NL1030566C2 - Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen. - Google Patents

Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen. Download PDF

Info

Publication number
NL1030566C2
NL1030566C2 NL1030566A NL1030566A NL1030566C2 NL 1030566 C2 NL1030566 C2 NL 1030566C2 NL 1030566 A NL1030566 A NL 1030566A NL 1030566 A NL1030566 A NL 1030566A NL 1030566 C2 NL1030566 C2 NL 1030566C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mowing
arm
arms
mowing device
fork assembly
Prior art date
Application number
NL1030566A
Other languages
English (en)
Inventor
Fransiscus Josephus Mar Kennes
Original Assignee
Fransiscus Josephus Mar Kennes
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Fransiscus Josephus Mar Kennes filed Critical Fransiscus Josephus Mar Kennes
Priority to NL1030566A priority Critical patent/NL1030566C2/nl
Priority to DE200620018350 priority patent/DE202006018350U1/de
Application granted granted Critical
Publication of NL1030566C2 publication Critical patent/NL1030566C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/835Mowers; Mowing apparatus of harvesters specially adapted for particular purposes
    • A01D34/86Mowers; Mowing apparatus of harvesters specially adapted for particular purposes for use on sloping ground, e.g. on embankments or in ditches
    • A01D34/863Mowers; Mowing apparatus of harvesters specially adapted for particular purposes for use on sloping ground, e.g. on embankments or in ditches and for mowing around obstacles, e.g. posts, trees, fences or the like

