NL1026300C1 - Toegangscontrole-inrichting. - Google Patents

Toegangscontrole-inrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1026300C1
NL1026300C1 NL1026300A NL1026300A NL1026300C1 NL 1026300 C1 NL1026300 C1 NL 1026300C1 NL 1026300 A NL1026300 A NL 1026300A NL 1026300 A NL1026300 A NL 1026300A NL 1026300 C1 NL1026300 C1 NL 1026300C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cabin
control device
access control
detector
wall
Prior art date
Application number
NL1026300A
Other languages
English (en)
Inventor
Petrus Johannes Wilhelmus Herp
Johannes Hermanus Petrus Oonk
Original Assignee
Petrus Johannes Wilhelmus Herp
Johannes Hermanus Petrus Oonk
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Petrus Johannes Wilhelmus Herp, Johannes Hermanus Petrus Oonk filed Critical Petrus Johannes Wilhelmus Herp
Priority to NL1026300A priority Critical patent/NL1026300C1/nl
Priority to PCT/NL2005/000397 priority patent/WO2005119603A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1026300C1 publication Critical patent/NL1026300C1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E05LOCKS; KEYS; WINDOW OR DOOR FITTINGS; SAFES
    • E05GSAFES OR STRONG-ROOMS FOR VALUABLES; BANK PROTECTION DEVICES; SAFETY TRANSACTION PARTITIONS
    • E05G5/00Bank protection devices
    • E05G5/003Entrance control
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B3/00Window sashes, door leaves, or like elements for closing wall or like openings; Layout of fixed or moving closures, e.g. windows in wall or like openings; Features of rigidly-mounted outer frames relating to the mounting of wing frames
    • E06B3/90Revolving doors; Cages or housings therefor
    • E06B3/903Revolving doors; Cages or housings therefor consisting of arcuate wings revolving around a parallel axis situated outside the wing, e.g. a cylindrical wing revolving around its axis
    • GPHYSICS
    • G07CHECKING-DEVICES
    • G07CTIME OR ATTENDANCE REGISTERS; REGISTERING OR INDICATING THE WORKING OF MACHINES; GENERATING RANDOM NUMBERS; VOTING OR LOTTERY APPARATUS; ARRANGEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS FOR CHECKING NOT PROVIDED FOR ELSEWHERE
    • G07C9/00Individual registration on entry or exit
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E05LOCKS; KEYS; WINDOW OR DOOR FITTINGS; SAFES
    • E05YINDEXING SCHEME ASSOCIATED WITH SUBCLASSES E05D AND E05F, RELATING TO CONSTRUCTION ELEMENTS, ELECTRIC CONTROL, POWER SUPPLY, POWER SIGNAL OR TRANSMISSION, USER INTERFACES, MOUNTING OR COUPLING, DETAILS, ACCESSORIES, AUXILIARY OPERATIONS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR, APPLICATION THEREOF
    • E05Y2900/00Application of doors, windows, wings or fittings thereof
    • E05Y2900/10Application of doors, windows, wings or fittings thereof for buildings or parts thereof
    • E05Y2900/13Type of wing
    • E05Y2900/132Doors

Landscapes

  • Business, Economics & Management (AREA)
  • Accounting & Taxation (AREA)
  • Finance (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Power-Operated Mechanisms For Wings (AREA)

