NL1006260C2 - Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL1006260C2
NL1006260C2 NL1006260A NL1006260A NL1006260C2 NL 1006260 C2 NL1006260 C2 NL 1006260C2 NL 1006260 A NL1006260 A NL 1006260A NL 1006260 A NL1006260 A NL 1006260A NL 1006260 C2 NL1006260 C2 NL 1006260C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
impact
rotation
axis
guide member
impacted
Prior art date
Application number
NL1006260A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Petrus Andreas Van Der Zanden
Original Assignee
Ihc Holland Nv
Zanden Johannes Petrus Andreas
Zanden Rosemarie Johanna V D
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ihc Holland Nv, Zanden Johannes Petrus Andreas, Zanden Rosemarie Johanna V D filed Critical Ihc Holland Nv
Priority to US08/948,077 priority Critical patent/US5860605A/en
Priority to NZ335069A priority patent/NZ335069A/xx
Priority to PCT/NL1997/000565 priority patent/WO1998016319A1/en
Priority to ES97944211T priority patent/ES2175465T3/es
Priority to DK97944211T priority patent/DK0939676T3/da
Priority to AT97944211T priority patent/ATE214636T1/de
Priority to CA002268529A priority patent/CA2268529A1/en
Priority to PT97944211T priority patent/PT939676E/pt
Priority to DE69711213T priority patent/DE69711213T2/de
Priority to EP97944211A priority patent/EP0939676B1/en
Priority to AU45756/97A priority patent/AU731523B2/en
Priority to EP97203162A priority patent/EP0835690A1/en
Priority to JP29489197A priority patent/JP3855138B2/ja
Priority to ZA982613A priority patent/ZA982613B/xx
Application granted granted Critical
Publication of NL1006260C2 publication Critical patent/NL1006260C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C13/1814Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate by means of beater or impeller elements fixed on top of a disc type rotor
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C13/1835Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate by means of beater or impeller elements fixed in between an upper and lower rotor disc
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C2013/1857Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate rotating coaxially around the rotor shaft
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C2013/1885Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate of dead bed type

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Crushing And Pulverization Processes (AREA)

Description

- 1 -
Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van matenaal
De uitvinding heeft betrekking op het gebied van het doen botsen van materiaal, met name korrelvormig materiaal of deeltjes, in het bijzonder met het doel de korrels of deel-5 tjes te breken. De werkwijze van de uitvinding leent zich echter ook voor verdere doeleinden zoals het bewerken van korrels en deeltjes en het bewerken en zelfs gericht vervormen, middels inslagbelasting, van een voorwerp langs het oppervlak. Een bijzondere toepassing is het beproeven van materiaal of een voorwerp op hardheid, slijtvastheid en het gedrag onder inslagbelasting. Voorts kan de werkwijze van de uitvinding worden aange-10 wend voor het opwekken van een snelle materiaalstroom. Als materiaal kan, naast korrel-materiaal, ook een vloeistof in het proces worden betrokken; bijvoorbeeld in de vorm van druppels.
Volgens een bekende techniek kan materiaal gebroken worden door daarop een impulsbelasting uit te oefenen. Een dergelijke impulsbelasting ontstaat door het materiaal met 15 hoge snelheid tegen een wand te laten botsen. Ook kan men, volgens een andere mogelijkheid, deeltjes van het materiaal onderling op elkaar laten botsen. Door de impulsbelasting * treden microscheuren op, die ontstaan ter plaatse van onregelmatigheden in het materiaal. Deze microscheuren breiden zich onder invloed van de impulsbelasting steeds verder uit, totdat, wanneer de impulsbelasting voldoende groot is of voldoende vaak en snel wordt 20 herhaald, uiteindelijk volledige breuk optreedt en het materiaal in kleinere delen uiteenvalt. Afhankelijk van de specifieke eigenschappen, met name de hardheid, de brosheid en de taaiheid en de sterkte van het materiaal, dat met grote snelheid tegen de wand botst, bezwijken of het inslaand of het materiaal waaruit de wand is opgebouwd. In ieder geval ( treedt, als gevolg van de inslagbelasting, steeds aan beide botspartners slijtage op.
25 Het opwekken van de beweging van het materiaal geschiedt vaak onder invloed van middelpuntvliedende krachten. Het materiaal wordt daarbij weggeslingerd vanaf een snel-draaiende rotor, om vervolgens tegen een rond de rotor geplaatste, al dan niet meeroterende pantsening te botsen. Wanneer men het materiaal daarbij wil breken, is het voorwaarde dat de pantserring uit harder materiaal is samengesteld dan het inslaand materiaal; 30 of althans tenminste zo hard is dan het inslaand materiaal. De daarbij opgewekte impulskrachten hangen direct samen met de snelheid waarmee het materiaal de rotor verlaat, en inslaat tegen de pantserring. Met andere woorden, hoe sneller de rotor draait, des te beter het breekresultaat. Voorts is de hoek waaronder het materiaal inslaat tegen de pantserring van invloed op de breukwaarschijnlijkheid. Hetzelfde geldt voor het aantal inslagen die het 35 materiaal maakt, en hoe snel deze inslagen achter elkaar plaatsvinden.
1006260 - 2 -
Deze werkwijze is uit diverse octrooien bekend en wordt in vele inrichtingen voor het doen botsen of breken van korrelmateriaal toegepast
Het Amerikaanse octrooi 4,699,326 beschrijft een werkwijze voor het breken van korrelmateriaal waarbij de breker is uitgerust met een rotor, waarop, relatief lange, gelei-5 dingen zijn geplaatst waarmee het materiaal wordt versneld en vervolgens met grote snelheid vanaf het afgifte-eind van de geleidingen naar buiten wordt geslingerd tegen een gekartelde stationaire pantserring, die rond de rotor is opgesteld; tijdens welke inslag het materiaal, wanneer de snelheid voldoende groot is, breekt. Bij de bekende werkwijze voor het middels enkelvoudige inslagbreken van materiaal wordt het te breken materiaal bij 10 draaiing van de rotor naar buiten geslingerd onder invloed van de middelpuntvliedende krachten. De snelheid die het materiaal daarbij krijgt wordt opgewekt door het materiaal langs een geleiding naar buiten te leiden, en is opgebouwd uit een radiale en een loodrecht op de radiale gerichte, ofwel transversale, snelheidscomponent.
Gezien vanuit stilstaande positie wordt de wegvlieghoek van het te breken materiaal 15 vanaf de rand van het rotorblad bepaald door de grootten van de radiale en transversale snelheidscomponenten die het materiaal heeft op het moment dat dit van het afgifte-eind van de geleiding los komt. Wanneer de radiale en de transversale snelheidscomponent gelijk zijn is de wegvlieghoek 45°. Omdat bij de bekende enkelvoudige inslagbrekers de transversale snelheidscomponent veelal groter is dan de radiale snelheidscomponent, is de 20 wegvlieghoek normaal kleiner en ligt tussen 35° en 45°. Over de relatief korte afstand die het te breken materiaal daarbij aflegt tot het inslaat tegen het inslagvlak, hebben de zwaartekracht, de luchtweerstand en een zelfroterende beweging van het te breken materiaal, normaal geen noemenswaardige invloed op de bewegingsrichting. In algemene zin kan ' 1 worden gesteld dat de invloed van de luchtweerstand toeneemt voor korrels van kleinere 25 diameter, terwijl de invloed van de korrelconfiguratie op de luchtweerstand toeneemt voor korrels van grotere diameter. Het te breken materiaal beweegt zich daarom, gezien vanuit een stilstaand standpunt, met nagenoeg constante snelheid langs een nagenoeg rechte lijn naar de plaats van de inslag op de pantserring. De inslaghoek die het korrelmateriaal maakt tegen de pantserring wordt bepaald door de wegvlieghoek van het korrelmateriaal vanaf 30 het afgifte-eind van de geleiding en door de hoek waaronder het inslagvlak ter plaatse van de inslag, is opgesteld.
