NL1013895C1 - Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal. - Google Patents

Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL1013895C1
NL1013895C1 NL1013895A NL1013895A NL1013895C1 NL 1013895 C1 NL1013895 C1 NL 1013895C1 NL 1013895 A NL1013895 A NL 1013895A NL 1013895 A NL1013895 A NL 1013895A NL 1013895 C1 NL1013895 C1 NL 1013895C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
edge
rotation
rotor
distribution
axis
Prior art date
Application number
NL1013895A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Petrus Andreas Zanden
Original Assignee
Johannes Petrus Andreas Joseph
Rosemarie Johanna Van Der Zand
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Johannes Petrus Andreas Joseph, Rosemarie Johanna Van Der Zand filed Critical Johannes Petrus Andreas Joseph
Priority to NL1013895A priority Critical patent/NL1013895C1/nl
Priority to PCT/NL2000/000939 priority patent/WO2001045846A1/en
Priority to AU32445/01A priority patent/AU3244501A/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1013895C1 publication Critical patent/NL1013895C1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C13/1814Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate by means of beater or impeller elements fixed on top of a disc type rotor
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C13/1835Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate by means of beater or impeller elements fixed in between an upper and lower rotor disc

Description

-1-
ROTOR VOOR HET VERSNELLEN VAN EEN STROOM KORRELVORMIG MATERIAAL
GEBIED VAN DE UITVINDING
5
De uitvinding heeft betrekking op het gebied van het versnellen van een stroom korrelvormig of deeltjesvormig materiaal, met behulp van centrifugaalkracht, met in het bijzonder het doel om de korrels of deeltjes met een zodanige snelheid te doen botsen dat deze breken.
10 Volgens een bekende techniek kan de beweging van een materiaalstroom met behulp van de centrifugaalkracht worden versneld. Het materiaal wordt daarbij op het middendeel van een rotor gedoseerd en daarna, vanaf de rand van dat middendeel, opgenomen door een of meerdere geleidings-organen die rond dat middendeel zijn opgesteld en door die rotor worden gedragen. Het materiaal wordt langs die geleidingsorganen, onder invloed van middelpuntvliedende krachten, versneld en met 15 hoge snelheid en onder een bepaalde wegvlieghoek naar buiten geslingerd. Gezien vanuit stilstaande positie en wanneer de invloed van luchtweerstand en luchtbewegingen buiten beschouwing worden gelaten, beweegt het materiaal, nadat het van het geleidingsorgaan loskomt, met nagenoeg constante absolute snelheid langs een nagenoeg rechte stroom die naar voor is gericht, gezien in de rotatierichting. Gezien vanuit een met de rotor meebewegend standpunt beweegt het materiaal, nadat het van het 20 geleidingsorgaan loskomt, langs een spiraalvormige stroom die naar achter is gericht, gezien in de rotatierichting, waarbij de relatieve snelheid toeneemt naarmate het materiaal zich verder van de rotatie-hartlijn verwijdert.
Het materiaal kan op deze wijze naar buiten worden geslingerd met het doel het regelmatig te verdelen of het te verspreiden bijvoorbeeld strooizout over een wegdek of zaad over een akkerland.
25 Het materiaal kan ook worden opgevangen door een stationair inslagorgaan dat is opgesteld in de rechte stroom die de materiaal beschrijft, met het doel het materiaal tijdens de inslag te doen breken. Het stationair inslagorgaan kan bijvoorbeeld worden gevormd door een pantserring, die rond de rotor is opgesteld. Het is ook mogelijk om materiaal te laten inslaan tegen een bed van eigen materiaal.
30 In plaats van het materiaal direct te laten inslaan tegen een stationair inslagorgaan of alvorens het materiaal te verdelen of te verspreiden, is het ook mogelijk om het materiaal eerst te laten botsen tegen een met het geleidingsorgaan co-roterend inslagorgaan dat met dezelfde snelheid, in dezelfde richting, om dezelfde rotatiehartlijn, maar op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn roteert dan dat geleidingsorgaan en is opgesteld dwars in de spiraalvormige stroom die het materiaal be- 35 schrijft, met het doel de korrels te verkleinen.
f013895 -2-
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De hier beschreven uitvinding betreft een rotor die roteert rond een verticale as en kan worden opgesteld in een verkleiningsinrichting, bijvoorbeeld een breker of een molen; maar ook kan worden 5 opgesteld in een verdeel- of verspreidingsinrichting. De rotor is voorzien van een middendeel en tenminste één geleidingsorgaan dat rond dat middendeel is opgesteld en is voorzien van een geleidings-orgaanvlak dat zich uitstrekt, vanaf de rand van dat middendeel, in de richting van de uitwendige rand van de rotor, welk geleidingsorgaanvlak in verticale richting in wezen recht is uitgevoerd, en in horizontale richting is verdeeld in achtereenvolgens een verdeelrand, een toevoervlak, een geleidingsvlak, 10 een afgiftevlak en een afgifterand, gezien vanuit die rotatiehartlijn, voor respectievelijk het verdelen, het toevoeren (opnemen), het geleiden, het versnellen en het afgeven van materiaal dat met behulp van een doseerorgaan op het middendeel wordt gedoseerd. Het materiaal moet de verdeelrand passeren om te worden opgenomen door het geleidingsorgaanvlak en moet de afgifterand passeren om het te verlaten. De bovenrand van het geleidingsorgaan is normaal horizontaal uitgevoerd terwijl de onder-15 rand aansluit tegen het rotorblad. De rotor kan open zijn waarbij de geleidings- en inslagorganen zijn opgesteld op het rotorblad. Een dergelijke rotor is bekend uit US 3,955,767. De geleidingsorganen kunnen ook zijn opgesteld tussen twee rotorbladen, waarbij de bovenrand aansluit tegen het bovenste rotorblad. Een dergelijke rotor is bekend uit US 4,166,585. De rotor kan ook zijn uitgerust met co-roterende inslagorganen die zijn opgesteld achter de geleidingsorganen, gezien in de rotatierichting en 20 op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de geleidingsorganen. Een dergelijke rotor is bekend uit US 5,860,605 die is gesteld op naam van de aanvrager.