Description

1 »
Titel: Toegangscontrole-inrichting
De onderhavige uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een toegangscontrole-inrichting, bestemd om te onderzoeken of personen een bepaald controlepunt mogen passeren.
5 Op velerlei terrein is toegangscontrole gewenst of noodzakelijk. Toegangscontrole kan worden uitgevoerd door bewakingspersoneel, maar dat heeft onder meer als bezwaren dat de controle relatief lang duurt en gepaard gaat met hoge arbeidskosten. Er bestaat daarom behoefte aan apparatuur voor 10 het uitvoeren van toegangscontrole.
Er zijn reeds diverse soorten toegangscontrole-apparatuur ontwikkeld. Een voorbeeld is de wel-bekende tourniquet. Een tourniquet omvat een in een passeersluis opgesteld draaihek, geassocieerd met een kaartlezer, geld-automaat, of dergelijke. 15 Normaliter blokkeert het draaihek; alleen wanneer een persoon een geldige toegangskaart aan de kaartlezer aanbiedt, of voldoende geld aanbiedt aan de geld-automaat, wordt het draaihek vrijgegeven voor het laten passeren van één persoon. De tourniquet heeft bezwaren op het punt van veiligheid en 20 gebruikersvriendelijkheid: enerzijds is het vrij gemakkelijk voor een persoon om over het draaihek heen te stappen, anderzijds is het voor personen met bagage of kinderwagens en dergelijke, of in een rolstoel, moeilijk of onmogelijk om het draaihek te passeren.
25 Een tourniquet is een voorbeeld van een toegangscontrole- apparaat dat primair bedoeld is om een autorisatie te controleren: een persoon die zijn autorisatie niet kan aantonen, wordt tegengehouden. Dergelijke toegangscontrole-apparatuur vindt voornamelijk toepassing bij de ingang van 30 trein, metro, en dergelijke.
Om veiligheidsredenen bestaat er echter ook behoefte aan apparatuur die in staat is om te controleren of personen verboden voorwerpen bij zich dragen, bij voorbeeld een wapen, drugs, etc; een persoon die een dergelijk voorwerp heeft, 1026300 2
f I
wordt tegengehouden. Aangezien dergelijke voorwerpen doorgaans goed verborgen zullen zijn, moet de apparatuur voorzien zijn van betrouwbare detectie-apparatuur die de aanwezigheid van dergelijke voorwerpen kan detecteren, ook indien zij verborgen 5 zijn. Een voorbeeld is een detectie-poort, die metalen I voorwerpen detecteert.
Dergelijke toegangscontrole-apparatuur vindt voornamelijk toepassing bij plaatsen met een verhoogd veiligheidsrisico, zoals vliegvelden, voetbalstadions, discotheken, etc. Gelukkig 10 is het zo, dat de meeste mensen bona fide zijn; de apparatuur dient daarom zodanig te zijn, dat de "gewone" mensen niet te veel last ondervinden. Anderzijds, aangezien de apparatuur een veiligheidsaspect betreft, is het gewenst dat een kwaadwillend persoon niet gemakkelijk de controle kan omzeilen. De bekende 15 detectiepoorten hebben het voordeel dat zij nauwelijks hinderlijk zijn voor passerende personen. Een nadeel is echter dat een detectiepoort gemakkelijk gepasseerd kan worden door iemand met een wapen: weliswaar zal de detectiepoort dan een alarmsignaal genereren, maar dat zal een kwaadwillende niet 20 tegenhouden. Het is daarom noodzakelijk dat er bewakingspersoneel aanwezig is bij een detectiepoort, dat kan ingrijpen als de poort een verboden voorwerp detecteert.
Een ander aspect van detectie-apparatuur is een veiligheidsaspect van logistieke aard. Uit de genoemde toepassings-25 voorbeelden zal het duidelijk zijn, dat er zich een grote mensenmenigte kan bevinden aan één zijde van de inrichting. In geval van een calamiteit moet die mensenmenigte snel de detectie-apparatuur kunnen passeren. Een detectiepoort biedt inderdaad weinig weerstand tegen een mensenmenigte, maar een 30 tourniquet is vrijwel niet te passeren voor een mensenmenigte.
Een doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een toegangscontrole-inrichting dat de nadelen van de bestaande toegangscontrole-apparatuur mist, of althans 35 reduceert.
Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een betrouwbare toegangscontrole-inrichting te verschaffen die zowel bruikbaar is als autorisatie-controle als als voorwerp-detectie, die weinig hinder biedt aan bona fide personen, maar 1026300 I Λ 3 die anderzijds de doorgang met zekerheid blokkeert indien een verboden voorwerp wordt gedetecteerd.
Volgens een belangrijk aspect van de onderhavige 5 uitvinding omvat een toegangscontrole-inrichting een om een I j ; verticale as roteerbare, bodemloze cabine met ten minste één doorlaatpoort in de zijwand, opgesteld in een sluis met vaste wanden, met een ingangspoort en een uitgangspoort. Aan de zijwand van de cabine en/of aan de vaste wand is ten minste 10 één detector opgesteld. De cabine heeft een ingangsstand, waarbij de doorlaatpoort is uitgelijnd met de ingangspoort, en waarbij de uitgangspoort is afgesloten; in deze stand kan een persoon de cabine binnentreden. Dan draait de cabine naar een uitgangsstand, waarbij de doorlaatpoort is uitgelijnd met de 15 uitgangspoort, en waarbij de ingangspoort is afgesloten; in deze stand kan een persoon de cabine verlaten. Terwijl de cabine draait van de ingangsstand naar de uitgangsstand vindt de detectie plaats. In een tussenstand zijn zowel de ingangspoort als de uitgangspoort afgesloten; indien een 20 verboden voorwerp wordt aangetroffen, blokkeert de cabine in de tussenstand en genereert een alarmsignaal.
Het is dan mogelijk dat de toegangscontrole-inrichting werkt met minder bewakingspersoneel. Bijvoorbeeld zou een bewakèr toezicht kunnen houden bij een serie van vier 25 toegangscontrole-inrichtingen: indien een toegangscontrole-inrichting alarm slaat, wordt de betreffende gecontroleerde persoon door de cabine vastgehouden tot dat een bewaker de cabine vrijgeeft.
30
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door de hiernavolgende beschrijving onder verwijzing naar de tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of 35 vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: figuur l schematisch een bovenaanzicht toont van een toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding; figuur 2 een blokschema is dat de aandrijving van een cabine illustreert; 1Θ26300 I · 4 de figuren 3A-D schematische bovenaanzichten zijn die opeenvolgende stadia tijdens de werking van een eerste uitvoeringsvorm van de toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding illustreren; 5 de figuren 4A-D schematische bovenaanzichten zijn die opeenvolgende stadia tijdens de werking van een tweede uitvoeringsvorm van de toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding illustreren; figuur 5 een schematische bovenaanzicht is dat een voorkeurs-10 detail van de tweede uitvoeringsvorm van de toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding illustreert; figuur 6 een schematische dwarsdoorsnede is die een uitvoeringsvorm van de constructie van de toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding illustreert; 15 figuur 6 een schematische dwarsdoorsnede is van een steunprofiel voor een cabinewand.
Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht van een 20 toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding, die in zijn algemeenheid is aangeduid met het verwijzings-cijfer 100. De figuur toont een vrije ruimte F en een beperkt toegankelijke ruimte R (in het hiernavolgende ook aangeduid als "beveiligd gebied"), van elkaar gescheiden door een 25 scheidingswand 1. Opgemerkt wordt dat de vrije ruimte F op zich ook weer een beveiligd gebied kan zijn, dat alleen na een toegangscontrole kan worden bereikt vanuit een publieke ruimte; in dat geval kan de toegangscontrole-inrichting 100 dienen als herhaling van de eerdere controle, maar er kan ook 30 sprake zijn van een strengere controle. Hoe dan ook, om welke reden dan ook, personen kunnen niet vrij vanuit de vrije ruimte F naar het beveiligde gebied R gaan.
De scheidingswand 1 kan een bestaande wand in een gebouw zijn. Het is ook mogelijk dat de scheidingswand 1 een tot de 35 controle-inrichting 100 behorende wand is, die een bestaande ruimte in twee gedeelten verdeelt.
De scheidingswand 1 kan niet-doorzichtig zijn, maar is bij voorkeur geheel of gedeeltelijk transparant. De scheidingswand 1 kan gemaakt zijn van glas, bij voorkeur 1026300 5 kogelvrij glas, maar de scheidingswand 1 kan ook gemaakt zijn van een hekwerk, gaas, tralies, of dergelijke.
In de scheidingswand 1 bevindt zich een opening 2, waardoorheen personen vanuit de vrije ruimte F naar het 5 beveiligde gebied R kunnen gaan. In die opening 2 is een controlesluis 3 opgesteld. De controlesluis 3 omvat twee vaste sluiswanden 10, 20, opgesteld aan weerszijden van die opening 2, welke sluiswanden 10, 20 bevestigd kunnen zijn aan de scheidingswand 1. Tussen de sluiswanden 10, 20 en de 10 scheidingswand 1 zou eventueel een kleine kier open gelaten kunnen zijn, dermate klein dat daar geen personen doorheen zouden kunnen glippen, bij voorbeeld in de orde van 1 cm, maar de constructie is steviger als de sluiswanden 10, 20 zijn vastgemaakt aan de scheidingswand 1.
15 Elke sluiswand 10, 20 heeft een aan de zijde van de vrije ruimte F gelegen ingangsuiteinde 11, 21. De beide ingangs-uiteinden 11, 21 van de twee sluiswanden 10, 20 bevinden zich op afstand van elkaar, en definiëren aldus een ingangspoort 31.
20 Elke sluiswand 10, 20 heeft een aan de zijde van de beschermde ruimte R gelegen uitgangsuiteinde 12, 22. De beide uitgangsuiteinden 12, 22 van de twee sluiswanden 10, 20 bevinden zich op afstand van elkaar, en definiëren aldus een uitgangspoort 32.
25 Tussen de ingangspoort 31 en de uitgangspoort 32 is in de controlesluis 3, dat wil zeggen tussen de twee sluiswanden 10, 20, een bodemloze detectiecabine 40 opgesteld. De cabine 40 heeft een cabinewand 41 met een doorlaatpoort 42. De cabine 40 is roteerbaar om een verticale as 43.
30 De inrichting 100 omvat ten minste één detector 50, waarvan de functie later zal worden uitgelegd. Afhankelijk van de toepassingssituatie kan de detector 50 zijn aangebracht aan één van de vaste sluiswanden 10, 20 of aan de cabinewand 41.
Hoewel de cabine-wand 41 en de sluiswanden 10, 20 gemaakt 35 kunnen zijn van een niet-doorzichtig materiaal, zijn zij bij voorkeur geheel of gedeeltelijk doorzichtig. Het is mogelijk dat de cabine-wand 41 en/of de sluiswanden 10, 20 zijn vervaardigd van metaalgaas, tralies, of dergelijke, maar de uitstraling van die materialen is minder comfortabel. Bij 1026300
f · · . I
6 voorkeur zijn de cabine-wand 41 en de sluiswanden 10, 20 daarom vervaardigd van een doorzichtig materiaal, bij voorbeeld glas, bij voorkeur slagvast glas of kogelvrij glas: deze materialen zien er vriendelijker uit.
5 In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de ingangspoort 31
'1 i | I
; en de uitgangspoort 32 symmetrisch ten opzichte van elkaar opgesteld aan weerszijden van de scheidingswand 1, en zijn de sluiswanden 10, 20 elk symmetrisch gepositioneerd ten opzichte I van de scheidingswand 1. Dit houdt in dat een doorlooppad van I 10 ingang naar uitgang in hoofdzaak loodrecht op de scheidings- I wand 1 gericht is. Dit is echter niet noodzakelijk. De I combinatie van de twee sluiswanden 10, 20 kan als geheel I geroteerd worden om de rotatieas van de cabine 40, zodat een I doorlooppad van ingang naar uitgang schuin op de scheidings- I 15 wand 1 gericht zal zijn. De combinatie van de twee sluiswanden I 10, 20 kan ook als geheel verplaatst zijn in een richting I loodrecht op den scheidingswand i.
I Hoewel niet per se noodzakelijk, heeft het wel de I voorkeur dat de cabine-wand 41 en de sluiswanden 10, 20 zijn I 20 gebogen volgens rotatie-symmetrische figuren. Daarbij verdient I het de voorkeur dat de diameter hetzelfde is voor elke hoogte, I zodat de cabine-wand 41 en de sluiswanden 10, 20 zijn gebogen I volgens een deel van een cylinder met een cirkel-vormig I grondvlak. De cabine-wand 41 en de sluiswanden 10, 20 zijn I 25 concentrisch, zodat de onderlinge afstand tussen de cabine- wand 41 en de sluiswanden 10, 20 steeds constant is. In een geschikte uitvoeringsvorm heeft de cabinewand 41 een diameter van ongeveer 150 cm, en is de onderlinge afstand tussen de I cabine-wand 41 en de sluiswanden 10, 20 ongeveer 10 cm. Voorts I 30 kan de breedte van de ingangspoort 31, de uitgangspoort 32, en de doorlaatpoort 42 in de orde van ongeveer 90 cm zijn, en een I hoogte hebben in de orde van ongeveer 220 cm.
