NL2002166C - Verrijdbare maaimachine met vaste en zwenkbare maaiers. - Google Patents

Description

- 1 -

VERRIJDBARE MAAIMACHINE MET VASTE EN ZWENKBARE MAAIERS

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een 5 verrijdbare maaimachine.

De onderhavige uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze om bijvoorbeeld gras of onkruid, ook om obstakels, zoals omheiningen, paaltjes, bomen, struiken 10 heen onder meer in de berm van de weg, te maaien.

Dergelijke maaimachines zijn algemene bekend. Nadeel is dat er enerzijds speciale maaiers zijn met het doel om alleen om obstakels te kunnen maaien, en dat er anderzijds 15 speciale maaiers bestaan om onbelemmerd alleen grote vlaktes te maaien die niet van dergelijke obstakels zijn voorzien.

Doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen 20 van een universeel toepasbare verrijdbare maaimachine die zowel toepasbaar is als snelle maaimachine voor de grotere stroken en vlaktes, als voor het vlot maaien van groen om obstakels heen.

25 Daartoe heeft de verrijdbare maaimachine overeenkomstig de uitvinding het kenmerk dat deze, afgezien van één of meer hoofdmaaiers ten minste één, in rijrichting gezien achter de hoofdmaaier aangebrachte en in een horizontaal vlak zwenkbare, maaier heeft.

30

Voordeel van de maaimachine volgens de uitvinding is dat de hoofdmaaier(s), die veelal van messen zijn voorzien die een groot maaioppervlak bestrijken, en primair voor de grotere maaistroken zijn bedoeld, deze maaien voordat de, 35 meestal een kleiner maaioppervlak bezittende, zwenkbare - 2 - maaiers hun werk doen. Door hun zwenkbaarheid komen deze maaiers enerzijds op plaatsen waar de hoofdmaaier(s) niet komen terwijl anderzijds hierdoor een groter maaibereik wordt realiserend, dan op basis van het oppervlak van hun 5 messen normaal wordt geprognotiseerd. Het werk van de zwenkbare maaiers bestaat onder omstandigheden uit het dynamisch om obstakels heen zwenken, terwijl ondertussen aan de voet van de obstakels het groen wordt weggemaaid. Opgemerkt wordt dat het gebruik van klassieke messen in 10 hoofd- en/of zwenkbare maaiers niet vereist is, omdat deze maaier(s) ook zouden kunnen zijn voorzien van snij organen die werken op basis van waterstralen die het groen maaien met een waterdruk van bijvoorbeeld 2000 bar.

15 Als één hoofdmaaier en één zwenkbare maaier aan de verrijdbare maaimachine zijn gekoppeld is de maaier instaat om door weg te zwenken, bijvoorbeeld dicht langs obstakels, inhammen of muurtjes te maaien. Als bijvoorbeeld twee hoofdmaaiers en twee daar achteraan zwenkende maaiers 20 worden toegepast kan door laatstgenoemde maaiers langs obstakels, zoals paaltjes die tussen de hoofdmaaiers door passeren, heen worden gemaaid. Er zou dan met de obstakels contact kunnen worden gemaakt als gevolg waarvan de zwenkbare maaiers wegdraaien en het obstakel maaiend laten 25 passeren. Ook kunnen sensoren worden gebruikt die contact zoveel mogelijk vermijden, maar wel commando's geven aan hydraulische, pneumatische of elektrische besturingsmiddelen om daarmee de zwenkbare maaier, eventueel snel, tijdelijk weg te zwenken, terwijl de maaier 30 het obstakel passeert en langs de voet van het obstakel maait. In dat geval kan door de maaimachine met voordeel met uniforme snelheid in de rijrichting worden gereden, zelfs als de obstakels passeren, waar omheen wordt gemaaid.