De verdeelrand van de geleidingsorganen van de bekende rotoren, die de voorkant vormen waarlangs het materiaal naar het geleidingsorgaan wordt toegevoerd, zijn normaal recht uitgevoerd en verticaal opgesteld. Uit US 315,716, US 1,608,717 en US 3,174,697 zijn rotoren bekend die zijn 25 uitgevoerd met geleidingsorganen waarvan de voorkant schuin naar beneden is gericht Uit BS 376,760 en Patentschrift 688169 (Reichs Patentamt) zijn rotoren bekend die zijn uitgerust met geleidingsorganen die schuin zijn opgesteld op de rotor en zijn uitgevoerd met een verdeelrand die naar binnen is gebogen. Wat opvalt is dat de meeste bekende rotoren zijn uitgerust met een middendeel in de vorm van een opstaande conus.
30
De bekende rotoren hebben het voordeel dat het materiaal, wanneer dit is opgenomen door de geleidingsorganen, effectief wordt versneld en gericht naar buiten wordt geslingerd; waarbij de snelheid nauwkeurig kan worden geregeld met behulp van het toerental. Voorts is de constructie eenvoudig en kunnen geringe maar ook relatief grote hoeveelheden korrelvormig materiaal worden versneld 35 met afmetingen die uiteenlopen van minder dan 1 mm to meer dan 100 mm.
1013895 -3-
Naast deze en andere voordelen hebben de bekende rotoren ook nadelen. Zo kan op de rotor de beweging van een deel van de korrels worden verstoord, hetgeen met name plaatsvindt wanneer de korrels op het middendeel van de rotor worden gedoseerd én wanneer de korrels vanaf dat middendeel worden toegevoerd aan het geleidingsorgaan.
5 Tijdens het doseren op het middendeel van de rotor wordt de korrelbeweging omgezet v an ver ticale in horizontale richting. De beweging van het materiaal wordt daardoor afgeremd, waardoor het materiaal minder ver kan doordringen in de ruimte tussen de geleidingsorganen voordat het wordt opgenomen door het toevoervlak van een passerend geleidingsorgaan. Om vanaf het middendeel te kunnen worden opgenomen door de geleidingsorganen, moeten de korrels de snelroterende verdeel-10 randen van de geleidingsorganen passeren. De snelroterende verdeelranden, die de voorkanten vormen van de geleidingsorganen, vormen als het ware een "roterend doseerscherm" rond het middendeel, dat dichter wordt - en derhalve moeilijker is te passeren ofwel moeilijker doordringbaar is -naarmate de rotor met grotere snelheid rotereert én naarmate meerdere geleidingsorganen rond het middendeel worden opgesteld. Wanneer de rotatiesnelheid wordt opgevoerd wordt het doseerscherm 15 uiteindelijk zo dicht dat alle korrels worden teruggeslagen en derhalve niet meer naar buiten kunnen bewegen. De rotor raakt dan volledig geblokkeerd ofwel verstopt. De werking van de rotor wordt dus bepaald door enerzijds de rotatiesnelheid anderzijds door het aantal geleidingsorganen.
Maar ook wanneer de rotatiesnelheid en het aantal geleidingsorganen worden beperkt, zodat het doseerscherm voldoende open is om de stroom door te laten, is het onvermijdelijk dat een deel van de 20 korrels tijdens het passeren van genoemd doseerscherm wordt geraakt door de verdeelranden waar door de beweging kan worden verstoord. Daarbij kunnen de korrels worden teruggeslagen naar het middendeel maar ook in een richting naar buiten gericht, welke korrels tussen de geleidingsorganen door naar buiten kunnen bewegen zonder in contact te komen met deze geleidingsorganen en dientengevolge de rotor verlaten met een andere (lagere) snelheid en langs een andere baan als de korrels die 25 wel worden opgenomen door de geleidingsorganen. Voorts moeten grovere korrels een langere weg afleggen om het verdeelscherm te passeren dan fijnere korrels; grover korrelmateriaal is daarom storingsgevoeliger. Verstoorde korrels kunnen bovendien de beweging van de reeds naar buiten geleidde korrels verstoren.
De mate waarin de beweging van de korrels tijdens de botsing met de verdeelranden wordt 30 verstoord wordt bepaald door enerzijds de (rotatie)snelheid van de verdeelranden met als gevolg dat deze verdeelranden niet te ver van de rotatiehartlijn moeten worden opgesteld omdat anders de snelheid waarmee de verdeelranden roteren te groot wordt om de korrels te kunnen opnemen; deze worden dan in hun beweging verstoord. De snelheid waarbij problemen kunnen gaan optreden neemt toe met de korrelgrootte en is ook afhankelijk van de elasticiteit van het korrelmateriaal; maar normaal moe-35 ten snelheden van de verdeelrand groter dan 10 - 20 m/s worden vermeden. De maximum diameter 1013898 -4- van het middendeel is daardoor begrensd, deze wordt bepaald door de hoeksnelheid van de rotor. Bijvoorbeeld bij een toerental van 1000 rpm is de snelheid van de verdeelranden (ofwel het verdeel-scherm) 10 m/s op een radiale afstand van de rotatiehartlijn van 100 mm. Anderzijds wordt de beweging van de korrels beïnvloed door de afstand tussen de opeenvolgende verdeelranden, ofwel de tijd-5 sinterval waarmee de verdeelranden een bepaalde plaats passeren op de cirkel die ze beschrijven (doseerscherm), gezien vanuit een stilstaand standpunt. Een toename van de rotatie(hoek)snelheid beperkt daarom niet alleen de diameter van het middendeel maar ook het aantal geleidingsorganen dat rond het middendeel kan worden opgesteld. Ook grover korrelmateriaal beperkt het aantal geleidings-organen omdat, zoals gezegd, meer geleidingsorganen de doorlaatbaarheid van het doseerscherm be-10 perken. Minder geleidingsorganen hebben echter tot gevolg dat deze sneller slijten waardoor de standtijd van de rotor wordt beperkt.
Bovendien worden, door de rotatie van de rotor, luchtbewegingen opgewekt waardoor zich langs en rond de rotor een meeroterend bed van lucht vormt, met ter plaatse van het middendeel een onderdruk en rond de rotor een overdruk, hetgeen verdere luchtcirculatie in gang zet. Het in beweging 15 brengen van de lucht - de rotor fungeert in wezen als een luchtpomp - vergt veel energie; het energieverbruik wordt bepaald door het aantal, de lengte én vooral de hoogte van de geleidingsvlakken. Ter plaatse van het middendeel van de rotor ontstaat een soort van vortex waardoor de korrels, wanneer ze van bovenaf met behulp van een doseerorgaan op het middendeel worden gedoseerd, naar binnen worden gezogen. Korrels kunnen echter, wanneer ze worden gedoseerd in aanraking komen met ge-20 noemd roterend luchtbed of met de verdeelranden, waardoor de beweging van de korrels zodanig kan worden verstoord dat ze weer naar buiten worden gezogen om daarna (onder invloed van de middelpuntvliedende kracht) over genoemd roterend bed van lucht, dus bovenlangs de rotor naar buiten te "zweven". Met name korrels die zich langs de rand (buitenzijde) van de gedoseerde materiaalstroom bevinden kunnen op deze wijze in hun beweging worden verstoord.