In de bekende enkelvoudige inslagbrekers worden de inslagvlakken in het algemeen zo opgesteld, dat de inslag in het horizontale vlak zoveel mogelijk loodrecht plaatsvindt. De daarvoor noodzakelijke specifieke opstelling van de inslagvlakken heeft tot gevolg dat 35 de pantserring als geheel een soort van kartelvorm heeft. De stationaire inslagvlakken van 1 0 0 626 0 * - 3 - de bekende werkwijze voor het breken van materiaal zijn in het horizontale vlak vaak recht uitgevoerd, maar ook gekromd, bijvoorbeeld volgens een cirkelevolvente. Een dergelijke werkwijze is bekend uit US 2,844,331. Daarmee wordt bereikt dat de inslagen allen onder een zoveel mogelijk gelijke (loodrechte) inslaghoek plaatsvinden.
5 Uit US 3,474,974 zijn werkwijzen bekend voor enkelvoudige inslag waarbij de sta tionaire inslagvlakken in het verticale vlak schuin naar voren zijn geplaatst, waardoor het materiaal, na inslag, in benedenwaartse richting wordt geleid. Daarmee wordt bereikt dat de inslag van navolgende korrels minder wordt gestoord door breukfragmenten van eerdere inslagen, waarbij wordt gesproken van interferentie.
10 Het probleem met de beschreven bekende enkelvoudige inslagbrekers is, dat het verkleiningsproces tijdens één enkele, en veelal zo loodrecht mogelijk gerichte, inslag ' plaatsvindt. Onderzoek heeft aangetoond dat voor het verkleinen van materiaal middels inslagbelasting, een loodrechte inslag voor de meeste materialen niet optimaal is en dat, afhankelijk van de specifieke materiaalsoort* met een inslaghoek van ongeveer 75°, al-15 thans tussen 70° en 85°, een grotere breukwaarschijnlijkheid kan worden gerealiseerd. De breuk waarschijnlijkheid kan nog verder worden opgevoerd, wanneer het breekgoed niet enkelvoudig, maar snel achter elkaar, meervoudig, althans tenminste tweevoudig, door inslag wordt belast
Verder wordt in de beschreven inslagbrekers de inslag van het korrelmateriaal ge-20 deeltelijk sterk verstoord door de uitstekende hoeken van de inslaglijsten. Deze storings-invloed kan worden aangegeven als de lengte, die wordt berekend door de diameter van de breekgoedstukken te vermenigvuldigen met het aantal uitstekende hoekpunten van de pantserring, ten opzichte van de totale lengte ofwel de omtrek van de pantserring. In de { bekende enkelvoudige inslagbrekers ondervindt vaak meer dan de helft van de korrels 25 tijdens inslag een storingsinvloed. Deze storingsinvloed neemt toe, naarmate de hoeken van de inslaglijsten door slijtage worden afgerond.
De enkelvoudige inslag, de zoveel mogelijk loodrechte inslaghoek en vooral de storingsinvloeden, door interferentie en uitstekende hoeken, tijdens de enkelvoudige inslag zijn er de oorzaak van dat de breukwaarschijnlijkheid van de bekende beschreven 30 werkwijze voor het breken van materiaal met enkelvoudige inslag beperkt is, terwijl de kwaliteit van het breekprodukt grote variaties kan vertonen. Voor het realiseren van een redelijke verkleiningsgraad, moet de inslagsnelheid veelal worden opgevoerd, hetgeen extra energie vergt, de slijtage sterk doet toenemen, terwijl een ongewenst groot gehalte aan zeer fijne delen kan ontstaan.
35 Uit het Duitse octrooi 1253562 zijn werkwijzen bekend voor het breken van korrels 1006260 - 4 - waarbij gebruik wordt gemaakt van twee boven elkaar gelegen rotorbladen die beiden zijn voorzien van geleidingen en beiden in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteren. Daarbij wordt een eerste deel van het materiaal op het bovenste rotorblad versneld en naar buiten geslingerd tegen een eerste pantserring die rond 5 het bovenste rotorblad is opgesteld. Het tweede deel van het materiaal wordt op het tweede, onder het eerste rotorblad gelegen, rotorblad versneld en tegen een rond dit rotorblad opgestelde tweede pantsenring geslingerd. Daarmee wordt de capaciteit als het ware verdubbeld.
Uit US 3,150,838 zijn werkwijzen bekend waarbij het materiaal met behulp van een 10 eerste rotorblad tegen een eerste stationaire pantserring wordt geslingerd en daar, na inslag, wordt opgevangen en naar een daaronder gelegen tweede rotorblad geleid, dat met dezelfde hoeksnelheid, in dezelfde richting, om dezelfde rotatiehartlijn roteert dan het eerste rotorblad, op welk tweede rotorblad het tweede deel van het materiaal voor de tweede maal wordt versneld en, vaak met grotere snelheden als tijdens de inslag tegen het eerste 15 inslagvlak, tegen een rond dit tweede rotorblad opgestelde tweede stationaire pantserring geslingerd. Uit US 1,656,756 en 4,690,338 zijn werkwijzen bekend waarbij dit proces zich meerdere malen, tenminste meer dan twee maal, herhaald.
Uit het Japanse octrooi JP 5096194 is een werkwijze voor indirecte meervoudige inslag bekend, waarbij het materiaal, nadat het voor de eerste maal op een eerste rotorblad 20 is versneld en tegen een pantserring geslingerd, wordt opgevangen op een tweede daaronder gelegen rotorblad en vandaar tegen een autogeenbed van eigen materiaal wordt geslingerd.
Met dergelijke indirecte meervoudige inslag kan een grote verkleiningsgraad worden 1 gerealiseerd. De slijtage en het energieverbruik zijn echter groot, terwijl het moeilijk is om 25 het materiaal na inslag gelijkmatig naar het navolgende rotorblad te geleiden.
Uit het Russische octrooi SU 797761 is een werkwijze bekend waarbij het materiaal, nadat het op het rotorblad is versneld en naar buiten geslingerd tegen een stationair gekartelde rand, daarvan weer wordt opgevangen door nokken die langs de rand van de rotor zijn bevestigd. Dit proces wordt sterk verstoord, doordat het materiaal, wanneer het tegen 30 de punten van de kartelrand inslaat, niet “zuiver” terugkaatst, en niet wordt opgevangen door de nokken.