35 Een uitvoeringsvorm van de maaimachine volgens de - 3 - uitvinding heeft het kenmerk dat althans de zwenkbare maaier(s) op een heen en weer, parallel aan de rijrichting, beweegbaar gestel op de maaimachine zijn gemonteerd.

Voordeel van de uitvoeringsvorm van de maaimachine 5 volgens de uitvinding is dat, terwijl de maaimachine met een uniforme snelheid ten opzichte van de ondergrond rijdt, althans de zwenkbare maaiers, eventueel samen met de hoofdmaaier(s), tijdelijk gedurende de teruggaande beweging met lagere snelheid ten opzichte van de ondergrond, rondom 10 het obstakel maaiend, kunnen wegzwenken. Hierdoor ontstaat meer tijd om zonder plotselinge snelle bewegingen of grote reactiekrachten, om zowel de mechanische verplaatsing van de maaier(s) uit te voeren, als om ter plaatse te maaien.

De voor de ontstane meer geleidelijke bewegingen 15 noodzakelijke krachten en schokken in de machine blijven hierdoor beperkt. Als de zwenkbare maaiers rondom de obstakels gemaaid hebben bewegen de maaiers met het gestel over de maaimachine naar voren in afwachting van een volgend obstakel, dat evenzo naar achteren over de 20 maaimachine terugbewegend door de zwenkbare maaiers wordt gemaaid.

Een verdere uitvoeringsvorm die eenvoudig op bestaande maaimachines die al voorzien zijn van één of meer 25 hoofdmaaiers is in te bouwen, heeft het kenmerk dat de ten minste ene als cirkelmaaier uitgevoerde hoofdmaaier om een betreffend draaipunt roteerbaar is, welke draaipunt nagenoeg samenvalt met het draaipunt van de zwenk as waaromheen de betreffende arm van de respectieve zwenkbare 30 maaier zwenkbaar is.

Verdere gunstige uitvoeringsvormen van de verrijdbare maaimachine en de bijbehorende werkwijze zijn met de daarbij behorende voordelen in de navolgende beschrijving 35 vermeld.

- 4 -

Thans zullen de maaimachine en de maaiwijze volgens de onderhavige uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de onderstaande figuren, waarin overeenkomstige 5 onderdelen van dezelfde verwijzingscijfers zijn voorzien. Daarbij toont:

Figuur 1 een schematische weergave van een mogelijke uitvoeringsvorm van het maaigedeelte van de maaimachine volgens de uitvinding; 10 Figuur 2 een schematische weergave van een verdere mogelijke uitvoeringsvorm van het maaigedeelte van de maaimachine volgens de uitvinding;

Figuur 3 een maaimachine volgens de uitvinding die aan een zijkant is voorzien van een parallel aan de 15 rijrichting beweegbaar gestel voor de maaier(s).

Figuur 1 toont van een verrijdbare maaimachine 1, in het bijzonder het voor het maaien bestemde gedeelte, dat in het algemeen één of meer, in dit geval twee, hoofdmaaiers 20 2-1 en 2-2 en ten minste één, in dit geval twee, in

rijrichting (naar boven toe in de figuur) gezien achter de hoofdmaaier, hierna soms algemeen aangeduid met 2, aangebrachte, althans in een horizontaal vlak, met gewenste hoeksnelheden, zwenkbare maaier 3-1, 3-2. De voornoemde 25 maaiers 3 zouden in hoogte verstelbaar kunnen zijn uitgevoerd. Ook een mogelijke, doch niet getoonde, uitvoeringsvorm van de maaimachine 1 heeft één hoofdmaaier 2 en daarachter één zwenkbare maaier 3. De zwenkbare maaier 3, 3-1, 3-2 beweegt eenvoudig zijwaarts weg van een 30 obstakel 4 als het daarmee contact maakt, in welk geval het door het obstakel 4 wordt weggeduwd. Het verdient dan aanbeveling om de maaier 3 aan de eventueel draaibaar, in gewenste draairichtingen aangedreven, uitgevoerde buitenomtrek te voorzien van een verende balg of rol, dan 35 wel een elastisch materiaal, bijvoorbeeld een luchtband B