I De breedte (dat wil zeggen horizontale afmeting) van elke I sluiswand 10, 20 is in principe niet kritisch. Afhankelijk van I 35 de toepassingssituatie zouden de sluiswanden zelfs geheel I weggelaten kunnen worden, maar dit heeft niet de voorkeur. Bij I voorkeur is de breedte van elke sluiswand zodanig gekozen in I relatie tot de breedte van de doorlaatpoort 42 van de cabine- I wand 41, dat de cabine 40 een rotatiestand heeft waarin de I 1026300 7 doorlaatpoort 42 van de cabinewand 41 effectief is afgesloten door een sluiswand. Daartoe kan de breedte van elke sluiswand groter zijn dan, of ongeveer even groot zijn als, de breedte van de doorlaatpoort 42 van de cabinewand 41. Daarenboven is / · : j 5 het gewenst dat breedte van de ingangspoort 31 en uitgangs-; poort 32 zo groot mogelijk is: in geval van een cylindrische configuratie van de sluiswanden 10, 20 impliceert een grotere breedte van de sluiswanden een kleinere breedte van die poorten. Een gunstig optimum wordt derhalve bereikt als elke 10 sluiswand 10, 20 een breedte heeft van ongeveer 90°, en als de breedte van de ingangspoort 31 en uitgangspoort 32 ook ongeveer 90° is.
Om met zekerheid te voorkomen dat een persoon zou kunnen vast raken in de cabine 40 is bij voorkeur de breedte van de 15 ingangspoort 31 enigszins kleiner dan de breedte van de doorlaatpoort 42 van de cabinewand 41, en is bij voorkeur de breedte van de uitgangspoort 32 enigszins groter dan de breedte van de ingangspoort 31, met meer voorkeur zelfs enigszins groter dan de breedte van de doorlaatpoort 42 van de 20 cabinewand 41. In een dergelijke configuratie is de ingangspoort 31 dus de smalste poort. Echter, een belangrijk voordeel van controle-inrichting 100 volgens de onderhavige uitvinding is dat deze bruikbaar is voor controle van verkeer in twee richtingen: ook personen die vanaf ruimte R naar 25 ruimte P gaan, kunnen door de inrichting 100 gecontroleerd worden; in dat geval wisselen de ingangspoort 31 en de uitgangspoort 32 van functie. Voor een dergelijke situatie heeft het de voorkeur dat de breedte van de ingangspoort 31 gelijk is aan de breedte van de uitgangspoort 32.
30
Figuur 2 is een blokschema, dat de aandrijving van de cabine 40 illustreert. De inrichting 100 omvat een aandrijf-eenheid M voor het aandrijven van de cabine-rotatie. Zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn, omvat de aandrijf-35 eenheid M een motor en eventueel een transmissiestelsel; dergelijke details zijn ter wille van de eenvoud niet in de figuren weergegeven.
De inrichting 100 omvat voorts een besturingsorgaan 8.
Het besturingsorgaan 8 heeft ten minste één signaalingang 7, 1026300 I % 8 die is verbonden met een uitgang van de detector 50 en aldus een uitgangssignaal S van de detector 50 kan ontvangen. Het besturingsorgaan 8 heeft voorts een stuuruitgang 9 die is verbonden met een stuuringang van de aandrijfeenheid M. Het 5 besturingsorgaan 8 is ingericht om bij zijn stuuruitgang 9 een stuursignaal C te genereren, voor het aansturen van de aandrij feenheid M in afhankelijkheid van het ontvangen detector-uitgangssignaal S. Zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn, kan het besturingsorgaan 8 bijvoorbeeld een geschikt 10 geprogrammeerde microprocessor of computer zijn, of dergelijke.
Zoals later zal worden uitgelegd, kan de cabinewand 41 meerdere doorlaatpoorten hebben, In een bepaalde uitvoerings-15 vorm, die thans zal worden toegelicht onder verwijzing naar de figuren 3A-D, heeft de cabinewand 41 slechts een enkele doorlaatpoort 42. In de figuren 3A-D zijn de scheidingswanden ter wille van de eenvoud niet weergegeven.
Zoals geïllustreerd in figuur 3A, heeft de cabine 40 een 20 ingangsstand waarbij de doorlaatpoort 42 van de cabine 40 is uitgelijnd met de ingangspoort 31 van de controlesluis 3. De uitgangspoort 32 is dan afgesloten. Zolang een aanwezigheids-detector 51 (zie figuur 2) detecteert dat de cabine 40 leeg is, houdt het besturingsorgaan 8 de aandrijfeenheid M uitge-25 schakeld om de cabine 40 vast te houden in de ingangsstand. Wanneer de cabine 40 zich bevindt in deze ingangsstand, kan een persoon P de cabine 40 binnentreden. De aanwezigheids-detector 51 detecteert dat er zich een persoon bevindt in de door de cabinewand 41 omsloten binnenruimte 44 van de cabine 30 40, en geeft aan het besturingsorgaan 8 een aanwezigheids- signaal. In respons op het ontvangen van het aanwezigheids-signaal stuurt het besturingsorgaan 8 de aandrijfeenheid M om de cabine te laten roteren, zoals aangeduid met pijl A in figuur 3B. De ingangspoort 31 van de controlesluis 3 wordt dan 35 afgesloten door de cabinewand 41.
Figuur 3C illustreert, dat de cabine een tussenstand heeft, waarbij zowel de ingangspoort 31 van de controlesluis 3 als de uitgangspoort 32 van de controlesluis 3 zijn afgesloten door de cabinewand 41.
1026300'i 9
De uitvoeringsvorm van figuur 3A-D is bijzonder geschikt om te detecteren of de persoon P verboden voorwerpen bij zich draaft, bij voorbeeld een wapen. Terwijl de persoon P stil staan in de binnenruimte 44 van de cabine 40, draait de 5 cabinewand 41 om hem heen. Aan de cabinewand 41 is ten minste I · i . ; één detector 50 bevestigd, ingericht voor het detecteren van !1 verboden voorwerpen. Aangezien de detectietechniek van de detector 50 buiten het kader van deze uitvinding valt, en aangezien er op zich bekende detectoren zijn die kunnen worden 10 toegepast voor het implementeren van de onderhavige uitvinding, is het niet nodig de, constructie en werking van de detector hier in meer detail te bespreken.
Opgemerkt wordt dat het mogelijk is dat een detector in feite bestaat uit meerdere detectoren boven elkaar, gemonteerd 15 bij verschillende hoogten.
Bij voorkeur heeft de inrichting meerdere detectoren 50. In de voorkeursuitvoeringsvorm zoals geïllustreerd in figuur 3A heeft de inrichting twee detectoren 50A, 50B, aangebracht op onderlinge afstanden van ongeveer 180°. Het lichaam van de 20 persoon P wordt aldus door meerdere detectoren vanuit meerdere richtingen afgetast. Wanneer de cabinewand 41 is geroteerd over 180°, hebben de twee detectoren 50A, 50B tezamen het lichaam afgetast over de volledige 360°. Wanneer het aantal detectoren meer bedraagt dan twee, aangebracht op regelmatige 25 onderlinge hoekafstanden, wordt een volledige aftasting van 360° reeds bereikt bij een kleinere rotatiehoek, of wordt het lichaam bij dezelfde rotatiehoek afgetast over een groter hoekbereik.
Wanneer een detector 50 een verboden voorwerp detecteert, 30 geeft deze detector een voorwerp-signaal Sv af. Wanneer het besturingsorgaan 8 een voorwerp-signaal Sv ontvangt van één van de detectoren 50A, 50B, kan het besturingsorgaan 8 verschillende acties ondernemen, afhankelijk van de gewenste toepassing. In een mogelijke uitvoeringsvorm is het 35 besturingsorgaan 8 ingericht om de aandrijfeenheid M aan te sturen om de cabine 40 in tegengestelde richting te laten roteren, terug naar de ingangsstand. De betreffende persoon kan dan de cabine 40 verlaten. Belangrijk is, dat de 1026300 10 betreffende persoon niet de beveiligde ruimte R heeft kunnen I bereiken.
I In een andere mogelijke uitvoeringsvorm is het I besturingsorgaan 8 ingericht om de aandrijf eenheid M aan te I 5 sturen om de cabine 40 naar de tussenstand te roteren, en om I dan de aandrij feenheid M uit te schakelen om de cabine 40 vast I te houden in de tussenstand. De precieze stand die hier I bereikt wordt, is niet kritisch, zolang een stand wordt I bereikt waarbij zowel de ingangspoort 31 als de uitgangspoort I 10 32 zijn afgesloten door de cabinewand 41. In dit geval kan de I betreffende persoon de cabine niet verlaten. Een bewaker G kan I nu een geschikte actie ondernemen; welke actie door de bewaker I G wordt ondernomen, valt buiten de context van deze I uitvinding: belangrijk is slechts, dat een persoon die 15 verboden voorwerpen bij zicht heeft, niet de beveiligde ruimte I R heeft kunnen bereiken. Opgemerkt wordt, dat het een voordeel I is dat een persoon die verboden voorwerpen bij zicht heeft, de I cabine niet kan verlaten wanneer deze zich in zijn tussenstand I bevindt. Normaliter moet er bij elke toegangspoort een bewaker 20 aanwezig zijn om te kunnen ingrijpen wanneer een persoon met I slechte bedoelingen wil passeren. Bij de cabine volgens de I onderhavige uitvinding kan een enkele bewaker toezicht houden H bij meerdere cabines.
H In beide gevallen kan de inrichting 100 zijn voorzien van 25 alarmmiddelen 6 voor het genereren van een alarmsignaal, zoals een geluidsignaal (sirene) en/of een lichtsignaal (zwaailicht), en in beide gevallen kan het zijn ingericht om, in respons op het ontvangen van het voorwerp-signaal Sv van ten minste één van de detectoren 50A, 50B, de alarmmiddelen 6 30 aan te schakelen.
H Echter, onder normale omstandigheden zullen de detectoren Η 50A, 50B geen verboden voorwerpen detecteren. In dat geval H roteert de aandrijfeenheid M de cabine 40 verder naar een H uitgangsstand, waar de doorlaatpoort 42 van de cabine 40 is 35 uitgelijnd met de uitgangspoort 32 van de sluiswand 3 en de H ingangspoort 31 van de sluiswand 3 is afgesloten door de H cabinewand 41, zoals geïllustreerd in figuur 3D. Het H besturingsorgaan 8 schakelt nu de aandrijfeenheid M om de H cabine 40 stil te houden, en de persoon P kan de cabine I 1026300 11 verlaten via de uitgangspoort 32 en kan aldus de beveiligde ruimte R betreden. De aanwezigheidsdetector 51 detecteert dan dat de cabine 40 leeg is, en geeft een corresponderend signaal aan het besturingsorgaan 8; in respons stuurt het besturings-5 orgaan 8 de aandrijfeenheid M aan om de cabine te laten roteren (in dezelfde richting of in tegengestelde richting) naar de ingangsstand van figuur 3A.
Wanneer de cabine 40 begint te roteren vanuit de ingangs-10 stand (figuur 3A) en de cabinewand 41 de ingangspoort 31 begint te sluiten, zou het kunnen gebeuren dat een voorwerp of een lichaamsdeel zich nog bevindt in de ingangspoort 31 en dus klem zou raken tussen de cabinewand 41 en de sluiswand 20. Om in dat geval schade te voorkomen, is de inrichting 100 15 voorzien van blokkeer-detectiemiddelen 52, die zijn ingericht om te detecteren dat de rotatie van de cabine 40 door welke oorzaak dan ook wordt geblokkeerd. Dergelijke blokkeer-detectiemiddelen zijn op zich bekend, en worden bij voorbeeld toegepast bij elektrisch bedienbare autoramen, zodat een 20 uitgebreide bespreking van de blokkeer-detectiemiddelen achterwege kan blijven. In een uitvoeringsvorm zijn de blokkeer-detectiemiddelen geassocieerd met de aandrijfeenheid M, om te detecteren dat de door de aandrijfeenheid M uitgeoefende aandrijfkracht groter wordt dan een vooraf 25 bepaald veiligheidsniveau, zoals aangeduid in figuur 2. Het besturingsorgaan 8 is ingericht om, in respons op het ontvangen van een blokker-detectiesignaal van de blokkeer-detectiemiddelen 52, de aandrijfeenheid M uit te schakelen.
Bij voorkeur is het besturingsorgaan 8 ingericht om in die 30 situatie de aandrijfeenheid M aan te sturen om de cabine 40 in tegengestelde richting te laten roteren, over een kleine afstand of geheel terug naar de ingangsstand. Eventueel kan het besturingsorgaan 8 zijn ingericht om in die situatie een alarm-signaal te genereren, zodat personeel kan assisteren.
35
Bij de in het bovenstaande besproken uitvoeringsvorm ligt de nadruk op veiligheid. De rotatie van de cabine vanuit de ingangsstand naar de uitgangsstand duurt 180°; gedurende de daarvoor benodigde tijd vindt het controleproces plaats. In 1026300'· 12 een geschikte voorbeelduitvoeringsvorm bedraagt die tijd 6 sec. Er is dus relatief veel tijd beschikbaar voor het controleproces, dat een aftasten van de persoon P door de detector (en) 50 omvat. Gedurende dat controleproces moet de 5 persoon P in de cabine 40 wachten. Deze wachttijd zou door de persoon P kunnen worden ervaren als hinderlijk. De hinder wordt zo veel mogelijk beperkt, door twee belangrijke aspecten van de onderhavige uitvinding. In de eerste plaats ziet de persoon P de cabine roteren: hij ziet dus dat er iets gebeurt, 10 en hij kan inschatten wanneer de cabine de uitgangsstand gaat I bereiken, met andere woorden hoe lang het nog duurt. In de tweede plaats zijn de cabinewand 41 en de sluiswanden 10, 20 I bij voorkeur transparant, zodat de persoon P het contact met zijn omgeving behoudt en niet snel een opgesloten gevoel 15 krijgt.
I De figuren 4A-4D illustreren een andere uitvoeringsvorm van een toegangscontrole-inrichting volgens de onderhavige uitvinding, die in zijn algemeenheid is aangeduid met het I 20 verwijzingscijfer 200. Deze inrichting 200 is primair bedoeld I als autorisatie-controle, dat wil zeggen ter controle of een I persoon P toestemming heeft om vanuit de vrije ruimte F naar de beperkt toegankelijke ruimte R te gaan. Een dergelijke controle is bijvoorbeeld gewenst bij de ingang van een 25 treinstation, om te controleren of de persoon een geldig kaartje heeft. Om in staat te zijn grote reizigersaantallen te verwerken, ligt bij deze inrichting 200 de nadruk op doorlaatsnelheid.
