerende deel Cl te richten en om de stagnatie in een deel Cl te 36 % */ V» beëindigen. Verder wordt de wrijving die uitgeoefend wordt door het deel 58b, 58c met een kleine diameter op de ketting C die aangelegd is rond een lage snelheids over-brengingstandwiel (41 tot 43) terwijl de ketting C niet 5 stagneert vermindert, zodat het loopgedrag van het rijwiel B met lage snelheid overbrenging wordt verbeterd.
Aangezien het geleidingsoppervlak 59 van de binnenste geleider 52 van de richtingsgeleider 50 met het verst uitstekende deel 59c en met het overgangsuitstekende 10 deel 59b gericht zijn naar het deel met de kleinste diameter 58c en het tapsgewijs verlopende deel 58, is om de breedte D van het richtingsgat 51 in de richting van een beweging van de ketting C naar buiten of naar binnen nagenoeg constant te houden op elke axiale positie, ten 15 gevolge van de uitstekende delen 59c en 59b, de breedte D van het gat 51 met de aanwezigheid van het deel 58c met de kleinste diameter en het tapsgewijs verlopende deel 58b nagenoeg gelijk aan de breedte D van het gat 51 dat wordt begrensd door het deel met de grote diameter 58a en het 20 basisdeel 59a, hetgeen een deel is anders dan de uitstekende delen 59a en 59c van het geleidingsoppervlak 59, zodat het uitrichten plaats vindt in het deel 58c met de kleinste diameter en het tapsgewijs verlopende deel 58b. Dientengevolge wordt de wrijving door de geleidingsrol 53a 25 verminderd en wordt een juiste uitrichtingen door de richtingsgeleider 50 gewaarborgd.
Het begrenzingorgaan 65, dat de ontkoppeling van de ketting C van de geleidingsrol 82 beperkt, is gelegen tussen de geleidingsrol 82 en een actief tandwiel aan de 30 uitgangszijde van de geleidingsrol 82 die in de normale rotatierichting A roteert, buiten een tangentiële lijn die gemeenschappelijk is voor de geleidingsrol 82 en het actieve tandwiel in radiale richting van de geleidingsrol <. ··- 37 82. Indien een torsie zich voordoet in de ketting C ten gevolge van de grote axiale verplaatsing van de geleidingsrol bij het omschakelen wanneer de overbren-gingstandwielen (41 tot 47) niet normaal roteren, met name 5 wanneer het rijwiel B zich achterwaarts beweegt, en een overbrengingstandwiel 41 tot 47 roteert in omgekeerde richting of wanneer het rijwiel stationair is of de tandwielen 41 tot 47 stilstaan, neemt de wrijving tussen de schakels van de ketting C toe en indien vanwege de 10 torsie het moeilijk wordt voor de ketting C om aan te leggen rond de geleidingsrol 82 en de ketting C ontkoppelt van de rol 82, komt de begrenzer 65 in contact met de ketting C om de mate van een koppeling van de ketting te verminderen zodat het loopgedrag van de ketting C om de 15 geleidingsrol 82 verbeterd wordt.