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

Titel: Maai-inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen
De onderhavige uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een inrichting voor het maaien van gras, die geschikt is voor het maaien van wegbermen.
Voor onderhoud van wegbermen is het noodzakelijk dat de 5 bermen regelmatig gemaaid worden. Het is natuurlijk mogelijk om dat te doen met een handmaaier, maar dat is erg arbeids-I intensief en daarmede duur. Voorts is handmatig maaien relatief langzaam. Er zijn daarom inrichtingen ontwikkeld, bestaande uit een voertuig (typisch een tractor of dergelijke) 10 en een aan dat voertuig bevestigde arm, met een aan het uiteinde van die arm gemonteerde maaimachine. Tijdens gebruik rijdt het voertuig op de weg, en de maaimachine wordt boven de te maaien berm gehouden. Met een dergelijke inrichting kan de bestuurder van het voertuig vrij snel een bepaalde breedte van 15 de berm maaien, over een grote lengte van de weg.
Dergelijke inrichtingen voldoen goed, wanneer de berm vrij is van obstakels. Een praktisch probleem is echter, dat in de berm obstakels kunnen staan, zoals palen van wegwijzers, lantaarnpalen, bomen, vangrails, etc. Als gevolg van 20 dergelijke obstakels zijn er gedeelten van de berm waar de maaimachine niet bij kan, en deze gedeelten moeten dus bij een maaibeurt met de bekende inrichtingen worden overgeslagen. Om deze gedeelten toch te maaien, is het tot nu toe noodzakelijk dat één of meerdere personen die gedeelten alsnog handmatig 25 maaien, met een zogenaamde bosmaaier, dat is een aan het j uiteinde van een steel bevestigde maaischijf, welke steel door de gebruiker wordt vastgehouden. Deze arbeidsintensieve handmatige nabewerking van gedeelten die door de machines worden overgeslagen, betekent een kostenverhoging voor het 30 maaiwerk.
\ t030566" 2
Er zijn inrichtingen ontwikkeld die voor dit probleem een oplossing bieden bij lage paaltjes, zoals bij voorbeeld in het geval van vangrails.
Een bekende inrichting voor het maaien van gras rond 5 paaltjes van een vangrail omvat een aan een tractor bevestigde manipulatorarm met aan het uiteinde daarvan een horizontale brug. Aan elk uiteinde van deze horizontale brug bevindt zich een verticaal been. Aan het onderuiteinde van elk been is een maaischijf bevestigd. Door middel van een motor kan de 10 horizontale brug in een horizontaal vlak worden geroteerd ten opzichte van de manipulatorarm. Tijdens gebruik wordt de horizontale brug boven de vangrail gehouden, met de twee benen aan weerszijden van de vangrail. Wanneer dan de horizontale brug in een horizontaal vlak wordt geroteerd, over een hoek 15 van bijna 180°, kunnen de twee maaischijven het gras rond een paaltje maaien.
Deze bekende inrichting is echter niet bruikbaar voor het maaien rond hoge palen en bomen: een maximale hoogte van de palen die de inrichting aan kan, wordt bepaald door de lengte 20 van de genoemde benen.
Verder heeft deze bekende inrichting het nadeel dat deze nogal gecompliceerd is, door de noodzaak om de horizontale brug actief te kunnen manipuleren.
25 Het is derhalve een algemeen doel van de onderhavige uitvinding de genoemde nadelen te overwinnen.
In het bij zonder beoogt de onderhavige uitvinding een relatief eenvoudige inrichting te verschaffen die in staat is gras rond bomen en hoge palen te maaien.
30 Volgens een belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding heeft een maai-inrichting twee in hoofdzaak horizontaal gerichte armen, die ten opzichte van elkaar kunnen scharnieren, en die aan hun uiteinden zijn voorzien van een respectieve maaischijf. De armen kunnen vanaf de zijkant langs 35 een boom of dergelijke worden gericht, zodat de bijbehorende maaischijven het gras naast en achter die boom kunnen maaien.
De door de onderhavige uitvinding voorgestelde inrichting is ook bruikbaar voor het maaien van het gras rond de paaltjes van een vangrail.
103 05 66' i 3 I *
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door de hiernavolgende beschrijving onder verwijzing naar de 5 tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: figuur 1 schematisch een maaischijf illustreert; figuur 2A schematisch een achteraanzicht toont van een maalinrichting volgens de onderhavige uitvinding; 10 figuur 2B schematisch een bovenaanzicht toont van de maalinrichting van figuur 2A; figuur 2C schematisch een zijaanzicht toont van een vorkstelsel; figuur 2D schematisch een bovenaanzicht toont van een 15 uitvoeringsvorm van een vorkstelsel, om details van een inloopgeleider en een uitloopgeleider te illustreren; de figuren 3A-3F en 4A-4F schematische bovenaanzicht zijn die de werking van een maai-inrichting volgens de onderhavige uitvinding illustreren; 20 figuur 5 een voorkeursdetail van een maaischijf illustreert; de figuren 6A-C schematisch een voordeel van inloopgeleiders illustreren; de figuren 7A-B schematisch een voordeel van uitloopgeleiders illustreren; 25 figuur 8 schematisch een uitvoeringsvorm illustreert van een maaiarm met geïntegreerde inloopgeleider en uitloopgeleider; de figuren 9A-B schematisch een uitvoeringsvorm illustreren van een vorkstelsel met ongelijke maaischijven.
30 In het hiernavolgende zal eerst, onder verwijzing naar figuur 1, kort een voorbeeldconstructie van een maaischijf worden uitgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat maaischijven op zich bekend zijn. In zijn algemeenheid omvat een maaischijf 10 een basis 11, die bestemd is om te worden bevestigd aan een 35 manipulatorarm. Aan de basis 11 is een roteerbare messenset 12 bevestigd, die wordt aangedreven door een motor 13. De motor 13 kan een elektrische motor zijn, maar is typisch een hydraulische motor. De messen 14 van de messenset 12 zijn bijvoorbeeld bevestigd bij de omtrek van een roteerbare schijf 103 05 66" 4 15. Boven de roterende messenset 12 is aan de basis 11 voorts een stootbumper 16 bevestigd, typisch met een cirkelronde vorm, waarvan de diameter groter is dan de door de messen 14 beschreven snij cirkel. Deze stootbumper dient om te voorkomen 5 dat de messen 14 een paal of boom raken en beschadigen. De
stootbumper 16 kan gefixeerd zijn ten opzichte van de basis I
11, maar bij voorkeur is de stootbumper 16 vrij roteerbaar ten j opzichte van de basis 11. In een voorkeursuitvoeringsvorm is [ de stootbumper 16 bij zijn omtreksrand voorzien van een 10 cirkelvormig luchtkussen 17; deze uitvoeringsvorm kan voordeligerwijs worden geïmplementeerd door middel van een fietsband, en de combinatie van stootbumper 16 en luchtkussen 17 kan voordeligerwijs worden geïmplementeerd door middel van een fietswiel.
15 In de hiernavolgende beschrijving zullen de constructieve details van een maaischijf worden weggelaten, behalve daar waar nodig voor een beter begrip van de uitvinding of daar waar de onderhavige uitvinding een constructieve verbetering van de maaischijf zelf biedt.
20
Figuur 2A is een schematisch achteraanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van een maai-inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding, en figuur 2B is een schematisch bovenaanzicht daarvan. De maai-inrichting 1 omvat een voertuig 25 2, typisch een tractor, met aan de zijkant daarvan bevestigd een manipulatorarm 20. Om een reden die later uitgebreider zal worden uitgelegd, omvat de manipulatorarm 20 twee armgedeelten 21 en 22, die door middel van een armscharnier 23 met elkaar gekoppeld zijn, zodat deze twee armgedeelten 21 en 22 ten 30 opzichte van elkaar kunnen scharnieren om een in hoofdzaak verticaal gerichte scharnieras 23a.
Hoewel het tweede armgedeelte 22 bij voorkeur in hoofdzaak horizontaal is gericht, is dat niet essentieel. Het eerste armgedeelte 21 is bevestigd aan een ten opzichte van 35 het voertuig 2 gefixeerde montagebasis 4, en draagt bij zijn van het voertuig 2 af gerichte uiteinde het scharnier 23. Het eerste armgedeelte 21 omvat een hefstelsel 5, dat is ingericht om het scharnier 23, en daarmee het tweede armgedeelte 22, in verticale richting op te tillen of te laten zakken, zodanig 1030566" ^ _____ ______ _ 5 dat de oriëntatie van het scharnier 23 (d.w.z. de oriëntatie van de scharnieras 23a) behouden blijft; hierdoor blijft ook een horizontale oriëntatie van het tweede armgedeelte 22 behouden. Het hefstelsel 5 kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd 5 als een parallellepipedum-stangenstelsel, zoals op zich bekend. Door middel van bijvoorbeeld een hydraulische zuiger 21a, diagonaal gemonteerd in het parallellepipedum-stangenstelsel, kan de hoogte van het tweede armgedeelte 22 worden ingesteld.
