NL1021940C2

NL1021940C2 - Inslagorgaan met draagorgaan.

Info

Publication number: NL1021940C2
Application number: NL1021940A
Authority: NL
Inventors: Johannes Petrus Andreas Zanden
Original assignee: Johannes Petrus Andreas Zanden; Zanden Rosemarie Johanna Van Der
Priority date: 2002-11-05
Filing date: 2002-11-18
Publication date: 2004-05-07

Description

- 1 -

INSLAGORGAAN MET DRAAGORGAAN GEBIED VAN DE UITVINDING

5 De uitvinding heeft betrekking op het gebied van het versnellen van materiaal, met name een stroom van korrelvormig of deeltjesvormig materiaal, met behulp van centrifugaalkracht, met in het bijzonder het doel om de versnelde korrels of deeltjes met een zodanige snelheid te doen botsen tegen tenminste een roterend inslagorgaan dat deze breken.

10 ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Volgens een bekende techniek kan de beweging van een materiaalstroom met behulp van de centrifugaalkracht worden versneld. Het materiaal wordt daarbij op het middendeel (het cirkelvormig doseervlak van een ontvangst- en verdeelorgaan) van een snel roterende rotor gedoseerd en daarna 15 opgenomen door een of meer versnellingsorganen die met behulp van een draagorgaan door die rotor worden gedragen en zijn voorzien van een versnellingsvlak dat zich vanaf de uitwendige rand van dat doseervlak uitstrekt in de richting van de uitwendige rand van de rotor tussen de centrale toevoer en het afVoer-eind van het versnellingsorgaan. Het gedoseerde materiaal wordt vanaf het ontvangst- en verdeelorgaan opgenomen door de centrale toevoer, vervolgens langs het versnellingsvlak versneld 20 onder invloed van middelpuntvliedende kracht en daarna, wanneer het versnelde materiaal ter plaatse van het afvoereind van het versnellingsorgaan loskomt, met hoge snelheid naar buiten geslingerd. Gezien vanuit een stilstaand standpunt beweegt het materiaal, nadat het van het versnellingsorgaan loskomt, met nagenoeg constante snelheid langs een nagenoeg rechte stroom, die naar voor is gericht. Gezien vanuit een met het versnellingsorgaan meebewegend standpunt beweegt het materiaal, 25 nadat het van het versnellingsorgaan loskomt, langs een spiraalvormige stroom die naar achter is gericht, gezien in de rotatierichting; de (relatieve) snelheid neemt daarbij toe langs die spiraalvormige baan naarmate het materiaal zich verder van de rotatiehartlijn verwijdert.

Het versnelde materiaal kan nu worden opgevangen door een stationair inslagorgaan dat is opgesteld in de rechte stroom die de materiaal beschrijft, met het doel het materiaal tijdens de botsing 30 te doen breken. Het stationair inslagorgaan kan bijvoorbeeld worden gevormd door een pantserring, die centrisch rond de rotor is opgesteld. Het materiaal treft het stationair inslagorgaan met nagenoeg de snelheid die het heeft wanneer het loskomt van de rotor. Het verkleiningsproces vindt gedurende deze enkele inslag plaats, waarbij wordt gesproken van een enkelvoudige inslagbreker.

In plaats van het materiaal direct te laten inslaan tegen een stationair inslagorgaan, is het ook 35 mogelijk om het materiaal eerst te laten inslaan tegen het inslagvlak van een met het versnellings- 1 021 orgaan geassocieerd co-roterend inslagorgaan dat door de rotor wordt gedragen en is opgesteld op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan het geleidingsorgaan, met het inslagvlak dwars H gericht op de spiraalvormige stroom; met het doel het materiaal eenmaal te laten botsen voordat het materiaal het stationair inslagorgaan treft. Het materiaal treft het co-roterend inslagorgaan (inslag- 5 vlak) met de (relatieve) snelheid die het materiaal ontwikkeld langs de spiraalvormige stroom; waar- bij het materiaal tijdens de inslag tegelijkertijd wordt belast en versneld, met welke snelheid het materiaal vervolgens voor een tweede maal wordt belast wanneer het inslaat tegen het stationair inslag- orgaan. Daarbij wordt gesproken van een direct meervoudige inslagbreker: die een veel grotere verkleiningsintensiteit heeft dan een enkelvoudige inslagbreker. Een dergelijke direct meervoudige 10 inslagbreker is bekend uit PCT/NL97/00565, die op naam van de aanvrager is gesteld. De rotor van de direct meervoudige inslagbreker kan ook symmetrisch worden uitgevoerd hetgeen het mogelijk maakt om de rotor in beide richtingen te laten functioneren. Een dergelijke inrichting is bekend uit PCT/ NL00/00668 die op naam van aanvrager is gesteld. Beide inrichtingen zijn van speciaal belang met betrekking tot de uitvinding.

15 De bekende rotors voor enkelvoudige en meervoudige inslag worden in de praktijk op grote schaal ingezet op brekers voor het verkleinen van velerlei soorten materiaal te weten, mineralen, natuursteen, zand en grind, cementclinker, steenkool, slakken, assen, glas, (steenachtige) bouwsloop- resten en ook materialen als erwten, koffiebonen en andersoortig materiaal - met name korrelvormig materiaal - dat zich onder invloed van impuls- c.q. slagbelasting laat verkleinen.

20 De bekende rotor van de direct meervoudige inslagbreker heeft het voordeel dat het materiaal tijdens de slag tegen het co-roterend inslagvlak tegelijkertijd wordt belast en versneld; welke belas- ting bovendien geheel storingsvrij plaatsvindt. De bekende rotor heeft daardoor een grote en con- stante verkleiningsintensiteit die bovendien nauwkeurig regelbaar is met het toerental.

