NL1026990C2

NL1026990C2 - Buisdeel voorzien van een mofeinddeel.

Info

Publication number: NL1026990C2
Application number: NL1026990A
Authority: NL
Inventors: Berend Jan Van Dijk; Johannes Hendrikus Ge Snijders
Original assignee: Wavin Bv
Priority date: 2004-09-08
Filing date: 2004-09-08
Publication date: 2006-03-09
Also published as: PL1789714T3; NO20071777L; HRP20100632T1; AU2005280792A1; EP1789714A1; NZ553474A; UA90114C2; US20080191469A1; RU2007112936A; JP2008512623A; AU2005280792B2; CA2578344A1; NO338141B1; ZA200701785B; US7748754B2; RU2370698C2; BRPI0515054A; BRPI0515054B1; EP1789714B1; ATE483932T1

Description

Korte aanduiding: Buisdeel voorzien van een mofeinddeel

De uitvinding heeft betrekking op een buisdeel voorzien van een mofeinddeel dat bestemd is om een spieeinddeel van een tweede buisdeel op te nemen, waarbij het spieeinddeel aan de buitenzijde is voorzien van een afdichtingsring en waarbij het mofeinddeel aan de binnenzijde, 5 gezien vanaf de eindrand, een schuin naar de hartlijn van het mofeinddeel toelopend deel voor het vervormen van de afdichtingsring bij het in het mofeinddeel steken van het spieeinddeel en een daarop aansluitend cilindrisch deel heeft, waarbij het schuin naar de hartlijn toelopende deel van het mofeinddeel ten minste twee 10 regelmatig over de omtrek verdeelde gebieden heeft waarin de hoek van het schuin toelopende deel ten opzichte van de hartlijn van het mofeinddeel in omtreksrichting varieert, zodanig dat in elk gebied het schuin toelopende deel in omtreksrichting gezien aan de zijkanten van het gebied onder een eerste hoek ten opzichte van de hartlijn van het 15 mofeinddeel staat en in het midden van het gebied ten minste gedeeltelijk onder een tweede hoek ten opzichte van de hartlijn van het mofeinddeel staat die kleiner is dan de eerste hoek.

Een dergelijk buisdeel is bekend uit US 3.831.954, in het bijzonder fig. 8 en 10.

20 Algemeen bekende buisdelen, waarbij het schuin toelopende deel zich evenwijdig aan een loodrecht op de hartlijn van het buisdeel staand vlak uitstrekt, hebben als nadeel dat bij het in het mofeinddeel steken van een spieeinddeel dat voorzien is van een afdichtingsring, de insteekkracht veelal als ongewenst groot wordt 25 beschouwd. De grote insteekkracht is het gevolg van het feit dat bij het insteken van het spieeinddeel de afdichtingsring op hetzelfde moment over de gehele omtrek moet worden vervormd, waarbij in het algemeen de buitendiameter van de afdichtingsring moet worden verkleind. In US 3.831.954 (fig. 8 - 10) zijn twee oplossingen voor 30 dit probleem voorgesteld. Bij de eerste oplossing (fig. 9) varieert de axiale positie van het schuin toelopende deel over de omtrek van het mofeinddeel. Het schuin toelopende deel is in axiale richting gegolfd aangebracht. Bij de tweede oplossing (fig. 10), varieert de hellingshoek en dus ook de lengte van het schuin toelopende deel over 35 de omtrek van het mofeinddeel.

1026990" - 2 -

De uitvinding beoogt een verbeterd buisdeel van het aan het begin genoemde type te verschaffen.

Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bij een buisdeel van het aan het begin genoemde type bereikt doordat tussen de zijkanten en het 5 midden van elk gebied het schuin toelopende deel in een aan de zijde van de eindrand van het mofeinddeel gelegen gedeelte onder de eerste hoek en in een daarop aansluitend en aan de zijde van het cilindrische deel van het mofeinddeel gelegen gedeelte onder de tweede hoek ten opzichte van de hartlijn staat, waarbij de axiale lengte van het onder 10 de tweede hoek staande gedeelte vanaf de zijkanten naar het midden van het gebied geleidelijk toeneemt.