Uit PCT/NL96/00154 en PCT/NL96/00153, die op naam van de aanvrager zijn gesteld, is een werkwijze bekend voor direct meervoudige inslag, waarbij het inslagvlak wordt gevormd door een rond de rotor opgestelde vlakke pantserring, die in dezelfde rich-35 ting en met dezelfde hoeksnelheid als de rotor draaibaar is rond dezelfde rotatiehartlijn; en 1 0 0626 0 - 5 - waarvan het inslagvlak, dat naar binnen is gericht, een zich naar beneden verwijdende conische vorm heeft Het materiaal, dat na de eerste inslag nog een aanzienlijke restsnel-heid heeft, wordt naar een stationair opgesteld tweede inslagplaat of bed van eigen materiaal geleid, waar het voor de tweede maal inslaat 5 Gezien vanuit meedraaiende positie, ofwel gezien ten opzichte van een met de rotor meebewegend standpunt, is op het moment dat de korrel loskomt vanaf het afgifte-eind van de geleiding, vooral de radiale snelheidscomponent actief. De transversale snelheids-component van het te breken materiaal is op dat moment immers gelijk aan die van het afgifte-eind. Nadat het te breken materiaal los komt van het afgifte-eind, buigt het, gezien 10 vanuit een met de rotor meebewegend standpunt, geleidelijk af in een richting naar achter, gezien vanuit de rotatierichting en beschrijft daarbij een spiraalvormige baan. Het inslag-' vlak is bij de bekende werkwijze voor direct meervoudige inslag loodrecht gericht op de straal van de rotoras en moet daarom op relatief korte radiale afstand van het afgifte-eind van de geleiding worden opgesteld, omdat, wanneer deze afstand te groot wordt, de hoek 15 waaronder het te breken materiaal in het horizontale vlak inslaat, te schuin wordt, waardoor de inslagintensiteit sterk afneemt en de slijtage sterk toeneemt. De noodzakelijke korte afstand is er de oorzaak van, dat de inslagsnelheid tegen het meeroterend inslagvlak hoofdzakelijk wordt bepaald door de radiale snelheidscomponent Om een redelijke radiale snelheidscomponent op te wekken moet de geleiding op het rotorblad relatief lang wor-20 den uitgevoerd, of moet de hoeksnelheid sterk worden opgevoerd, hetgeen, in beide gevallen, leidt tot grote slijtage aan de geleiding en extra energieverbruik. Omdat de transversale component niet of in slechts beperkte mate bijdraagt tot de inslagintensiteit wordt een niet onbelangrijk deel van de aan het te breken materiaal toegevoerde energie niet 1 nuttig gebruikt tijdens deze eerste inslag. De niet benutte energie resteert echter nog groten- 25 deels na de eerste inslag en wordt in de bekende werkwijze voor meervoudige inslag benut tijdens een of meerdere direct navolgende inslagen tegen stationaire inslagvlakken.
Uit SU 1248655 is een werkwijze bekend, waarbij zich buiten de rotor, in het verlengde van de geleiding, een inslagmiddel bevindt, waarvan het midden van het radiale inslagvlak loodrecht is gericht op de straal die dit midden verbindt met het midden van de 30 rotor, welk inslagvlak met dezelfde snelheid als de rotor draaibaar is rond de rotatiehart-lijn. Het inslagvlak is hier op relatief korte radiale afstand buiten het afgifte-eind van de geleiding opgesteld, omdat, wanneer het radiale inslagvlak op grotere afstand buiten de geleiding zou worden opgesteld, het te breken materiaal het inslagvlak, in de draairichting gezien, achter langs het inslagvlak passeert. De relatief korte afstand tussen het afgifte-35 eind en het inslagvlak heeft tot gevolg dat de transversale snelheidscomponent nauwelijks 1 0 0 6 26 o - 6 - bijdraagt aan de inslagintensiteit, waardoor, omdat de restenergie bij deze bekende werkwijze niet verder wordt benut in de eerste inslag, een groot gedeelte, ongeveer de helft, van de aan het te breken materiaal toegevoerde energie geheel verloren gaat.
Uit DE 4413532 Al, die op naam van aanvrager is gesteld, is een werkwijze vooreen 5 direct meervoudige inslag bekend, waarbij de inslagen plaatsvinden in een ring- en spieetvormige ruimte tussen twee over elkaar geplaatste mantels die de vorm hebben van zich naar beneden verwijdende afgeknotte kegels, die beide in dezelfde richting met dezelfde hoeksnelheid als de rotor draaibaar zijn rond dezelfde rotatiehartlijn. In plaats van kegelmantels kunnen in de bekende werkwijze voor direct meervoudige inslag de inslag-10 vlakken ook worden samengesteld uit rechte vlakken die in het midden voor het afgifte-eind van de geleidingen zijn opgesteld en, in het horizontale vlak, loodrecht zijn gericht op ' de straal van de rotor. Deze in het horizontale vlak loodrecht gerichte hoek kan met +10° en -10° worden gewijzigd. Daarmee kan worden bereikt dat het te breken materiaal zoveel mogelijk loodrecht in een zig-zagvormige baan van direct meervoudige inslag tussen de 15 inslagvlakken naar beneden wordt geleid, en wordt verhinderd dat het te breken materiaal inslaat tegen de zijwanden van de breekkamer. In de draaiende breekkamer wordt hoofd- Λ zakelijk de radiale snelheidscomponent benut; de, meest transversale, restenergie wordt pas benut nadat het materiaal uit de draaiende breekkamer wordt geleid en inslaat tegen stationair opgestelde inslagvlakken.
20 Uit diverse octrooien zijn werkwijzen bekend voor het versnellen van korrelmateriaal op een rotor.
Uit US 3955767 en US 3,606,182 zijn werkwijzen bekend waarmee het materiaal wordt versneld langs roterende geleidingen, die zich uitstrekken vanaf een afstand van de 1 rotatiehartlijn tot een grotere afstand van die rotatiehartlijn. Dit proces heeft het voordeel 25 dat de verschillende korrels uit de korrelstroom met ongeveer dezelfde snelheid en onder ongeveer dezelfde wegvlieghoek naar buiten worden geslingerd. De slijtage aan de geleidingen is echter zeer groot; deze slijtage neemt namelijk sterk progressief (met de derde macht van de radiale afstand) toe met de snelheid.
Uit US 4,326,676 is een werkwijze bekend voor het versnellen van korrelmateriaal, 30 waar aan de rand van een rotorblad geleidingsschoenen zijn opgesteld in de vorm van nokken. Daarmee wordt het korrelmateriaal, dat op het midden van de rotor wordt gedoseerd en zich vandaaruit ongehinderd naar buiten over het rotorblad verspreid, met relatief grote snelheid opgevangen, versneld en naar buiten geslingerd. Dit type rotor, dat minder slijtage vertoont dan lange geleidingen die zich uitstrekken van het middendeel tot de rand 35 van het rotorblad, wordt in de praktijk op grote schaal toegepast in enkelvoudige inslag- 1006260 - 7 - brekers. Het rotorblad van de bekende werkwijze met de nokken heeft echter het nadeel dat de versnelling sterk ongecontroleerd plaatsvindt. Korrels kunnen worden opgevangen op de hoeken aan de binnenzijde of de buitenzijde van de nok of ergens langs het vlak, en vandaar middels een scheve of loodrechte stoot worden belast en weggeslingerd; maar ook 5 door geleiding langs het vlak worden versneld, terwijl ook combinaties, met name van scheve stoot gevolgd door geleiding, mogelijk zijn. Bij deze bekende werkwijzen worden de korrels daardoor met sterk wisselende en uiteenlopende snelheden in diverse richtingen naar buiten geslingerd, terwijl de slijtage, als gevolg van inslag- en geleidingswrijving, aan de geleidingen nog altijd relatief groot is. Tengevolge van de ongecontroleerde ver-10 snelling vinden de inslagen van de verschillende korrels tegen de stationair gekartelde pantserring, met sterk onderscheidende snelheden en onder uiteenlopende hoeken plaats. Voor het realiseren van een redelijke verkleiningsgraad moet de rotatiesnelheid van de rotor worden afgestemd op de korrels die onder de meest ongunstige hoek met de laagste snelheid tegen de pantserring inslaan. De rotatiesnelheid moet daarom relatief groot zijn. 15 Het breekprodukt vertoont daardoor een grote spreiding in korrelverdeling met een vaak groot gehalte aan ongewenste zeer fijne bestanddelen, terwijl het energieverbruik en ook 4 de slijtage relatief groot is.