Aangezien het begrenzingorgaan 65 ligt tussen de rotatiemiddenlijn LI en de rotatiemiddenlijn L3, in een zodanige positie dat de overbrengingstandwielen 41 tot 47 gezien van opzij worden overlapt, en het orgaan ligt in de 20 ruimte tussen de rotatiemiddenlijnen LI en L2, behoeft de afstand tussen de trapas 12 en de overbrengingstandwielen 41 tot 47 niet te worden vergroot ten gevolge van de aanwezigheid van het begrenzingorgaan 65. Het is derhalve mogelijk om het begrenzingorgaan 65 aan te brengen en het 25 compacte gedrag van de overbrenging T te handhaven.
Aangezien het begrenzingorgaan 65 integraal gevormd is met de richtingsgeleider 50, wordt de overbrenger T voorzien van een begrenzingorgaan 65 verkregen zonder een vergroting van het aantal compo-30 nenten. Aangezien het begrenzingorgaan 65 de richtingsgeleider 50 toepast en is gescheiden van de houder H die de geleidingsrol 82 draagt, is het orgaan dat axiaal verplaatst tezamen met de geleidingsrol 82 bij het * *.
*. s4 38 omschakelen, lichter dan wanneer het begrenzingorgaan 65 integraal gevormd is met de houder H, hetgeen een snellere verplaatsing van de geleidingsrol 82 mogelijk maakt en het bedrijf van de tandwielomschakeling verbetert, te weten 5 het gemak en de betrouwbaarheid van de tandwielomschakeling.
Aangezien het buitenomtreksoppervlak 94 van de spanrol 92, die in contact moet komen met de ketting C, bestaat uit het oppervlak dat het mogelijk maakt dat de 10 ketting C axiaal beweegt en de ketting C axiaal verplaatst wordt over een groot gebied in omtreksrichting van de spanrol 92 gedurende een axiale verplaatsing van de spanrol 2 bij een tandwielomschakeling, neemt de torsie in de ketting C af en neemt ook de wrijving tussen de 15 schakels Ca van de ketting C af, zodat de ketting C zich gemakkelijk rond het buitenoppervlak 94 van de spanrol 92 kan aanleggen. De ketting C loopt op evenwichtige wijze rond de spanrol 92 en het loopgedrag van de ketting C wordt verbeterd en ook omdat het loopgedrag van de ketting 20 C die loopt naar de geleidingsrol 82 verbetert, wordt de omschakelverrichting verbeterd.
Aangezien het overbrengingshuis 20 geplaatst is tussen het voorwiel Wf en het achterwiel Wr van het rijwiel B en in de overbrenging T gelegen in het midden 25 van het rijwiel B zijn een aandrijftandwiel 32 en het overbrengingssamenstel van tandwielen 40 dichtbij elkaar waardoor de torsiekracht in de ketting C die optreedt bij het omschakelen aanzienlijk kan zijn. De spanrol 92 reduceert echter in hoge mate de torsie en derhalve loopt 30 de ketting C op evenwichtige wijze over de spanrol 92. Het loopgedrag van de ketting C wordt derhalve in de overbrenging T in het midden van het rijwiel B verbeterd.
* * 39
Een gedeeltelijk gewijzigde versie van de bovengenoemde uitvoeringsvorm wordt in het volgende aangegeven waarbij de aandacht uitgaat naar de wijzigingen .
5 Een eerste geleider behoeft niet een rol te zijn maar een orgaan dat niet kan roteren. De tweede geleider kan uit een rol bestaan. Het teruggetrokken deel kan worden aangebracht in de binnenste geleider en gelegen zijn nabij de ketting c.
10 Het begrenzingorgaan kan voorkomen dat de ketting C ontkoppelt van de geleidingsrol.
1031375