25 De maximale hoeveelheid korrels die, bij een bepaalde rotatiesnelheid, vanaf het middendeel kunnen worden opgenomen door een geleidingsorgaan wordt bepaald door de hoogte van het geleidings-orgaan; ofwel beter gezegd de lengte van de verdeelrand. Met de hoogte van de geleidingsorganen neemt echter niet alleen de capaciteit toe maar ook de hoeveelheid lucht die moet worden verplaatst, hetgeen tot verdere verstoring van de korrelbeweging kan leiden, terwijl veel meer energie wordt 30 verbruikt.
DOEL VAN DE UITVINDING
Het doel van de uitvinding is daarom een rotor te verschaffen die deze nadelen mist, of althans 35 in mindere mate vertoont; met name een rotor waarmee het materiaal meer storingsvrij op het midden- 1013895 -5- deel wordt gedoseerd en vervolgens vanaf het middendeel meer storingsvrij door de geleidingsorganen wordt opgenomen, terwijl de hoeveelheid lucht die moet worden verplaatst wordt beperkt. Naast een meer storingsvrije versnelling van het materiaal maakt de rotor van de uitvinding een grotere capaciteit mogelijk terwijl op energie wordt bespaard.
5
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt door de geleidingsorganen uit te voeren met een verdeelrand die schuin naar beneden is gericht, zodanig dat het laagste punt van die verdeelrand, waar 10 de verdeelrand en de onderrand van het geleidingsorgaan samenkomen, zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn als het hoogste punt van die verdeelrand, waar die verdeelrand en de bovenrand van dat geleidingsorgaan samenkomen. De radiale afstand vanaf de rotatiehartlijn tot het laagste punt van de verdeelrand is bij voorkeur ongeveer 50% groter dan de overeenkomstige radiale afstand tot het hoogste punt van de verdeelrand; zodat de diameter van het middendeel onge-15 veer twee keer zo groot is als de diameter bovenin de rotor. Het doseerscherm neemt daardoor de vorm aan van een zich naar beneden verwijdende "kom" (hetgeen duidelijk waarneembaar is wanneer de rotor snel roteert) waarin het materiaal beter wordt opgenomen; de gesloten vorm verhindert dat korrels naar boven kunnen ontsnappen wanneer ze botsen tegen de verdeelrand. Geleidingsorganen met loodrecht opgestelde verdeelranden bieden deze bescherming niet. In geval van naar achter ge-20 richte verdeelranden ontstaat een open systeem waaruit korrels heel makelijk naar buiten kunnen worden geworpen.
De schuin naar beneden gerichte verdeelrand kan recht, maar ook naar binnen of naar buiten gebogen worden uitgevoerd, waarbij die verdeelrand gekromd is uitgevoerd zodanig dat op ieder horizontaal vlak tussen de bovenrand en de onderrand van het geleidingsorgaan iedere plaats op die 25 verdeelrand is gelegen op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot de plaats waar de lijn tussen dat laagste punt en dat hoogste punt van die verdeelrand dat horizontale vlak snijdt. Voorkomen moet worden dat zich korrels kunnen vastzetten tussen de verdeelrand en het rotorblad. De verdeelrand moet daarom, ter plaatse waar de verdeelrand aansluit tegen het rotorblad, een hoek maken met dit rotorblad van tenminste 90°, ofwel 30 een rechte of stompe hoek, gezien vanuit de rotatiehartlijn.
Voorts voorziet de uitvinding in de mogelijkheid dat achter ieder geleidingsorgaan, gezien in de rotatierichting, een spatorgaan is opgesteld dat is voorzien van een spatvlak met een beginrand en een eindrand, welk spatvlak zich uitstrekt vanaf die beginrand in de richting van die uitwendige rand van die rotor, welke beginrand zich bevindt op een plaats in de buurt achter die verdeelrand, gezien in de 35 rotatierichting en, in ieder horizontaal vlak tussen het hoogste en het laagste punt van die verdeelrand,
101389S
-6- op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die verdeelrand, welke eindrand zich bevindt achter de radiale lijn met daarop de plaats waar zich die beginrand bevindt, gezien in de rotatierichting, van welk spatorgaan de bovenrand in hetzelfde vlak ligt als de bovenrand van dat geleidingsorgaan, terwijl de onderrand aansluit tegen dat 5 rotorblad, welk spatvlak zo is gevormd en geplaatst dat in ieder horizontaal vlak tussen de onderrand en de bovenrand in wezen iedere lijn langs dat spatvlak tussen de beginrand en dwars gericht op dat horizontaal vlak, de eindrand op iedere plaats een hoek (a) beschrijft met de radiale lijn die die plaats verbind met de rotatiehartlijn die groter is dan 90°, gezien vanuit die rotatiehartlijn. Het spatorgaan wordt bij voorkeur zo opgesteld dat de beginrand in wezen samenvalt, ofwel aansluit tegen de verdeel-10 rand. Het spatvlak kan in horizontale richting recht maar ook gebogen worden uitgevoerd. Het heeft voorts de voorkeur dat de verdeelrand ter plaatse waar de verdeelrand aansluit tegen het rotorblad, net als de verdeelrand een hoek (γ) maakt met dit rotorblad van tenminste 90°, gezien vanuit die rotatiehartlijn.
Het middendeel wordt bij voorkeur uitgevoerd met een horizontaal middenvlak, welk midden-15 vlak zich rondom uitstrekt in de richting van die uitwendige rand van die rotor, tenminste tot een afstand van die rotatiehartlijn die gelijk is aan de overeenkomstige radiale afstand tot die afgifterand.