- 5 - om de effecten van de stootkracht op het soms fragiele obstakel te verminderen. Bij voorkeur wordt het wegzwenken van de ten minste ene maaier 3 bij contact of bij de door een nabijheidsensor gedetecteerde aanwezigheid van het 5 obstakel 4 mechanisch een handje geholpen, door hydraulische, pneumatische of elektrische met de maaier 3 gekoppelde, algemeen bekende en daarom niet in een figuur getoonde, middelen. Hiermee wordt schade aan obstakels 4 of de maaier(s) 3 zelf voorkomen, terwijl toch voldoende 10 nauwkeurig om het obstakel 4 kan worden gemaaid.

Het middelpunt van het om de gekromde voornoemde buitenomtrek aangebrachte elastische materiaal hoeft niet samen te vallen met het hart van de cirkelmaaier. Bij het vooruitrijden van de machine 1 zal de kant van de obstakels 15 4 waar de elastische buitenomtrek contact mee maakt in het algemeen tot dichter bij het obstakel 4 worden gemaaid, dan de tegenovergelegen kant die pas gemaaid kan worden als de zwenkbare maaiers terug zijn gezwenkt. Als de maaiers dan terug zijn gezwenkt heeft de machine 1 zich in die tijd ook 20 in rijrichting verplaatst en daardoor zal die tegenovergelegen kant van het obstakel dus minder goed gemaaid worden, en zal daar wat gras blijven staan. Om dat te voorkomen heeft het de voorkeur om het middelpunt van de voornoemde buitenomtrek, dan wel van een daarop aanwezig 25 geleidewiel, iets vóór het hart van de cirkelmaaier te leggen.

De ten minste ene zwenkbare maaier 3 is aan het ene einde van een zwenkbare arm 5-1, 5-2 gemonteerd. De armen 5 kunnen desgewenst telescopisch, in lengte instelbaar zijn. 30 Het andere einde van de arm 5 is om een verticale as 6 zwenkbaar gemonteerd. Door de verticale zwenkas 6 enigszins bestuurbaar in een horizontaal vlak neigend uit te voeren kan de maaier 3 in verticale richting verplaatst en aldus opgetild worden. Getoond is in figuur 1 een hierna toe te 35 lichten uitvoering waarbij de draaipunten 7-1 en 8-1, - 6 - respectievelijk 7-2 en 8-2 niet op dezelfde posities aangrijpen.

Figuur 2 toont de hoofdmaaier 2 die als cirkelmaaier is uitgevoerd en waarbij althans diens, desgewenst van een 5 bij het maaiveld geplaatste beschermer voorziene, messen om een betreffend draaipunt 7-1, 7-2 roteerbaar zijn. Het heeft de voorkeur om deze draaipunten nagenoeg samen te laten vallen met de respectieve draaipunten 8-1, 8-2 van de zwenk as 6-1, 6-2 waaromheen de betreffende arm 5-1, 5-2 10 van de respectieve zwenkbare maaier 3-1, 3-2 draait, omdat dit de inbouw op en aanpassing van bestaande machines vergemakkelijkt. Door de armen 5-1 en 5-2 te verlengen (zie figuur 2) kan door verplaatsing van de op de verlenging gelegen aangrijpingspunten 9-1, 9-2 met behulp van de 15 hiervoor vermelde middelen, de onderlinge afstand en posities van zowel de hoofmaaiers 2 als de zwenkbare maaiers, hierna zwenkmaaiers 3 genoemd, naar wens worden beïnvloed.