Claims (8)

1. Overbrenging voor een rijwiel omvattende: 5 een aandrijftandwiel dat wordt aangedreven door een trapas; een samenstel van overbrengingstandwielen die in axiale richting zijn opgesteld en zijn samengesteld uit een aantal overbrengingstandwielen met verschillende buiten-10 diameters; een ketting die aangelegd is rond het aandrijftandwiel en de overbrengingstandwielen; en een omschakelmechanisme dat de ketting omschakelt tussen de overbrengingstandwielen van het samenstel in een 15 tandwielomschakelverrichting waarin: een richtingsgeleider die gelegen is tussen het aandri jftandwiel en het samenstel van overbrengingstandwielen voor het richten van een stagnerend deel van de . ketting is aangebracht; 20 waarbij de richtingsgeleider bestaat uit een gelei- dingsdeel met een geleidingsoppervlak die het stagne-rende deel van de ketting zodanig geleidt dat het wordt gericht, het geleidingsoppervlak in axiale richting is voorzien van een basisdeel dat is gelegen aan de zijde van het 25 overbrengingstandwiel met de kleinste buitendiameter, en een teruggetrokken deel dat is gelegen aan de zijde van het overbrengingstandwiel met de grootste buitendiameter en meer teruggetrokken binnen of buiten de ketting dan het basisdeel, en 30 de ketting in contact verkeert met het teruggetrokken deel terwijl de ketting niet stagneert.
2. Overbrenging voor een rijwiel volgens conclusie 1, waarin: 1031375 * . Λ het geleidingsdeel een geleidingsrol is met een buitenomtreksoppervlak dat het geleidingsoppervlak vormt; het teruggetrokken deel een deel is met een klein diameterdeel met een diameter die kleiner is dan het 5 basisdeel; en de ketting aangelegd is rond het overbrengingstandwiel met de grootste buitendiameter in contact verkeert met het deel met de kleine diameter wanneer de ketting niet stagneert.
3. Overbrenging voor een rijwiel volgens conclusie 1 of 2, waarin: de richtingsgeleider bestaat uit een eerste geleider als het geleidingsdeel en een tweede geleider met een tweede geleidingsoppervlak dat een richtgat vormt waar de ketting 15 doorheen loopt, in samenhang met een eerste geleidingsoppervlak als het geleidingsoppervlak van de eerste geleider; en het tweede geleidingsoppervlak een uitstekend deel heeft dat gericht is naar het teruggetrokken deel om de breed-te 20 van het richtgat in de richting van een naar binnen of buiten gerichte verplaatsing van de ketting op elke axiale positie nagenoeg constant te houden.
4. Overbrenging van een rijwiel omvattende: een aandrijftandwiel dat geroteerd wordt door een trapas; 25 een samenstel van overbrengingstandwielen bestaande uit een aantal overbrengingstandwielen die in axiale richting zijn opgesteld; en een omschakelmechanisme dat de ketting omschakelt tussen het samenstel van overbrengingstandwielen in 30 overeenstemming met een tandwielomschakelverrichting, waarin: het omschakelmechanisme een geleidingsrol omvat waaromheen de ketting is gewikkeld, en de geleidingsrol die * -* -w· axiaal verplaatst wordt de ketting geleidt die aangelegd is rond een actief tandwiel dat gekozen is uit het samenstel van overdrachtstandwielen; waarbij de overbrenging van het rijwiel voorts is voorzien 5 van een begrenzingorgaan dat de ontkoppeling van de ketting van de geleidingsrol begrenst; en het begrenzingorgaan is aangebracht tussen de geleidingsrol en het actieve tandwiel in radiale richting naar buiten van de gelei-dingsrol.
5. Overbrenging voor een rijwiel volgens conclusie 4, waarin het begrenzingorgaan is geplaatst tussen de rotatiemiddenlijn van de trapas en de rotatie-middenlijn van de overbrengingstandwielen in een positie waarin de overbrengingstandwielen gezien van opzij worden overlapt. 15
6. Overbrenging voor een rijwiel volgens conclusie 5, waarin een richtingsgeleider die geplaatst is tussen het aandrijftandwiel en het samenstel van overbrengingstandwielen voor het richten van een stag-nerend deel van de ketting is aangebracht en het begrenzingorgaan 20 integraal gevormd is met de rich-tingsgeleider.
. 7. Overbrenging voor een rijwiel omvattende: een aandrijftandwiel dat door een trapas wordt geroteerd; een samenstel van overbrengingstandwielen bestaande uit een aantal overbrengingstandwielen die in axiale richting 25 zijn opgesteld; en een omschakelmechanisme dat de ketting omschakelt tussen het samenstel van overbrengingstandwielen overeenkomstig een omschakelverrichting, waarin: het omschakelmechanisme een geleidingsrol omvat 30 waar de ketting omheen is gelegd en een spanrol die spanning aan de ketting verleent; de geleidingsrol die axiaal tezamen met de spanrol beweegt bij een omschakelverrichting de ketting geleidt die * I aangelegd is rond een actief tandwiel dat gekozen is uit het samenstel van overbrengingstandwielen; en een deel van de spanrol dat in contact verkeert met de ketting bestaat uit een oppervlak waarover de ketting 5 axiaal kan glijden.
8. Overbrenging voor een rijwiel volgens conclusie 7, waarin een overbrengingshuis dat de trapas draagt en het samenstel van overbrengingstandwielen is aangebracht en het overbrengingshuis is geplaatst tussen het voorwiel en 10 het achterwiel van het rijwiel. 1031375
NL1031375A 2005-04-15 2006-03-15 Overbrenging voor een rijwiel. NL1031375C2 (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP2005118931A JP4601480B2 (ja) 2005-04-15 2005-04-15 自転車用変速装置
JP2005118931 2005-04-15