De uitvinding voorziet voorts in de mogelijkheid dat de rotor symmetrisch wordt uitgevoerd ofwel met geleidingsorganen waarmee het mogelijk is het materiaal langs beide zijden, althans twee zijden, naar buiten te geleiden zodat de rotor in beide draairichtingen operationeel is. Dat wordt bij-20 voorbeeld bereikt door de geleidingsorganen twee aan twee ruggelings naar elkaar gericht op te stellen met de afgifteranden tegen elkaar waarbij tussen de verdeelranden een spatorgaan is opgesteld waarvan de uiteinden bij voorkeur samenvallen met de respectievelijke toevoerranden. Het spatorgaan kan worden uitgerust met een in wezen in horizontale richting recht uitgevoerd spatvlak maar ok met een spatvlak dat symmetrisch is gebogen in de richting van de samenvallende afgifteranden. Als 25 geheel ontstaat dus een in wezen gelijkzijdige driehoek. Wanneer één van de verdeelranden is opge steld langs de rand van het middendeel bevindt de andere verdeelrand zich op een grotere afstand van de rotatiehartlijn dan de rand van het middendeel. Door het symmetrisch geleidingsorgaan scharnierend uit te voeren, met het scharnierpunt gelegen binnen de gelijkzijdige driehoek op een plaats op de radiale lijn vanuit de rotatiehartlijn met daarop de plaats waar de achterkanten van de afgifteranden 30 elkaar raken, wordt bereikt dat het symmetrisch geleidingsorgaan op eenvoudige wijze kan worden omgekeerd wanneer de rotor in tegengestelde richting roteert, waarbij het spatscherm in beide draairichtingen in wezen gelijk functioneert.
De uitvinding voorziet tenslotte in de mogelijkheid dat boven langs de geleiders een afdekkap wordt gemonteerd die zich uitstrekt vanaf een afstand van de rotatiehartlijn in de buurt van de begin-35 punten van de bovenranden van de geleiders in de richting van de uitwendige rand van de rotor.
1013895 -7-
De rotor volgens de uitvinding heeft een aantal voordelen. Het materiaal wordt van bovenaf met behulp van een doseerorgaan, normaal in de vorm van een pijp of goot, op het middendeel van de rotor gedoseerd. Wanneer het doseren met behulp van een hogesnelheids video camera vertraagd wordt bestudeerd (3000 beeldjes per seconde) wordt een soort van pilaarvormige stroom van 5 korrelvormig materiaal waargenomen, die als het ware op het middendeel "staat" en "langzaam" ineen zakt waarbij deze pilaar zich naar beneden verwijdt - een soort van opstaande conus vormt- en doordringt tot in de ruimte tussen de geleidingsorganen. De beweging van de korrels (ofwel de pilaar) wordt in wezen niet beïnvloed door het snelroterende middenvlak waarop de kolom "staat". De verwijding van de pilaar vindt daarom rondom nagenoeg geheel in radiale richting plaats. Dit gedrag 10 veranderd niet wezenlijk wanneer het middenvlak in plaats van plat (horizontaal), is uitgevoerd in de vorm van een opstaande conus. In geval van een plat middendeel fungeert het centrum (midden) van de pilaar als een soort natuurlijke conus. Het heeft daarom de voorkeur het middendeel plat, ofwel met een horizontaal middenvlak uit te voeren, waarbij dit middenvlak zich uittrekt tot tenminste de afgifte-randen van de geleidingsorganen. Een conusvormig middendeel draagt niet wezenlijk bij aan het sprei-15 den van het materiaal maar beperkt in wezen de doorvoerruimte, is de oorzaak van extra slijtage en energieverbruik, terwijl zich makelijk materiaal kan vastzetten tussen het conusvormig middendeel en de verdeelrand, hetgeen de doorstroom hindert. In geval fijn of kleverig materiaal wordt gedoseerd kan het effectief zijn om op het middendeel een spitse conus op te stellen met een hoogte ongeveer gelijk aan die van de verdeelrand, waarvan de zijden in wezen parallel lopen met die van het doseer-20 scherm.
De rond de pilaar roterende verdeelranden van de geleidingsorganen schrapen de korrels als het ware van de kolom af. Er wordt meer korrelmateriaal afgeschraapt naarmate meer korrelmateriaal in de ruimte tussen de geleidingen kan doordringen én naarmate de lengte van de verdeelrand toeneemt hetgeen volgens de uitvinding wordt bereikt door het geleidingsorgaan niet uit te voeren met een 25 hogere loodrecht opgestelde verdeelrand, zoals gebruikelijk is, maar met een verdeelrand die schuin naar beneden gericht is opgesteld, met het laagste punt van de verdeelrand op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn als het hoogste punt van de verdeelrand. Daarmee wordt bereikt dat genoemde pilaar zich nu meer ongestoord kan verwijden voordat deze in aanraking komt met (wordt afgeschraapt door) de geleidingsorganen. Omdat de pilaar, wanneer deze "inzakt", onderaan meer 30 naar buiten beweegt dan daarboven en derhalve een soort opstaande zich naar beneden verwijdende (naar buiten expanderende) conus van korrelmateriaal vormt, vindt het afschrapen met een schuine verdeelrand op een (veel) meer natuurlijke wijze plaats dan wanneer het afschrapen plaatsvindt met een verticaal opgestelde verdeelrand. Een schuin naar beneden gerichte verdeelrand is daarom meer effectief als het verhogen van een loodrecht opgestelde verdeelrand tot een lengte gelijk aan de schuine 35 verdeelrand. In tegenstelling tot een verticaal opgestelde verdeelrand waar de korrels vooral worden 1013895 -8- afgeschraapt langs het onderste gedeelte van de verdeelrand, worden de korrels door een schuine verdeelrand over de volle hoogte opgenomen door en geleidt langs het geleidingsorgaanvlak. Bovendien neemt de diameter van het middendeel aanzienlijk toe zonder dat de beweging van de korrels wordt verstoord, zodat de maximum capaciteit toeneemt zonder dan meer lucht behoeft te worden 5 verplaatst, terwij 1 korrels met grotere diameter kunnen worden verwerkt.
Het is belangrijk dat zich tussen het rotorblad, ofwel middenvlak, en de verdeelrand geen materiaal kan vastzetten onder invloed van middelpuntvliedende kracht. Het heeft daarom de voorkeur om hier een scherpe hoek te vermijden en de verdeelrand aan te laten sluiten tegen het rotorblad onder een hoek van 90° of groter, gezien vanuit de rotatiehartlijn. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het 10 onderste deel van de verdeelrand loodrecht op het rotorblad op te stellen.