De figuren 1 en 2 tonen verder dat de maaimachine 1, 20 in dit geval twee, zwenkmaaiers 3-1, 3-2 heeft die elk zijn gemonteerd op respectieve armen 5-1, 5-2 die onderling ongelijke lengtes hebben. Hiermee wordt bereikt dat een zekere overlap kan worden gerealiseerd in de maaibereiken van elk van deze maaiers en er, zoals het geval zou kunnen 25 zijn bij montage op armen met gelijke lengtes, geen klein niet gemaaid deel tussen aangrenzende maaibereiken achterbilj ft.

De uitvoeringsvormen van de figuren 1 en 2 tonen verder een variant waarbij de maaimachine 1 twee ten 30 opzichte van elkaar, eventueel vast gemonteerde, hoofdmaaiers 2-1, 2-2 heeft die onderling op afstand van elkaar staan. In het aanvankelijk niet gemaaide gebied tussen de hoofdmaaiers kunnen obstakels 4 de hoofdmaaiers passeren. Voor een deel wordt dit tussengebied door de ten 35 minste ene zwenkbare maaier 3 tijdens het verrijden van de - 7 - machine 1 en veelal tijdens het zwenken ervan gemaaid, zodat althans een deel van het niet door de ten minste een hoofdmaaier 3-1, 3-2 bestreken maaibereik, met name het tussengebied, toch wordt gemaaid. De respectieve 5 zwenkmaaiers 3-1 en 3-2 hebben elk hun eigen respectieve gebieden Al en A2, elk aan één zijde van passerende obstakels 4, die worden gemaaid. De gebieden Al en A2 grenzen aan elkaar en kunnen in hun grensgebied overlappen indien, zoals vermeld, de armen 5-1, 5-2 ongelijke lengtes 10 hebben. Er wordt in deze variant zwenkend door verschillende zwenkmaaiers 3 om de obstakels 4 in het grensgebied heen gemaaid en tussen naburige obstakels 4 wordt door de zwenkmaaiers 3 enigszins overlappend gemaaid.

Figuur 3 toont sterk geschematiseerd een 15 uitvoeringsvorm van de maaimachine 1 waarbij in het algemeen althans de een relatief laag eigen gewicht bezittende zwenkmaaier(s) 3 op een heen en weer, parallel aan de rijrichting, beweegbaar gestel 10 op de maaimachine 1 zijn gemonteerd. In een mogelijke variant van de 20 uitvoering van figuur 2, als getoond in figuur 3, zijn zowel de zwenkmaaier(s) 3 als de hoofdmaaier(s) 2 op het dan iets robuuster uitgevoerde beweegbare gestel 10 gemonteerd. Door toepassing van dat gestel 10 op de in het algemeen met eenparige snelheid (van bijvoorbeeld rond 12 25 km/uur) voortrijdende machine 1 wordt bereikt dat althans de ten minste ene zwenkmaaier 3 om het obstakel 4 heen maait, terwijl genoemde maaier 3 door middel van het parallel aan de rijrichting over de maaimachine 1 terugbewegend gestel 10 langzamer (met bijvoorbeeld 5 30 km/uur) dan de rijsnelheid van de maaimachine 1 voorwaarts beweegt. Daarbij wordt met voordeel met tijdelijk lagere rijsnelheid om het obstakel 4 heen gemaaid. Als daar omheen is gemaaid wordt het gestel 10 over de maaimachine 1 voorwaarts bewogen, waarbij de snelheid van het gestel 10 35 ten opzichte van de grond dan groter is (bijvoorbeeld 15 - 8 - km/uur) dan de rijsnelheid van de machine 1.

Het is van voordeel om de hiervoor toegelichte functionaliteit te combineren met voorzieningen waarmee het verder mogelijk is om als om een wegmarkeringpaaltje 5 gemaaid wordt tegelijkertijd bij voornoemde tijdelijke lage rijsnelheid het vlak schoon te wassen, waarop bijvoorbeeld de kilometeraanduiding, het wegnummer et cetera staan vermeld.