10 Het tweede armgedeelte 22 heeft een ruststand, waar zijn lengterichting in hoofdzaak haaks op de lengterichting 3 van het voertuig 2 is gelegen. Ten opzichte van het eerste armgedeelte 21 kan het tweede armgedeelte 22 naar achteren scharnieren (dat is in figuur 2B naar beneden). Met de twee 15 armgedeelten 21 en 22 is een manipulatiearm-terugstelorgaan 24 gekoppeld, dat op het tweede armgedeelte 22 een kracht uitoefent om dat tweede armgedeelte 22 terug te brengen naar zijn ruststand. Het manipulatiearm-terugstelorgaan 24 kan zijn uitgevoerd als een schroefveer, maar is bij voorkeur 20 uitgevoerd als een gasgevulde zuigerveer (d.w.z. een zuiger/cylinder-combinatie), omdat een zuigerveer een vrij grote slag kan maken.
Aan het vrije uiteinde van het tweede armgedeelte 22 is een vorkstelsel 30 gemonteerd. Het vorkstelsel 30 omvat twee 25 maaiarmen 31, 32. De maaiarm die het verst van het voertuig 2 is, zal worden aangeduid als "eerste maaiarm 31", en de andere maaiarm zal worden aangeduid als "tweede maaiarm 32". Elke maaiarm 31, 32 heeft een proximaal uiteinde 31a, 32a en een distaai uiteinde 31b, 32b. Bij hun proximale uiteinden 31a, 30 32a zijn de twee maaiarmen 31, 32 met elkaar gekoppeld, zodanig dat de twee maaiarmen 31, 32 ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de manipulatorarm 20 kunnen scharnieren om een in hoofdzaak verticale scharnieras 35. In het weergegeven voorbeeld is het proximale uiteinde 32a van de tweede maaiarm 35 32 bevestigd aan een tweede verticale cylinder 45, die roteerbaar is gelagerd in het tweede armgedeelte 22, terwijl het proximale uiteinde 31a van de eerste maaiarm 31 is bevestigd aan een eerste verticale cylinder 46, die coaxiaal 10 3 05 66 " 6 is opgesteld in de tweede verticale cylinder 45 en roteerbaar is gelagerd in de tweede verticale cylinder 45.
Bij hun distale uiteinden 31b, 32b dragen de twee maaiarmen 31, 32 elk een maaischijf. De maaischijven zullen in 5 het algemeen worden aangeduid met het verwijzingscijfer 10, of individueel met de cijfers 10A en 10B. Leidingen voor het vanuit het voertuig 2 aandrijven van de maaischijven lopen langs de manipulatorarm 20, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn, maar zijn ter wille van de eenvoud niet 10 weergegeven.
Het vorkstelsel 30 heeft een ruststand waar de twee maaischijven 10 zich op relatief korte afstand van elkaar bevinden, en waarbij elk van de twee maaiarmen 31, 32 in hoofdzaak naar voren is gericht, evenwijdig aan de lengte-15 richting 3 van het voertuig 2. Men kan ook zeggen dat de twee maaiarmen 31, 32 zich bevinden aan weerszijden van een virtueel symmetrievlak, dat in hoofdzaak naar voren is gericht. Door de aanwezigheid van twee terugstelorganen 34 en 36 heeft het vorkstelsel 30 de neiging om deze ruststand op te 20 zoeken. Met de twee maaiarmen 31, 32 is een maaiarm-terugstel-orgaan 36 gekoppeld, dat op de twee maaiarmen 31, 32 een kracht uitoefent die de twee maaiarmen 31, 32 naar elkaar toe duwt (of, als alternatief, naar elkaar toe trekt). Het maaiarm-terugstelorgaan 36 kan zijn uitgevoerd als een 25 schroefveer, maar is bij voorkeur uitgevoerd als een zuigerveer, omdat een zuigerveer een vrij grote slag kan maken. De ruststand van de twee maaiarmen 31, 32 ten opzichte van elkaar wordt gedefinieerd door een aanslag 37: wanneer de respectieve aanslagdelen van de twee maaiarmen 31, 32 elkaar 30 raken, kunnen de twee maaiarmen 31, 32 niet verder naar elkaar toe scharnieren. Als alternatief is het ook mogelijk dat de ruststand van de twee maaiarmen 31, 32 ten opzichte van elkaar wordt gedefinieerd door dat de stootbumpers 16 van de twee maaischijven 10 elkaar raken; in dat geval is geen 35 afzonderlijke aanslag 37 nodig.
Een vork-terugstelorgaan 34 dringt het vorkstelsel 30 als geheel naar de naar voren gerichte ruststand. In een geïllustreerde voorkeursuitvoeringsvorm reikt de tweede verticale cylinder 45 boven het tweede armgedeelte 22 uit, en 103 05 66" 7 is deze bij zijn bovenuiteinde voorzien van een excentrische j of zijwaarts gerichte pen 47 waar het vork-terugstelorgaan 34 op aangrijpt. Met betrekking tot de rotatieas 35 is de pen 47 geplaatst bij een 90° positie ten opzichte van het genoemde 5 virtuele symmetrievlak van de maaiarmen, en is het vork- terugstelorgaan 34 ingericht om de pen 47 weg te drukken van het armscharnier 23. Als alternatief zou de pen 47 over 180° verplaatst kunnen zijn, in welk geval het vork-terugstelorgaan 34 ingericht is om de pen 47 naar het armscharnier 23 toe te 10 trekken.
In het bovenaanzicht van figuur 2B is het vorkstelsel 30 getoond in zijn ruststand, terwijl het vork-terugstelorgaan 34 ter wille van de duidelijkheid gestippeld is getoond in een stand die correspondeert met een 90° rotatie van het 15 vorkstelsel 30 ten opzichte van deze ruststand. Doordat de maaiarmen 31, 32 in hoofdzaak horizontaal naar voren zijn gericht, bevinden de maaischijven 10 zich duidelijk vóór de manipulatorarm 20. In een verticale projectie op een horizontaal vlak kunnen de maaiarmen 31, 32 recht zijn, en 20 aldus de vorm hebben van een hoofdletter V, maar bij voorkeur en zoals getoond zijn de maaiarmen 31, 32 in horizontale richting gebogen, waarbij de concave zijden van de maaiarmen 31, 32 naar elkaar toe zijn gericht. De maaiarmen 31, 32 omgeven, samen met de maaischijven 10A, 10B, een opneemruimte 25 39 voor een te behandelen obstakel zoals een boom of dergelij ke.
Bij voorkeur bevinden de proximale uiteinden 31a, 32a van de maaiarmen 31, 32 zich op een iets hoger niveau dan de distale uiteinden 31b, 32b met de maaischijven 10. Figuur 2A 30 illustreert, dat de maaiarmen 31, 32 in achteraanzicht eveneens gebogen kunnen zijn, met de concave zijden naar elkaar toe. Figuur 2C illustreert, dat de maaiarmen 31, 32 in zijaanzicht eveneens gebogen kunnen zijn, met de concave zijden naar boven.
35 Figuur 2D toont voorkeurdetails van een uitvoeringsvorm van het vorkstelsel 30. In figuur 2D is getoond, dat het vorkstelsel 30 is voorzien van een vast aan de eerste maaiarm 31 bevestigde inloopgeleider 41, die recht kan zijn maar bij voorkeur gebogen is met de convexe zijde naar voren.
103 0566* I * 8
Opgemerkt wordt, dat ook de tweede maaiarm 32 kan zijn voorzien van een dergelijke inloopgeleider, maar dat is ter wille van de eenvoud niet weergegeven. De inloopgeleider 41 kan eenvoudigweg gevormd zijn als een gebogen strip, waarbij 5 één uiteinde is bevestigd aan de eerste maaiarm 31 en waarbij het andere uiteinde vrij is, maar ter wille van de sterkte verdient het de voorkeur om dan die strip terug te buigen in de vorm van een lus en ook het andere uiteinde te bevestigen aan de maaiarm. Voor een verdere vergroting van de sterkte is 10 bij voorkeur voorzien in een dwarsstrip 41a. Voorts is in figuur 2D getoond, dat het vorkstelsel 30 is voorzien van een vast aan de binnenzijde van de eerste maaiarm 31 bevestigde uitloopgeleider 42, die recht kan zijn maar bij voorkeur gebogen is met de concave zijde naar binnen. Met betrekking 15 tot de inloopgeleiders 41 en de uitloopgeleider 42 wordt opgemerkt, dat deze voor het correct functioneren van de inrichting 1 niet essentieel zijn, maar in de praktijk voordelen bieden, zoals later meer gedetailleerd zal worden uitgelegd.
20
In het hiernavolgende zal, onder verwijzing naar de figuren 3A-F de werking van de door de onderhavige uitvinding voorgestelde maai-inrichting worden toegelicht.
Figuur 3A toont schematisch, niet op schaal, een met 25 figuur 2B vergelijkbaar bovenaanzicht van een maai-inrichting 1. Het voertuig 2 rijdt naar voren (in de figuur naar boven), en het vorkstelsel 30, dat zich in de naar voren gerichte ruststand bevindt, nadert een boom 100. De manipulatiearm 20 bevindt zich in een lage stand, zodat de maaimessen van de j 30 maaischijven 10 zich op korte afstand boven de grond bevinden: j de maaischijven maaien. Opgemerkt wordt, dat de bestuurder van | het voertuig 2 de precieze hoogte van de maaimessen kan aanpassen door het aanpassen van de hoogte van de manipulatiearm 20, dat wil zeggen door een corresponderende instelling van 35 het hefstelsel 5, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. In dit voorbeeld is de loodrechte afstand tussen de boom 100 en het voertuig 2 groter dan de lengte van de manipulatiearm 20, zodat de inloopgeleider 41 van het vorkstelsel 30 de boom 100 als eerste raakt.
103 05 66 ' ^' T—^ II III II _ 9
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 drukt tegen de inloopgeleider 41, en drukt aldus de eerste maaiarm 31 weg van het voertuig 2. Doordat het maaiarmterugstelorgaan 36 de twee maaiarmen 31, 32 naar elkaar toe duwt, volgt de 5 tweede maaiarm 32 deze beweging, tot (de stootbumper 16 van) de aan de tweede maaiarm 32 bevestigde maaischijf 10B de boom 100 raakt (figuur 3B). Het hierbij door de maaischijven 10A, 10B gemaaide oppervlak is gestippeld aangegeven.