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1031375A1 NL1031375A1 (nl) 2006-10-17
NL1031375C2 true NL1031375C2 (nl) 2007-11-14

Family

ID=37076888

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1031375A NL1031375C2 (nl) 2005-04-15 2006-03-15 Overbrenging voor een rijwiel.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US20060240919A1 (nl)
JP (1) JP4601480B2 (nl)
CN (1) CN1847082B (nl)
NL (1) NL1031375C2 (nl)
TW (1) TWI290115B (nl)

Families Citing this family (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7381143B2 (en) * 2003-03-26 2008-06-03 Honda Motor Co., Ltd. Transmission apparatus for a bicycle
US20110028252A1 (en) * 2009-07-31 2011-02-03 Tzvetan Nedialkov Tzvetkov Universal skip-free derailleur
US8944945B2 (en) * 2010-04-14 2015-02-03 Richard J. Kilshaw Chain tensioner
JP5891361B2 (ja) * 2011-06-01 2016-03-23 パナソニックIpマネジメント株式会社 電動自転車の駆動装置および電動自転車
KR101665789B1 (ko) * 2014-12-12 2016-10-12 두산중공업 주식회사 자전거의 체인 정렬 장치
US9789928B2 (en) * 2015-03-06 2017-10-17 Shimano Inc. Bicycle transmission apparatus
US9623931B2 (en) * 2015-03-06 2017-04-18 Shimano Inc. Bicycle transmission apparatus
JP6605847B2 (ja) * 2015-06-05 2019-11-13 ライフロボティクス株式会社 ロボットアーム機構
JP2017109529A (ja) * 2015-12-14 2017-06-22 株式会社シマノ 自転車用クランク組立体
US9714067B1 (en) * 2016-02-29 2017-07-25 Shimano Inc. Bicycle chain device
US10316951B2 (en) 2016-07-13 2019-06-11 Shimano Inc. Bicycle drive unit
US10435112B2 (en) * 2017-04-07 2019-10-08 Shimano Inc. Bicycle drive train
AU2021232521A1 (en) * 2020-03-03 2022-10-27 William W. Nelson Kits to convert single-speed bicycles to multi-speed bicycles
US11772743B2 (en) * 2022-02-18 2023-10-03 Joseph Francis Keenan System and method for bicycle transmission