Claims (15)

1. Verrijdbare maaimachine met één of meer hoofdmaaiers en ten minste één, in rijrichting gezien 5 achter de hoofdmaaier aangebrachte, in een horizontaal vlak zwenkbare maaier.

2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de ten minste ene zwenkbare maaier aan het ene einde 10 van een aan het andere einde om een verticale as zwenkbare arm is gemonteerd.

3. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-2, met het kenmerk dat de maaimachine twee zwenkbare maaiers heeft 15 die elk zijn gemonteerd op respectieve armen die onderling ongelijke lengtes hebben.

4. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk dat de maaimachine twee ten opzichte van elkaar 20 vaste hoofdmaaiers heeft die onderling op afstand van elkaar staan.

5. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk dat de ten minste ene zwenkbare maaier een door 25 het zwenken en verrijden gerealiseerd maaibereik heeft dat althans een deel bevat van het niet door de ten minste een hoofdmaaier(s) bestreken maaibereik.

6. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-5, met 30 het kenmerk dat de maaimachine twee onderling op afstand staande hoofdmaaiers, en ten minste één zwenkbare maaier met een maaibereik heeft dat althans het niet gemaaide gebied tussen de hoofdmaaiers beslaat.

7. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-6, met - 10 - het kenmerk dat de ten minste ene hoofdmaaier als cirkelmaaier is uitgevoerd.

8. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-7, met 5 het kenmerk dat althans de zwenkbare maaier(s) op een heen en weer, parallel aan de rijrichting, beweegbaar gestel op de maaimachine zijn gemonteerd.

9. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-8, met 10 het kenmerk dat de hoofdmaaier(s) en de zwenkbare maaier(s) samen op een heen en weer, parallel aan de rijrichting, beweegbaar gestel op de maaimachine zijn gemonteerd.

10. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-9, 15 met het kenmerk dat de ten minste ene als cirkelmaaier uitgevoerde hoofdmaaier om een betreffend draaipunt roteerbaar is, welke draaipunt nagenoeg samenvalt met het draaipunt van de zwenk as waaromheen de betreffende arm van de respectieve zwenkbare maaier zwenkbaar is. 20

11. Maaimachine volgens één van de conclusies 1-10, met het kenmerk dat de ten minste ene zwenkbare maaier aan de eventueel draaibaar uitgevoerde buitenomtrek is voorzien van een verende balg of rol, dan wel een elastisch 25 materiaal, bijvoorbeeld een luchtband.

12. Werkwijze waarbij door één of meer, op een verrijdbare maaimachine volgens één van de conclusies 1-11 aangebrachte, hoofdmaaiers wordt gemaaid terwijl ten minste 30 één in rijrichting gezien achter voornoemde hoofdmaaier aangebrachte en in een horizontaal vlak zwenkbare maaier tijdens het verrijden, althans een deel van het niet door de ten minste ene hoofdmaaier gemaaide gebied maait, terwijl elke zwenkbare maaier zijn eigen gebied aan één 35 zijde van passerende obstakels maait. - 11 -

13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk dat bij toepassing van twee zwenkbare maaiers deze maaiers in het grensgebied van hun respectieve maaibereik, aan 5 weerszijden van passerende obstakels maaien.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, met het kenmerk dat de twee zwenkbare maaiers die elk zijn gemonteerd op respectieve armen die onderling ongelijke lengtes hebben, 10 ter plaatse van hun grensgebied elkaar overlappende maaibereiken hebben.

15. Werkwijze volgens één van de conclusies 12-14, met het kenmerk dat althans de ten minste ene zwenkbare 15 maaier om een obstakel heen maait, terwijl genoemde maaier door middel van een parallel aan de rijrichting over de maaimachine terugbewegend gestel langzamer dan de rijsnelheid van de maaimachine voorwaarts beweegt, en daarbij om het obstakel heen maait, om daarna met het 20 gestel over de maaimachine voorwaarts te worden bewogen.