De bekende rotor van de direct meervoudige inslagbreker heeft echter ook nadelen. Zo bevindt 25 het draagorgaan waarmee het inslagorgaan door de rotor wordt gedragen zich op een plaats achter het (inslagvlak van het) inslagorgaan ofwel in het verlengde van de spiraalvormige stroom die het materi- aal beschrijft tussen het geleidingsorgaan en het inslagorgaan. Dit heeft het voordeel dat het draag- orgaan door het inslagorgaan wordt beschermd. Echter, wanneer het inslagorgaan begint te slijten, moet de rotor tij dig worden gestopt zodat het versnellingsorgaan kan worden gewisseld voordat het is 30 doorgesleten; omdat anders het draagorgaan wordt beschadigd. Dit maakt een regelmatige controle van de voortgang van de slijtage noodzakelijk, waarvoor de rotor moet worden stilgezet. Dit levert produktieverlies op en vergt arbeid. Desondanks kan toch beschadiging optreden aan het draagorgaan; H en treedt in de praktijk vaak beschadiging op; bijvoorbeeld doordat of niet goed of niet op tijd wordt H gecontroleerd; de standtijd door het bedieningspersoneel wordt vergeten of fout is doorgegeven; of 35 het te breken materiaal (plotseling) abbrasiever is dan aangenomen; of met een hogere snelheid (fij- -3 - ner) wordt gebroken en; of dat de standtijd van het inslagorgaan foutief is ingeschat. En er zijn nog legio andere redenen denkbaar die kunnen leiden tot een te ver (laten) slijten (doorslijten) van het inslagorgaan.

Omdat het draagorgaan grote krachten moet kunnen opvangen wordt dit vervaardigd uit een 5 constructiemateriaal met een grote treksterkte ofwel een taai materiaal dat dientengevolge een beperkte slijtvastheid heeft. Er kan zich daarom in een heel korte tijd een aanzienlijke schade voordoen aan het draagorgaan wanneer het inslagorgaan eenmaal is doorgesleten en de materiaalstroom het draagorgaan met grote snelheid begint te treffen; zodanig zelfs dat het moet worden verwisseld door een nieuw draagorgaan.

10 Normaal is het draagorgaan aan de rotor vastgelast (een dergelijk draagorgaan is bekend uit US

6,149,086, Young et al.) en het uitwisselen is daarom een heel dure aangelegenheid die veel tijd in beslag neemt omdat de hele rotor moet worden gedemonteerd. PCT/NL02/00705 die op naam van aanvrager is gesteld voorziet - mede met het oog op de mogelijkheid van beschadiging van het draagorgaan - in de mogelijkheid van een draagorgaan dat uitneembaar is (dat is vastgeschroefd aan de 15 rotor). Dit is welliswaar makkelijker uitwisselbaar dan een vastgelast draagorgaan maar toch ook nog een dure en tijdrovende aangelegenheid.

DOEL VAN DE UITVINDING

20 Het doel van de uitvinding is daarom een eenvoudige rotor te verschaffen zoals hierboven om schreven, die genoemde nadelen missen, of althans in mindere mate vertonen. Dit wordt bereikt door het draagorgaan niet op te stellen op een plaats die ligt in het verlengde van de spiraalvormige baan ofwel het draagorgaan op te stellen [1] op een plaats die zich bevindt tussen het inslagorgaan en de rotor en/of [2] op een plaats die zich bevindt tussen het inslagorgaan en de rotatiehartlijn. De uitvin-25 ding is verder beschreven in de conclusies waarnaar hier wordt verwezen.

De uitvinding betreft een roterende versnellingsinrichting - in de vorm van een rotor (hier verder aangeduid als de rotor volgens de uitvinding) die is voorzien van tenminste een geleidingsorgaan en daarmee geassocieerd inslagorgaan voor co-roterende inslag - voor het doen botsen en het doen versnellen van een stroom korrelvormig materiaal met behulp van middelpuntvliedende kracht, waar-30 bij het materiaal wordt verkleind.

Onder (korrelvormig) materiaal wordt hier verstaan een brokstuk, korrel of een deeltje c.q. een stroom van brokstukken, korrels of deeltjes, ofwel ongelijkvormig materiaal dat kan worden gebroken c.q. verkleind onder invloed van een impuls- c.q. slagbelasting; hier verder algemeen aangeduid als materiaal.

35 De rotor volgens de uitvinding betreft een rotorconstructie die tenminste bestaat uit een rotor

Idie roteerbaar is rond een rotatiehartlijn in tenminste één draairichting, welke rotor is voorzien van een rotorblad dat wordt gedragen door een as; welke rotatiehartlijn verticaal kan zijn gericht maar ook schuin of horizontaal.

De rotor wordt aangedreven door een aandrijfmechanisme, welk aandrijfmechanisme is voor-5 zien van een besturingsmechanisme voor tenminste het inschakelen en uitschakelen van het aandrij f-mechanisme.

Het materiaal wordt met behulp van een doseerorgaan op het rotorblad gedoseerd op een doseerplaats nabij de rotatiehartlijn.

Het gedoseerde materiaal wordt daarna opgenomen door een geleidingsorgaan dat wordt gedra-10 gen door de rotor op een plaats op het rotorblad en is voorzien van tenminste een geleidingsvlak dat zich uitstrekt in de richting van de uitwendige rand van de rotor, voor het geleiden van het gedoseerde materiaal langs het geleidingsvlak onder invloed van middelpuntvliedende kracht, waarna het geleide materiaal, wanneer het van het geleidingsorgaan loskomt, in een naar achter gerichte spiraalvormige stroom wordt gestuurd, gezien in de rotatierichting en gezien vanuit een met het geleidingsorgaan 15 meebewegend standpunt; welke spiraalvormige baan in wezen een zich naar buiten verwijdende kegel beschrijft.