Zoals gezegd voelt het materiaal, wanneer het wordt gedoseerd en in aanraking komt met de rotor, de snel roterende draaibeweging van het middendeel niet (nauwelijks) en de korrelstroom beweegt, wanneer deze stroom niet wordt geblokkeerd, in nagenoeg radiale richting naar buiten, gezien vanuit een stilstaand standpunt. Materiaal dat het verdeelscherm passeert direct nadat een verdeel-15 rand is gepasseerd kan verder doordringen tussen de geleidingsorganen dan materiaal dat op een later tijdstip deze rand passeert. Materiaal dat zich bevindt op of nabij het verdeelscherm op het moment dat de verdeelrand passeert wordt geraakt - direct of indirect - en kan daarbij worden teruggeslagen of naarbuiten gekaatst. Door een spatscherm op te stellen in de vorm van een secundair geleidingsorgaan wordt materiaal, dat te ver en te snel naar buiten beweegt en daardoor eerst ter plaatse van het afgifte-20 vlak, of zelfs geheel niet, door het geleidingsvlak wordt opgenomen, opgevangen waarbij de beweging wordt afgebogen in de richting van het toevoervlak van het geleidingsorgaanvlak. Om effectief te worden geleid behoeft het materiaal in wezen alleen met het afgiftevlak van het geleidingsorgaan contact te maken zodanig dat het aankleeft en over deze relatief korte afstand wordt geleid. Het heeft echter de voorkeur dat het materiaal eerder door het geleidingsorgaan wordt opgenomen; opname 25 verderop kan leiden tot verstoringen omdat de rotatiesnelheid ter plaatse veel groter is. Het spat-orgaan kan, om effectief te fungeren, met een relatief kort spatvlak worden uitgevoerd, maar kan ook verder in de richting van de uitwendige rand van de rotor worden doorgetrokken zodat de kans op storingen geheel wordt vermeden. De openingen tussen de afgifterand en de eindrand vormen daar als het ware een afgiftepoort. Het materiaal dat op het middendeel wordt gedoseerd kan de rotor alleen 30 via deze afgiftepoorten verlaten. Daarmee wordt bereikt dat de korrelstroom op geheel deterministische wijze - dat wil zeggen dat alle korrels met nagenoeg gelijke wegvlieghoek en nagenoeg gelijke wegvliegsnelheid naar buiten worden geslingerd - in een spiraalvormige naar achter gerichte stroom worden geleid, gezien vanuit een met de rotor meebewegend standpunt. Daarmee is in wezen gegarandeerd dat, wanneer een co-roterend inslagorgaan in de spiraalvormige stroom is opgesteld, alle kor-35 reis door dit inslagorgaan worden getroffen; met nagenoeg gelijke snelheid en onder nagenoeg gelijke 1013895 -9- inslaghoek. Dit is van groot belang bij verkleiningsprocessen.
Het heeft de voorkeur ook de onderrand van het spatvlak onder een hoek van 90° of groter op het rotorblad te laten aansluiten; terwijl het spatvlak als geheel zich op zodanige wijze uitstrekt in de richting van de uitwendige rand van de rotor dat zich geen materiaal tegen het spatvlak kan vastzetten 5 of door het spatvlak in de beweging wordt vertraagd.
Materiaal kan ook naar boven wegkaatsen en het heeft daarom de voorkeur om de geleidings-organen, tenminste rond het middendeel, langs de bovenzijde af te dekken met een plaat.
De geleidingsorganen kunnen tenslotte symmetrisch, in een vorm met de ruggen tegen elkaar, worden uitgevoerd, hetgeen de standtijd van de rotor verdubbeld.
10 De combinatie van de schuin naar buiten gericht verdeelrand met een spatorgaan heeft, wanneer het geleidingsorgaan naar achter is gericht, gezien in de rotatierichting, het voordeel dat een pompwerking wordt gecreëerd: gesproken kan worden van een korrelpomp. Door deze pompwerking wordt het materiaal, wanneer het wordt gedoseerd, direct met grote kracht naar binnen gezogen en dringt daardoor dieper door in de ruimte tussen de geleidingsorganen. Daardoor neemt de storingswerking 15 van de verdeelranden (doseerscherm) af, terwijl de capaciteit toeneemt. Wanneer de maximum capaciteit niet wordt benut is het mogelijk het aantal geleidingsorganen te vergroten. Een dergelijke korrelpomp is bijzonder effectief gebleken in combinatie met een co-roterend inslagorgaan.
BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING
20
De besproken en andere doelstellingen, kenmerken en voordelen van de uitvinding worden voor een beter begrip toegelicht in de volgende gedetailleerde beschrijving van de uitvinding in samenhang met begeleidende schematische tekeningen.
25 Figuur 1 toont schematisch een dwarsdoorsnede van een eerste rotor volgens de uitvinding volgens A-A.
Figuur 2 toont schematisch een langsdoorsnede van die eerste rotor volgens de uitvinding volgens B-B.
Figuur 3 toont schematisch een dwarsdoorsnede van een tweede rotor volgens de uitvinding 30 waarbij de verdeelranden niet recht zijn uitgevoerd.
Figuur 4 toont schematisch een bovenaanzicht van een derde rotor volgens de uitvinding waarbij achter de geleidingsorganen verschillende soorten spatorganen zijn opgesteld.
Figuur 5 toont schematisch een bovenaanzicht van een vierde rotor volgens de uitvinding in de vorm van een korrelpomp met gebogen geleidingsorganen en daaraan parallel gebogen spatorganen. 35 Figuur 6 toont schematisch een bovenaanzicht van een zesde rotor volgens de uitvinding met 1013895 -10- symmetrische geleidingsorganen.
Figuur 7 toont schematisch een dwarsdoorsnede van een vijfde rotor volgens de uitvinding volgens C-C die is uitgevoerd met rechte naar achter gerichte geleidingsorganen en relatief korte gebogen spatorganen.
5 Figuur 8 toont schematisch een langsdoorsnede van die vijfde rotor volgens de uitvinding vol gens D-D die is uitgevoerd met rechte naar achter gerichte geleidingsorganen en relatief korte gebogen spatorganen.
Figuren 1 en 2 tonen schematisch een eerste rotor (1) volgens de uitvinding met geleidings-10 organen (8) die zich uitstrekken tot de rand (64) van de rotor (1). Het materiaal wordt met behulp van een doseerorgaan (2) op het middendeel (3) van de rotor (1) gedoseerd. Het doseerorgaan (2) bestaat uit een doseerpijp (4) waarvan het midden samenvalt met de rotatiehartlijn (5). De onderkant, ofwel uitlaat (6), van de doseerpijp (4) hangt op een niveau dat ongeveer gelijk is met de bovenkant (7) van de geleidingsorganen (8). Rond de uitlaat (6) is een stationaire doseerring (9) opgesteld die door die 15 doseerpijp (4) wordt gedragen en voorkomt dat materiaal tijdens het doseren door de opening (10) tussen de doseerpijp (4) en de geleidingsorganen (8) naar buiten kan ontsnappen. Het middendeel (3) dat fungeert als doseervlak is horizontaal plat uitgevoerd. De geleidingsorganen (8) zijn rond het middendeel (3) opgesteld. De geleidingsorganen (8) omvatten een geleidingsorgaanvlak (11) dat bestaat uit achtereenvolgens een verdeelrand (12), een toevoervlak (13), een geleidingsvlak (14), een 20 afgiftevlak (15) en een afgifterand (16). De grootte ofwel de lengte van deze vlakken is niet precies bepaald en is afhankelijk van ondermeer de rotatiesnelheid; bijvoorbeeld het toevoervlak strekt zich verder uit in de richting van de uitwendige rand (64) van de rotor (1) naarmate het toerental afneemt (en het materiaal meer tijd heeft om verder door te dringen tussen de geleidingsorganen (8)). De verdeelrand (12) is schuin naar beneden gericht uitgevoerd zodanig dat het laagste punt (17) zich op 25 een grotere afstand (18) van de rotatiehartlijn (5) bevindt dan het hoogste punt (19); en zich dus op een kortere radiale afstand (20) van de rotatiehartlijn (5) bevindt. De schuine verdeelrand maakt een hoek (a) met het middendeel (3). De korrelstroom die via de doseerpijp (4) op het middendeel (3) wordt gedoseerd vormt een soort van opstaande conus die op regelmatige (natuurlijke) wijze door de schuine verdeelrand (12) wordt afgeschraapt en over de volle hoogte langs het geleidingsorgaanvlak 30 (11) naar buiten geleid. De snelroterende verdeelranden (12) vormen een doseerscherm (44) dat het materiaal moet passeren om te kunnen worden opgenomen door de geleidingsorganen (8).