Een hogere doorlaatsnelheid zou bij de inrichting 100 H 30 bereikt kunnen worden door de cabine 40 met relatief grote H snelheid te laten roteren. Dit zou echter als nadeel hebben dat, in geval een voorwerp of een lichaamsdeel bekneld raakt, de kans op schade groter is. Voorts moet de cabine noodde gedwongen stilstaan in de ingangsstand en in de uitgangsstand, 35 zodat voor elke persoon de cabine twee keer moet worden gestart en gestopt,· dit gaat gepaard met verhoogde slijtage.
I1 De inrichting 200 onderscheidt zich van de inrichting 100 doordat het aantal doorlaatpoorten in de cabinewand 41 groter is. In de weergegeven uitvoeringsvorm is het aantal doorlaat- 1026300 1 13 poorten 42 gelijk aan drie; de individuele doorlaatpoorten zijn respectievelijk aangeduid als 42A, 42B, 42C, terwijl wandgedeelten tussen de doorlaatpoorten respectievelijk zijn aangeduid als 41A, 41B, 41C. Het aantal doorlaatpoorten zou ' 5 nog groter mogen zijn, bij voorbeeld gelijk aan vijf, maar een 1 i | nog groter aantal wordt onpraktisch omdat de diameter van de ; cabine 40 dan onpraktisch groot wordt. In elk geval is het aantal doorlaatpoorten bij voorkeur een oneven getal, waarbij de doorlaatpoorten regelmatig verdeeld zijn over de omtrek van 10 de cabine 40, zodat steeds een doorlaatpoort 42 zich diametraal tegenover een wandgedeelte 41 bevindt.
Een ander onderscheid is dat het besturingsorgaan 8 is ingericht om, in een normale bedrijfstoestand, de aandrijf-eenheid M zodanig aan te sturen dat de cabine 40 met in 15 hoofdzaak constante snelheid roteert.
In figuur 4A is de inrichting 20 getoond in een ingangs-stand, waarbij een eerste doorlaatpoort 42A communiceert met de ingangspoort 31, zodat een persoon P de cabine 40 in kan lopen. In deze ingangsstand is de uitgangspoort 32 afgesloten 20 door een eerste wandgedeelte 4IA. Een tweede wandgedeelte 41B is zojuist de ingangspoort 31 gepasseerd en beweegt zich van de ingangspoort 31 weg, terwijl een derde wandgedeelte 4IC zich naar de ingangspoort 31 beweegt maar deze nog niet heeft bereikt.
25 Figuur 4B toont de inrichting 200 in de stand die een korte tijd later wordt bereikt. De persoon P is de ingangspoort 31 gepasseerd en loopt rechtdoor naar de uitgangspoort 32, die nog grotendeels is afgesloten door het eerste wandgedeelte 41A, dat nu de uitgangspoort 32 begint vrij te 30 geven. Het derde wandgedeelte 4IC begint de ingangspoort 31 te sluiten.
Figuur 4C toont de inrichting 200 in een tussenstand die een korte tijd later wordt bereikt. De uitgangspoort 32 is half open / half dicht, en ook de ingangspoort 31 is half open 35 / half dicht, zodanig, dat een persoon zich niet, althans niet gemakkelijk, door de poorten 31 of 32 kan wringen, om welke reden gezegd kan worden dan de poorten 31 en 32 beide effectief gesloten zijn. Opgemerkt wordt, dat de mate waarin de poorten 31 en 32 open dan wel dicht zijn in deze 1026300 11 14 tussenstand, kan worden beïnvloed door het kiezen van een geschikte combinatie van de breedte van de wandgedeelten 41A, 41B, 41C en de breedte van de doorlaatpoorten 42A, 42B, 42C, in relatie tot de breedte van de ingangs- en uitgangspoorten 5 31 en 32.
Figuur 4D toont de inrichting 200 in een uitgangsstand die een korte tijd later wordt bereikt. De ingangspoort 31 is nu afgesloten door het derde wandgedeelte 41C, althans in hoofdzaak. Het eerste wandgedeelte 4IA heeft de uitgangspoort 10 32 vrijwel volledig vrijgegeven, zodat de derde doorlaatpoort 42C communiceert met de uitgangspoort 32. De persoon P, die inmiddels is doorgelopen en zich bij de uitgangspoort 32 bevindt, kan deze nu passeren om de cabine 40 te verlaten. Achter hem zal de uitgangspoort 32 worden gesloten door het 15 naderbij komende tweede wandgedeelte 41B.
De cabine 40 kan aldus met relatief lage snelheid roteren terwijl toch de tijd die benodigd is om te roteren van de ingangsstand naar een uitgangsstand, relatief kort is, omdat de cabine daartoe slechts over 60° geroteerd hoeft te worden. 20 Door de lage rotatiesnelheid is het mogelijk dat de cabine continu roteert terwijl een persoon de ingangspoort 31 of de uitgangspoort 32 passeert: vanwege de lage rotatiesnelheid is de tijd gedurende welke de ingangspoort 31 of de uitgangspoort 32 communiceert met een doorlaatpoort 42, voldoende lang voor 25 een persoon om die poort ongehinderd te kunnen passeren.
Opgemerkt wordt, dat ook de inrichting 200 bij voorkeur is voorzien van blokkeer-detectiemiddelen, zoals in het voorgaande is besproken in de context van de inrichting 100.
Voorts wordt opgemerkt, dat het een voordeel is van de 30 inrichting volgens de onderhavige uitvinding dat de persoon P met normale snelheid kan doorlopen in de cabine 40. Hierdoor ondervindt de persoon P weinig of geen hinder van de aanwezigheid van de cabine 40. De snelheid waarmee personen ongehinderd door de cabine 40 kunnen lopen, hangt af van een 35 combinatie van de diameter van de cabine 40 en de rotatiesnelheid van de cabine 40, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. In een gunstige voorbeelduitvoeringsvorm heeft de cabine een diameter van ongeveer 130 cm, heeft de sluis een diameter van ongeveer 150 cm, hebben de ingangspoort 31, de 1026300 15 uitgangspoort 32, en de doorlaatpoorten 42 breedten van ongeveer 75 cm. De wandgedeelten 41 hebben dan een breedte van ongeveer 60 cm. Een dergelijke cabine kan roteren met een rotatiesnelheid van 36°/sec. De wandgedeelten 41 kunnen breder 5 gekozen worden, waarbij dan de doorlaatpoorten 42 smaller worden, bijvoorbeeld ongeveer 68 cm.
Het kan echter gebeuren dat een persoon niet snel genoeg is doorgelopen en nog niet bij de uitgangspoort 32 is wanneer de cabine 40 een uitgangsstand bereikt. In dat geval roteert 10 de cabine 40 verder tot de volgende uitgangsstand wordt bereikt doordat de volgende doorlaatpoort 42A de uitgangspoort 32 bereikt.
Voor personen die slecht ter been zijn, of veel bagage bij zich hebben, of een kinderwagen of dergelijke bij zich 15 hebben, kan de tijd gedurende welke de cabine zich bevindt in een ingangsstand respectievelijk uitgangsstand, te kort zijn. Om ook gebruikers-vriendelijk te zijn voor deze groep personen, omvat de inrichting bij voorkeur een bij de ingangspoort 31 aangebrachte bedieningsknop 61, die bediend 20 kan worden door een persoon die meer tijd nodig heeft om de cabine binnen te gaan of te verlaten. Het besturingsorgaan 8 is ingericht om, in respons op het ontvangen van een verzoek-signaal SR van de bedieningsknop 61, de aandrijfmiddelen M uit te schakelen wanneer de cabine zich bevindt in een ingangs-25 stand. De betreffende persoon kan nu gemakkelijk de cabine binnen gaan. Het besturingsorgaan 8 kan zijn ingericht om de aandrijfmiddelen M automatisch in te schakelen wanneer de aanwezigheidsdetector 51 detecteert dat de betreffende persoon zich binnen de cabine bevindt. Bij voorkeur echter, zoals 30 geïllustreerd in figuur 4B, is in de cabine 40 een tweede bedieningsknop 62 aangebracht, bij voorbeeld bij de doorlaatpoorten 42, of centraal hangend aan het plafond, die de gebruiker kan bedienen wanneer hij binnen is of wanneer hij bijna bij de uitgang is. Het besturingsorgaan 8 schakelt dan 35 de aandrijfmiddelen M aan om de cabine 40 te roteren. Wanneer de autorisatie in orde is, draait de cabine door tot een uitgangsstand. Het besturingsorgaan 8 is ingericht om nu de aandrijfmiddelen M automatisch uit te schakelen om de cabine
102 63 00 'N
16 vast te houden in deze uitgangsstand, zodat de betreffende persoon nu gemakkelijk de cabine kan verlaten.
In het bovenstaande is besproken, dat de cabine 40 5 continu roteert; dit voorkomt de noodzaak van starten/stoppen, tij » en de daarmee gepaard gaande slijtage. De cabine 40 zou zelfs •’ continu kunnen roteren als er geen personen willen passeren; dat is echter zonde van de energie. Bij voorkeur is de inrichting daarom voorzien van een aanwezigheidsdetector 51, 10 bewegingsmelder, of dergelijke, zoals besproken in relatie tot de inrichting 100, welke detector kan zijn aangebracht in de cabine, of bij de ingangspoort 31, of zelfs op korte afstand van de ingangspoort 31 buiten de sluis 3. Het besturingsorgaan 8 kan dan zijn ingericht om de cabine 40 stil te zetten indien 15 er gedurende een bepaalde tijd geen personen worden gedetecteerd, en de cabine weer laten roteren zodra een persoon nadert.
De in het bovenstaande onder verwijzing naar de figuren 20 4A-D besproken werking is de normale werking van de inrichting 200 onder normale omstandigheden, wanneer de persoon P geautoriseerd is om te passeren. Het bovenstaande beschrijft in feite de werking zoals waargenomen door die persoon. Tegelijkertijd vindt echter een autorisatie-controle plaats, 25 zoals thans zal worden uitgelegd.
Zoals geïllustreerd in figuur 4B, omvat de inrichting 200 een detector 250, die is aangesloten op een ingang van het besturingsorgaan 8. Voor veel aspecten van de detector 250 geldt hetzelfde als wat is opgemerkt, en later nog opgemerkt 30 wordt, in verband met de detector 50 van de inrichting 100. Meer in het bijzonder kan de detector 250 zijn gemonteerd op de roteerbare cabine 40 of op de stationaire sluiswanden 10, 20, of in de vloer. Voorts kunnen er desgewenst meerdere detectoren per inrichting 200 zijn verschaft. In het 35 weergegeven voorbeeld is de detector 250 gemonteerd op een sluiswand 20.
De detector 250 is ingericht om contactloos de aanwezigheid van een autorisatie-kenmerk te detecteren. Afhankelijk van de toepassing kan dat autorisatie-kenmerk 10263001 17 divers van type zijn, en de detector is daaraan aangepast. Afhankelijk van de toepassing kan het gewenst zijn om alleen personen met een lengte groter dan een voorafbepaalde minimumlengte te laten passeren, of juist alleen personen met een 5 lengte kleiner dan een voorafbepaalde maximumlengte te laten passeren; de detector is dan ingericht voor het meten van de lengte van de persoon P. Ook kan het gewenst zijn om alleen personen met een gewicht hoger dan een voorafbepaald minimum-gewicht te laten passeren, of juist alleen personen met een 10 gewicht lager dan een voorafbepaald maximumgewicht; de detector is dan ingericht voor het meten van het géwicht van de persoon P. Opgemerkt wordt, dat in dat geval de inrichting 200 ook op eenvoudige wijze bruikbaar is om aan een systeembeheerder het totaal-gewicht door te geven van alle 15 gepasseerde personen, hetgeen bijvoorbeeld nuttig is voor de exploitant van een vliegtuig die het gewicht van de lading en passagiers wil weten.
In de meeste gevallen zal de autorisatie samenhangen met een geldige toegangskaart, identiteitsbewijs, of dergelijke.
20 In een dergelijk geval wordt het autorisatie-kenmerk gevormd door de aanwezigheid van een dergelijke geldige toegangskaart, identiteitsbewijs, of dergelijke, en is de detector 250 ingericht voor het ^detecteren van die aanwezigheid. Inrichtingen voor het contactloos detecteren van de 25 aanwezigheid van een geldige toegangskaart of dergelijke zijn op zich bekend en worden in de praktijk reeds jaren toegepast, en kunnen gebaseerd zijn op de RFID technologie. Bij wijze van voorbeeld wordt hier genoemd, dat dergelijke systemen in gebruik zijn bij skistations, om de toegang tot de skiliften 30 te controleren. Ook zijn dergelijke systemen in gebruik bij automatische bagageafhandelsystemen. Aangezien dergelijke bekende technieken toepasbaar zijn bij het implementeren van de onderhavige uitvinding, terwijl de onderhavige uitvinding geen betrekking heeft op het verbeteren van dergelijke bekende 35 technieken, is het niet nodig om het ontwerp en de werking van dergélijke detectoren hier nader uit te leggen.
Bij wijze van voorbeeld zal in het hiernavolgende worden aangenomen dat de uitvinding wordt toegepast als toegangscontrole bij openbaar vervoer (trein, metro, etc), en dat de 10263 00 " » f 18 door de vervoersmaatschappij verkochte plaatsbewijzen zijn voorzien van een op afstand detecteerbaar element (bij voorbeeld een transponder), en dat de detector 250 is ingericht voor het detecteren van de aanwezigheid van een 5 dergelijk element. In deze context wordt opgemerkt dat een I I | l treinstation meerdere perrons kan hebben, en dat een plaats-* * bewijs geassocieerd is met een bepaalde bestemming, dus met een bepaald perron waar vandaan de treinen met die bestemming vertrekken. Een bepaald plaatsbewijs kan dus toegang geven tot 10 een bepaald perron maar niet voor de andere perrons. Het in het plaatsbewijs verwerkte autorisatie-kenmerk is daaraan aangepast.