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 drukt 10 de twee maaiarmen 31, 32 uit elkaar, tegen de terugstelkracht van het (ter wille van de duidelijkheid niet weergegeven) maaiarmterugstelorgaan 36 in. De twee maaischijven 10A, 10B schuiven, al maaiende, langs de boom 100, waarbij de eerste maaischijf 10A een gedeelte maait dat vanuit het voertuig 2 15 gezien achter de boom 100 ligt, en waarbij de tweede maaischijf 10B een gedeelte maait dat vanuit het voertuig 2 gezien vóór de boom 100 ligt (figuur 3C).
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 passeert de twee maaischijven 10 en gaat de opneemruimte 39 20 binnen, en drukt nu tegen de uitloopgeleider 42 van de eerste maaiarm 31, waarbij de eerste maaiarm 31 naar achteren (ten opzichte van het voertuig 2) wordt gedrukt. Het maaiarmterugstelorgaan 36 duwt de tweede maaiarm 32 naar de eerste maaiarm 31 toe, zodat de tweede maaischijf 10B een gedeeltelijk 25 cirkeltraject om de boom 100 aflegt (figuur 3D).
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 passeert de manipulatiearm 20, en drukt de eerste maaiarm 31 verder naar achteren. De eerste maaischijf 10A volgt nu een cirkelvormig traject langs de boom 100 in de richting van het 30 voertuig, en de tweede maaischijf 10B volgt die beweging, waarbij de tweede maaischijf 10B een gedeelte maait dat vanuit het voertuig 2 gezien achter de boom 100 ligt, en het gedeelte bereikt dat al door de eerste maaischijf 10A is gemaaid (figuur 3E).
35 Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 drukt de maaiarmen 31, 32 weer uit elkaar, en de eerste maaischijf 10A beweegt voor de boom langs (figuur 3F). Vergeleken met de ruststand van figuur 3A is het vorkstelsel 30 nu over bijna 180° geroteerd ten opzichte van de manipulatiearm 20.
10305 rr ' 10
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 verlaat het vorkstelsel 30. Het (niet weergegeven) maaiarm-terugstelorgaan 36 duwt de twee maaiarmen 31, 32 naar elkaar toe, en het (niet weergegeven) vorkterugstelorgaan 34 dwingt 5 het vorkstelsel 30 om weer terug te roteren ten opzichte van de manipulatiearm 20, zodat de ruststand van figuur 3A weer wordt bereikt.
Wanneer men naar de volgende boom of paal rijdt, kan de bestuurder de inrichting 1 in een transportstand brengen, 10 waarbij de manipulatiearm 20 wordt opgetild zodat de maaischijven vrij zijn van de ondergrond. Wanneer men klaar is met maaien, kan de manipulatiearm 20 worden opgetild en kan ook het tweede armgedeelte 22 ten opzichte van het eerste armgedeelte 21 actief naar voren worden gescharnierd, zodat de 15 breedte van de gehele inrichting is verminderd; hierbij bevindt het vorkstelsel 30 zich in hoofdzaak vóór het voertuig 2.
Een belangrijk aspect bij het gebruik van de inrichting 1 is dat de maaischijven 10A, 10B van het vorkstelsel 30 20 volledig automatisch hun traject rondom de boom 100 afleggen. De bestuurder van het voertuig 2 hoeft hiervoor geen handelingen te verrichten. Doordat de maaiarmen 31, 32 ten opzichte van elkaar kunnen scharnieren, passen zij zich automatisch aan aan de breedte van het te behandelen obstakel 25 (smalle paal, brede boom), en de maaischijven kunnen steeds tot dicht bij dat obstakel en volledig rondom dat obstakel maaien. In een alternatieve variant, die minder gebruiksgemak biedt en daarom niet de voorkeur heeft, zijn de maaiarmen 31, 32 gefixeerd ten opzichte van elkaar, maar in dat geval zijn 30 de maairesultaten bevredigend voor slechts een gering bereik van obstakel-diameters.
Een ander belangrijk aspect bij het gebruik van de inrichting 1 is dat het vorkstelsel als geheel roteerbaar is ten opzichte van de manipulatorarm. In een geavanceerde 35 uitvoeringsvorm is het vorkstelsel door de bestuurder actief te roteren ten opzichte van de manipulatorarm, maar dit vergt extra bedieningsorganen. In de voorkeursuitvoeringsvorm volgt het vorkstelsel passief de boom wanneer het voertuig die boom passeert.
103 05 66' 11
Met betrekking tot de lengte van de maaiarmen 31, 32 wordt opgemerkt, dat deze gekozen moet worden in relatie tot de te verwachten dikte van de te behandelen obstakels. Als een boom te dik is in verhouding tot de lengte van de maaiarmen 5 31, 32, kan die boom niet volledig de opneemruimte 39 binnen gaan, en kunnen de maaischijven niet volledig achter die boom maaien, zoals voor een deskundige duidelijk moet zijn na lezing van het bovenstaande, in het bijzonder in verband met figuur 3E.
10
Bij de bovenstaande bespreking is er van uitgegaan, dat de loodrechte afstand van de boom 100 tot het passerende voertuig 2 groter is dan de lengte van de manipulatorarm 20. Bij een dergelijke situatie zou de manipulatorarm 20 een 15 ongelede arm mogen zijn, dat wil zeggen dat het scharnier 23 dan niet nodig is. Bij aanwezigheid van het armscharnier 23 zal het tweede armgedeelte 22 naar achteren scharnieren als gevolg van de door de boom 100 uitgeoefende druk, maar dat is in de figuren 3A-F niet weergegeven.
20 Het nut van de gelede manipulatorarm 20 blijkt in het bijzonder uit de hiernavolgende beschrijving, onder verwijzing naar de figuren 4A-F, van de werking van de maai-inrichting 1 voor een situatie dat de loodrechte afstand van de boom 100 tot het passerende voertuig 2 kleiner is dan de lengte van de 25 manipulatorarm 20; het moge duidelijk zijn dat dit bij een ongelede manipulatorarm niet mogelijk is.
Figuur 4A toont schematisch, vergelijkbaar met figuur 3A, de maai-inrichting 1 met het vorkstelsel 30 in de naar voren gerichte ruststand. Het voertuig 2 rijdt naar voren (in de 30 figuur naar boven), en het vorkstelsel 30 nadert een boom 100. De manipulatiearm 20 bevindt zich weer in een lage stand, zodat de maaimessen van de maaischijven 10 zich op korte afstand boven de grond bevinden: de maaischijven maaien. Omdat de loodrechte afstand van de boom 100 tot het voertuig 2 35 kleiner is dan de lengte van de manipulatiearm 20, raakt de tweede maaischijf 10B (of een eventuele, maar hier niet weergegeven, inloopgeleider daarvan) van het vorkstelsel 30 de boom 100 als eerste.
10305 66' 12
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 drukt tegen de tweede maaischijf 10B, en drukt aldus de tweede ; maaiarm 32 naar het voertuig 2 toe. Doordat het maaiarmterug- j stelorgaan 36 de twee maaiarmen 31, 32 naar elkaar toe duwt, | 5 volgt de eerste maaiarm 31 deze beweging, tot de aan de eerste maaiarm 31 bevestigde maaischijf 10B of de corresponderende inloopgeleider 41 de boom 100 raakt. Bij een verder gaande verplaatsing drukt de boom 100 de eerste maaiarm 31 van het voertuig 2 weg. De boom 100 drukt aldus de twee maaiarmen 31, 10 32 uit elkaar, tegen de terugstelkracht van het maaiarmterug- stelorgaan 36 in. De twee maaischijven 10A, 10B schuiven, al maaiende, langs de boom 100, waarbij de eerste maaischijf 10A een gedeelte maait dat vanuit het voertuig 2 gezien achter de boom 100 ligt, en waarbij de tweede maaischijf 10B een 15 gedeelte maait dat vanuit het voertuig 2 gezien vóór de boom 100 ligt (figuur 4B).
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 passeert de twee maaischijven 10 en gaat de opneemruimte 39 binnen. Het maaiarmterugstelorgaan 36 duwt de twee maaiarmen 20 31, 32 naar elkaar toe. De boom 100 drukt tegen de manipulatorarm 20, waarbij het tweede armgedeelte 22 naar achteren (ten opzichte van het voertuig 2) wordt gescharnierd (figuur 4C).
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 drukt 25 nu tegen de uitloopgeleider 42 van de eerste maaiarm 31, waarbij de eerste maaiarm 31 naar achteren (ten opzichte van het voertuig 2) wordt gedrukt. Het maaiarmterugstelorgaan 36 trekt de tweede maaiarm 32 naar de eerste maaiarm 31 toe, zodat de tweede maaiarm 32 de eerste maaiarm 31 volgt. Het 30 gehele vorkstelsel 30 roteert dus ten opzichte van het naar achteren gescharnierde tweede manipulatorarmgedeelte 22, terwijl de twee maaischijven 10A, 10B gedeeltelijke cirkeltrajecten om de boom 100 afleggen (figuur 4D).
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 35 passeert het uiteinde van de manipulatiearm 20, en drukt de eerste maaiarm 31 verder naar achteren. De eerste maaischijf 10A volgt nu een traject langs de boom 100 in de richting van het voertuig, en de tweede maaischijf 10B volgt een traject achter de boom langs. De tweede maaischijf 10B maait dus een 1030566“ 13 gedeelte dat vanuit het voertuig 2 gezien achter de boom 100 ligt, en bereikt het gedeelte dat al door de eerste maaischijf | 10A is gemaaid.