Het zich langs c.q. door die spiraalvormige stroom bewegend materiaal wordt nu (met grote snelheid) opgevangen door een inslagorgaan dat tenminste is voorzien van een inslagblok dat langs de buitenzijde is voorzien van een inslagvlak, een tegenover de inslagvlak gelegen achtervlak en zij-20 vlakken die zich tussen het inslagvlak en het achtervlak uitstrekken, te weten binnenzijden die zijn gericht naar respectievelijk de rotatiehartlijn en naar de rotor, en buitenzijden die zich in wezen bevinden tegenover de binnenzijden. Het inslagblok kan rechthoekig zijn uitgevoerd maar ook zijn voorzien van afgeronde hoeken waardoor een andere vorm ontstaat. Het inslagorgaan is met het geleidingsorgaan geassocieerd zodanig dat van het inslagvlak tenminste een inslagdeel in wezen dwars is gericht 25 op de spiraalvormige stroom zodanig dat het inslagvlak in wezen die gehele spiraalvormige stroom opvangt. Het is duidelijk dat er altijd korrels kunnen zijn die niet goed zijn opgevangen c.q. geleid door het geleidingsorgaan en zich daardoor (enigszins) buiten deze stroom kunnen bewegen. Met een goed opgesteld geleidingsorgaan kan er echter mee worden gerekend dat meer dan 95% (tot 99%) van het materiaal zich beweegt langs de spiraalvormige stroom c.q. door die zich naar buiten verwij-30 dende koker. Het inslagblok strekt zich vanaf het inslagvlak uit tot aan het achtervlak langs een verlengd deel van de spiraalvormige baan zodanig dat van het achtervlak tenminste een deel in wezen dwars is gericht op het verlengde deel van de spiraalvormige stroom, gezien in de rotatierichting en gezien vanuit een met het inslagorgaan meebewegend standpunt, voor het doen botsen van het materiaal, welk inslagorgaan is voorzien van een bevestigingsorgaan. Het heeft de voorkeur dat de uitwen-35 dige randen c.q. uitwendige zijden van het inslagblok de spiraalvormige stroom c.q. het verlengde -5 - deel van die spiraalvormige stroom tussen het inslagvlak en het achtervlak, als het ware omschrijven.

De rotor is voorzien van een draagorgaan dat wordt gedragen door de rotor op een plaats op het rotorblad voor het bevestigen van het inslagorgaan aan het draagorgaan met behulp van het bevestigings-orgaan van het inslagorgaan, zodanig dat het inslagorgaan in wezen niet beweegbaar is ten opzichte 5 van het draagorgaan en demontabel is ter vervanging. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat ook het draagorgaan demontabel is ter vervanging. De rotor volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het draagorgaan zich in wezen bevindt op een plaats naast tenminste een van de binnenzijden; waarbij dus tenminste een van de binnenzijden van het inslagblok in gericht naar het draagorgaan. Het bevestigingsorgaan van het inslagorgaan bevindt zich op een plaats langs de binnenzijde van het inslag-10 orgaan dat is gericht naar het draagorgaan.

De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat het inslagorgaan is voorzien van een versterkings-orgaan als omschreven in PCT/NL02/00425 die op naam van aanvrager is gesteld. Dat versterkings-orgaan bestaat normaal uit een stalen plaat die een aanmerkelijk grotere treksterkte heeft dan het inslagblok en zich uitstrekt langs de binnenzijde van het inslagblok die is gericht naar het draag-15 orgaan; en langs de binnenzijde hecht verbonden is met het inslagblok. Het bevestigingsorgaan kan worden gedragen door het versterkingsorgaan. Maar het bevestigingsorgaan kan ook worden gedragen door het inslagblok.

De uitvinding voorziet in de mogelijkheid van een bevestigingsorgaan met behulp waarvan het inslagorgaan zich onder invloed van middelpuntvliedende kracht stevig vastzet tegen het draagorgaan. 20 Daarbij kan worden gedacht aan een bevestigingsorgaan in de vorm van een uitstekende nok die zich bevindt langs de binnenzijde van het inslagorgaan die is gericht naar het draagorgaan dat langs de zijde die is gericht naar het inslagorgaan is voorzien van een nokopening, zodanig dat het inslagorgaan zich met behulp van de nok kan vastzetten in de nokopening onder invloed van middelpuntvliedende kracht. Een andere mogelijkheid is dat het inslagorgaan langs de binnenzijde die is gericht naar het draag-25 orgaan is voorzien van bevestigingsorgaan in de vorm van een haak en het draagorgaan langs de zijde die is gericht naar het inslagorgaan is voorzien van een haakopening, zodanig dat het inslagorgaan zich met behulp van de haak kan vastzetten in de haakopening onder invloed van middelpuntvliedende kracht. Een andere mogelijkheid is dat het inslagorgaan langs de binnenzijde die is gericht naar het draagorgaan is voorzien van bevestigingsorgaan in de vorm van een uitstekende rand en het draagorgaan 30 langs de zijde die is gericht naar het inslagorgaan is voorzien van een randopening, zodanig dat het inslagorgaan zich met behulp van de rand kan vastzetten in de randopening onder invloed van middelpuntvliedende kracht. Ook kan worden gedacht aan een zwalustaartverbinding of een andere vorm van koppeling. Maar de uitvinding beperkt zich niet tot deze (genoemde) bevestigingsorganen; in tegendeel omvat alle denkbare bevestigingsorganen waarmee het inslagorgaan met behulp van 35 middelpuntvliedende kracht aan het draagorgaan kan worden bevestigd.

λ .#=& λ λ Η

De rotor volgens de uitvinding heeft zoals gezegd het voordeel dat het draagorgaan niet of althans in veel mindere mate kan worden beschadigd door materiaal dat zich langs die spiraalvormige stroom over de rotor beweegt. Het heeft de voorkeur dat het draagorgaan wordt voorzien van een (lichte) beschermende bekleding. De vorm van het inslagorgaan kan daarom zo worden gekozen dat 5 deze zo veel mogelijk aansluit aan c.q. past in het verlengde deel van de spiraalvormige stroom die zich vanaf het inslagvlak uitstrekt naar het achtervlak. Dit maakt het mogelijk een maximale hoeveel-heid van het slijtmateriaal te verbruiken; en een slechts beperkte hoeveelheid materiaal resteert.

Een ander voordeel van de rotor volgens de uitvinding is dat wanneer het inslagorgaan doorslijt dit direct resulteert in een veel grover materiaal dat uit de breker komt. Dus op het oog is het moge- 10 lijk te bepalen wanneer het inslagorgaan is doorgesleten en moet worden verwisseld; er is dus geen controle noodzakelijk bijvoorbeeld door in de breker te kijken waarvoor de rotor moet worden stil-H gezet of door een duur en ingewikkeld detectiesysteem te installeren dat de mate van slijtage meet.

Eenmaal doorgesleten treedt er geen schade op aan de rotor.