In een geavanceerd systeem bevat het autorisatie-kenmerk (bijvoorbeeld een chip) voor de detector leesbare informatie, 15 en bepaalt de detector of de gelezen informatie correspondeert met de verwachte informatie: zo ja, dan is er sprake van autorisatie om te passeren. In dit geval is dus niet louter de aanwezigheid van een leesbare chip equivalent met autorisatie, maar wordt het eigenlijke autorisatie-kenmerk gevormd door de 20 aanwezigheid van een chip met de correcte informatie.
In een bepaalde toepassing kan het gewenst zijn dat de autorisatie is beperkt tot een bepaald tijdvenster. Wederom in de context van het voorbeeld van openbaar vervoer kan het zijn dat een persoon P een plaatsbewijs heeft voor een bepaalde 25 trein. In dat geval kan het gewenst zijn om toegang te weigeren indien de persoon te laat is en die bepaalde trein al vertrokken is. Ook kan het gewenst zijn om toegang te weigeren lang voordat die bepaalde trein arriveert (bij voorbeeld meer dan een uur van te voren). Ook in dit geval is dus niet louter 30 de aanwezigheid van een leesbare chip met correcte informatie equivalent met autorisatie, maar wordt het eigenlijke autorisatie-kenmerk gevormd door de aanwezigheid van een chip met de correcte informatie in combinatie met een tijdstip dat valt binnen een bepaald tijdvenster.
35 Een vergelijkbaar voorbeeld geldt in het geval de persoon P een toegangskaart heeft voor een bepaald evenement (zoals een sport-wedstrijd).
Al dergelijke situaties zullen in de hiernavolgende bespreking kortweg worden aangeduid als de aanwezigheid van 1026300' 19 een autorisatie-kenmerk: indien niet wordt voldaan aan de overige voorwaarden, zoals correcte informatie, tijdstip, etc, is het gedetecteerde kenmerk immers geen kenmerk dat tot autorisatie leidt, en dus geen autorisatie-kenmerk. De i · , 5( detector 250 geeft aan het besturingsorgaan 8 een uitgangs-; ! signaal SA, dat aanduidt of het autorisatie-kenmerk gedetecteerd is.
Het besturingsorgaan 8 is ingericht om, onafhankelijk van 10 het van de detector 250 ontvangen signaal, de aandrijfeenheid M aan te sturen om dé cabine 40 te laten roteren vanaf de ingangsstand (figuur 4A) naar een tussenstand waarin ten minste de uitgangspoort 32 effectief nog steeds gesloten is (figuur 4C). Zoals in het voorgaande opgemerkt, kan de rotatie 15 van de cabine 40 worden gestart bij aankomst van die persoon, of kan de cabine 40 reeds roteren bij aankomst van een persoon P. In dit laatste geval kan het dus gebeuren dat de cabine 40 de tussenstand bereikt terwijl er geen persoon in de cabine is, in welk geval de detector 250 geen autorisatie-kenmerk zal 20 detecteren. Het systeem omvat een aanwezigheidsdetector 51, die is ingericht om te detecteren of er zich een persoon in de cabine 40 bevindt. Het besturingsorgaan 8 is ingericht om, indien een van de aanwezigheidsdetector 51 ontvangen signaal Sp aanduidt dat de cabine 40 leeg is, de aandrijfeenheid M aan 25 te sturen om de cabine 40 te laten doorgaan met roteren vanaf de tussenstand naar de volgende ingangsstand, onafhankelijk van het van de autorisatie-detector 250 ontvangen signaal.
Aanwezigheidsdetectoren zijn op zich bekend, bij voorbeeld in de vorm van US-naderingsdetector, IR-bewegings-30 detector, etc. Ook een gewicht-sensor in de vloer is bruikbaar. Aangezien dergelijke bekende detectoren bruikbaar zijn bij het implementeren van de onderhavige uitvinding, terwijl de onderhavige uitvinding geen betrekking heeft op het verbeteren van dergelijke bekende detectoren, is het niet 35 nodig, om het ontwerp en de werking van dergelijke detectoren hier nader uit te leggen.
Indien het van de aanwezigheidsdetector 51 ontvangen signaal Sp aanduidt dat er zich een persoon P in de cabine 40 bevindt, is het verdere gedrag van het besturingsorgaan 8 1026300 *' 20 afhankelijk van het van de autorisatie-detector 250 ontvangen signaal SA. Gedurende de tijd die benodigd is om de cabine 40 te laten roteren vanaf de ingangsstand naar de tussenstand, heeft de autorisatie-detector 250 ruimschoots de gelegenheid 5 gehad om de aanwezigheid van het autorisatie-kenmerk te detecteren, en aan het besturingsorgaan 8 een corresponderend signaal SA te sturen. Het besturingsorgaan 8 is ingericht om, in respons op het van ten minste één autorisatie-detector 250 ontvangen van een detectorsignaal SA dat indicatief is voor de 10 aanwezigheid van het autorisatie-kenmerk, de aandrijfeenheid M aan te sturen om de cabine 40 te laten doorgaan met roteren vanaf de tussenstand naar de uitgangsstand (figuur 4D). In feite kan de cabine 40 nu doorgaan met roteren naar de volgende ingangsstand. Deze werking, wanneer een geautoriseerd 15 persoon P de cabine 40 passeert, komt overeen met de werking die in het voorgaande is omschreven.
Indien het besturingsorgaan 8, wanneer de cabine 40 de tussenstand heeft bereikt, nog van geen van de autorisatie-detectoren 250 een voor de aanwezigheid van het autorisatie-20 kenmerk indicatief detectorsignaal SA heeft ontvangen, schakelt het besturingsorgaan 8 de aandrijfeenheid M uit: de cabine 40 staat dan stil. Er zijn nu verschillende mogelijkheden .
In de eerste plaats is het mogelijk dat het besturings-25 orgaan 8 de cabine.40 in deze tussenstand stil laat staan.
Aangezien de uitgangspoort 32 is afgesloten, kan de persoon in de cabine niet het beperkt toegankelijke gebied R bereiken. Aangezien in deze stand bij voorkeur ook de ingangspoort 31 is afgesloten (zie figuur 4C), kan de persoon de cabine in het 30 geheel niet verlaten. Het besturingsorgaan 8 kan een assistentie-signaal genereren, om de assistentie in te roepen van personeel.
Het is echter gebruikersvriendelijker, en voordeliger omdat het de noodzaak van de aanwezigheid van assisterend 35 personeel vermindert, als het besturingsorgaan 8 de aandrijf-eenheid M aanstuurt om de cabine 40 terug te roteren naar de ingangsstand, en dan de aandrijfeenheid M uit te schakelen om de cabine 40 vast te houden in de ingangsstand. De persoon P kan dan de cabine verlaten, hetgeen door de aanwezigheids- 1026300 » 21 detector 51 wordt gedetecteerd, zodat het besturingsorgaan 8 de normale werking kan hervatten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm in de inrichting 200 voorts voorzien van een display D, die kan zijn opgesteld 5 naast de ingangspoort 31 (zie figuur 4A), waarop het besturingsorgaan 8 een mededeling voor de persoon P kan weergeven. Als variant kan een dergelijke display zijn bevestigd aan elke cabinewand 41A, 41B, 41C. Additioneel, of als alternatief, kan zijn voorzien in één of meerdere 10 luidsprekers (ter wille van de eenvoud niet weergegeven), waarmee gesproken boodschappen gecommuniceerd kunnen worden. Door middel van dergelijke communicatiemiddelen kan het besturingsorgaan 8 de persoon P in de cabine uitleg geven over de werking van de cabine (bijvoorbeeld een melding wat er gaat 15 gebeuren), en in voorkomende gevallen kan het besturingsorgaan 8 de persoon P in de cabine uitleggen waarom hem de toegang is geweigerd. De communicatiemiddelen bieden echter nog veel meer mogelijkheden. Zij kunnen gebruikt worden voor reclamedoeleinden, bij voorbeeld om de reiziger te vertellen dat hij 20 nog tijd heeft voor een kopje koffie voor zijn trein/vliegtuig vertrekt. Zij kunnen gebruikt worden om de reiziger vriendelijk een prettige reis te wensen. Zij kunnen gebruikt worden om de reiziger te vertellen dat zijn trein/vliegtuig op het punt van vertrekken staat, en dat hij haast moet maken.
25 Omgekeerd kunnen zij gebruikt worden om de reiziger te vertellen dat zijn trein/vliegtuig vertraging heeft, en dat hij zich niet hoeft te haasten. In dit verband wordt opgemerkt dat het op zich gebruikelijk is dat stations of dergelijke zijn voorzien van communicatie-systemen voor het omroepen van 30 berichten voor de reizigers. Dat zijn dan echter berichten die doorgaans slecht te verstaan zijn, en bovendien worden alle berichten voor alle reizigers gecommuniceerd via hetzelfde systeem, zodat een willekeurige reiziger veel berichten kan ontvangen die niet voor die betreffende reiziger zijn bestemd. 35 Het systeem volgens de onderhavige uitvinding biedt de mogelijkheid om een bericht te geven aan een individuele reiziger, waarbij voorts de mogelijkheid bestaat om alleen berichten te geven die voor die individuele reiziger bestemd zijn.
ιοο*<3 οο"*!_ 22
Ook is het mogelijk dat het besturingsorgaan 8 de cabine 40 nog korte tijd stil houdt, om de autorisatie-detector 250 gelegenheid te geven om alsnog het autorisatie-kenmerk te detecteren. Indien het besturingsorgaan 8 inderdaad gedurende '5 die tijd een voor de aanwezigheid van het autorisatie-kenmerk 1 > indicatief detectorsignaal SA ontvangt van ten minste één autorisatie-detector 250, kan het besturingsorgaan 8 de cabine 40 laten verder roteren.
10 Zoals in het voorgaande is uitgelegd, is het de bedoeling dat de persoon P in de cabine 40 kan lopen terwijl de cabine 40 roteert van de ingangsstand (figuur 4A) naar de uitgangs-stand (figuur 4D). Dit impliceert dat de cabine 40 een bepaalde minimale diameter heeft, hetgeen weer impliceert dat 15 de cabine 40 groot genoeg is om twee of meer personen te bevatten. Het is echter niet de bedoeling dat er twee personen tegelijkertijd de cabine binnengaan. De inrichting 200 is derhalve bij voorkeur voorzien van een met de ingangspoort 31 geassocieerde detector 261 (zie figuur 4B), die is ingericht 20 om het passeren van een persoon te detecteren. Als variant kan een dergelijke passeer-detector ook geassocieerd zijn met elke doorlaatpoort 42A, 42B, 42C. Deze passeer-detector kan ook de functie van de aanwezigheidsdetector 51 vervullen. Het besturingsorgaan 8 ontvangt van de passeer-detector 261 een 25 telsignaal N. Normaliter zal dit telsignaal N gelijk zijn aan één of nul elke keer dat de cabine 40 de ingangsstand passeert. Indien het telsignaal N groter is dan één, stuurt het besturingsorgaan 8 de aandrijfeenheid M aan om de cabine 40 terug te roteren naar de ingangsstand, en schakelt dan de 30 aandrijfeenheid M uit om de cabine 40 vast te houden in de ingangsstand tot dat alle personen de cabine hebben verlaten, hetgeen door de aanwezigheids-detector 51 en/of door de passeer-detector 261 wordt gedetecteerd, zodat het besturingsorgaan 8 de normale werking kan hervatten.
35
In een mogelijke uitvoeringsvorm zijn alle cabinewand-gedeelten 41A, 41B, 41C gefixeerd ten opzichte van elkaar. Bij voorbeeld is het mogelijk dat de cabine 40 is vervaardigd als een cilindervormige wand 41 met daarin uitgespaard drie 1026300 « 23 doorlaatpoorten 42A, 42B, 42C. Ook is het mogelijk dat drie losse wandgedeelten 4IA, 41B, 41C gefixeerd zijn vastgemaakt aan een gemeenschappelijke drager.
In geval van calamiteiten kan het echter gewenst zijn dat 5 veel mensen de inrichting 200 snel kunnen passeren. Ook kan >' het gewenst zijn dat een lang voorwerp de inrichting 200 !1 horizontaal passeert. In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft de ! inrichting 200 derhalve een stand die dit mogelijk maakt, zoals geïllustreerd in figuur 5. In die voorkeursuitvoerings-10 vorm is minstens één wandgedeelte 4IA verschuifbaar ten opzichte van de twee andere wandgedeelten 41B, 41C. Met meer voorkeur zijn twee wandgedeelten 41A en 41B verschuifbaar naar elkaar toe. Figuur 5 toont de cabine 40 in een calamiteit-stand waarbij de twee wandgedeelten 4IA en 41B tegen elkaar 15 zijn geschoven, symmetrisch tegenover het derde wandgedeelte 4IC, waarbij dat derde wandgedeelte 4IC symmetrisch is geplaatst ten opzichte van de tweede sluiswand 20; het raakpunt van de twee wandgedeelten 4IA en 41B bevindt zich dan nabij het midden van de eerste sluiswand 10. In deze 20 calamiteit-stand zijn zowel de ingangspoort 31 als de uitgangspoort 32 tegelijkertijd vrijwel volledig open.
Figuur 6 toont schematisch een verticale dwarsdoorsnede van de inrichting 200. De sluiswanden 10, 20 staan op een 25 vloer 301, bij voorkeur in respectieve steunblokken 302. Aan de bovenuiteinden 303, 304 van de sluiswanden 10, 20 is een draagframe 310 bevestigd. Dat draagframe 310 verbindt de sluiswanden 10, 20 en draagt aldus bij aan de stabiliteit van de sluiswanden 10, 20. Het draagframe 310 draagt ook de cabine 30 40. Het draagframe 310 kan bij voorbeeld zijn uitgevoerd als een cirkel-vormige plaat, of als een stelsel van twee elkaar kruisende balken.
De cabine 40 omvat een cabineframe 340, waaraan de cabinewand 41 is opgehangen of waaraan de cabinewandgedeelten 35 41A, 41B, 41C zijn opgehangen. Tussen het onderuiteinde van de cabinewand 41 en de vloer 301 bevindt zich een kleine speling 341, bijvoorbeeld in de orde van 10 mm. In het geval van een cabine met een calamiteit-stand zoals in het voorgaande beschreven onder verwijzing naar figuur 5 kunnen de cabine- 1026300 24 wandgedeelten 4IA en 41B verschuifbaar zijn bevestigd aan het cabineframe 340; dit is echter niet afzonderlijk geïllustreerd.