Figuur 3 toont schematisch een tweede rotor (21), in wezen gelijk aan de eerste rotor (1), met uitzondering dat de verdeelranden (22)(23) loodrecht (a = 90°) aansluiten tegen met het rotorblad (24). De eerste verdeelrand (22) is daartoe langs het onderste gedeelte (45) loodrecht uitgevoerd 35 terwijl de tweede verdeelrand (23) gebogen is uitgevoerd. De rotor (21) is uitgerust met een opstaande 1013895 - 11 - rand (46) die door die rotor (21) wordt gedragen en aan de binnenzijde (47) de vorm heeft van een zich naar beneden verwijdende conus. De diameter onderin de conus is niet groter dan de diameter die het doseerscherm (77) beschrijft in dit vlak. De uitlaat (48) van het doseerorgaan (49) hangt in deze conus, waarmee wordt voorkomen dat materiaal naar buiten kan ontsnappen terwijl de conusvorm 5 verhindert dat materiaal zich tegen de roterende rand kan vastzetten; maar onder invloed van de middelpuntvliedende kracht naar beneden wordt gestuwd. Op het middendeel (78) is centrisch een spitse opstaande zich naar beneden verwijdende conus (83) opgesteld met de top (84) op een hoogte gelijk aan het hoogste punt (85) van de verdeelrand (22), terwijl de zijde (86) van de conus (83) in wezen parallel loopt met die van het dosserscherm ofwel verdeelranden (22).
10 Figuur 4 toont schematisch een derde rotor (25) waar achter de geleidingsorganen (26) spat- organen (27)(28)(29) zijn opgesteld die zich uitstrekken in de richting van de uitwendige rand (34) van de rotor (25). Ieder spatorgaan omvat een spatvlak (30) met een beginrand (31) en een eindrand (32). De beginrand (31) sluit geheel aan tegen de verdeelrand (33) van het geleidingsorgaan (26). De spatorganen (27)(28)(29) voorkomen dat materiaal tussen de geleidingsorganen (26) naar buiten ont-15 snapt zonder effectief te worden geleid door de geleidingsorganen (26). Het eerste spatorgaan (27) is kort en gebogen uitgevoerd, het tweede spatorgaan (28) is doorgetrokken tot een radiale afstand van de rotatiehartlijn (35) die ongeveer gelijk is aan de overeenkomstige radiale afstand tot de afgifterand (36) van het bijbehorend geleidingsorgaan (26). Daardoor ontstaat een afgiftepoort (37) tussen de afgifterand (36) en de eindrand (50) van het tweede spatorgaan (28). Deze afgiftepoort (37) garan-20 deert dat alle korrels de rotor (25) op deterministische wijze verlaten. Het derde spatorgaan (29) is met een recht spatvlak (38) uitgevoerd. De hoek (β) die de spatorganen (27)(28)(29) maken met de radiale lijn vanuit de rotatiehartlijn is langs het spatvlak bij voorkeur overaai groter als 90°. Het is echter mogelijk, door de geleidingsorganen beperkt naar buiten te richten, om zich korrelmateriaal tegen het spatvlak te laten vastzetten zodat een autogeen spatvlak ontstaat waardoor slijtage wordt 25 beperkt. Materiaal dat zich op deze wijze vastzet kan echter de doorstroom en regelmatige verdeling van het materiaal langs de geleidingsorganen hinderen.
Figuur 5 toont schematisch een vierde rotor (39) waar zowel de geleidingsorganen (40) als spatorganen (41) gebogen, in wezen parallel naast elkaar, zijn uitgevoerd zodat geleidingskanalen (42) ontstaan die uitmonden in een afgiftepoort (43); waarmee een korrelpomp is geconstrueerd die 30 het materiaal op geheel deterministische wijze naar buiten slingert.
Figuur 6 toont schematisch een vijfde symmetrische rotor (51) uitgerust met een symmetrische geleidingsorganen (52) dat wordt gevormd door twee in wezen identieke geleidingsorganen (55)(56) die met de rug naar elkaar zijn opgesteld zodanig dat de afgifteranden (57)(58) samenvallen terwijl tussen de verdeelranden (59)(60) een symmetrisch spatorgaan (61) is opgesteld. Het symmetrisch 35 geleidingsorgaan (52) is zo opgesteld dat beide verdeelranden (59)(60) samenvallen met de rand (62) TO13895 - 12- van het middendeel (63), zodat het symmetrisch geleidingsorgaan (52) als geheel de vorm heeft van een soort van gelijkzijdige driehoek. Door de hoek (5') die de beide geleidingsorgaanvlakken (55)(56) nu maken te vergroten (δ' —> δ) ontstaat een opening (79) tussen een van de verdeelranden (80) en de rand (62) van het middendeel (63) waardoor een spatorgaan (81) ontstaat zoals eerder besproken 5 waarbij de eindrand (67) zich op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn (82) bevindt dan de beginrand (68). Het symmetrisch geleidingsorgaan (53)(54) kan worden uitgerust met een scharnier (69) hetgeen het mogelijk maakt het symmetrisch geleidingsorgaan (53)(54) te verstellen zodat het in tegenovergestelde draairichting functioneel is.
Figuren 7 en 8 tonen een zesde rotor, die in combinatie met co-roterende inslagorganen (70) de 10 voorkeur heeft, en is uitgerust met geleidingsorganen (71) waarvan het geleidingsvlak (72) recht is uitgevoerd en naar achter is gericht gezien in de rotatierichting bij voorkeur onder een hoek (84) tussen 30° en 60° en is uitgerust met relatief korte spatorganen (73) die gebogen zijn uitgevoerd. Het middendeel (74) is plat uitgevoerd en strekt zich uit tot de afgifteranden (75) van de geleidingsorganen (71) terwijl de geleidingsorganen (71) langs de bovenzijde zijn afgedekt met een afdekplaat 15 (76).
Het is duidelijk dat, voor diegene die bekend zijn met stand van de techniek, meerdere inrichtings-wijze mogelijk zijn op basis van de werkwijze van de uitvinding zonder dat deze wezenlijk afwijken van het reikwijdte van de huidige uitvinding zoals deze is omschreven in de navolgende claims.
20 25 30 35 1013895