In geval van een zogenoemd gesloten systeem waarbij het materiaal dat uit de breker komt H 15 wordt afgezeefd zodanig dat de overmaat wordt teruggevoerd in de breker kan met behulp van een weeginrichting die gemonteerd is op de terugvoerband direct worden gezien dat de overmaat (boven een bepaald niveau) toeneemt en (dus) het inslagorgaan is doorgesleten. Dit maakt het mogelijk de rotor op dat moment automatisch uit te schakelen en een alarm in werking te stellen dat aangeeft dat de inslagorganen moeten worden verwisseld.

20 De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat de rotor symmetrisch wordt uitgevoerd, zoals omschreven in PCT/NL00/00668 die op naam van aanvrager is gesteld, hetgeen het mogelijk maakt dat de rotatierichting van de rotor automatisch wordt omgeschakeld wanneer de weeginrichting aan- geeft dat het inslagorgaan is doorgesleten; en daarna pas stopt wanneer het inslagorgaan in de tweede draairichting is doorgesleten. Daarvoor kan het inslagorgaan worden uitgevoerd in V-vorm waarbij de 25 punt naar buiten is gericht.

I De uitvinding voorziet daarom in de mogelijkheid van een besturingsmechanisme van het aandrijf- mechanisme van de rotor die het mogelijk maakt - wanneer de weeginrichting aangeeft dat de hoe- veelheid overmaat (plotseling) toeneemt (tot boven een bepaald niveau) - de rotor automatisch uit- schakelt c.q. automatisch de draairichting veranderd; en automatisch een alarminrichting in werking 30 stelt die aangeeft dat de hoeveelheid overmaat tot boven een bepaald niveau is toegenomen.

De uitvinding voorziet voorts in de mogelijkheid dat de rotor wordt uitgevoerd in een getrapte I vorm zoals omschreven in PCT/NL02/00677 die op naam van aanvrager is gesteld.

De uitvinding voorziet tenslotte in de mogelijkheid dat de rotor alleen is uitgerust met een I geleidingsorgaan (rotor voor enkelvoudige versnelling) - voor het versnellen middels geleiding - 35 waarbij het geleidingsorgaan langs de zijde die is gericht naar de rotor is voorzien van het bevestigings- -7- orgaan, bij voorkeur als onderdeel van een versterkingsorgaan, met behulp van welk bevestigings-orgaan het geleidingsorgaan wordt bevestigd aan een draagorgaan dat zich bevindt tussen het geleidings-orgaan en de rotor. Een dergelijk geleidingsorgaan maakt het mogelijk om het geleidingsorgaan op heel eenvoudige wijze V-vormig (symmetrisch) uit te voeren, met de punt gericht naar de rotatiehart-5 lijn (of met de punt gericht in de richting van de uitwendige rand van de rotor).

De rotor volgens de uitvinding maakt het aldus op eenvoudige wijze mogelijk dat [1] het draagorgaan niet wordt beschadigd wanneer het inslagorgaan doorslijt, [2] een maximale hoeveelheid van het slijtmateriaal kan worden verbruikt, [3] het inslagorgaan symmetrisch kan worden uitgevoerd - dat wil zeggen V-vormig met de punt naar buiten gericht - waardoor de standtijd wordt verdubbeld, [4] het 10 inslagorgaan kan worden uitgevoerd met een heel eenvoudig bevestigingssysteem dat het mogelijk maakt om het inslagorgaan heel makkelijk en snel uit te wisselen, [5] het gemonteerde inslagorgaan niet behoeft te worden geborgd (maar wel op eenvoudige wijze kan worden geborgd), [6] direct visueel of - in een gesloten systeem - middels meting op de retourband of kan worden vastgesteld dat het inslagorgaan is doorgesleten, welke meting het mogelijk maakt om [7] de rotor c.q. de breker auto-15 matisch te doen stoppen of [8] in geval van een symmetrisch inslagorgaan de draairichting automatisch te doen keren.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

20 De besproken en andere doelstellingen, kenmerken en voordelen van de inrichting van de uit vinding worden voor een beter begrip toegelicht in de volgende gedetailleerde beschrijving van de inrichting van de uitvinding in samenhang met begeleidende schematische tekeningen.

Figuur 1 toont schematisch een roterende versnellingsinrichting.

Figuur 2 toont schematisch een roterende versnellingsinrichting.

25 Figuur 3 toont schematisch een langsdoorsnede B-B van een eerste uitvoeringsvorm van de rotor, volgens figuur 4.

Figuur 4 toont schematisch een dwarsdoorsnede A-A volgens figuur 3.

Figuur 5 toont schematisch het inslagorgaan van de rotor volgens de eerste uitvoeringsvorm uit de figuren 4 en 5, uitgevoerd met een eerste uitvoeringsvorm van het bevestigingsorgaan.

30 Figuur 6 toont schematisch een dwarsdoorsnede C-C volgens figuur 5.

Figuur 7 toont schematisch een tweede uitvoeringsvorm van het inslagorgaan.

Figuur 8 toont schematisch een dwarsdoorsnede D-D volgens figuur 7.

Figuur 9 toont schematisch een langsdoorsnede F-F van een tweede uitvoeringsvorm van de rotor, volgens figuur 10.

35 Figuur 10 toont schematisch een dwarsdoorsnede E-E volgens figuur 9.

i 1 021 940 Η Η De tekeningen betreffen geen constructietekeningen maar geven schematisch - schetsmatig - een aantal mogelijke uitvoeringsvormen en kenmerken die voor de beschrijving, het karakteriseren en de toepassing van de rotor volgens de uitvinding belangrijk c.q. van wezenlijk belang zijn. In geval van doorsneden zijn niet altijd arceringen aangegeven, en alleen de belangrijkste details zijn met 5 stippellijnen aangegeven. Ook zijn in doorsneden alleen de onderdelen aangegeven die zich bevinden op of nabij de doorsneden, ofwel van een sectie; en geen verder naar achter gelegen voorwerpen en organen.