Het cabineframe 340 is roteerbaar opgehangen aan het 5 draagframe 310. In de weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm is aan het draagframe 310 een geleide-goot 311 gemonteerd, die een cirkelvormig traject definieert. Aan het cabineframe 340 zijn geleide-wielen 312 gemonteerd, die rijden in de geleide-goot 311. Het zal duidelijk zijn dat het omgekeerde ook 10 mogelijk is, dat wil zeggen dat de geleide-goot is bevestigd aan het cabineframe 340 en dat de geleide-wielen 312 zijn gemonteerd aan het draagframe 310.
Voor het roteren van het cabineframe 340 is aan het draagframe 310 een aandrijfeenheid M bevestigd, waarvan een 15 uitgangsorgaan 321 aangrijpt op het cabineframe 340. De aandrijfeenheid M kan een elektromotor omvatten, en het uitgangsorgaan 321 kan een uitgaande as zijn van die motor. De aandrijfeenheid M kan ook een door de uitgaande as van de motor aangedreven transmissiestelsel omvatten, en het 20 uitgangsorgaan 321 kan een uitgaande as zijn van dat transmissiestelsel. Ook is het mogelijk dat het uitgangsorgaan 321 een op een uitgaande as van de motor respectievelijk op een uitgaande as van het eventuele transmissiestelsel gemonteerd tandwiel of worm omvat, in aangrijping met een op 25 het cabineframe 340 gemonteerd tandwiel of tandheugel of dergelijke. Deze details zijn ter wille van de eenvoud niet weergegeven.
Het is mogelijk dat in de cabine 40, opzettelijk of per ongeluk, door een persoon een kracht wordt uitgeoefend op de 30 cabinewand 41, met als gevolg dat de cabine 40 opzij gedrukt zou kunnen worden. Om te voorkomen dat de cabine 40 tegen de sluiswand 10, 20 wordt gedrukt, of om om andere redenen de mogelijke uitslag van de cabine te beperken, is bij voorkeur voorzien in steunwielen 351, in een vaste opstelling roteer-35 baar opgesteld, verdeeld langs de omtrek van het onderuiteinde van de cabinewand 41, en met geringe afstand tot dat onderuiteinde van de cabinewand 41, zodat, als er geen zijdelingse krachten worden uitgeoefend op de cabinewand, de cabinewand vrij hangt van die steunwielen 351.
102 63 00''* 25
Aan het draagframe 310, in de ruimte tussen de sluiswand 10, 20 en de cabinewand 41, zijn bij voorkeur verlichtings-middelen 331 aangebracht. De verlichtingsmiddelen 331 kunnen 5 een stelsel gloeilampen of dergelijke omvatten, verdeeld langs I 1 i . ! de omtrek van de cabine 40. De verlichtingsmiddelen 331 kunnen ; 1 ook één of meerdere verlichtingsbuizen omvatten, bij voorbeeld neon-buizen, gebogen met een vorm die correspondeert met de omtrek van de cabine 40. De verlichtingsmiddelen 331 kunnen 10 ook een stelsel LEDs omvatten.
De verlichtingsmiddelen 331 kunnen als functie hebben het verlichten van de binnenruimte 44 van de cabine 40. De verlichtingsmiddelen 331 kunnen ook een signaal-functie hebben, om aan te geven of een cabine in gebruik is of niet.
15 Die signaal-functie kan er uit bestaan dat een in bedrijf zijnde, cabine wordt aangeduid door ingeschakelde verlichting en dat een buiten bedrijf zijnde.cabine wordt aangeduid door uitgeschakelde verlichting. Het is ook mogelijk dat de verlichtingsmiddelen 331 meerdere verlichtingsbronnen omvatten 20 met onderling verschillend kleuren, bij voorbeeld rood en groen, in welk geval het in bedrijf zijn van een cabine kan worden aangeduid door groene verlichting terwijl het buiten bedrijf zijn van een cabine kan worden aangeduid door rode verlichting.
25
In het weergegeven voorbeeld zijn de sluiswanden 10, 20 over hun hele hoogte transparant, tot aan het draagframe 310. In dat geval zijn de sluiswanden 10, 20 bij voorkeur, en zoals getoond, bij hun bovenuiteinde voorzien van een afdekplaat 305 30 die de ophangconstructie 311, 312 en de verlichtingsmiddelen 331 aan het oog onttrekt.
In de onder verwijzing naar figuur 6 besproken uitvoeringsvorm zijn de cabinewandgedeelten 4IA, 41B, 4IC 35 opgehangen aan een gemeenschappelijk star cabineframe 340, dat als geheel geroteerd wordt ten opzichte van het draagframe 310. Een consequentie daarvan is, dat elk cabinewandgedeelte 4IA, 41B, 41C een cirkelvormig traject aflegt, hetgeen impliceert dat de onderlinge afstand tussen de sluiswanden 10 10263 00'# 26 en 20 toeneemt naarmate de onderlinge afstand tussen de ingangspoort 31 en de uitgangspoort 32 toeneemt. In een bijzondere uitvoeringsvorm voorziet de onderhavige uitvinding een inrichting met een ovale vorm, waarbij de onderlinge 5 afstand tussen de sluiswanden 10 en 20 kleiner kan zijn dan de onderlinge afstand tussen de ingangspoort 31 en de uitgangspoort 32. In deze bijzondere uitvoeringsvorm zijn de cabine-wandgedeelten 41A, 41B, 4IC individueel verrijdbaar opgehangen aan de geleidegoot 311, die nu een ellips-vormig traject kan 10 definiëren, met de lange as gericht van de ingangspoort 31 naar de uitgangspoort 32. De verplaatsing van de individuele wandgedeelten kan zelfs individueel worden aangedreven, maar bij voorkeur zijn de individuele wandgedeelten met elkaar gekoppeld door een transportketting, transportkabel of 15 dergelijke, die wordt aangedreven door de aandrijfmiddelen M.
Elk cabinewandgedeelte 4IA, 41B, 4IC kan een star wandgedeelte zijn. Als alternatief is het ook mogelijk dat elk cabinewandgedeelte een flexibel wandgedeelte is, bij voorbeeld doordat het een stelsel van onderling gekoppelde wandsegmenten 20 omvat, waarbij elk segment individueel de geleidegoot 311 volgt. In dat geval correspondeert de kromming van een cabinewandgedeelte als geheel steeds met de kromming van de door de geleidegoot gedefinieerde baan.
25 In de onder verwijzing naar figuren 3A-D besproken uitvoeringsvorm heeft de cabinewand 41 slechts een enkele opening 42, zodat de cabinewand 41 een horizontale afmeting kan hebben van meer dan 300°. De cabinewand 41 is bij voorkeur gemaakt van een doorzichtig materiaal, zoals bijvoorbeeld 30 kunststof, glas, kogelvrij glas, etc. De cabinewand 41 kan als een geheel gemaakt zijn van dat doorzichtige materiaal. In de praktijk is het echter doorgaans eenvoudiger om de cabinewand 41 te vervaardigen van een aantal wandsegmenten, die met elkaar gekoppeld zijn door middel van een draagprofiel, zoals 35 in het hiernavolgende zal worden uitgelegd onder verwijzing naar figuur 7.
Figuur 7 toont een horizontale doorsnede van een draagprofiel 700, geschikt voor het dragen van glaswanden van een cabine 40. Het draagprofiel 700 omvat een centrale ruimte 1^6300^ 27 701 in de vorm van een verticale koker met getrapte zijwanden 702, 703 en een naar de binnenruimte 44 van de cabine 40 gerichte eindwand 704. Dicht bij de eindwand 704 is een sensorhuis 710 opgesteld, met daarin de eigenlijke sensor S (niet weergegeven). Tussen de eindwand 704 en het sensorhuis 710 is een rooster of sensorafdekkap 705 gementeerd. Het sensorhuis 710 is door middel van stelschroeven 711, 712 bevestigd aan beugels 713, 714, die op hun beurt vast bevestigd zijn aan de zijwanden 702, 703. Door middel van de 10 stelschroeven 711, 712 kan de oriëntering van het sensorhuis 710 worden ingesteld, om de sensor te richten.
Het draagprofiel 700 omvat voorts een buitenwand 720, met een enigszins gebogen contour, corresponderend met de cilindrische vorm van de cabine. In een uitvoeringsvorm heet 15 de buitenwand 720 een krommingsstraal van 75 cm. Ter hoogte van de centrale ruimte 701 is de buitenwand 720 onderbroken, om toegang te geven tot het sensorhuis 710, de stelschroeven 711, 712, en aansluitkabels 730 van de sensor. Om de centrale ruimte 701 af te sluiten, omvat het draagprofiel 700 een 20 deksel 721, dat bij voorkeur eveneens gekromd is, met een krommingsstraal gelijk aan die van de buitenwand 720.
In de holle centrale ruimte 701 kunnen nog verdere aansluitkabels en/of elektrische en/of elektronische componenten zijn opgenomen. Bij wijze van voorbeeld kunnen 25 kabels voor een display, een luidspreker, etc worden genoemd.
In figuur 7 is getoond, dat in het draagprofiel 700 is voorzien van een dicht bij het sensorhuis 710 opgestelde luchtvochtigheidsmeter 740. Hierdoor is het mogelijk om te corrigeren voor variaties in luchtvochtigheid in geval de 30 detector gevoelig is voor luchtvochtigheid.
Bij de uiteinden van de buitenwand 720 omvat het draagprofiel 700 twee U-profielen 751, 752. De bodems van de U-profielen zijn naar elkaar toegericht, de benen van de U-profielen wijzen naar buiten en kunnen aldus een glasplaat 35 opnemen (niet weergegeven ter wille van de eenvoud). Een dergelijke glasplaat kan in een U-profiel worden vastgezet met behulp van een geschikte kit, zoals op zich bekend.
Tussen de eindwand 704 en de U-profielen 751, 752 heeft het draagprofiel 700 twee respectieve binnenwanden 761, 762, 1026300 % » 28 die gekromd zijn met een convex deel dat aansluit op de eindwand 704 en een concaaf deel dat aansluit op de U-profielen 751, 752, zodat elke binnenwand 761, 762 de vorm heeft van een deel van een sinus-curve. Hierdoor wordt de ,5 radiale afstand tussen de U-profielen 751, 752 (die de plaats 1 » .
, van de wand van de cabine 40 definiëren) en de eindwand 704 van de koker 701 overbrugd door een vloeiende wand, zonder scherpe delen, om eventuele schade ten gevolge van contact met de ronddraaiende cabine te minimaliseren.
10 Bij voorkeur is de koker 701 open bij zijn onderuiteinde, terwijl bij zijn bovenuiteinde is voorzien in apparatuur die omgevingslucht aanzuigt en de koker 701 inblaast. Hierdoor wordt een koeling van de sensorbehuizing 710 en de daarin aanwezige sensor bereikt.
15 Het in figuur 7 getoonde draagprofiel 700 is bestemd om twee glasplaten te dragen, en omvat daartoe twee U-profielen 751, 752. Een dergelijk draagprofiel wordt ook aangeduid als tussenprofiel. Uiteraard kunnen de U-profielen 751, 752 ook gesloten panelen dragen. In geval een draagprofiel slechts een 20 enkel paneel hoeft te dragen, is slechts een enkel U-profiel aanwezig; de tegenoverliggende wand, die dan de zijrand van een doorlaatpoort definieert, kan geheel convex gebogen zijn.
25 Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
30 Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de cabine is voorzien van één of meerdere detectoren voor het detecteren van identificatie-kenmerken van personen, zoals bijvoorbeeld een biometrische detector, vingerafdruk-detector, iris-scaninrichting, gezichtsherkennings-apparatuur, etc. Hierdoor 35 is het mogelijk om de doorgang te weigeren aan voorafbepaalde personen, bijvoorbeeld gezochte misdadigers.
In het voorgaande is bij wijze van voorbeeld besproken dat de door de onderhavige uitvinding voorgestelde cabine bruikbaar als controle-apparaat bij de ingang van een gebouw i 02 63 oom « * 29 of dergelijke, om te voorkomen dat onbevoegden het gebouw binnen gaan. De onderhavige uitvinding is echter ook bruikbaar als controle-apparaat bij de uitgang van een gebouw of dergelijke, om te voorkomen dat bepaalde personen dat gebouw / · j 5 verlaten. Te denken valt bijvoorbeeld aan electronisch arrest.
. ! Personen die een gebouw niet mogen verlaten, worden voorzien ! van een chip, een zender, een transponder, of dergelijke. Als autorisatie-kenmerk geldt dan de afwezigheid van een dergelijke chip, zender, transponder, of dergelijke.
10 Verder is het mogelijk dat de aandrijfmotor van de cabine is voorzien van een slijtage-indicator, gebaseerd op meting van het voor het ronddraaien van de cabine benodigde vermogen, hetgeen gemeten kan worden als combinatie van aandrijfspanning en stroom. Slijtage zal zich uiten als een verhoogde wrijving 15 en daardoor een verhoogde stroomopname door de motor. Op basis van de ontwikkeling van de vermogensbehoefte kan voorspeld worden wanneer (extra) onderhoud nodig is. Dergelijke slijtage-indicatoren zijn op zich bekend.
In het voorgaande is vermeld, dat er meerdere detectoren 20 aanwezig kunnen zijn in of bij de cabine 40. Bij de uitvoeringsvorm van figuur 3A-D zijn twee detectoren 50A en 50B getoond, op 180° afstand ten opzichte van elkaar gemonteerd aan de wand 41 van de cabine 40. Er kunnen echter meerdere detectoren aanwezig zijn. De detectoren kunnen 25 allemaal op dezelfde hoogte gemonteerd zijn, maar het verdient de voorkeur dat er detectoren gemonteerd zijn op verschillende niveaus. Bij de verschillende niveaus kunnen de aantallen detectoren onderling gelijk zijn, maar het aantal detectoren dat aanwezig is bij een eerste niveau kan verschillen van het 30 aantal detectoren dat aanwezig is bij een tweede niveau. De detectoren kunnen werken volgens onderling gelijke detectie-principes, maar er kunnen ook detectoren met onderling verschillende detectie-principes aanwezig zijn. Iedere detector kan een individuele detector zijn, maar twee of meer ' 35 detectoren kunnen ook samenwerken en aldus een samengestelde detector definiëren.
10263 00