Ook zijn werkwijzen bekend, waarbij de versnelling van het korrelmateriaal niet in één, zoals bij de beschreven uitgevonden werkwijzen voor enkelvoudige inslag, maar in 20 twee stappen, middels geleiding, plaatsvindt
Het Amerikaanse octrooi 3,032,169 beschrijft een werkwijze voor het versnellen van korrelmateriaal waarmee de korreldeeltjes vanaf het middendeel van het rotorblad met relatief korte eerste geleidingen naar direct radiaal daarbuiten gelegen langere tweede ge-^ leidingen worden geleid; langs welke langere tweede geleidingen het materiaal wordt ver- 25 sneld en vervolgens tegen een rond het rotorblad opgestelde stationaire gekartelde pantserring wordt geslingerd. De uitvinding beoogt om de korrels, met behulp van de korte eerste geleidingen, meer regelmatig naar de langere geleidingen te leiden, en wel zodanig dat de korrels, met de langere tweede geleidingen, zoveel mogelijk middels geleiding worden versneld om daarna, vanaf het afgifte-eind, naar buiten te worden geslingerd.
30 Het Amerikaanse octrooi 3,204,882 beschrijft een werkwijze voor het versnellen van korrelmateriaal, waannee het korrelmateriaal met behulp van een direct langs het middendeel van het rotorblad tangentieel opgestelde eerste geleiding, naar het tweede geleidings-vlak van een geleidingsschoen wordt geleid, welk tweede geleidingsvlak, min of meer haaks naar buiten gericht, aan het uiteinde van de eerste tangentiële geleiding is opgesteld. 35 Met deze constructie wordt beoogd om te voorkomen dat het korrelmateriaal met een slag 1 0 0 6 26 0 - 8 - inslaat tegen het tweede geleidingsoppervlak van de schoenconstructie, maar daarlangs regelmatig, zoveel mogelijk in een glijdende beweging, worden versneld om vervolgens langs het afgifte-eind van de geleidingen naar buiten te worden geslingerd tegen een gekartelde pantserring. Gesteld wordt dat met deze werkwijze de slijtage sterk wordt vermin-5 derd. Achter de schoenconstructie zijn nog slaglijsten aangebracht waarmee materiaal of korrelfragmenten, die na inslag tegen de pantserring terugkaatsen, worden opgevangen en opnieuw belast. Deze slaglijsten kunnen ook worden uitgevoerd als slaghamers en dienen tevens als beschermingsconstructie voor de rotor.
Het Amerikaanse octrooi 3,162,386 beschrijft een werkwijze voor het versnellen van 10 korrelmateriaal met radiaal naar buiten gerichte geleidingsarmen, langs welke geleidingen meer dan één schoepconstructies zijn bevestigd waarin het korrelmateriaal zich onder in-' vloed van middelpuntvliedende kracht vastzet, waardoor de schoepen als geheel een auto geen korrelbed vormen, waarlangs het korrelmateriaal, middels stapsgewijze geleiding, wordt versneld en naar buiten geslingerd. Met deze combinatie wordt beoogd om de slij-15 tage aan de geleiding en de rotor te beperken. De schoepen zijn namelijk zo geconstrueerd dat wordt voorkomen dat het korrelmateriaal langs de onder- en bovenplaten van het rotor- * huis schuurt, waardoor slijtage daarvan wordt voorkomen. In een aanvullend octrooi 3,364,203 is voor de werkwijze van deze uitvinding breker van deze uitvinding nog een beschermingsconstructie voorzien, die in de vorm van pinnen langs de rand van de rotor, 20 tussen het boven- en onderblad zijn opgesteld, waarmee wordt voorkomen dat korrelmateri aal, dat terugkaatst nadat het tegen de stationaire pantserring is ingeslagen, de rotorblad-constructie beschadigd.
Het Europees octrooi 0 187 252 beschrijft een werkwijze voor het versnellen en het *1 doen botsen van korrelmateriaal met geleidingen die tangentieel zijn opgesteld en verder 25 zodanig zijn geconstrueerd dat zich daartegen, onder invloed van middelpuntvliedende kracht, een autogeen geleidingsvlak van eigen materiaal vormt, waardoor de slijtage wordt beperkt; hoewel relatief grote slijtage optreedt aan het afgifte-eind van een dergelijke geleiding, terwijl de tangentiële opstelling van de geleiding er de oorzaak van is dat voor de versnelling van het materiaal slechts zeer beperkt gebruik wordt gemaakt van de radiale 30 snelheidscomponent. Daardoor gaat veel van de toegevoegde energie, ongeveer de helft, verloren. Een groot probleem met de bekende breker is dat, omdat de korrels langs de geleidingen geen radiale snelheid ontwikkelen, deze, wanneer ze van het afgifte-eind van de geleiding loskomen, geen uitwaartse snelheid hebben en zich daarom direct naar achter bewegen, in de rotatierichting gezien, en daardoor de oorzaak zijn van intense slijtage 35 langs de rand van het afgifte-eind. Daarmee gaat bovendien veel snelheid verloren. In 1 0 0 6 26 0 - 9 - plaats van een pantserring, waartegen het materiaal vanaf het afgifte-eind van de geleiding wordt geslingerd, is rond de rand van de rotor een gootconstructie opgesteld, waarin zich een autogeen bed opbouwt van eigen materiaal, waartegen het korrelmateriaal, dat van het rotorblad wordt geslingerd, vervolgens inslaat. Verkleining vindt daardoor plaats door onder-5 linge samenstoot en wrijving van de korrels. Daardoor wordt de slijtage verder beperkt; de inslagintensiteit, ofwel impulsbelasting van de korrels, is bij de bekende werkwijze echter beperkt. De korrels worden, omdat vooral de tangentiale snelheidscomponent actief is, onder een uiterst vlakke hoek (ongeveer 10 tot 15°) in het autogeenbed geleid. De inslag tegen het autogeenbed van eigen materiaal vindt daardoor onder een zeer schuine, en daar-10 door beperkt effectieve, inslaghoek plaats. Wat de onderlinge samenstoot van de korrels betreft, vindt de belasting van de inslaande korrels tegen zich langs het bed van eigen ( materiaal voortbewegende korrels, ofwel als het ware achterop, plaats, hetgeen ook weinig effectief is. De verkleiningsgraad van de bekende werkwijze is daarom gering en de breker wordt hoofdzakelijk ingezet voor het nabehandelen van korrelmateriaal; met name het 15 cubiseren van onregelmatig gevonnde korrels. Er kan daarom eigenlijk niet van een verkleining sproces worden gesproken, maar meer van een intensief nabehandelingsproces é van reeds gebroken materiaal.