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 drukt 5 de maaiarmen 31, 32 weer uit elkaar, en de eerste maaischijf 10A beweegt voor de boom langs (figuur 4E). Vergeleken met de ruststand van figuur 4A is het vorkstelsel 30 nu over bijna 180° geroteerd ten opzichte van de manipulatiearm 20. De boom 100 houdt nu de manipulatiearm 20 niet meer tegen, en het 10 manipulatiearm-terugstelorgaan 24 kan het tweede manipulatie-armgedeelte 22 althans gedeeltelijk terug naar voren laten scharnieren.
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 verlaat het vorkstelsel 30. Het maaiarmterugstelorgaan 36 duwt 15 de twee maaiarmen 31, 32 naar elkaar toe (figuur 4F).
Het voertuig 2 rijdt verder naar voren. De boom 100 komt los van het vorkstelsel 30. Het manipulatiearm-terugstelorgaan 24 dwingt het tweede manipulatiearmgedeelte 22 om weer terug naar voren te scharnieren ten opzichte van het eerste 20 manipulatiearmgedeelte 21, en het vorkterugstelorgaan 34 dwingt het vorkstelsel 30 om weer terug te roteren ten opzichte van de manipulatiearm 20, zodat de ruststand van figuur 4A weer wordt bereikt.
25 In het voorgaande is, onder verwijzing naar figuur 3A, beschreven dat een inloopgeleider 41 nuttig is voor het "invangen" van bomen. In figuur 3A is te herkennen, dat het uiterste uiteinde van de inloopgeleider 41 een afstand heeft tot het voertuig 2 die groter is dan de afstand van het 30 voertuig 2 tot het rotatiecentrum van de eerste maaischijf 10A Aldus is het mogelijk dat bomen 100 worden behandeld met een relatief grote afstand tot het voertuig 2. Om dan te verzekeren dat de maaischijven 10A en 10B ook in voldoende mate de achterzijde van die verre bomen kunnen behandelen, I 35 dient de lengte van de maaiarmen 31, 32 voldoende groot gekozen te worden, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn, in het bijzonder na bestudering van de figuren 3D en 3E.
Op vergelijkbare wijze kan een inloopgeleider aan de tweede maaiarm 32 bewerkstelligen, dat bomen kunnen worden 103 05 66' 14 behandeld waarvan de afstand tot het voertuig 2 kleiner is dan de afstand van de tweede maaischijf 10B tot het voertuig.
Indien het vorkstelsel 30 niet is voorzien van dergelijke inlooparmen, dient het midden van een te behandelen boom of 5 paal zich altijd tussen de rotatiecentra van de twee maaischijven te bevinden, hetgeen het flexibel gebruik van de maai-inrichting aanzienlijk zou beperken. Bovendien zou dan de diameter van een te behandelen boom in verhouding tot de diameter van de maaischijven niet al te groot mogen zijn.
10 Figuur 6A illustreert schematisch dat de maaischijven 10 van een vorkstelsel 30 een boom 100 naderen met een relatief grote diameter, in een situatie dat het vorkstelsel 30 geen inloop-geleiders heeft. In een dergelijke situatie kan het gebeuren dat de maaiarmen 31, 32 niet open worden gedrukt door de boom.
15 De figuur toont, dat de respectieve raakpunten van de maaischijven 10 op de boom relatief dicht bij elkaar liggen, zodat de door de boom op de maaischijven 10 uitgeoefende drukkrachten vrijwel evenwijdig aan elkaar zijn gericht en nauwelijks componenten hebben die de maaiarmen kunnen openen.
20 Figuren 6B en 6C illustreren schematisch, dat in een dergelijke situatie de aanwezigheid van inloopgeleiders 41 verzekert, dat de maaiarmen 31, 32 al enigszins uit elkaar worden gedrukt voordat de maaischijven 10 de boom 100 raken.
De inloopgeleiders 41 zijn zodanig gedimensioneerd, dat de 25 respectieve raakpunten van de inloopgeleiders 41 op de boom relatief ver uit elkaar liggen, zodat de door de boom op de inloopgeleiders 41 uitgeoefende drukkrachten beter divergeren.
Het nut van een uitloopgeleider 42 komt het duidelijkst naar voren door een uitvoeringsvorm te beschouwen van het 30 vorkstelsel 30 waarbij de maaiarmen 31, 32, ter vergroting van de ruimte 39, niet alleen concaaf gebogen zijn maar bij hun distale uiteinden 31b, 32b elkaar zelfs weer naderen. Figuur 7A toont een met figuur 4D vergelijkbaar aanzicht van een situatie wanneer een dergelijk vorkstelsel 30 zonder 35 uitloopgeleider 42 wordt toegepast bij een boom of paal 100 met een relatief kleine diameter ten opzichte van de diameter van de maaischijven 10. In deze figuur is herkenbaar dat, bij het passeren van het vorkstelsel 30, wanneer de boom 100 de opneemruimte 39 moet verlaten, het mogelijk is dat de boom 100 103 05 66' ! ^_____ ____ _ , i 15 klem komt te zitten in een hoek tussen de eerste maaiarm 31 en de eerste maaischijf 10A. Een kenmerk van een dergelijke hoek is dat de rand van de stootbumper 16 van de eerste maaischijf 10A een hoek maakt van ongeveer 90° met de eerste maaiarm 31.
5 Figuur 7B toont dezelfde situatie, maar nu met een uitloopgeleider 42. De uitloopgeleider 42 voorkomt dat de boom 100 een dergelijke hoek kan binnengaan, en voorkomt dus het vasthaken van de eerste maaiarm 41 achter een relatief dunne boom of paal. Een kenmerk van de uitloopgeleider 42 is, dat 10 deze geleidelijk verloopt van een dicht bij het scharnierpunt 35 gelegen punt van de eerste maaiarm 41 naar een dicht bij de tweede maaischijf 10B gelegen punt van de rand van de stootbumper 16 van de eerste maaischijf 10A, zodanig dat de uitloopgeleider 42 met de rand van de stootbumper 16 van de 15 eerste maaischijf 10A een hoek maakt die aanzienlijk groter is dan 90°, bij voorkeur groter dan 120°.
In de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvormen zijn de maaiarmen 31, 32 zodanig uitgevoerd, dat zij de rotatieas 20 van de corresponderende maaischijven 10 (dat wil zeggen de rotatieas van de betreffende messenset 12) snijden. Het is echter ook mogelijk dat de eerste maaiarm 31 zelf een vorm heeft die correspondeert met de vorm die hierboven is beschreven voor de uitloopgeleider 42, en dat de eerste 25 maaiarm 31 voorbij de eerste maaischijf 10A overgaat in een vorm die hierboven is beschreven voor de inloopgeleider 41. In dat geval heeft de eerste maaiarm 31 dus een S-vormige contour met een inloopgeleidergedeelte 141 voorbij de eerste maaischijf 10A en een uitloopgeleidergedeelte 142 tussen de eerste 30 maaischijf 10A en de scharnieras 35 van het vorkstelsel 30, zoals op grotere schaal geïllustreerd in figuur 8. De eerste maaiarm 31 loopt dan dus tussen de rotatiemiddens van de maaischijven 10A, 10B door, waarbij de kleinste afstand van de eerste maaiarm 31 tot de rotatieas van de eerste messenset 12 35 kleiner is dan de radius van de corresponderende stootbumper 16. In de in figuur 8 getoonde uitvoeringsvariant is de eerste maaischijf 10A gemonteerd aan een opzij van de eerste maaiarm 31 bevestigde montagebeugel 143.
1030566“ 16
Figuur 8 illustreert voorts, dat ook de tweede maaiarm 32 kan zijn voorzien van een geïntegreerd inloopgeleidergedeelte 144 .
5 In een mogelijke uitvoeringsvorm zijn de maaischijven 10A, 10B onderling identiek, en op gelijke hoogte gemonteerd.
In dat geval bevinden de stootbumpers 16 van de maaischijven 10A, 10B zich op onderling gelijke hoogte, en kunnen zij elkaar raken om aldus de ruststand van de maaiarmen 31, 32 te 10 definiëren, zoals in het voorgaande reeds opgemerkt. Voorts bevinden dan de messensets 12 van de maaischijven 10A, 10B zich op onderling gelijke hoogte. Figuur 9A is een met figuur 1 vergelijkbaar vooraanzicht van de maaischijven 10A, 10B dat deze situatie schematisch illustreert. In deze figuur zijn de 15 twee stootbumpers 16 onderling onderscheiden door toevoeging van de letters A en B; hetzelfde geldt voor de twee messensets 12 en de messen 14.
Elke stootbumper 16A, 16B heeft een diameter die groter is dan de diameter van de snijcirkel van de corresponderende | 20 messen 14A, 14B. De kortste afstand tussen die snijcirkels kan in de praktijk in de orde van 10 cm bedragen.
Figuur 9B illustreert een uitvoeringsvariant waarbij de maaischijven 10A, 10B onderling verschillen. Meer in het bijzonder bevinden de stootbumpers 16A, 16B van de maai-25 schijven 10A, 10B zich op verschillende hoogten, waarbij in dit voorbeeld de stootbumper 16A van de eerste maaischijf 10A zich op een hoger niveau bevindt dan de stootbumper 16B van de j tweede maaischijf 10B. De messensets 12A, 12B van de twee maaischijven 10A, 10B bevinden zich echter wel op onderling ! 30 gelijke hoogte. Het is nu mogelijk dat in de ruststand de snijcirkels van de twee messensets 12A, 12B elkaar dichter naderen, tot een afstand in de orde van 1 cm of minder.
Wanneer de messensets gesynchroniseerd roteren, is het zelfs mogelijk dat de snijcirkels van de twee messensets 12A, 12B 35 elkaar in geringe mate overlappen, waarbij de messen 14A, 14B van de twee messensets 12A, 12B dank zij een onderlinge faseverschuiving elkaar toch niet raken.