Claims (44)

1. Toegangscontrole-inrichting (100; 200), omvattende: I een controle-sluis (3) met vaste wanden (10, 20), met een I ingangspoort (31) en een uitgangspoort (32); I een tussen de ingangspoort (31) en de uitgangspoort (32) in de I 5 sluis (3) opgestelde, om een verticale as roteerbare, bodem - I loze cabine (40) omvattende een cabine-wand (41) met ten I minste één doorlaatpoort (42; 42A, 42B, 42C); I ten minste één detector (50; 250); I aandrijfmiddelen (M) voor het aandrijven van de cabine- I 10 rotatie; een besturingsorgaan (8) met ten minste één signaalingang (7) I voor het ontvangen van een uitgangssignaal (Sv; SA) van de detector (50; 250) en met een stuuruitgang (9) voor het aansturen van de aandrijfmiddelen (M) in afhankelijkheid van H 15 het ontvangen detector-uitgangssignaal (Sv; SA) ; waarbij de cabine (40) kan worden geroteerd naar: - een ingangsstand waarbij een doorlaatpoort (42; 42A, 42B, 42C) in de cabinewand (41) is uitgelijnd met de ingangspoort (31) van de sluis (3); 20 een uitgangsstand waarbij een doorlaatpoort (42; 42A, 42B, 42C) in de cabinewand (41) is uitgelijnd met de uitgangspoort (32) van de sluis (3); - een tussenstand waarbij de cabinewand (41) de ingangspoort (31) en bij voorkeur ook de uitgangspoort (32) in hoofdzaak H 25 afsluit.
2. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 1, waarbij de sluiswanden (10, 20) althans gedeeltelijk zijn vervaardigd van een doorzichtig materiaal, bij voorbeeld glas, bij 30 voorkeur slagvast glas of kogelvrij glas.
3. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de cabine-wand (41) althans gedeeltelijk is vervaardigd van een doorzichtig materiaal, bij voorbeeld glas, 35 bij voorkeur slagvast glas of kogelvrij glas. I 1026300
4. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de sluiswanden (10, 20) gebogen zijn volgens een rotatie-symmetrische figuur, bij voorkeur volgens een deel van een cirkel-cylinder. 5
5. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de cabine-wand (41) gebogen is volgens een rotatie-symmetrische figuur, bij voorkeur volgens een deel van een cirkel-cylinder. 10
6. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de cabine-wand (41) een enkele doorlaatpoort (42) omvat.
7. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies 1-5, waarbij de cabine-wand (41) een oneven aantal doorlaatpoorten (42A, 42B, 42C) omvat, op regelmatige onderlinge hoekafstanden gepositioneerd.
8. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 7, waarbij de cabine-wand drie doorlaatpoorten (42A, 42B, 42C) omvat.
9. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij het besturingsorgaan (8) is 25 ingericht om, in een normale bedrijfstoestand, de aandrijf-middelen (M) aan te sturen om de cabine (40) met in hoofdzaak constante snelheid te laten roteren.
10. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der 30 voorgaande conclusies, waarbij de inrichting (100; 200) is voorzien van blokkeer-detectiemiddelen (52), ingericht voor het detecteren van een blokkeren van de cabine (40), en om een blokkeer-detectiesignaal (SB) af te geven aan het besturingsorgaan (8), en waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht 35 om, in respons op het detecteren van een blokkeren, de aandrijfmiddelen (M) uit te schakelen of gedurende korte tijd in tegengestelde richting te laten draaien. 1026300 "
11. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de inrichting (100; 200) is voorzien van een passeerdetector (261), ingericht het aantal personen te tellen dat de cabine (40) binnen gaat, en om een l' ;5 telsignaal (N) af te geven aan het besturingsorgaan (8), en ' I waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons i ' op het ontvangen van een telsignaal (N) groter dan één, de aandrij fmiddelen (M) aan te sturen om de cabine (40) terug te laten roteren naar de ingangsstand, en om de aandrij fmiddelen 10 (M) dan uit te schakelen om de cabine (40) vast te houden in de ingangsstand.
12. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene detector 15 (250) is ingericht voor het detecteren van een autorisatie- kenmerk, en voor het afgeven van een autorisatie-signaal (Sa) indien een autorisatie-kenmerk gedetecteerd wordt.
13. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 13, waarbij 20 het besturingsorgaan (8) is ingericht om, onafhankelijk van het al dan niet ontvangen van het autorisatie-signaal (Sa) van de ten minste ene detector (250), de aandrijfmiddelen (M) aan te sturen om de cabine (40) te laten roteren vanaf een ingangsstand naar een tussenstand. 25
14. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 13, waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons op het ontvangen van het autorisatie-signaal (Sa) van ten minste één detector (250), de aandrijfmiddelen (M) aan te sturen om de 30 cabine (40) te laten roteren naar een uitgangsstand.
15. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 13, voorts omvattende een aanwezigheidsdetector (51; 261), ingericht voor het detecteren van de aanwezigheid van een persoon (P) in de 35 cabine (40), waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, indien de aanwezigheidsdetector (51; 261) aanduidt dat de cabine (40) leeg is, de aandrijfmiddelen (M) aan te sturen om de cabine (40) te laten roteren naar een volgende ingangsstand . 1026300 n
16. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 13, voorts omvattende een aanwezigheidsdetector (51; 261), ingericht voor het detecteren van de aanwezigheid van een persoon (P) in de 5 cabine (40), waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, indien de aanwezigheidsdetector (51; 261) aanduidt dat er zich een persoon in de cabine bevindt, bij ontbreken van een tijdig autorisatie-signaal van ten minste één detector (250), de aandrijfmiddelen (M) uit te schakelen om de cabine vast te 10 houden in de tussenstand.
17. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 13, voorts omvattende een aanwezigheidsdetector (51; 261), ingericht voor het detecteren van de aanwezigheid van een persoon (P) in de 15 cabine (40), waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, indien de aanwezigheidsdetector (51; 261) aanduidt dat er zich een persoon in de cabine bevindt, bij ontbreken van een tijdig autorisatie-signaal van ten minste één detector (250), de aandrijfmiddelen (M) aan te sturen om de cabine terug te laten 20 roteren vanaf de tussenstand naar de ingangsstand.
18. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts omvattende een aanwezigheidsdetector (51; 261), ingericht voor het detecteren van de 25 aanwezigheid van een persoon (P) in de cabine (40) en voor het afgeven van een aanwezigheids-signaal (Sp; N) indien de aanwezigheid van een persoon (P) gedetecteerd wordt; waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, bij afwezigheid van een persoon in de cabine (40), de aandrijf-30 middelen (M) uit te schakelen om de cabine (40) vast te houden in de ingangsstand; en waarbij het besturingsorgaan is ingericht om, in respons op het ontvangen van het aanwezigheids-signaal (Sp; N) van ten minste één detector (51; 261), de aandrijfmiddelen (M) aan te 35 sturen om de cabine (40) te laten roteren.
19. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts omvattende een eerste bedieningsknop (61), gemonteerd op een geschikte plaats om .1026300 bedienbaar te zijn door een persoon die de cabine wil binnengaan, en ingericht voor het aan het besturingsorgaan (8) afgeven van een verzoek-signaal (SR); waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons 5 op het ontvangen van een verzoek-signaal (SR) van de , bedieningsknop (61), de aandrijfmiddelen M uit te schakelen ' wanneer de cabine zich in een ingangsstand bevindt.
20. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 19, voorts 10 omvattende een aanwezigheidsdetector (51; 261), ingericht voor het detecteren van de aanwezigheid van een persoon (P) in de cabine (40) en voor het afgeven van een aanwezigheids-signaal (Sp; N) indien de aanwezigheid van een persoon (P) gedetecteerd wordt; 15 waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om de aandrijfmiddelen (M) automatisch in te schakelen wanneer de aanwezigheidsdetector (51; 261) de aanwezigheid van een persoon binnen de cabine detecteert.
21. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 19, voorts omvattende een tweede bedieningsknop (62) aangebracht, gemonteerd op een geschikte plaats om bedienbaar te zijn door een persoon die de cabine is binnengegaan, en ingericht voor het aan het besturingsorgaan (8) afgeven van een tweede 25 verzoek-signaal (SR2); waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons op het ontvangen van een tweede verzoek-signaal (SR2) van de tweede bedieningsknop (62), de aandrijfmiddelen M aan te schakelen om de cabine 40 te roteren. 30
22. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 21, waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, na het ontvangen van een tweede verzoek-signaal (SR2) van de tweede bedieningsknop (62), de cabine (40) door tot laten roteren tot een uitgangs- 35 stand en om dan de aandrijfmiddelen (M) automatisch uit te schakelen om de cabine vast te houden in deze uitgangsstand.
23. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene detector (50) 1026300 is ingericht voor het detecteren van verboden voorwerpen, en voor het afgeven van een voorwerp-signaal (Sv) indien een verboden voorwerp gedetecteerd wordt.
24. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 23, waarbij I I I . het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons op het ontvangen van het voorwerp-signaal (Sv) van ten minste één i detector (50), de aandrijfmiddelen (M) uit te schakelen om de cabine (40) vast te houden in de tussenstand. 10
25. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 23, waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons op het ontvangen van het voorwerp-signaal (Sv) van ten minste één detector (50), de aandrijfmiddelen (M) aan te sturen om de 15 cabine (40) terug te laten roteren naar de ingangsstand.
26. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der conclusies 23-25, voorts voorzien van alarmmiddelen (6) voor het genereren van een alarmsignaal, zoals een geluidsignaal 20 en/of een lichtsignaal, en waarbij het besturingsorgaan (8) is ingericht om, in respons op het ontvangen van het voorwerp-signaal (Sv) van ten minste één detector (50), de alarmmiddelen (6) aan te schakelen.
27. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der conclusies 23-26, waarbij de ten minste ene detector (50) is aangebracht aan de cabinewand (41).
28. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 27, waarbij 30 is voorzien in minstens twee detectoren (50A, 50B), op onderlinge hoekafstanden van ongeveer 180° aangebracht aan de cabinewand (41).
29. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der 35 voorgaande conclusies, waarbij de cabine (40) roteerbaar is opgehangen aan een draagframe (310). 1026300 i
30. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 29, waarbij het draagframe (310) is bevestigd aan de bovenuiteinden (303, 304. van de sluiswanden (10, 20).
31. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 29 of 30, waarbij de sluiswanden op de vloer (301) rusten.
32. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der I voorgaande conclusies 29-31, waarbij de cabinewand (41) een I 10 geringe speling (341) heeft ten opzichte van de vloer (301).
33. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der I voorgaande conclusies 29-32, voorts voorzien van ten minste I één vast gemonteerd steunwiel (351), opgesteld nabij het I 15 onderuiteinde van de cabinewand (41).
34. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der I voorgaande conclusies 29-33, waarbij de cabine (40) als geheel I I is opgehangen aan een draag- en geleidingsconstructie die een I 20 geleidegoot (311) en in die geleidegoot (311) verrijdbare I I wielen (312) omvat. I
35. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 34, waarbij I I de cabine (40) meerdere cabinewandgedeelten (41A, 41B, 41C) I 25 omvat die zijn bevestigd aan een gemeenschappelijk cabineframe I I (340) dat is opgehangen aan genoemde draag- en I I geleidingsconstructie. I
36. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der I 30 voorgaande conclusies 29-33, waarbij de cabine (40) meerdere I cabinewandgedeelten (41A, 41B, 41C) omvat, waarbij elk cabine- wandgedeelte (41A, 41B, 41C) individueel is opgehangen aan een draag- en geleidingsconstructie die een geleidegoot (311) en in die geleidegoot (311) verrijdbare wielen (312) omvat. I 35
37. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 36, waarbij I elk cabinewandgedeelte (4TA, 41B, 41C) twee of meer I wandsegmenten omvat, waarbij elk wandsegment individueel de I geleidegoot (311) volgt. I 1026300'#
38. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de cabine (40) meerdere cabinewandgedeelten (41A, 41B, 41C) omvat, waarbij ten minste 5 één cabinewandgedeelte verplaatsbaar is ten opzichte van de andere cabinewandgedeelten.
39. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de cabine (40) meerdere 10 cabinewandgedeelten (41A, 41B, 41C) omvat, waarbij ten minste twee cabinewandgedeelten (41A, 41B) naar elkaar toe verplaatsbaar zijn.
40. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der 15 voorgaande conclusies, voorts voorzien van verlichtingsorganen (331) waarvan bij voorkeur de kleur veranderbaar is.
41. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts voorzien van communicatie- 20 middelen, zoals bijvoorbeeld een display (D) of een luidspreker, voor het meedelen van een individueel bericht aan een persoon in of bij de inrichting.
42. Toegangscontrole-inrichting volgens een willekeurige der 25 voorgaande conclusies, voorts omvattende een hol draagprofiel (700) met ten minste één U-profiel (751, 752), welk draagprofiel (700) een binnenruimte (701) heeft waarbinnen een sensorhuis (710) is opgesteld.
43. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 42, waarbij de binnenruimte (701) een naar het inwendige (44) van de cabine (40) gerichte eindwand (704) heeft, en waarbij het draagprofiel (700) een vloeiend verlopende, deels concaaf gebogen en deels convex gebogen zijwand (761, 762) tussen de 35 eindwand (704) en het genoemde ten minste ene U-profiel (751, 752) .
44. Toegangscontrole-inrichting volgens conclusie 42 of 43, waarbij het draagprofiel (700) is voorzien van middelen voor T026300 het opwekken van een luchtstroming in de binnenruimte (701), ter koeling van het sensorhuis (710). j · ’ ! i , t ' l I 1026300'
NL1026300A 2004-06-01 2004-06-01 Toegangscontrole-inrichting. NL1026300C1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026300A NL1026300C1 (nl) 2004-06-01 2004-06-01 Toegangscontrole-inrichting.
PCT/NL2005/000397 WO2005119603A1 (en) 2004-06-01 2005-05-31 Acces control device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026300A NL1026300C1 (nl) 2004-06-01 2004-06-01 Toegangscontrole-inrichting.
NL1026300 2004-06-01