Uit Europees octrooi 0 102 742 is een werkwijze bekend voor het doen breken van materiaal met autogene geleidingen en een stationair bed van eigen materiaal, waarbij een 20 deel van het korrelmateriaal buiten rond de rotor wordt geleid. Er vormen zich daardoor twee korrelstromen. Een horizontale eerste korrelstroom, die vanaf de geleidingen op de rotor naar buiten wordt geslingerd, en een verticale tweede korrelstroom die een gordijn van korrelmateriaal vormt rond de geleidingen. Het materiaal uit de eerste korrelstroom botst nu tegen het materiaal van de tweede korrelstroom, waarna de beide gebotste korrel- 25 stromen worden opgevangen in een autogeenbed van eigen materiaal. Deze werkwijze, waarmee energie wordt bespaard en slijtage wordt verminderd, heeft het nadeel dat het materiaal dat met de geleiding wordt versneld, is geconcentreerd in afzonderlijke eerste horizontale korrelstromen, die vanaf de geleidingen rondom binnen langs het verticale gordijn, ofwel tweede korrelstroom van korrelmateriaal, worden geleid. De korrels uit de 30 tweede korrelstroom worden daardoor niet alle gelijkmatig belast. Een deel van de korrels uit de tweede korrelstroom wordt zelfs geheel niet geraakt voordat het door het bed van eigen materiaal wordt opgevangen. De specifieke zeer schuine hoek waarmee de korrels uit de eerste korrelstroom het rotorblad verlaten, is er verder de oorzaak van dat de intensiteit van de inslag van het gebotste materiaal uit de eerste en de tweede korrelstroom tegen 35 het autogeenbed van eigen materiaal, beperkt is. De effectiviteit van de bekende werk-
1 006 26 U
- ΊΟ - wijze is daardoor beperkt. Bovendien is de werkwijze uiterst gevoelig voor wisselingen in de kwantitatieve verdeling van het materiaal over de eerste en de tweede korrelstromen.
Uit het UK octrooi 376,760 is een werkwijze bekend voor het breken van korrel-materiaal, waarmee een eerste en een tweede gedeelte van het korrelmateriaal, met behulp 5 van twee, direct parallel boven elkaar en naar elkaar toe gerichte, rond dezelfde rotatie-hartlijn, doch in tegengestelde richting draaiende geleidingen, naar buiten worden geslingerd. De twee korrelstromen zijn daardoor tegengesteld gericht, waardoor de korrels elkaar met vrij grote snelheid treffen en daarna worden opgevangen in een rond de beide rotorbladen opgestelde gootconstructie waarin het korrelmateriaal een bed van eigen materi-10 aal opbouwt. Voor het goed laten treffen van de korrels met elkaar, is het noodzakelijk om de tegengestelde korrelstromen zoveel mogelijk in één vlak, tussen de rotorbladen, te concentreren. Dit is met geleidingen slechts in beperkte mate haalbaar, omdat de korrels, wanneer deze loskomen van het afgifte-eind, zich direct in een horizontale baan naar buiten bewegen. Slechts een beperkt deel van de korrels botst daarom werkelijk tegen elkaar. De 15 specifieke opstelling van de geleidingen, noodzakelijk om de korrelstromen, wanneer deze loskomen van het afgifte-eind van de geleidingen, zoveel mogelijk in één vlak te brengen, 4 is er de oorzaak van dat de slijtage aan de geleidingen relatief groot is.
Botsen kan naast breken ook worden ingezet voor het sorteren van korrelmateriaal op hardheid, wanneer de onderscheidende hardheden van de afzonderlijke korrels gepaard 20 gaan met verschil in elasticiteit. Dit is normaal het geval. Materiaal met een grote elasticiteit kaatst met grotere snelheid, en daardoor verder, terug als materiaal met een mindere elasticiteit. In wezen is hier sprake van sorteren op basis van het restitutiegedrag van de korrels. Uit het Europees octrooi 0455023 en het Duitse octrooi 872685 zijn werkwijzen ' bekend die voor het sorteren van materiaal gebruik maakt van dit principe, waarbij het 25 korrelmateriaal vanaf het rotorblad tegen een stilstaande wand wordt geslingerd.
Bij de bekende werkwijze voor het versnellen en doen botsen van korrelmateriaal is de rotatiehartlijn verticaal opgesteld en het proces speelt zich daardoor af in het horizontaal vlak van een roterend systeem. Het is echter ook mogelijk om de rotatiehartlijn horizontaal op te stellen, waardoor het proces zich afspeelt in het verticaal vlak van een 30 roterend systeem. Dergelijke werkwijzen, waarbij de deeltjes in het midden op de rotor worden gedoseerd, zijn bekend uit onder meer het Amerikaanse octrooi 3,936,979, welke inrichting wordt ingezet voor het versnellen van een stroom van korrelmateriaal bestemd voor zandstralen. Uit het Duitse octrooi 529 396 is een werkwijze bekend voor het versnellen en vervolgens doen botsen van korrelmateriaal, waarbij het rotorblad ondereen schuine 35 hoek is opgesteld.
1 0 0626 0 - π -
Naast het breken, sorteren en versnellen van korrelvormig materiaal zijn diverse werkwijzen bekend waarbij materialen of voorwerpen worden bewerkt middels inslagbelasting. Daarbij kan worden gedacht aan het bewerken van koiTelvormig materiaal met het doel dit materiaal te reinigen, bijvoorbeeld door het losmaken, tijdens de inslag, van een laag an-5 dersoortig materiaal dat zich op het oppervlak van de korrels heeft vastgezet. Ook kan zacht materiaal worden afgescheiden doordat de inslagsnelheid zo is gekozen dat de zachte bestanddelen verpulveren en de harde bestanddelen niet worden aangetast
Andersom kan een voorwerp worden bewerkt met behulp van inslag van korrelvormig materiaal, eventueel gemengd met een vloeistof, of alleen door inslag van een vloei-10 stof. Bekende werkwijzen zijn zand- en staal(grit)stralen. Ook kan een oppervlak van een voorwerp worden bewerkt en kan zelfs, met behulp van inslagbelasting, een laag van an-' dersoortig materiaal worden aangebracht; met een dergelijke werkwijze is het zelfs moge lijk om een materiaal voor te spannen. Wat het bewerken betreft, kan naast een afwerking van een oppervlak ook worden gedacht aan het repareren van lasnaden en zelfs het herstel-15 len van microscheuren langs het oppervlak. Voorts kan een voorwerp worden gevormd en vervormd middels inslagbelasting. Het artikel van W. Earl Hanley, Shot blasting your way to better finishes, Machine design, march 20,1975, geeft een overzicht van diverse methoden voor behandeling van materialen met behulp van inslagbelasting. Voorts kan met behulp van inslagbelasting zowel een materiaal als een voorwerp worden beproefd voor wat 20 betreft hardheid, slijtage en breekgedrag. Daarvoor zijn verschillende methoden ontwikkeld.
Inslagbelasting vormt een groot probleem bij de constructie en materiaalkeuze voor de bouw van vliegtuigen en turbinebladen van stoomturbines en centrifugaalpompen. Vlieg-( tuigen staan bloot aan inslag van waterdruppels, hagel en stofdeeltjes. Hetzelfde geldt voor 25 de turbinebladen van de motoren. De bladen van stoomturbines staan bloot aan de inslag van hete stoom en daaruit gecondenseerde druppels. Pompen die onder meer op baggerschepen worden gebruikt, staan bloot aan de inslag van mengsels van water en korrels ofwel baggerspecie. Voor onderzoek naar het gedrag van dergelijke constructiematerialen onder inslagbelasting zijn een aantal methoden ontwikkeld waarbij het materiaal met be-30 hulp van een rotor wordt versneld, zoals onder meer weergegeven in Annual Book of ASTM Standards, vol. 03.02, G 73-82, Standard Practice for liquid impingement erosion testing. Een gesynchroniseerde beproevingsmethode is bekend uit US 3,985,015. Recent ontwikkelde methoden zijn bekend uit het artikel van W. Hübner. W. Hauffe, Wear 188 (1995) 108-114 en van Yuan Zhong, Kiyoshi Minemura, Wear 199 (1996) 36-44.