I BESTE MANIER VOOR HET UITVOEREN VAN DE INRICHTING VAN DE UITVINDING

Onderstaand volgt een gedetailleerde verwijzing naar de geprefereerde uitvoeringsvormen van de uitvinding. Voorbeelden daarvan zij n weergegeven in de bij gaande tekeningen. Hoewel de uitvin- ding zal worden beschreven samen met de geprefereerde uitvoeringsvormen, dient duidelijk te zijn dat de beschreven uitvoeringsvormen niet bedoeld zijn om de uitvinding te beperken tot die speci- 15 fieke uitvoeringsvormen. Integendeel, de bedoeling van de uitvinding is het omvatten van altematie- ven, aanpassingen en equivalenten die passen binnen de aard en reikwijdte van de uitvinding, zoals gedefinieerd door bij gevoegde conclusies en hiervoor beschreven.

H Figuren 1 en 2 tonen schematisch een roterende versnellingsinrichting in de vorm van een rotor (1) voor het doen botsen en het doen versnellen van een stroom korrelvormig materiaal met 20 behulp van middelpuntvliedende kracht, waarbij het materiaal wordt verkleind, omvattende een rotor (1) die roteerbaar is rond een rotatiehartlijn (2) in één draairichting (3). Het materiaal wordt met behulp van een doseerorgaan (hier niet aangegeven) gedoseerd op een doseerplaats (4) die zich uit- strekt rond de rotatiehartlijn (2). De rotor (1) is voorzien van een geleidingsorgaan (5) dat wordt H gedragen door de rotor (1) en is voorzien van een geleidingsvlak (6) dat zich uitstrekt in de richting 25 van de uitwendige rand (7) van de rotor (1), voor het geleiden van het gedoseerde materiaal langs het geleidingsvlak (6) onder invloed van middelpuntvliedende kracht, waama het geleide materiaal, wan- neer dat van het geleidingsorgaan (5) loskomt, in een naar achter gerichte spiraalvormige stroom (8) wordt gestuurd, gezien in de rotatierichting (3) en gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (5) meebewegend standpunt; welke spiraalvormige stroom (8) in wezen een zich naar buiten verwijdende I 30 koker beschrijft (Figuur 3) waarbij de dwarsdoorsnede van de koker hier een cirkel (9) beschrijft; H maar ook een ellips kan beschrijven; de hoeveelheid materiaal die door het geleidingsorgaan (3) I wordt opgenomen, de wijze waarop het materiaal wordt opgenomen en de rotatiesnelheid bepalen de I vorm van de dwarsdoomede. De rotor (1) is verder voorzien van een inslagorgaan in de vorm van een I inslagblok (10) dat langs de buitenzij de is voorzien van een inslagvlak (11), een tegenover het inslag- I 35 vlak (11) gelegen achtervlak (12) en zijvlakken die zich tussen het inslagvlak (11) en het achtervlak -9- (12) uitstrekken, te weten binnenzijden (13) die zijn gericht naar respectievelijk de rotatiehartlijn (2) en naar de rotor (1), en buitenzijden (14) die zich in wezen bevinden tegenover de binnenzijden (13), welk inslagblok (10) met het geleidingsorgaan (5) is geassocieerd zodanig dat van het inslagvlak (11) tenminste een inslagdeel (15) in wezen dwars is gericht op de spiraalvormige stroom (8) en het 5 inslagblok (10) zich vanaf het inslagvlak (11) uitstrekt tot aan het achtervlak (12) langs een verlengd deel (16) van de spiraalvormige stroom (8) zodanig dat van het achtervlak (12) tenminste een deel (17) in wezen dwars is gericht op het verlengde deel (16) van de spiraalvormige stroom (8), gezien in de rotatierichting (3) en gezien vanuit een met het inslagblok (10) meebewegend standpunt, voor het doen botsen van het materiaal. Het inslagblok (10) is voorzien van een bevestigingsorgaan (hier niet 10 aangegeven) en een draagorgaan (hier niet aangegeven) dat wordt gedragen door de rotor (1) op een plaats op het rotorblad (18) voor het bevestigen van het inslagorgaan (10) aan het draagorgaan met behulp van het bevestigingsorgaan, zodanig dat het inslagblok (10) in wezen niet beweegbaar is ten opzichte van het draagorgaan en demontabel is ter vervanging. Het draagorgaan wordt opgesteld op een plaats buiten (19)(20) tenminste een van de binnenzijden (13), dat wil zeggen: [1] dat het draag-15 orgaan zich bevindt op een plaats tussen het inslagblok (10) en de rotor (1) en/of [2] het draagorgaan zich bevindt op een plaats tussen het inslagblok (10) en de rotatiehartlijn (2).

Het is duidelijk dat er altijd korrels kunnen zijn die niet goed zijn opgevangen c.q. niet goed worden geleid door het geleidingsorgaan (5) en zich daardoor (enigszins) buiten de spiraalvormige stroom (8) kunnen bewegen. Met een goed opgesteld geleidingsorgaan (5) kan er echter mee worden 20 gerekend dat meer dan 95% (tot 99%) van het materiaal zich beweegt langs de spiraalvormige stroom (8) c.q. door die zich naar buiten verwijdende koker. Het heeft de voorkeur dat de uitwendige randen c.q. uitwendige binnenzijden (13) en buitenzijden (14) van het inslagblok (10) de spiraalvormige stroom (8) c.q. het verlengde deel (16) van die spiraalvormige stroom (8) tussen het inslagvlak (11) en het achtervlak (12), als het ware omschrijven.

25 Figuren 3 en 4 tonen schematisch een eerste uitvoeringsvorm van de rotor (21) volgens de uitvinding. Het materiaal wordt met behulp van een doseerorgaan (22) gedoseerd op een doseerplaats (23) nabij de rotatiehartlijn (24). De rotor (21) is symmetrisch uitgevoerd dat wil zeggen dat zowel de geleidingsorganen (25) als de inslagorganen (26) symmetrisch zijn ten opzichte van het radiaal vlak (27)(28) vanuit de rotatiehartlijn (29). De rotor (21) is daardoor functioneel in beide draai-30 richtingen (30). Het gedoseerde materiaal wordt opgenomen door een (cilindrisch) geleidingsorgaan (25) dat wordt gedragen door de rotor (21) en is voorzien van twee geleidingsvlakken (31 )(32) (voor iedere draairichting een) die zich uitstrekken in de richting van de uitwendige rand (33) van de rotor (21), voor het geleiden van het gedoseerde materiaal langs het geleidingsvlak (31)(32) onder invloed van middelpuntvliedende kracht, waarna het geleide materiaal, wanneer het van het geleidingsorgaan 35 (25) loskomt, in een naar achter gerichte spiraalvormige stroom (34)(35) wordt gestuurd, gezien in M 021940 de rotatierichting (30) en gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (25) meebewegend standpunt.