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1026300C1 true NL1026300C1 (nl) 2005-12-05

Family

ID=35057162

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1026300A NL1026300C1 (nl) 2004-06-01 2004-06-01 Toegangscontrole-inrichting.

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL1026300C1 (nl)
WO (1) WO2005119603A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN102587801A (zh) * 2012-03-14 2012-07-18 曲林 无翼旋转门
DE102012021432A1 (de) 2012-10-30 2014-04-30 Airbus Operations Gmbh Sicherheitstür und Sicherheitsbereich
US11415669B2 (en) * 2019-01-11 2022-08-16 Nec Corporation Walk-through gate with signal separation
RU189510U1 (ru) * 2019-01-23 2019-05-24 Общество с ограниченной ответственностью "ПРИССКО" Шлюзовая кабина

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1223699A (en) * 1968-04-29 1971-03-03 British Europ Airways Corp Improvements in revolving doors
BE769551A (fr) * 1971-07-06 1971-11-16 Alexandre Jaques L Une porte tambour sans compartimentage interieur.
DE2806011C2 (de) * 1978-02-14 1986-04-24 Malkmus-Dörnemann, geb. Dörnemann, Carola, Dr., 3320 Salzgitter Personen-Kontrollzelle
FR2565620B1 (fr) * 1984-06-07 1988-06-17 Kerdoncuff Francois Sas de securite pour la protection des banques et prises d'otages lors d'attaques a main armee
US5097454A (en) * 1989-10-11 1992-03-17 Milan Schwarz Security door with improved sensor for detecting unauthorized passage
DE19937364B4 (de) * 1999-08-12 2004-09-09 Dorma Gmbh + Co. Kg Karusselltür
WO2003062580A1 (en) * 2002-01-18 2003-07-31 Ingemar Bergman Passage of opening between two spaces consisting of two opposite cylindrical stationary walls

Also Published As

Publication number Publication date
WO2005119603A1 (en) 2005-12-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
ES2348856T3 (es) Sistema de direccion y seguridad para sistemas de trafico complejos.
AU2005312244B2 (en) Method for transporting people in a building
KR102493737B1 (ko) 주차 구조물 및 교차로에서 차량을 추적하기 위한 시스템 및 방법
ES2418054T3 (es) Sistema automatizado de seguridad, vigilancia y control de acceso a un lugar
ES2355384T3 (es) Seguridad automatizada de un sitio, sistema de monitorización y control de acceso.
ES2398683T3 (es) Método para transportar personas en un edificio
KR101776167B1 (ko) 승하차 안전 게이트 시스템
GB2326710A (en) Door obstruction detector
KR101781170B1 (ko) 버스 승차 정보 알림 시스템
KR101011950B1 (ko) 승객혼잡도를 이용한 열차 안내 시스템
NL1026300C1 (nl) Toegangscontrole-inrichting.
KR20170133133A (ko) 주차유도 및 충돌 알림장치
CA2393519A1 (en) Ingress/egress control system for airport concourses and other access controlled areas
CN108961524B (zh) 一种文明排队装置及其方法
CN108698788B (zh) 电梯访问控制系统
EP3901406A1 (en) System and method for control of the accesses to a delimited public place
JP4505497B2 (ja) 入退場者検知用ゲート
US20220051501A1 (en) One-way pass-through system with return block for use in buildings, and a corresponding building having a one-way pass-through system of this kind
KR101474213B1 (ko) 출입 게이트 개폐장치
DK2924191T3 (en) Anti-theft booth, especially for parking spaces for two-wheeled vehicles, such as bicycles and the like
JPH0315094Y2 (nl)
ES1286422U (es) Dispositivo retractil de proteccion y ayuda a la evacuacion frente a incendios
JPH10283511A (ja) 自動改札機
ITSA990008A1 (it) Sistema integrativo di trasporto urbano per piccole e medie distanze
JPH1131297A (ja) 駐輪場管理システムとその装置

Legal Events

Date Code Title Description
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20090101