Claims (13)

1. Inrichting voor het versnellen van een stroom korrelvormig en deeltjesvormig materiaal, met behulp van middelpuntvliedende kracht, omvattende: 5. een rond een verticale rotatiehartlijn draaibare rotor die wordt gedragen door een rotoras; - een middendeel, dat wordt gedragen door die rotor en fungeert als ontvangst- verdeelorgaan voor dat materiaal dat op dat middendeel wordt gedoseerd, waarbij de buitenrand van dat middendeel een cirkel beschrijft waarvan het middenpunt samenvalt met die rotatiehartlijn; - een doseerorgaan dat is voorzien van een uitlaat, welke uitlaat zich bevindt op een plaats 10 boven dat middendeel, voor het doseren van dat materiaal op dat middendeel; - tenminste één geleidingsorgaan dat door die rotor wordt gedragen, is opgesteld rond dat middendeel en is voorzien van een geleidingsorgaanvlak dat zich uitstrekt vanaf die buitenrand van dat middendeel in de richting van de uitwendige rand van die rotor, welk geleidingsorgaanvlak in de verticale richting in wezen recht is uitgevoerd, is gericht op de rotatierichting en is verdeeld in achtereenvol- 15 gens een verdeelrand, een centrale toevoer, een geleidingsvlak, een afgifte-eind en een afgifterand, gezien vanuit die rotatiehartlijn, voor respectievelijk het verdelen, het toevoeren, het versnellen, het geleiden en het afgeven van dat materiaal, van welk geleidingsorgaan de bovenrand in een in wezen horizontaal vlak ligt en de onderrand aansluit tegen het rotorblad; daardoor gekenmerkt dat dat geleidingsorgaan is uitgevoerd met een verdeelrand die schuin 20 naar beneden is gericht, zodanig dat het laagste punt van die verdeelrand, waar de verdeelrand en de onderrand van het geleidingsorgaan samenkomen, zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn als het hoogste punt van die verdeelrand, waar die verdeelrand en de bovenrand van dat geleidingsorgaan samenkomen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de radiale afstand tussen de rotatiehartlijn en het 25 laagste punt van die verdeelrand ongeveer 50% groter is als de overeenkomstige radiale afstand tot het hoogste punt van die verdeelrand.
3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die verdeelrand niet recht is uitgevoerd.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de verdeelrand ter plaatse waar de verdeelrand aansluit tegen het rotorblad, een hoek (a) maakt met dit rotorblad van tenminste 90°, 30 gezien vanuit die rotatiehartlijn.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat dat middendeel is uitgevoerd met een horizontaal middenvlak.
6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij dat middenvlak zich rondom uitstrekt in de richting van die uitwendige rand van die rotor, tenminste tot een afstand van die rotatiehartlijn die gelijk is aan 35 de overeenkomstige radiale afstand tot die afgifterand. 1013895 - 14-
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat achter ieder geleidingsorgaan, gezien in de rotatierichting, een spatorgaan is opgesteld dat is voorzien van een spatvlak met een beginrand en een eindrand, welk spatvlak zich uitstrekt vanaf die beginrand in de richting van die uitwendige rand van die rotor, welke beginrand zich bevindt op een plaats in de buurt 5 achter die verdeelrand, gezien in de rotatierichting en, in ieder horizontaal vlak tussen het hoogste en laagste punt van de verdeelrand, op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die verdeelrand, welke eindrand zich bevindt achter de radiale lijn met daarop de plaats waar zich die beginrand bevindt, gezien in die rotatierichting, van welk spatorgaan de bovenrand in hetzelfde vlak ligt als de bovenrand van dat geleidingsorgaan, ter-10 wijl de onderrand aansluit tegen dat rotorblad, van welk spatvlak, in ieder horizontaal vlak tussen de onderrand en de bovenrand, in wezen iedere lijn langs dat spatvlak tussen die beginrand en die eindrand, dwars gericht op dat horizontale vlak, op iedere plaats een hoek (β) beschrijft met de radiale lijn die die plaats verbind met die rotatiehartlijn die in wezen groter is dan 90°.
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij die beginrand in wezen samenvalt, ofwel geheel aan- 15 sluit tegen, die verdeelrand.
9. Inrichting volgens conclusies 7 en 8, waarbij dat spatvlak in horizontale richting niet recht is uitgevoerd.
10. Inrichting volgens conclusies 7,8 en 9, waarbij de hoek (γ) die de onderrand maakt met dat rotorblad, op iedere plaats langs die onderrand, gelijk of groter is als 90°, gezien vanuit die rotatie- 20 hartlijn.
11. Inrichting voor het versnellen van een stroom korrelvormig en deeltjesvormig materiaal, met behulp van middelpuntvliedende kracht, omvattende: - een rond een verticale rotatiehartlijn draaibare rotor die wordt gedragen door een rotoras; - een middendeel, dat wordt gedragen door die rotor en fungeert als ontvangst- verdeelorgaan 25 voor dat materiaal dat op dat middendeel wordt gedoseerd, waarbij de buitenrand van dat middendeel een cirkel beschrijft waarvan het middenpunt samenvalt met die rotatiehartlijn; - een doseerorgaan dat is voorzien van een uitlaat, welke uitlaat zich bevindt op een plaats boven dat middendeel, voor het doseren van dat materiaal op dat middendeel; - tenminste één geleidingsorgaan dat door die rotor wordt gedragen, is opgesteld rond dat midden- 30 deel en is voorzien van een geleidingsorgaanvlak dat zich uitstrekt vanaf die buitenrand van dat midden deel in de richting van de uitwendige rand van die rotor, welk geleidingsorgaanvlak in de verticale richting in wezen recht is uitgevoerd, is gericht op de rotatierichting en is verdeeld in achtereenvolgens een verdeelrand, een centrale toevoer, een geleidingsvlak, een afgifte-eind en een afgifterand, gezien vanuit die rotatiehartlijn, voor respectievelijk het verdelen, het toevoeren, het versnellen, het 35 geleiden en het afgeven van dat materiaal, van welk geleidingsorgaan de bovenrand in een in wezen 1013895 - 15- horizontaal vlak ligt en de onderrand aansluit tegen het rotorblad; - een met dat geleidingsorgaan geassocieerd co-roterend inslagorgaan dat door die rotor wordt gedragen en zich bevindt in zijn geheel achter die afgifterand, gezien in de rotatierichting en op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is als de overeenkomstige radiale afstand tot die 5 afgifterand; daardoor gekenmerkt: - dat dat geleidingsorgaan is uitgevoerd met een verdeelrand die schuin naar beneden is gericht, zodanig dat het laagste punt van die verdeelrand, waar de verdeelrand en de onderrand van het geleidingsorgaan samenkomen, zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn als 10 het hoogste punt van die verdeelrand, waar die verdeelrand en de bovenrand van dat geleidingsorgaan samenkomen; - dat de radiale afstand tussen de rotatiehartlijn en het laagste punt van die verdeelrand ongeveer 50% groter is als de overeenkomstige radiale afstand tot het hoogste punt van die verdeelrand; - dat de verdeelrand ter plaatse waar de verdeelrand aansluit tegen het rotorblad, een hoek (a) 15 maakt met dit rotorblad van tenminste 90°, gezien vanuit die rotatiehartlijn; - dat dat middendeel is uitgevoerd met een horizontaal plat middenvlak dat zich rondom uitstrekt in de richting van die uitwendige rand van die rotor, tenminste tot een afstand van die rotatiehartlijn die gelijk is aan de overeenkomstige radiale afstand tot die afgifterand; - dat achter ieder geleidingsorgaan, gezien in de rotatierichting, een spatorgaan is opgesteld dat 20 is voorzien van een spatvlak met een beginrand en een eindrand, welk spatvlak zich uitstrekt vanaf die beginrand in de richting van die uitwendige rand van die rotor, welke beginrand zich bevindt op een plaats in de buurt achter die verdeelrand, gezien in de rotatierichting en, in ieder horizontaal vlak tussen het hoogste en laagste punt van de verdeelrand, op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die verdeelrand, welke eindrand zich 25 bevindt achter de radiale lijn met daarop de plaats waar zich die beginrand bevindt, gezien in die rotatierichting, van welk spatorgaan de bovenrand in hetzelfde vlak ligt als de bovenrand van dat geleidingsorgaan, terwijl de onderrand aansluit tegen dat rotorblad, van welk spatvlak, in ieder horizontaal vlak tussen de onderrand en de bovenrand, in wezen iedere lijn langs dat spatvlak tussen die beginrand en die eindrand, dwars gericht op dat horizontale vlak, op iedere plaats een hoek (β) be-30 schrijft met de radiale lijn die die plaats verbind met die rotatiehartlijn die in wezen groter is dan 90°; - dat die beginrand in wezen samenvalt, ofwel geheel aansluit tegen, die verdeelrand; - dat de hoek (γ) die de onderrand maakt met dat rotorblad, op iedere plaats langs die onderrand, gelijk of groter is als 90°, gezien vanuit die rotatiehartlijn.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat die rotor is 35 uitgerust met twee in wezen identieke geleidingsorganen die met de ruggen naar elkaar zijn opgesteld, 1013895 - 16- zodanig dat ze in wezen eikaars spiegelbeeld vormen, waarbij de afgifteranden van de respectievelijke geleidingsorganen met de achterkanten tegen elkaar aansluiten en genoemd spatorgaan is opgesteld tussen de toevoerranden, zodanig dat die toevoerranden samenvallen met, ofwel aansluiten tegen, de respectievelijke randen van dat spatorgaan, waarbij de hoek (5) die de geleidingsorgaanvlakken met 5 elkaar maken ter plaatse van die afgifteranden groter is dan de overeenkomstige hoek (6') die zou worden gevormd wanneer die beide verdeelranden zijn opgesteld op een radiale afstand tot die rotatie-hartlijn die overeenkomt met de overeenkomstige radiale afstand tot de rand van het middendeel.
13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij het symmetrisch geleidingsorgaan scharnierend is uitgevoerd en scharniert rond een scharnierpunt dat is gelegen op een plaats tussen die beide geleidings-10 organen en dat spatorgaan en op de radiale lijn tussen die rotatiehartlijn èn het midden tussen die afgifteranden wanneer dat symmetrisch geleidingsorgaan zo is opgesteld dat die verdeelranden zich bevinden op gelijke radiale afstand van die rotatiehartlijn. 15 20 25 30 35 ini389§
NL1013895A 1999-12-20 1999-12-20 Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal. NL1013895C1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1013895A NL1013895C1 (nl) 1999-12-20 1999-12-20 Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.
PCT/NL2000/000939 WO2001045846A1 (en) 1999-12-20 2000-12-19 Rotor with guide with inclined feed edge
AU32445/01A AU3244501A (en) 1999-12-20 2000-12-19 Rotor with guide with inclined feed edge