35 De beproevingsmethoden zijn in het algemeen echter beperkt in hun mogelijkheden
100626Q
- 12 - en vaak gecompliceerd. Een wezenlijk probleem bij het onderzoek naar de inslag, bij hoge snelheid, van waterdruppels op een vlak, is het uiteenvallen van de waterdruppels, ofwel verstuiven, wanneer deze op hoge snelheid worden gebracht of in een snelle luchtstroom worden geïnjecteerd.
5
De bekende werkwijzen voor het versnellen en vervolgens doen botsen van korrel-materialen, met het doel om dit materiaal te doen breken, beproeven, bewerken, reinigen of anderszins te beïnvloeden, blijken nadelen te bezitten. Zo is het rendement van de bekende werkwijzen voor breken vrij laag: veel van de aan het materiaal toegevoerde energie 10 wordt omgezet in warmte, hetgeen ten koste gaat van de voor het breken beschikbare energie. Nadelig is bovendien de vrij sterke slijtage waaraan de inrichting waarmee deze werkwijze wordt uitgevoerd, blootstaat. Het proces waarmee het materiaal wordt versneld verloopt vrij ongecontroleerd, waardoor, bijvoorbeeld in enkelvoudige inslagbrekers, de verschillende korrels uit de korrelstroom met wisselende snelheden en onder uiteenlo-15 pende hoeken kunnen inslaan tegen de pantserring, die rond het rotorblad is opgesteld, terwijl de gekartelde pantserring het breekproces gedeeltelijk sterk verstoord. Het breek-proces is daardoor niet altijd even goed beheersbaar. De baan die de versnelde korrels beschrijven voordat deze inslaan, wordt verstoord door terugkaatsende brokstukken (interferentie), waardoor niet alle delen op uniforme wijze worden gebroken. Het verkregen breek-20 produkt bezit daardoor een vrij grote spreiding in korrelafmeting en korrelconfiguratie en kan een relatief groot gehalte aan ongewenste fijne delen bevatten.
Het doel van de uitvinding is daarom een werkwijze te verschaffen, zoals hiervoor beschreven, die deze nadelen mist of althans in mindere mate vertoont. Dat doel wordt 25 bereikt door middel van een werkwijze voor het doen botsen van materiaal, in een roterend systeem, omvattende de stappen van: - het doseren van dat materiaal aan een centrale toevoer van een roterend geleidings-orgaan; - het versnellen van dat gedoseerde materiaal vanaf die centrale toevoer van dat 30 geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde materiaal dat geleidingsorgaan verlaat vanaf een afgifte-eind op een plaats op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de radiale afstand tot die centrale toevoer; - het, wanneer dat versnelde materiaal loskomt van dat afgifte-eind van dat geleidingsorgaan, in een spiraalvormige eerste baan brengen van dat versnelde materiaal, gezien 35 vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige eerste 1 0 0 6 26 o - 13 - baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehart-lijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, met behulp van een bewegend botsmiddel, dat in zijn geheel ligt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebot* 5 ste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, voor de eerste maal treffen van dat zich langs die spiraalvormige eerste baan bewegende en nog niet gebotste materiaal, welk treffen plaatsvindt op een plaats achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste 10 materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat botsmiddel elkaar snijden, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste materiaal, op de plaats waar die banen elkaar snijden, is gesynchro-15 niseerd met de aankomst aldaar van dat botsmiddel.
Het botsmiddel kan worden gevormd door een inslagorgaan met een inslagvlak dat in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als het geleidingsorgaan. Het inslagvlak van dat inslagorgaan is dwars gericht op de spiraalvormige baan die het nog niet gebotste materiaal beschrijft, bezien vanuit een met het geleidings-20 orgaan meebewegend standpunt, nadat het materiaal het geleidingsorgaan verlaat.
De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat het materiaal met behulp van een voor-geleidingsorgaan vanaf de ontvangstschijf naar de centrale toevoer van het geleidingsorgaan wordt geleid.
' Als botsmiddel kunnen naast een inslagorgaan met een inslagvlak, fungeren een an- 25 der deel van het materiaal en een inslagorgaan in de vorm van een voorwerp. Het materiaal wordt in het roterende systeem in wezen in twee stappen, eerst door het geleidingsorgaan en vervolgens met behulp van het inslagorgaan, versneld. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat het materiaal, nadat het is gebotst en loskomt van het eerste inslagvlak van het eerste inslagorgaan, eerst in een spiraalvormige tweede baan wordt gebracht om 30 daarna in te slaan tegen een meeroterend tweede inslagvlak, waarna het materiaal, na inslag, in een rechte baan wordt geleid. Daarbij wordt het materiaal in het roterend systeem in wezen in drie stappen versneld.
Als materiaal is normaal sprake van korrelmateriaal. Met de werkwijze van de uitvinding is het ook mogelijk om een vloeistof te laten botsen tegen een inslagvlak, bijvoor-35 beeld in de vorm van druppels. De uitvinding voorziet daarom in de mogelijkheid om 1006260 - 14 - naast, of tezamen met, korrelvormig materiaal en deeltjes, ook stoffen in vloeibare toestand te versnellen. De uitvinding voorziet daarbij ook in de mogelijkheid om meer dan één geleidingsorgaan op één meeroterend inslagvlak te richten, waarmee het mogelijk is om combinaties van verschillende materialen tegen een inslagvlak te laten inslaan. Dit 5 biedt de mogelijkheid om, door met het korrelvormig materiaal ook een waterstraal, eventueel druppels, op het inslagvlak te richten, dit inslagvlak continu te reinigen terwijl een waterlaag op het inslagvlak de slijtage kan beperken en zelfs de breukwaarschijnlijkheid kan doen toenemen.
De achtereenvolgende stappen spelen zich af in een vlak van een roterend systeem 10 waarbij elke volgende stap verder verwijderd van de rotatiehartlijn plaatsvindt. De beweging van het materiaal is naar buiten gericht, gezien in het vlak vanuit de rotatiehartlijn. Door het inslagvlak van het inslagorgaan in het vlak loodrecht op het vlak van de rotatie onder een schuine hoek op te stellen, wordt bereikt dat het materiaal, nadat het tegen dit vlak is ingeslagen, bovendien schuin uit het vlak van de rotatie wordt weggeleid.
15 De rotatiehartlijn is normaal verticaal opgesteld, zodat de achtereenvolgende stappen plaatsvinden in het horizontale vlak van het roterende systeem. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat de rotatiehartlijn horizontaal is opgesteld of onder een schuine hoek, waarbij de achtereenvolgende stappen plaatsvinden in respectievelijk het horizontale of het schuine vlak van het roterende systeem.
20 De uitvinding voorziet verder in de mogelijkheid, in het bijzonder voor het geval dat de ontvangstschijf om een horizontale of een onder een schuine hoek opgestelde rotatiehartlijn roteert, het materiaal vanaf een doseerschijf, die om een verticale as roteert, op de ontvangstschijf te doseren; eventueel met behulp van een met de doseerschijf meeroterend 1' doseerorgaan.