Family Cites Families (24)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS4411303Y1 (nl) * 1966-06-15 1969-05-10
US3402942A (en) * 1966-06-17 1968-09-24 Shimano Industrial Co Device for tensioning the driving chain in a bicycle equipped with coaster brake and exposed speed change gear
US3785219A (en) * 1972-06-05 1974-01-15 J Anthamatten Coaster brake system for a multi-speed bicycle
FR2370624A1 (fr) * 1976-11-10 1978-06-09 Houze Michel Motocyclette
JPS5633830Y2 (nl) * 1977-06-14 1981-08-10
JPS5632391Y2 (nl) * 1978-07-11 1981-08-01
US4306871A (en) * 1978-12-30 1981-12-22 Shimano Industrial Company, Limited Rear derailleur and control wire guide
JPS55178491U (nl) * 1979-06-08 1980-12-22
JPS6029791U (ja) * 1983-08-04 1985-02-28 株式会社シマノ 自転車用リヤディレ−ラ−
US4734323A (en) * 1986-04-22 1988-03-29 Toyoda Gosei Co., Ltd. Vibration damping soundproof sheets for use in vehicles
US4842569A (en) * 1987-11-16 1989-06-27 Recreational Accessoried Corporation Bicycle transmission having infinitely variable drive ratio
DE4129198A1 (de) * 1991-09-03 1993-03-04 Heinz Mueller Kettenschaltung fuer fahrraeder
JP2541980Y2 (ja) * 1992-05-29 1997-07-23 宮田工業株式会社 自転車におけるチェーンの巻き込み防止プレート
US5460576A (en) * 1993-10-07 1995-10-24 Barnett; Robert L. Bicycle chain guide
US5553510A (en) * 1995-02-27 1996-09-10 Balhorn; Alan C. Multi-speed transmission
US5873590A (en) * 1996-02-19 1999-02-23 Exedy Corporation Bicycle
US5725450A (en) * 1996-08-21 1998-03-10 Joshua Paris Device for preventing derailment of a bicycle chain
AT406365B (de) * 1997-02-21 2000-04-25 Josef Prajczer Fahrradgangschaltung
JP2003508286A (ja) * 1999-09-01 2003-03-04 ニコライ、カールハインツ 後輪用揺動クランクを有する自転車
US6287228B1 (en) * 1999-11-12 2001-09-11 Shimano, Inc. Rear derailleur with cable guide roller
NL1015777C2 (nl) * 2000-07-21 2002-01-22 Der Linde Freddy Van Versnellingsinrichting voor een fiets, geschikt voor inbouw nabij een trapas.
US7059983B2 (en) * 2002-03-20 2006-06-13 Jon Heim Multiple sprocket, multiple function chain guide
JP4115166B2 (ja) * 2002-05-31 2008-07-09 本田技研工業株式会社 無段変速装置を備える自転車
JP4115311B2 (ja) * 2003-03-26 2008-07-09 本田技研工業株式会社 自転車用変速装置

Also Published As

Publication number Publication date
US20060240919A1 (en) 2006-10-26
CN1847082A (zh) 2006-10-18
NL1031375A1 (nl) 2006-10-17
TW200706451A (en) 2007-02-16
JP2006298020A (ja) 2006-11-02
CN1847082B (zh) 2010-06-02
JP4601480B2 (ja) 2010-12-22
TWI290115B (en) 2007-11-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1031375C2 (nl) Overbrenging voor een rijwiel.
JP4115166B2 (ja) 無段変速装置を備える自転車
EP1564126B1 (en) Structure of transmission for bicycle
US7611430B2 (en) Transmission system for a bicycle, and bicycle incorporating same
JP5246656B2 (ja) 電動自転車
TW200533556A (en) Chain alignment structure of bicycle transmission
JP2004155280A (ja) 自転車
JP2005271911A (ja) 自転車用変速装置
US20060073925A1 (en) Transmission with internal protective shield and bicycle incorporating same
CA3080960C (en) Bicycle drivetrain
US5407395A (en) Steplessly variable belt drive for bicycle
TW200426073A (en) Transmission device for bicycle
US7381143B2 (en) Transmission apparatus for a bicycle
EP1564129B1 (en) Arrangement structure of speed-change cable
US7520831B2 (en) Gear-shifting apparatus, and bicycle incorporating same
US7125354B2 (en) Bicycle derailleur with a chain guide disposed at an upper portion of a link mechanism
JP2005225286A (ja) 自転車用変速装置
JP4516326B2 (ja) チェーンテンション構造
US11999443B2 (en) Rear transmission selection system for bicycles
JP2005225289A (ja) 車両の駆動力伝達部構造
KR20150009684A (ko) 자전거의 동력전달장치
JP2005225285A5 (nl)
JP6168783B2 (ja) 自転車
CA2467512C (en) Transmission apparatus for a bicycle
JP4115167B2 (ja) 無段変速装置

Legal Events

Date Code Title Description
AD1A A request for search or an international type search has been filed
RD2N Patents in respect of which a decision has been taken or a report has been made (novelty report)

Effective date: 20070713

PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20141001