Een voordeel van een dergelijke uitvoeringsvorm is, dat het hiermee mogelijk is om een aaneengesloten baan te maaien 10305 66' 17 met een breedte van twee maal de diameter van de snijcirkels. Wanneer de maai-inrichting wordt voorzien van middelen om het vorkstelsel 30 een horizontale schommelbeweging te laten uitvoeren om de rotatieas 35, kan de breedte van een 5 dergelijke baan zelfs groter zijn. Hierdoor is de toepasbaarheid van de maai-inrichting volgens de onderhavige uitvinding niet beperkt tot een kring rondom een boom of paal maar kan de maai-inrichting volgens de onderhavige uitvinding ook worden gebruikt voor het maaien van bermgedeelten tussen de bomen of 10 palen, zodat daarvoor geen afzonderlijke machine nodig is.
In het voorafgaande is besproken, dat het vorkstelsel 30 een neutrale stand heeft waarbij de maaiarmen van het stelsel naar voren zijn gericht. Van deze neutrale stand zal in het 15 hiernavolgende kortweg gezegd worden dat het vorkstelsel 30 "naar voren" is gericht. Bij deze neutrale stand zal het vorkstelsel 30 een boom of paal naderen en omarmen doordat die boom of paal de ruimte 39 tussen de maaiarmen binnengaat door de maaischijven 10 te passeren, waarbij de armen uit elkaar 20 worden gedrukt. Om mogelijk te maken dat die boom/paal die ruimte 39 weer kan verlaten terwijl het dragende voertuig 3 doorrijdt in dezelfde richting, maakt het vorkstelsel 30 een rotatie van 180°. Van deze stand zal in het hiernavolgende kortweg gezegd worden dat het vorkstelsel 30 "naar achteren" 25 is gericht. Daarna draait het vorkstelsel 30 weer terug "naar voren".
Deze werkwijze is ook bruikbaar bij het maaien van het gras rond kleine paaltjes of onder een vangrail. De vorm van de maaiarmen 31, 32 is daartoe zodanig uitgevoerd, dat de 30 proximale uiteinden 31a, 32a elkaar ontmoeten op een hoogte die hoger is dan de hoogte van de te behandelen vangrail. Voordat met het daadwerkelijke maaien kan worden begonnen, tilt men het vorkstelsel op tot een dusdanige hoogte dat de maaischijven 10 zich boven de vangrail bevinden, plaatst men 35 het vorkstelsel boven de vangrail, en laat men het vorkstelsel zakken met de maaischijven aan weerszijden van de vangrail.
Het is dan nodig om de armen 31, 32 actief uit elkaar te bewegen. Daartoe zijn de armen 31, 32 bij voorkeur voorzien van een actuator, bij voorbeeld in de vorm van een op 103 05 6fi~ 18 perslucht of hydrauliek werkende zuiger/cylinder-combinatie, die vanuit het voertuig 2 wordt bediend om de armen 31, 32 uit j elkaar te drukken. Wanneer de maaischijven zich eenmaal onder het niveau van de vangrail bevinden, kan die actuator worden 5 ontlast zodat de armen 31, 32 onder invloed van het maaiarm-terugstelorgaan 36 weer naar elkaar toe bewegen.
Als alternatief is het mogelijk dat de vangrail een inloopstuk heeft, dat wil zeggen een uiteinde dat schuin naar beneden is gericht. In dat geval kan men met maaien beginnen 10 zonder dat het nodig is het vorkstelsel op te tillen.
Omdat in dit geval de te behandelen palen kleiner zijn dan de hoogte van het scharnierpunt van de maaiarmen 31, 32, verlaten die palen de ruimte 39 tussen de armen 31, 32 aan de zijde van dat scharnierpunt, en is het niet nodig dat het 15 vorkstelsel 30 bij elke paal over 180° geroteerd wordt.
Hetzelfde geldt bij het maaien van gras rond korte reflector-paaltjes en dergelijke.
In dergelijke gevallen verloopt het maaiproces gemakkelijker en stabieler indien de palen de ruimte 39 tussen 20 de armen 31, 32 binnengaan aan de zijde van het genoemde scharnierpunt, en verlaten via de maaischijven 10; met andere woorden, indien het vorkstelsel 30 tijdens het maaien "naar achteren" is gericht. Een belangrijk voordeel is dan, dat er voor het openen van de armen 31, 32 minder kracht nodig is, en 25 dus dat er op de palen een kleinere zijdelingse kracht wordt uitgeoefend, hetgeen in het bijzonder van belang is bij de reflector-paaltjes en dergelijke. Ook bij het maaien van bermen zonder palen of bomen verloopt het maaiproces stabieler indien het vorkstelsel 30 tijdens het maaien "naar achteren" 30 is gericht.
Voor het kunnen uitvoeren van een maaiproces met "naar achteren" gericht vorkstelsel dient de maai-inrichting een tweede neutrale stand te hebben, zodanig dat in die tweede neutrale stand het vorkstelsel 30 "naar achteren" is gericht.
35 Deze tweede neutrale stand kan volgens de onderhavige uitvinding eenvoudig worden verschaft indien is voorzien in middelen om de positie van de genoemde pen 47 ten opzichte van het vorkstelsel 30 te verplaatsen over 180° met betrekking tot de rotatieas 35. In een uitvoeringsvoorbeeld heeft het 103 05 68' _ I ! 19 vorkstelsel 30 twee (schroef) gaten die onderling 180° uit elkaar staan, en kan de genoemde pen 47 naar keuze worden vastgezet in het ene dan wel in het andere (schroef)gat.
In het geval van kleine paaltjes (zoals reflector-5 paaltjes) of jonge boompjes kan het gebeuren, dat zij eigenlijk niet sterk genoeg zijn om de dwarskracht van de maaischijven 10 te weerstaan die benodigd is voor het openen van de armen 31, 32 van het vorkstelsel 30. In dergelijke situaties kan de hierboven genoemde actuator ook worden 10 bediend om de maaischijven 10 een voor-opening te geven voor dat de maaischijven 10 tegen het betreffende obstakel drukken.
In een mogelijke uitvoeringsvorm worden de functies van de actuator en het maaiarm-terugstelorgaan 36 uitgeoefend door één en hetzelfde orgaan, dat een passieve toestand en een 15 actieve toestand heeft. In de passieve toestand fungeert dat orgaan als maaiarm-terugstelorgaan, in de actieve toestand fungeert dat orgaan als actuator.
In een mogelijke uitvoeringsvorm van een vorkstelsel dat is voorzien van een dergelijke actuator kan worden afgezien 20 van afzonderlijke inloopgeleiders 41. Bij het benaderen van een dikke boom kan dan de actuator worden bediend om de armen enige vooropening te geven, een en ander vergelijkbaar met datgene wat is besproken onder verwijzing naar figuren 6B-C.
Het is dan ook mogelijk om het vorkstelsel te voorzien van een 25 druksensor die de actuator automatisch bedient indien de door het vorkstelsel ondervonden tegenkracht een voorafbepaalde waarde overschrijdt.
30 Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
35 Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat het vorkstelsel 30 is voorzien van meer dan twee maaischijven.
Ook kan het mogelijk zijn dat het eerste armgedeelte 21 met het hefstelsel 5 ten opzichte van het voertuig 2 scharnierbaar is om een verticale as.
10305 66' « 20
Over het algemeen staan bomen en palen op een vaste afstand van de weg. Een variatie in deze afstand kan worden opgevangen doordat de bestuurder van het voertuig 2 dat voertuig meer naar links of meer naar rechts stuurt, en/of 5 doordat het vorkstelsel 30 een zekere "vangbreedte" bestrijkt die wordt gedefinieerd door de diameter van de maaischijven en de reikwijdte van de inloopgeleider 41. Het kan echter zijn dat het gewenst is een grotere afstandvariatie op te vangen.
In dat geval kan het gunstig zijn als de lengte van de 10 manipulatiearm 20 verstelbaar is.
Zoals blijkt uit figuur 1, is de diameter van de maaicirkel van de messen 14 kleiner dan diameter van de stootbumper 16. Dit correspondeert met een klein gebied dicht bij de paal of boom 100 waar een maaischijf niet kan maaien.
15 Voor het maaien rondom rechte palen kan het diameterverschil klein gekozen worden. De stam van een boom kan echter aan de onderkant taps uitlopen, in het bijzonder bij oudere bomen; om dan te voorkomen dat de voet van een boom wordt beschadigd, meet het diameterverschil groter gekozen worden, maar dat 20 impliceert bij rechte palen een grotere krans van niet-gemaaid gras aan de voet. In een voorkeursuitvoeringsvorm is een maaischijf 10 voorzien van een verstelmechanisme 70 voor het verstellen van de messen 14, welk verstelmechanisme 70 kan worden bediend vanuit het voertuig 2, elektrisch of, bij 25 voorkeur, hydraulisch. Figuur 5 is een onderaanzicht van een maaischijf 10, dat schematisch een uitvoeringsvorm van een dergelijk verstelmechanisme 70 illustreert. Een mes 14 is verplaatsbaar langs twee geleiders 71, 72, die het mes goede zijdelingse steun geven. Centraal door de roteerbare schijf 15 30 reikt een hydraulisch kanaal 73, waarop een zuigeractuator 74 is aangesloten, die is gekoppeld met het mes 14. Wanneer de gebruiker hydraulische vloeistof in het hydraulisch kanaal 73 pompt, zal de zuigeractuator 74 de positie van het mes 14 verstellen. Aldus kan de diameter van de door de messen 14 35 beschreven snij cirkel worden veranderd bij een roterende messenset 12. Opgemerkt wordt, dat deze details van een maaischijf 10 ook nuttig zijn bij een maaischijf die niet is bevestigd aan een vorkstelsel van een maai-inrichting volgens de onderhavige uitvinding.
103 05 66' I i __