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1013895 1999-12-20
NL1013895A NL1013895C1 (nl) 1999-12-20 1999-12-20 Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1013895C1 true NL1013895C1 (nl) 2001-06-21

Family

ID=19770465

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1013895A NL1013895C1 (nl) 1999-12-20 1999-12-20 Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.

Country Status (3)

Country Link
AU (1) AU3244501A (nl)
NL (1) NL1013895C1 (nl)
WO (1) WO2001045846A1 (nl)

Families Citing this family (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1019300C2 (nl) * 2001-10-25 2003-04-28 Johannes Petrus Andreas Zanden Getrapte rotor.
WO2003035262A1 (en) * 2001-10-25 2003-05-01 Van Der Zanden, Rosemarie, Johanna Stepped rotor
AUPS236102A0 (en) 2002-05-16 2002-06-13 Aimbridge Pty Ltd Grinder
EP2328685A1 (en) * 2008-07-08 2011-06-08 Van Der Zanden, Johannes, P. A. J. Rotor with closed centre space and cover member
CN102357387B (zh) * 2011-07-19 2013-11-20 刘国俊 涡轮反击复合式立磨机
WO2013127508A1 (en) 2012-02-29 2013-09-06 Dichter Ingrid Crusher housing with controlled particle traffic
NL1039423C2 (en) * 2012-02-29 2013-09-02 Johannes Petrus Andreas Josephus Zanden Crusher housing with controlled particle traffic.

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE376760A (nl)
US315716A (en) 1885-04-14 Frederick s
US1608717A (en) 1923-03-15 1926-11-30 Int Comb Eng Corp Art of pulverizing
DE688169C (de) 1937-01-17 1940-02-14 Fried Krupp Grusonwerk Akt Ges Vorrichtung zum Zerkleinern von Gut
US2898053A (en) * 1958-01-03 1959-08-04 Harry J Rogers Impact crushing machine
US3174697A (en) 1962-07-30 1965-03-23 Adams Engineering Impeller
US3346203A (en) * 1965-07-12 1967-10-10 Bath Iron Works Corp Impeller for centrifugal pulverizer
US3955767A (en) 1975-03-05 1976-05-11 Hise Mason R Secondary impact crusher
US4166585A (en) 1977-12-09 1979-09-04 El-Jay, Inc. Impact crusher table construction
AT353577B (de) * 1978-02-24 1979-11-26 Voest Ag Prallmuehle zum zerkleinern von gestein od.dgl.
AT351907B (de) * 1978-05-02 1979-08-27 Voest Ag Prallmuehle zum zerkleinern von gestein od.dgl.
US5860605A (en) 1996-10-11 1999-01-19 Johannes Petrus Andreas Josephus Van Der Zanden Method and device for synchronously making material collide

Also Published As

Publication number Publication date
WO2001045846A1 (en) 2001-06-28
AU3244501A (en) 2001-07-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA2080969C (en) Apparatus for chopping and discharging straw from a combine harvester
CA2876643C (en) Distributing unit for granular material, in particular a seeding unit
US6869356B2 (en) Cleaning chamber and method for a sugarcane chopper harvester
BR102013031235B1 (pt) método para limpar um sistema de limpeza de grãos de uma colheitadeira e colheitadeira
NL1013895C1 (nl) Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.
US5570849A (en) Tub grinder
US5562540A (en) Apparatus for combined threshing and separating of seeds from a seed
EP1235478B1 (en) Rotary threshing and separation unit
JPH07500770A (ja) 岩石破砕のための改良された遠心打撃破砕機
NL1016393C2 (nl) Molen met gestroomlijnde ruimte.
AU770449B2 (en) Debris separator for cotton conveying duct
US2828923A (en) Machine for reducing a mass of metal chips to smaller pieces
AU683848B2 (en) Spread path modifier for agricultural spreader
US11325160B2 (en) Separation device
NL1012022C1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal.
US8657220B2 (en) Rotor with closed centre space and cover member
US5769239A (en) Grain scalping apparatus
NL1006260C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal.
NL1015583C1 (nl) Gestroomlijnde rotor met gestroomlijnde botsruimte.
AU2014366826B2 (en) A cutting apparatus
KR20000053269A (ko) 고체 분리기
USRE26111E (en) Fruit orienting and cutting system
DE102022123913A1 (de) Mähdrescher mit Zerkleinerungseinrichtung
JP2512884Y2 (ja) 脱穀機における二番還元装置
JPH0627081Y2 (ja) 脱穀機の二番還元装置

Legal Events

Date Code Title Description
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20040701