Door de maatregelen volgens de uitvinding wordt de voor het in het mofeinddeel steken van het spieeinddeel benodigde insteekkracht verder verkleind. Bovendien kan het buisdeel met een eenvoudiger 15 matrijs vervaardigd worden dan in het geval van de in buisdelen met mofeinddelen volgens fig. 8-10 van US 3.831.954.

Voorkeursuitvoeringsvormen van het buisdeel volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

De uitvinding zal in de hierna volgende beschrijving van een 20 aantal uitvoeringsvoorbeelden nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 in een aanzicht in langsdoorsnede een bepaalde uitvoeringsvorm van een mofeinddeel van een buisdeel volgens de uitvinding en een bijbehorend spieeinddeel van een tweede buisdeel 25 toont; fig. 2 een aanzicht op de kopse zijde van het mofeinddeel van fig. 1 is, gezien in de richting van de pijl II in fig. 1; fig. 3 het mofeinddeel van fig. 1 toont in een aanzicht in langsdoorsnede volgens de lijn III - III in fig. 2; 30 fig. 4 t/m 7 een einddeel van de wand van het mofeinddeel van fig, 1 toont in langsdoorsneden volgens de lijnen IV - IV, V - V, VI -VI resp. Vil - VII in fig. 2.

In fig. 1 is in langsdoorsnede een bepaalde uitvoeringsvorm van een mofeinddeel 1 van een eerste buisdeel volgens de uitvinding 35 weergegeven alsmede een bijbehorend spieeinddeel 2 dat in het mofeinddeel 1 gestoken moet worden voor het vormen van een buisverbinding tussen het eerste buisdeel en het tweede buisdeel.

Het spieeinddeel 2 is in de weergegeven uitvoeringsvorm een einddeel van een buisdeel met een betrekkelijk dunne wand 3 dat aan de 1026990- - 3 - buitenzijde is voorzien van rondgaande ribben 4. Tussen twee ribben 4 is een afdichtingsring 5 aangebracht. Het spieeinddeel kan echter ook een andere vorm hebben, bijvoorbeeld dikwandig zijn uitgevoerd waarbij de afdichtingsring is aangebracht in een aan de buitenzijde in de wand 5 aangebrachte rondgaande groef.

Het mofeinddeel 1 heeft aan de binnenzijde, gezien vanaf de eindrand 11, een schuin naar de hartlijn 12 van het mofeinddeel 1 toelopend deel 13 voor het verkleinen van de buitendiameter van de afdichtingsring 5 bij het in het mofeinddeel 1 steken van het 10 spieeinddeel 2 en een daarop aansluitend cilindrisch deel 14.

Het schuin toelopende deel 13 van het mofeinddeel 1 heeft ten minste twee regelmatig over de omtrek verdeelde gebieden 15 waarin de hoek van het schuin toelopende deel 13 ten opzichte van de hartlijn 12 van het mofeinddeel 1 in omtreksrichting varieert. In elk gebied 15 15 staat het schuin toelopende deel 13 in omtreksrichting gezien aan de zijkanten 16 en 17 van het gebied 15 onder een eerste hoek al ten opzichte van de hartlijn 12 van het mofeinddeel 1 (zie fig. 4) en in het midden 18 van het gebied 15 ten minste gedeeltelijk onder een tweede hoek a2 ten opzichte van de hartlijn 12 van het mofeinddeel 1 20 die kleiner is dan de eerste hoek al (zie fig. 7). In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld staat in het midden 18 van elk gebied 15 het schuin toelopende deel over de gehele axiale lengte L onder de tweede hoek a2 ten opzichte van de hartlijn 12 van het mofeinddeel 1.

Tussen de zijkanten 16 en 17 en het midden 18 van elk gebied 15 25 staat het schuin toelopende deel in een aan de zijde van de eindrand 11 van het mofeinddeel 1 gelegen gedeelte 19 onder de eerste hoek al en in een daarop aansluitend en aan de zijde van het cilindrische deel 14 van het mofeinddeel 1 gelegen gedeelte 20 onder de tweede hoek a2 ten opzichte van de hartlijn 12 zie fig. 5 en 6). Daarbij neemt de 30 axiale lengte 1 van het onder de tweede hoek a2 staande gedeelte 20 vanaf de zijkanten 16 en 17 naar het midden 18 van het gebied 15 geleidelijk toe.