Claims (23)

1. Maai-inrichting (1), omvattende: een vorkstelsel (30), omvattende twee zich althans gedeeltelijk in horizontale richting uitstrekkende maaiarmen (31; 32) die ten opzichte van elkaar scharnierbaar zijn om een in 5 hoofdzaak verticale scharnieras (35); waarbij het vorkstelsel (30) is voorzien van ten minste twee aan de maaiarmen (31; 32) bevestigde maaischijven (10).
2. Maai-inrichting volgens conclusie 1, waarbij elke maaiarm 10 (31, 32) nabij genoemde scharnieras (35) een proximaal uiteinde (31a; 32a) heeft, en op afstand van genoemde scharnieras (35) een distaai gedeelte (31b; 32b) heeft, en waarbij bij elk distaai gedeelte (31b; 32b) een respectieve maaischijf (10) is bevestigd. 15
3. Maai-inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het vorkstelsel (30) is voorzien van een met de twee maaiarmen (31, 32) gekoppeld maaiarm-terugstelorgaan (36), dat op de twee maaiarmen een voorspankracht uitoefent die de twee 20 maaiarmen naar elkaar toe dwingt.
4. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij het vorkstelsel (30) is voorzien van een met de twee maaiarmen (31, 32) gekoppelde actuator die kan 25 worden bediend om de twee maaiarmen over een zekere afstand uit elkaar te scharnieren.
5. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één maaiarm (31) is voorzien 30 van een inloopgeleider (41).
6. Maai-inrichting volgens conclusie 5, waarbij de inloopgeleider (41) zich schuin uitstrekt vanaf een naar de andere arm (32) gericht punt nabij de rand van de corresponderende 35 maaischijf (10A), naar een positie gelegen op grotere afstand - \ 103 05 66" van genoemde scharnieras (35) en op grotere afstand van de andere maaischijf (10B).
7. Maai-inrichting volgens conclusie 5 of 6, waarbij elke 5 maaiarm (31; 32) is voorzien van een corresponderende inloopgeleider (41A; 41B), waarbij de twee inloopgeleiders zodanig zijn gevormd dat een boom (100) of dergelijke met een relatief grote diameter eerder de twee inloopgeleiders (41A; 41B) raakt dan de twee maaischijven (10A; 10B), waarbij de 10 raakpunten van de twee inloopgeleiders (41A; 41B) op die boom verder uit elkaar liggen dan de onderlinge afstanden van de raakpunten van de twee maaischijven op die boom.
8. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande 15 conclusies, waarbij ten minste één maaiarm (31) is voorzien van een uitloopgeleider (42).
9. Maai-inrichting volgens conclusie 8, waarbij de uitloopgeleider (42) zich aan de naar de andere maaiarm (32) 20 gerichte zijde van de ene maaiarm (31) uitstrekt vanaf een nabij de rand van de corresponderende maaischijf (10A) gelegen punt naar een dichter bij genoemde scharnieras (35) gelegen punt.
10. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één maaiarm (31) is gebogen in de vorm van een S, en een gedeelte (145) heeft dat tussen de twee rotatie-assen van de twee maaischijven (10A; 10B) is gelegen, op een afstand van de rotatieas van de correspon-30 derende maaischijf (10A) kleiner dan de radius van die corresponderende maaischijf (10A).
11. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts omvattende een manipulatorarm (20); 35 waarbij het vorkstelsel (30) is bevestigd aan een vrij uiteinde van de manipulatorarm (20) en als geheel om een in hoofdzaak verticale as (35) roteerbaar is ten opzichte van die manipulatorarm (20). 1030566' ^_
12. Maai-inrichting volgens conclusie 11, voorts voorzien van een vork-terugstelorgaan (34), dat is ingericht om op het vorkstelsel (30) een voorspankracht uit te oefenen die het vorkstelsel (30) ten opzichte van de manipulatorarm (20) naar 5 een eerste ruststand dwingt.
13. Maai-inrichting volgens conclusie 12, waarbij het vorkstelsel (30) ten opzichte van de manipulatorarm (20) kan worden geplaatst in een tweede ruststand die ten opzichte van 10 de eerste ruststand over 180° is geroteerd.
14. Maai-inrichting volgens conclusie 13, waarbij het vorkstelsel (30) is voorzien van twee mogelijke bevestigingspunten voor het vork-terugstelorgaan (34), die ten opzichte 15 van elkaar een afstand hebben van ongeveer 180° met betrekking tot de verticale scharnieras (35).
15. Maai-inrichting volgens een willekeurige der conclusies 11-14, waarbij de manipulatorarm (20) twee armgedeelten (21; 20 22) omvat die met elkaar gekoppeld zijn door een armscharnier (23) dat een in hoofdzaak verticale scharnieras (23a) definieert.
16. Maai-inrichting volgens conclusie 15, waarbij het 25 vorkstelsel (30) is bevestigd aan een vrij uiteinde van het tweede armgedeelte (22), en waarbij de maai-inrichting voorts is voorzien van een manipulatiearm-terugstelorgaan (24), dat is ingericht om op het tweede armgedeelte (22) een voorspankracht uit te oefenen die het tweede armgedeelte (22) ten 30 opzichte van het eerste armgedeelte (21) naar een ruststand dwingt.
17. Maai-inrichting volgens een willekeurige der conclusies 11-16, waarbij de manipulatorarm (20) bij zijn van het 35 vorkstelsel (30) af gekeerde uiteinde is voorzien van een hefstelsel (5) met parallel-geleiding. ___
18. Maai-inrichting volgens een willekeurige der conclusies 11-17, voorts omvattende een voertuig (2), waarbij de manipulatorarm (20) is bevestigd aan dat voertuig.
19. Maai-inrichting volgens conclusie 18, voor zover afhankelijk van conclusie 16, waarbij het tweede armgedeelte (22) in zijn ruststand in hoofdzaak loodrecht op de lengterichting (3) van het voertuig (2) is gericht.
20. Maai-inrichting volgens conclusie 18 of 19, voor zover afhankelijk van conclusie 12, waarbij de maaiarmen (31; 32) van het vorkstelsel (30) in de ruststand van het vorkstelsel (30) in hoofdzaak evenwijdig aan de lengterichting (3) van het voertuig (2) zijn gericht. 15
21. Maai-inrichting volgens een willekeurige der conclusies 11-20, waarbij de manipulatorarm (20) een verstelbare lengte heeft.
22. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij elke maaischijf (10A, 10B) omvat: een basis (11A, 11B); een roteerbaar aan de basis bevestigde messenset (12A, 12B) met messen (14A, 14B); 25 een motor (13A, 13B) voor het ten opzichte van de basis roteren van de messenset; een boven de messenset aan de basis bevestigde stootbumper (16A, 16B) met een cirkelronde vorm, waarvan de diameter groter is dan de door de messen beschreven snijcirkel, waarbij 30 de stootbumper bij voorkeur vrij roteerbaar is ten opzichte van de basis; en waarbij de messen van ten minste één maaischijf door middel van een afstandbediening verstelbaar zijn teneinde de diameter van de door die messen beschreven snijcirkel bij een roterende 35 messenset te veranderen.
23. Maai-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij elke maaischijf (10A, 10B) omvat: een basis (11A, 11B); 103 05 66' een roteerbaar aan de basis bevestigde messenset (12A, 12B) met messen (14A, 14B); een motor (13A, 13B) voor het ten opzichte van de basis roteren van de messenset; 5 een boven de messenset aan de basis bevestigde stootbumper | (16A, 16B) met een cirkelronde vorm, waarvan de diameter groter is dan de door de messen beschreven snijcirkel, waarbij de stootbumper bij voorkeur vrij roteerbaar is ten opzichte van de basis; 10 waarbij de twee stootbumpers (16A, 16B) zich bevinden op onderling verschillende hoogten, en waarbij de twee messensets (12A, 12B) zich bevinden op onderling in hoofdzaak gelijke hoogten. 103 05 6fi ~
NL1030566A 2005-12-01 2005-12-01 Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen. NL1030566C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1030566A NL1030566C2 (nl) 2005-12-01 2005-12-01 Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.
DE200620018350 DE202006018350U1 (de) 2005-12-01 2006-12-01 Mähvorrichtung, insbesondere zum Mähen rund um Bäume und Verkehrseinrichtungen an Straßenrändern