I Het zich langs c.q. door die spiraalvormige stroom (34)(3 5) bewegend materiaal wordt nu (met I grote snelheid) opgevangen door een V-vormig met de punt (36) naar buiten gericht symmetrisch inslagorgaan (26) dat in wezen is voorzien van een inslagblok dat in wezen uit twee inslagblokken 5 (37)(38) bestaat die ieder zijn voorzien van een inslagvlak (39)(40) dat is geassocieerd met een (afzonderlijk) geleidingsorgaan (41)(42). Ieder inslagblok (37)(38) is langs de buitenzijde voorzien van een inslagvlak (39)(40), een tegenover het inslagvlak (39)(40) gelegen achtervlak (43) (dat in wezen samenvalt met het radiaal vlak van symmetrie (44) vanuit de rotatiehartlijn (24) en zijvlakken die zich tussen het inslagvlak (39)(40) en het achtervlak (43) uitstrekken, te weten binnenzijden 10 (45)(46) die zijn gericht naar respectievelijk de rotatiehartlijn (24) en naar de rotor (21), en buiten- I zijden (47)(48) die zich in wezen bevinden tegenover de binnenzijden (45)(46). Het inslagorgaan (26) is met het geleidingsorgaan (25) geassocieerd zodanig dat van het inslagvlak (39)(40) tenminste een inslagdeel in wezen dwars is gericht op de spiraalvormige stroom (34)(35) zodanig dat het inslagvlak (39)(40) in wezen die gehele spiraalvormige stroom (34)(35) opvangt. Het inslagblok (37)(38) strekt 15 zich vanaf het inslagvlak (39)(40) uit tot aan het achtervlak (43) langs een verlengd deel (hier niet aangegeven) van de spiraalvormige stroom (34)(35) zodanig dat van het achtervlak (43) tenminste I een deel in wezen dwars is gericht op het verlengde deel van de spiraalvormige stroom (34)(35), I gezien in de rotatierichting (30) en gezien vanuit een met het inslagorgaan (26) meebewegend stand- B punt, voor het doen botsen van het materiaal, welk inslagorgaan (26) is voorzien van een bevestigings- B 20 orgaan (49)(50) dat verder wordt beschreven in de figuren 5 en 6.

B De rotor (21) is voorzien van een draagorgaan (51) dat wordt gedragen door de rotor (21) - en B zich hier bevindt tussen het inslagorgaan (26) en de rotor (21) - voor het bevestigen van het inslag- B orgaan (26) aan het draagorgaan (51) met behulp van het bevestigingsorgaan (49)(50) van het inslag- B orgaan (26), zodanig dat het inslagorgaan (26) in wezen niet beweegbaar is ten opzichte van het draag- B 25 orgaan (51) en demontabel is ter vervanging. Ook het draagorgaan (51) is hier demontabel ter vervan- ging.

B Het inslagorgaan (26) is voorzien van een versterkingsorgaan (52) dat bestaat uit een stalen B plaat die een aanmerkelijk grotere treksterkte heeft dan het versnellingsblok en zich uitstrekt langs B de binnenzijde (53) van het inslagblok (26) die is gericht naar het draagorgaan (51); en langs de B 30 binnenzijde (53) hecht verbonden is met het inslagblok (26). Het bevestigingsorgaan (49)(50) wordt B hier gedragen door het versterkingsorgaan (52).

B Figuren 5 en 6 tonen schematisch het inslagorgaan (53) van de rotor (21) volgens de eerste B uitvoeringsvorm uit de figuren 4 en 5, uitgevoerd met een eerste uitvoeringsvorm van het B bevestigingsorgaan. Het bevestigingsorgaan bestaat hier uit een uitstekende nok (54) en een uitste- B 35 kende haak (55). De uitstekende nok (54) bevindt zich hier langs de binnenzijde (56) van het I »1 n?i cun - 11 - versterkingsorgaan (57) die is gericht naar het draagorgaan (58) dat langs de zijde (59) die is gericht naar het inslagorgaan (53) is voorzien van een nokopening (60), zodanig dat het inslagorgaan (53) zich met behulp van de nok (54) kan vastzetten in de nokopening (60) onder invloed van middelpuntvliedende kracht. Het inslagorgaan (53) is langs de binnenzijde (56) die is gericht naar het 5 draagorgaan (58) bovendien voorzien van een haak (55) en het draagorgaan (58) is langs de zijde (59) die is gericht naar het inslagorgaan (53) (in wezen langs de zijde (61) die is gericht naar de rotatie-hartlijn (62)) voorzien van een haakopening (63), zodanig dat het inslagorgaan (53) zich met behulp van de uitstekende haak (55) kan vastzetten in de haakopening (63) onder invloed van middelpuntvliedende kracht.

10 Figuren 7 en 8 tonen schematisch een tweede uitvoeringsvorm van het inslagorgaan (64). Het inslagorgaan (64) is in wezen gelijk aan de eerste uitvoeringsvorm van het inslagorgaan (53) uit de figuren 5 en 6 maar in plaats van een uitstekende nok (54) en een uitstekende haak (55) bestaat het bevestigingsorgaan hier uit een uitstekende nok (65) en een uitstekende rand (66). Het inslagorgaan (64) is langs de binnenzijde (67) die is gericht naar het draagorgaan (68) voorzien van de uitstekende 15 rand (66) en het draagorgaan (68) is langs de zijde (69) die is gericht naar het inslagorgaan (64) voorzien van een randopening (70) die zich bevindt in de V-vormige opening (71) van het V-vormig inslagorgaan (64), zodanig dat het inslagorgaan (64) zich met behulp van de rand (66) kan vastzetten in de randopening (70) onder invloed van middelpuntvliedende kracht. De randopening wordt gevormd door een strip (72) die achterop het draagorgaan (68) is geschroefd (73).