25 De ontvangstschijf wordt bij voorkeur roterend en met conische vorm uitgevoerd, zodat materiaal, dat op de ontvangstschijf wordt gedoseerd, direct in een naar buiten gerichte spiraalvormige baan wordt geleid, gezien vanuit een met de ontvangstschijf meeroterend standpunt. De ontvangstschijf kan echter ook stationair worden opgesteld. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat de ontvangstschijf wordt uitgevoerd in de vorm 30 van een piramide met een aantal vlakken dat gelijk is aan het aantal geleidingsorganen, of wordt uitgevoerd in de vorm van een holte waarin zich eigen materiaal vastzet dat fungeert als ontvangstschijf.
Het heeft daarbij de voorkeur om langs de rand van de ontvangstschijf een voor-geleidingsorgaan op te stellen, waarvan het geleidingsvlak de natuurlijke spiraalvormige 35 baan van het materiaal volgt, die normaal een Archimedesspiraal benaderd. Het materiaal
100626Q
- 15 - wordt daarmee in een vloeiende beweging, als het ware in segmenten verdeeld en naar het centrale toevoereind van het geleidingsorgaan geleid. Het voorgeleidingsorgaan kan loodrecht zijn gericht op de centrale toevoer van het geleidingsorgaan, maar ook onder een schuine hoek. De centrale invoer van het voorgeleidingsorgaan kan gelegen zijn direct 5 achter, gezien in de rotatierichting, van de centrale toevoer van het geleidingsorgaan, maar ook daarvoor. In het laatste geval kan het geleidingsvlak van het voorgeleidingsorgaan vanaf de centrale invoer geleiding in hoogte toenemen, waardoor het materiaal gemakkelijker, meer storingsvrij, wordt opgepakt.
Centraal boven de ontvangstschijf kan een toevoerbuis worden opgesteld die in de-10 zelfde rich tin g met dezelfde hoeksnelheid om dezelfde rotatiehartlijn roteert als de ontvangst schijf. Deze toevoerbuis kan onderaan zodanig worden verwijd dat het voorgeleidings-f orgaan en eventueel een gedeelte van het geleidingsorgaan daardoor wordt afgedekt. Daar mee wordt voorkomen dat het materiaal over het geleidingsorgaan springt of daarover wordt gestuwd. Het geleidingsorgaan kan met een recht en met een naar achter of naar 15 voren gekromd, gezien in de rotatierichting, radiaal of niet radiaal naar buiten gericht geleidingsvlak worden uitgevoerd. Loodrecht op het vlak van de rotatie kan het jgeleidings-vlak hol zijn gekromd of langs de bovenzijde van een geleidingsstrip zijn voorzien, waarmee wordt voorkomen dat het materiaal over de bovenrand van het geleidingsorgaan springt of wordt gestuwd. Het geleidingsorgaan kan daarvoor ook worden uitgevoerd als een 20 kamerschoepconstructie of als een buisconstructie. De uitvinding voorziet in de mogelijk heid om het geleidingsorgaan uit te voeren als een rotatie-symmetrische schijf. Naast zelf-rotatie in een rotatierichting, tegengesteld aan die van het geleidingsorgaan, roteert de rotatie-symmetrische schijf als geheel met het geleidingsorgaan mee rond de rotatiehartlijn. ^ Een dergelijke schijf is mogelijk omdat, met de werkwijze van de uitvinding, het materiaal 25 bij voorkeur met een relatief geringe snelheid vanaf het afgifte-eind van het geleidingsorgaan in de spiraalvormige baan wordt gebracht Met een dergelijk rotatie-symmetrisch geleidingsvlak wordt de slijtage beperkt tot een minimum. In wezen fungeert een dergelijk rotatie-symmetrisch geleidingsvlak als een soort van transportband. Het geleidingsvlak kan worden voorzien van een slijtvaste laag, bijvoorbeeld in de vorm van kunststof of 30 rubber.
De geleidingsorganen behoeven niet allen gelijksoortig te zijn uitgevoerd, maar kunnen onderling verschillen in bijvoorbeeld de lengte of radiale opstelling. Langs de verschillende geleidingsorganen kunnen verschillende materialen worden versneld. Het is in principe mogelijk om meer dan één geleidingsorgaan te richten op één inslagvlak.
35 Tussen het geleidingsorgaan en het inslagorgaan kan een geleiding worden geplaatst, 1 o 0 6 26 o - 16 - bijvoorbeeld in de vorm van een open of gesloten koker of buis, waarvan de as de spiraalbeweging van het materiaal volgt, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meebewegend standpunt. Het geleidingsorgaan wordt normaal uitgevoerd in de vorm van een geleidings-segment met een geleidingsvlak.
5 De dimensionering, ofwel de radiale afstand tot de plaats waar het deeltje het geleidings orgaan verlaat en de plaats waar het met behulp van het inslagorgaan het inslagvlak treft, en de daarmee samenhangende hoek die deze radiale lijnen maken, kunnen tezamen met de hoeksnelheid van de rotor en de hoek waarmee het materiaal, vanuit de spiraal vormige baan, met behulp van het inslagorgaan inslaat tegen het eerste inslagvlak, zodanig worden 10 geoptimaliseerd dat een zo effectief mogelijk breekproces wordt gerealiseerd met zo gering mogelijk energieverbruik, zo weinig mogelijk slijtage en zo goed mogelijke kwaliteit van het breekprodukt.
Bij de werkwijze volgens de uitvinding wordt het te breken materiaal, zoals gebruikelijk, onder invloed van middelpuntvliedende krachten langs het roterende geleidingsorgaan 15 versneld en naar buiten weggeslingerd. De plaats waar het materiaal dat geleidingsorgaan verlaat ligt zowel in radiale richting als in omtreksrichting vast, waardoor elk deeltje op een vooraf bepaalde, vastgelegde, geregelde en ongestoorde, ofwel nagenoeg deterministische wijze, wordt gelanceerd. Daarmee ligt ook de baan vast die het deeltje daarna beschrijft, gezien vanuit zowel een stilstaand als een met het geleidingsorgaan meebewegend 20 standpunt Gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meeroterend standpunt is deze baan spiraalvormig en naar achter gericht, gezien vanuit de rotatierichting. Gezien vanuit een stilstaand standpunt is deze baan recht en naar voren gericht, gezien vanuit de rota-tiebeweging.
^ Volgens de werkwijze van de uitvinding laat men dit versnelde materiaal niet direct 25 tegen een stationaire of meeroterende pantsening, pantseiplaat of autogeengordel botsen, die rond de rotor is opgesteld, maar wordt het deeltje in zijn baan, na het verlaten van de geleiding, met behulp van een inslagorgaan eerst getroffen door een inslagvlak, dat in dezelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid om dezelfde rotatiehartlijn roteert als het geleidingsorgaan en dat is opgesteld in de spiraalvormige baan die het deeltje beschrijft 30 nadat dit het geleidingsorgaan verlaat.
Dat inslagorgaan kan worden gevormd door een inslagelement of een bed van eigen materiaal, een ander (tweede) deel van het materiaal of een andersoortig voorwerp, waarvan in alle gevallen het inslagvlak, zoveel mogelijk dwars, in de spiraalvormige baan is opgesteld die het deeltje beschrijft, op een plaats op de cirkelomtrek die zodanig is geko-35 zen, dat de aankomst van het materiaal is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van 1006260 - 17 - dat inslagvlak.