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1030566A NL1030566C2 (nl) 2005-12-01 2005-12-01 Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.
NL1030566 2005-12-01

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1030566C2 true NL1030566C2 (nl) 2007-06-08

Family

ID=36685757

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1030566A NL1030566C2 (nl) 2005-12-01 2005-12-01 Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.

Country Status (2)

Country Link
DE (1) DE202006018350U1 (nl)
NL (1) NL1030566C2 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202008013786U1 (de) * 2008-11-20 2010-04-15 Bawi-Tec Gmbh Mähvorrichtung
JP7080476B2 (ja) * 2018-04-27 2022-06-06 株式会社ササキコーポレーション 草刈装置
DE102019101080A1 (de) 2019-01-16 2020-07-16 Herzau + Dipl.-Ing. K. Schmitt GmbH Vorrichtung zur Bodenbearbeitung
CN111771514B (zh) * 2020-07-15 2022-11-04 广东电网有限责任公司 一种手持式杂草切除机构

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE9311854U1 (de) * 1993-08-06 1993-10-14 Vogelsang Jan Schneideinrichtung
WO2003007691A1 (en) * 2001-07-06 2003-01-30 Fredrik Carlsson Improvements in or relating to a cutting head for a cutting- and clearing tool
DE20309299U1 (de) * 2003-06-13 2003-09-11 Meschuetz Armin Mähvorrichtung
DE10302547A1 (de) * 2003-01-23 2004-10-21 Maschinenfabrik Gerhard Dücker GmbH & Co. KG Zangenmähwerk
EP1477055A1 (de) * 2003-05-14 2004-11-17 MULAG FAHRZEUGWERK Heinz Wössner GmbH & CO. KG Pfosten-Freimäher und Verfahren zum Einsatz des Freimähers

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE9311854U1 (de) * 1993-08-06 1993-10-14 Vogelsang Jan Schneideinrichtung
WO2003007691A1 (en) * 2001-07-06 2003-01-30 Fredrik Carlsson Improvements in or relating to a cutting head for a cutting- and clearing tool
DE10302547A1 (de) * 2003-01-23 2004-10-21 Maschinenfabrik Gerhard Dücker GmbH & Co. KG Zangenmähwerk
EP1477055A1 (de) * 2003-05-14 2004-11-17 MULAG FAHRZEUGWERK Heinz Wössner GmbH & CO. KG Pfosten-Freimäher und Verfahren zum Einsatz des Freimähers
DE20309299U1 (de) * 2003-06-13 2003-09-11 Meschuetz Armin Mähvorrichtung

Also Published As

Publication number Publication date
DE202006018350U1 (de) 2007-10-31

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1030566C2 (nl) Maai/inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.
EP1709857B1 (de) Randstreifen-Mähgerät
NL1037815C2 (nl) Hooibouwinrichting.
JP7080476B2 (ja) 草刈装置
NL8101304A (nl) Inrichting voor het maaien van gras.
NL8003327A (nl) Gestel voor landbouwwerktuigen.
EP2687074B1 (en) Support carriage for an agricultural machine
BE1022461B1 (nl) Maaibordbalkgeheel en werkwijze voor het gebruik ervan
NL1033890C2 (nl) Maai-inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.
NL1036352C2 (nl) Tophef aankoppeling.
NL192948C (nl) Inrichting voor het uit de bodem snijden van zoden.
BE1017938A3 (nl) Maai-inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.
NL1030565C1 (nl) Maai-inrichting, in het bijzonder voor het maaien rond bomen en wegmeubilair in wegbermen.
US11672204B2 (en) Agricultural haymaking implement with operating elements movable between an operating position and a transport position
EP2189054B1 (de) Mähvorrichtung
EP1477055B1 (de) Pfosten-Freimäher und Verfahren zum Einsatz des Freimähers
DE102011100282A1 (de) Mäheinrichtung
EP1305993A1 (en) Roadside mower
GB2482467A (en) Mowing apparatus with resiliently mounted secondary mower
NL2002166C (nl) Verrijdbare maaimachine met vaste en zwenkbare maaiers.
NL2010200C2 (nl) Maaimachine.
NL2004859C2 (nl) Werkvoertuig.
US1277257A (en) Guard attachment for harvesters and the like.
NL2015365B1 (nl) Maaiinrichting, daarvan voorzien voertuig, en werkwijze voor de toepassing daarvan.
EP2179640A1 (fr) Machine pour la coupe de végétaux

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20150701

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20150701