20 Figuren 9 en 10 tonen schematisch een tweede uitvoeringsvorm van de rotor (74) volgens de uitvinding in wezen gelijk aan de rotor (21) volgens de eerste uitvoeringsvorm uit de figuren 4 en 5. Het draagorgaan (75) is hier echter niet uitneembaar maar vastgelast (76) aan de rotor (74). Dit heeft het voordeel dat het draagorgaan (75) (veel) slanker kan worden uitgevoerd en de rotor (74) met een kleinere diameter kan worden uitgevoerd. Daardoor wordt de slijtage aan zowel de rotor (74) als het 25 draagorgaan (75) sterk verminderd.

Eén ander voordeel van de rotor (31 )(74) volgens de uitvinding is dat wanneer het inslagorgaan (26)(77) doorslijt het materiaal als het ware doorschiet (78) (dus niet inslaat tegen het inslagorgaan (26)(77) en dit resulteert direct in een veel grover materiaal dat uit de breker komt. Dus op het oog is het mogelijk te bepalen wanneer het inslagorgaan (26)(77) is doorgesleten en moet worden verwis-30 seld; er is dus geen controle noodzakelijk bijvoorbeeld door in de breker te kijken waarvoor de rotor (21)(74) moet worden stilgezet of automatisch stopt waarvoor een duur en ingewikkeld detectiesysteem moet worden geïnstalleerd (dat bovendien sterk storingsgevoelig is) dat de mate van slijtage meet.

In geval van een zogenoemd gesloten systeem (hier niet aangegeven) waarbij het materiaal dat 35 uit de breker komt wordt afgezeefd zodanig dat de overmaat wordt teruggevoerd in de breker kan met ^ 1 0 ? 1 Q λ n H behulp van een weeginrichting die gemonteerd is op de terugvoerband direct worden gezien dat de overmaat (boven een bepaald niveau) toeneemt en (dus) het inslagorgaan (26)(77) is doorgesleten.

Dit maakt het mogelijk de rotor (21)(74) op dat moment automatisch uit te schakelen en een alarm in werking te stellen dat aangeeft dat de inslagorganen (26)(77) moeten worden verwisseld. Het inslag- 5 orgaan (26)(77) dat hier symmetrisch V-vormig is uitgevoerd - waardoor de rotor (21)(74) in twee richtingen roteerbaar is - maakt het mogelijk dat de rotor (21)(74) automatisch kan worden omge- schakeld wanneer de weeginrichting aangeeft dat het inslagorgaan (26)(77) is doorgesleten; en daarna pas stopt wanneer het inslagorgaan (26)(77) in de tweede draairichting is doorgesleten.

De uitvinding voorziet daarom in de mogelijkheid van een besturingsmechanisme (hier niet 10 aangegeven) van het aandrijfmechanisme (hier niet aangegeven) van de rotor die het mogelijk maakt - wanneer de weeginrichting aangeeft dat de hoeveelheid overmaat (plotseling) toeneemt (tot boven een bepaald niveau) - de rotor automatisch uitschakelt c.q. automatisch de draairichting veranderd; en automatisch een alarminrichting in werking stelt die aangeeft dat de hoeveelheid overmaat tot boven een bepaald niveau is toegenomen.

15 De voorafgaande beschrijvingen van specifieke uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding werden met het oog op illustratie- en beschrijvingsdoeleinden vermeld. Zij zijn niet bedoeld als een uitputtende opsomming of de uitvinding te beperken tot de exact weergegeven vormen, en gelet op bovenstaande explicatie zijn er uiteraard vele aanpassingen en variaties mogelijk. De uitvoerings- vormen werden gekozen en beschreven teneinde de principes van de uitvinding en de praktische 20 toepassingsmogelijkheden ervan op de best mogelijke wijze te beschrijven om daarmee andere ter zake deskundigen in staat te stellen op optimale wijze gebruik te maken van de uitvinding en de uit- eenlopende uitvoeringsvormen met de diverse voor het specifiek beoogde gebruik geschikte aanpas- singen. Het is de bedoeling dat de reikwijdte van de uitvinding wordt gedefinieerd door de bijge- voegde conclusies volgens lezing en interpretatie overeenkomstig algemeen geaccepteerde wette- I 25 lijke beginselen, zoals het beginsel van equivalenten en de revisie van onderdelen.