Tussen de gebieden 15 met variërende hoek zijn gebieden 21 aanwezig waarin het schuin toelopende deel onder de eerste hoek al ten 35 opzichte van de hartlijn 12 staat.

Voor de afmetingen van de gebieden 15 van het mofeinddeel 1 ishet volgende van toepassing (zie fig. 2). Bij een inwendige diameter Dl 1026990- - 4 - van het cilindrische deel 14 van het mofeinddeel 1 en een inwendige diameter D2 van het schuin toelopende deel 13 ter plaatse van de eindrand 11 met het hiervoor beschreven verloop van de hoeken al en a2 heeft het gedeelte dat onder een hoek a2 staat ter plaatse van de 5 eindrand 11 een radius R1. De radius R1 gaat uit van een punt dat op een afstand R2 van de hartlijn 12 van het mofeinddeel ligt. Daarbij geldt: R1 = (0,25 tot 0,5)D1, bij voorkeur (0,3 tot 0,35)D1, bij de eindrand 11 van het mofeinddeel, 10 - al = 0,3 tot 0,5)a2, - Rl + R2 = 0,5D2, de gebieden 21 die onder een hoek al staan dienen minder dan 30% van de omtrek van het mofeinddeel te beslaan (dit hangt uiteraard samen met de keuze van Rl), 15 - bij voorkeur is de overgang van het schuin toelopende deel 13 naar het cilindrische deel 14 voorzien van een afronding met een radius van 3 tot 10 mm.

Door toepassing van het hierboven beschreven mofeinddeel wordt bereikt dat bij het insteken van het spieeinddeel 2 de afdichtingsring 20 5 sectorsgewijs wordt vervormd en in de weergegeven uitvoeringsvorm de buitendiameter van de afdichtingsring 5 sectorsgewijs wordt verkleind, waardoor de daarvoor benodigde kracht in de tijd verdeeld wordt opgebracht en de benodigde insteekkracht wordt verkleind.

Het mofeinddeel 1 kan binnen het kader van de bijgaande 25 conclusies anders zijn uitgevoerd dan hierboven is beschreven.

1026990-

Claims

1. Buisdeel voorzien van een mofeinddeel dat bestemd is om een spieeinddeel van een tweede buisdeel op te nemen, waarbij het spieeinddeel aan de buitenzijde is voorzien van een afdichtingsring en waarbij het mofeinddeel aan de binnenzijde, gezien vanaf de eindrand, 5 een schuin naar de hartlijn van het mofeinddeel toelopend deel voor het vervormen van de afdichtingsring bij het in het mofeinddeel steken van het spieeinddeel en een daarop aansluitend cilindrisch deel heeft, waarbij het schuin naar de hartlijn toelopende deel van het mofeinddeel ten minste twee regelmatig over de omtrek verdeelde 10 gebieden heeft waarin de hoek van het schuin toelopende deel ten opzichte van de hartlijn van het mofeinddeel in omtreksrichting varieert, zodanig dat in elk gebied het schuin toelopende deel in omtreksrichting gezien aan de zijkanten van het gebied onder een eerste hoek ten opzichte van de hartlijn van het mofeinddeel staat en 15 in het midden van het gebied ten minste gedeeltelijk onder een tweede hoek ten opzichte van de hartlijn van het mofeinddeel staat die kleiner is dan de eerste hoek, met het kenmerk, dat tussen de zijkanten en het midden van elk gebied het schuin toelopende deel in een aan de zijde van de eindrand van het mofeinddeel gelegen gedeelte 20 onder de eerste hoek en in een daarop aansluitend en aan de zijde van het cilindrische deel van het mofeinddeel gelegen gedeelte onder de tweede hoek ten opzichte van de hartlijn staat, waarbij de axiale lengte van het onder de tweede hoek staande gedeelte vanaf de J zijkanten naar het midden van het gebied geleidelijk toeneemt.

2. Buisdeel volgens conclusie 1, waarbij in het midden van elk I gebied met variërende hoek het schuin toelopende deel over de gehele ! axiale lengte onder de tweede hoek ten opzichte van de hartlijn van het mofeinddeel staat.

3. Buisdeel volgens conclusie 1 of 2, waarbij tussen de gebieden met 3Ö variërende hoek gebieden aanwezig zijn waarin het schuin toelopende deel onder de eerste hoek ten opzichte van de hartlijn staat. 1026990"