I 30 I 35

Claims

1. Een roterende versnellingsinrichting voor het doen botsen en het doen versnellen van een stroom korrelvormig materiaal met behulp van middelpuntvliedende kracht, waarbij dat materiaal 5 wordt verkleind, omvattende: - een rotorconstructie die tenminste bestaat uit een rotor (1)(21) die roteerbaar is rond een rotatiehartlijn (2)(24) in tenminste één draairichting (3)(30), welke rotor (1)(21) is voorzien van een rotorblad dat wordt gedragen door een as; - een aandrijfinechanisme voor het doen roteren van die rotor (1)(21), welk aandrijfmechanisme 10 is voorzien van een besturingsmechanisme voor tenminste het inschakelen en uitschakelen van dat aandrijfinechanisme; - een doseerorgaan (22) voor het doseren van dat materiaal op dat rotorblad op een doseerplaats (4)(23) nabij die rotatiehartlijn (2)(24); - tenminste een geleidingsorgaan (5)(25) dat wordt gedragen door die rotor (1)(21) op een 15 plaats op dat rotorblad en is voorzien van tenminste een geleidingsvlak (6)(31)(32) dat zich uitstrekt in de richting van de uitwendige rand (7)(33) van die rotor (1)(21), voor het geleiden van dat gedoseerde materiaal langs dat geleidingsvlak (6)(31)(32) onder invloed van middelpuntvliedende kracht, waarna dat geleide materiaal, wanneer dat van dat geleidingsorgaan (5)(25) loskomt, in een naar achter gerichte spiraalvormige stroom (8)(34)(35) wordt gestuurd, gezien in de rotatierichting (3)(30) 20 en gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan (5)(25) meebewegend standpunt; - tenminste een inslagorgaan (26) dat tenminste is voorzien van een inslagblok (10)(37)(38) dat langs de buitenzijde is voorzien van een inslagvlak (11)(39)(40), een tegenover dat inslagvlak (11)(39)(40) gelegen achtervlak (12)(43) en zijvlakken die zich tussen dat inslagvlak (11)(39)(40) en dat achtervlak (12)(43) uitstrekken, te weten binnenzijden (13)(45)(46) die zijn gericht naar res- 25 pectievelijk de rotatiehartlijn (2)(24) en naar de rotor (1)(21), en buitenzijden (14)(47)(48) die zich in wezen bevinden tegenover die binnenzij den (13)(45)(46), welk inslagorgaan (26) met dat geleidingsorgaan (5)(25) is geassocieerd zodanig dat van dat inslagvlak (11)(39)(40) tenminste een inslagdeel (15) in wezen dwars is gericht op die spiraalvormige stroom (8)(34)(35) en dat inslagblok (10)(37)(38) zich vanaf dat inslagvlak (11)(39)(40) uitstrekt tot aan dat achtervlak (12)(43) langs een verlengd 30 deel (16) van die spiraalvormige stroom (8)(34)(35) zodanig dat van dat achtervlak (12)(43) tenminste een deel (17) in wezen dwars is gericht op dat verlengde deel (16) van die spiraaivormige stroom (8)(34)(35), gezien in die rotatierichting (3)(30) en gezien vanuit een met dat inslagorgaan (26) meebewegend standpunt, voor het doen botsen van dat materiaal, welk inslagorgaan (26) is voorzien van een bevestigingsorgaan (49)(50); 35. tenminste een draagorgaan (51) dat wordt gedragen door die rotor (1 )(21) op een plaats op dat " 1 021 940 I rotorblad voor het bevestigen van dat inslagorgaan (26) aan dat draagorgaan (51) met behulp van dat I bevestigingsorgaan (49)(50), zodanig dat dat inslagorgaan (26) in wezen niet beweegbaar is ten op- I zichte van dat draagorgaan (51) en demontabel is ter vervanging; - daardoor gekenmerkt dat: 5. dat draagorgaan (51) zich in wezen bevindt op een plaats buiten (19)(20) tenminste een van die binnenzijden (13)(53).

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat draagorgaan zich bevindt op een plaats tussen dat inslagorgaan en die rotor.

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat draagorgaan zich bevindt op een plaats tussen dat 10 inslagorgaan en die rotatiehartlijn.

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan tenminste op een plaats langs de binnenzijde die is gericht naar dat draagorgaan is voorzien van een bevestigingsorgaan.

5. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan langs tenminste een deel van die binnenzijde die is gericht naar dat draagorgaan is voorzien van een versterkingsorgaan.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij dat versterkingsorgaan bestaat uit een stalen plaat die een aanmerkelijk grotere treksterkte heeft dan dat inslagblok en zich uitstrekt langs die binnenzijde van dat inslagblok die is gericht naar dat draagorgaan; en langs die binnenzijde hecht verbonden is met dat inslagblok.

7. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat bevestigingsorgaan wordt gedragen door dat inslag- 20 orgaan.

8. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat bevestigingsorgaan wordt gedragen door dat inslag- I blok.

9. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij dat bevestigingsorgaan wordt gedragen door dat verstevigingsorgaan. H 25

10. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan langs die binnenzijde die is gericht naar dat draagorgaan is voorzien van een bevestigingsorgaan in de vorm van een uitstekende nok en dat draagorgaan langs de zijde die is gericht naar dat inslagorgaan is voorzien van een nokopening, zoda-nig dat dat inslagorgaan zich met behulp van die nok kan vastzetten in die nokopening onder invloed van middelpuntvliedende kracht.

11. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan langs de binnenzijde die is gericht naar dat draagorgaan is voorzien van een bevestigingsorgaan in de vorm van een haak en dat draag-orgaan langs de zijde die is gericht naar dat inslagorgaan is voorzien van een haakopening, zodanig dat dat inslagorgaan zich met behulp van die haak kan vastzetten in die haakopening onder invloed van middelpuntvliedende kracht.

12. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan langs de binnenzij de die is gericht - 15- naar dat draagorgaan is voorzien van een bevestigingsorgaan in de vorm van een uitstekende rand en dat draagorgaan langs de zijde die is gericht naar dat inslagorgaan is voorzien van een randopening, zodanig dat dat inslagorgaan zich met behulp van die rand kan vastzetten in die randopening onder invloed van middelpuntvliedende kracht.

13. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan enkelvoudig is uitgevoerd en is voorzien van een inslagblokmet een inslagvlak.

14. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat inslagorgaan symmetrisch is uitgevoerd, zodanig dat dat inslagorgaan symmetrisch is ten opzichte van een radiaal vlak van symmetrie vanuit die rotatie-hartlijn.

15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij dat symmetrisch inslagorgaan bestaat uit een inslag- blok met twee inslagvlakken, te weten een inslagvlak aan iedere zijde van dat radiaal vlak van symmetrie.

16. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij dat symmetrisch inslagorgaan V-vormig is uitgevoerd met de punt gericht naar de uitwendige rand van die rotor.

17. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij dat symmetrisch inslagorgaan bestaat uit een deel.

18. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij dat symmetrisch inslagorgaan bestaat uit twee delen.

19. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die rotor is opgesteld in een breker voor het verkleinen van dat materiaal.

20. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij dat aandrijfmechanisme wordt gevormd door een motor.

21. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij met behulp van dat besturingsmechanisme de rotatie-snelheid kan worden geregeld.

22. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij met behulp van dat besturingsmechanisme die draai- 25 richting kan worden geregeld.

23. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij met behulp van dat besturingsmechanisme de draairichting kan worden omgekeerd.

24. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij met behulp van dat besturingsmechanisme de draairichting automatisch kan worden omgekeerd op basis van een signaal dat aangeeft dat die breker te 30 veel overmaat produceert.

25. Inrichting volgens conclusie i, waarbij met behulp van dat besturingsmechanisme dat aandrijfmechanisme automatisch kan worden uitgeschakeld op basis van een signaal dat aangeeft dat die breker te veel overmaat produceert. 35 .......................................... • 1 "?1 9 40