Dankzij de vaste plaats van het inslagvlak, ten opzichte van de vaste plaats waar het deeltje het geleidingsorgaan verlaat (wordt “gelanceerd”) en het feit dat de spiraalvormige baan die het deeltje beschrijft tussen het geleidingsorgaan en het botsmiddel (inslagorgaan) 5 niet wordt beïnvloed door de hoeksnelheid, is steeds verzekerd dat alle deeltjes dat inslagvlak, met behulp van het inslagorgaan, op uniforme wijze treffen: de deeltjes die achter elkaar het geleidingsorgaan verlaten, worden meestal na elkaar, met nagenoeg dezelfde snelheid en onder nagenoeg dezelfde hoek getroffen door het inslagvlak.
Ter verkrijging van het gewenste resultaat, dat wil zeggen de gewenste botsing tussen 10 deeltjes en botsmiddel (inslagorgaan), moet de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar het materiaal het centrale roterende orgaan verlaat en de radiale lijn ( waarop zich de plaats bevindt waar het materiaal, met behulp van het inslagorgaan, door het inslagvlak wordt getroffen, voldoen aan de vergelijking: Λ f pcosa 1 cosa 15 Θ = arctan —- -p- ^psina + ^y f η 4 r = de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden, r, = de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste 20 materiaal dat geleidingsorgaan verlaat.
α = de ingesloten hoek tussen enerzijds de snelheid van de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid), in grootte gelijk aan het produkt van de hoeksnelheid (Ω) en de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot ^ de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (r,), en 25 anderzijds de absolute snelheid (v) van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan f = het verhoudingsgetal van enerzijds de grootte van de snelheid van de plaats op het geleidingsorgaan waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid), en anderzijds de grootte van de component van de absolute snel-30 heid (v) van dat nog niet gebotste materiaal evenwijdig aan de tipsnelheid, zijnde het produkt van cos(a) en de grootte van de absolute snelheid (v) bij het verlaten van dat geleidingsorgaan f _ vcosa vtip 35 1 0 0 626 0 - 18 - p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan 5 ._ [r*2 p= r, < —=—cos a-since >
Ih j met dien verstande dat een negatieve waarde voor die hoek (Θ) een draaiing aangeeft, 10 tegengesteld aan de draaiing van dat eerste botsmiddel en dat geleidingsorgaan.
Voor het realiseren van een doelmatige botsing tussen deeltje en het inslagvlak van het inslagorgaan heeft het de voorkeur om de hoek (Θ) groter dan 10° te nemen; bij voorkeur groter dan 20° tot 30°. De maximale hoek (Θ) is in wezen alleen praktisch begrensd, 15 maar kan zelfs groter dan 360° worden genomen.
In wezen kan, in geval het systeem is uitgerust met twee meeroterende inslagorganen, de hoek tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar het materiaal het eerste inslagvlak verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar het eenmaal gebotste materiaal het tweede inslagvlak treft, op soortgelijke wijze worden berekend.
20 In geval korrels worden versneld, moet er rekening mee worden gehouden dat wan neer de diameter van de korrels toeneemt, deze langer contact maken met het geleidingsorgaan. De radiale afstand tot die plaats waar het materiaal het geleidingsorgaan verlaat (r,) wordt daarom berekend als de som van de overeenkomstige radiale afstand tot het ( afgifte-eind van het geleidingsorgaan, vermeerderd met de halve diameter van de korrels 25 uit het materiaal.
Bij de berekening wordt uitgegaan van een weerstandsloze toestand. In de realiteit is de beweging van de deeltjes wel degelijk onderhevig aan onder andere wrijving met onderdelen van de rotoren aan de luchtweerstand. Hetzelfde geldt voorde zwaartekracht. De invloed van luchtbewegingen, die ontstaan door de rotatie van het systeem, zijn beperkt 30 omdat zich een soort van roterende schotel vormt, waarin de lucht meeroteert met de geleidingsorganen en de inslagorganen. Voorts wordt de baan die het deeltje beschrijft, beïnvloedt door onder meer de korreldiameter, de korrelconfiguratie en een roterende beweging van het deeltje. Deze beïnvloeden de baan in zekere mate, overigens zonder dat de aard van de beweging wezenlijk wordt veranderd. Verschillende deeltjes uit een korrel-35 stroom kunnen daardoor, naast elkaar, verschillende banen beschrijven, waardoor de deel- 1006260 - 19 - tjes niet allemaal op dezelfde plaats het inslagorgaan treffen. Hoewel de invloed normaal beperkt is, moet er in de praktijk, bij de positionering, dimensionering en keuze van het inslagorgaan, rekening mee worden gehouden dat de inslagen zich spreiden over een zeker gebied op het inslagvlak.
5 De inslag van het materiaal tegen het inslagvlak van het inslagorgaan kan loodrecht plaatsvinden. Door het inslagvlak van het inslagorgaan onder een hoek op te stellen, kaatst het materiaal na de inslag in een andere richting weg, zodanig dat de uniforme wijze van breken ook niet door interferentie verstoord kan worden. Inslag tegen een licht schuin opgesteld vlak vergroot bovendien de breukwaarschijnlijkheid. Voor het optimaal breken 10 van het deeltje heeft een inslaghoek van 75° tot 85° daarom de voorkeur.
Het heeft daarbij verder de voorkeur om het materiaal, gezien in het vlak van de ( rotatie en gezien vanuit een met het inslagvlak meebewegend standpunt, zoveel mogelijk loodrecht tegen het inslagvlak te laten inslaan. De hoek (β) waaronder het inslagvlak, ter plaatse waar de inslag plaatsvindt, in het vlak van de rotatie, moet worden opgesteld, 15 voldoet aan de vergelijking: r2cosa f rcosffl )2 ---1—> ij cos a _ f r, psina + Γ] β = arctan -ï-——-^- - Θ η sin a + p 20 waarin:
^ ( \ P
„ pcosa cosa r 2 9c Θ = arctan —- -p- p = r,<,1—t--cos α-sina ^psina + rj f η [ V ΓΓ 1 0 0 6 26 0 pcosa ] vcosa <p=arctan-{—-}· 1=- v. = Ωγ.
Ψ [psina+rj vtip vt.P iZri 30 β = die ingesloten hoek die dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie, en gezien vanuit een met dat eerste 35 inslagorgaan meebewegend standpunt, maakt met de lijn die loodrecht is - 20 - gericht op die radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan 5 vtip = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) α = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (dus tussen v en vüp) 10 r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal waar de inslag tegen dat inslagorgaan plaatsvindt f r, = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat Θ = ingesloten hoek tussen de radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet 15 gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn met daarop de plaats waar het nog niet gebotste materiaal inslaat tegen het inslagorgaan é p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan 20 Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan φ = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidingsorgaan), gezien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet ^ gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats 25 waai’ dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat eerste inslag orgaan treft, gezien vanuit stilstaande positie.
De werkelijke inslaghoek kan nu worden ingesteld door het meeroterend inslagvlak als geheel 5° tot 15° te kantelen in het vlak loodrecht op het rotatievlak.
30 Zoals is gezegd, wordt de spiraalvormige baan die het materiaal beschrijft door een aantal factoren beïnvloed, waaronder de diameter. De banen vallen daarom niet allemaal samen en treffen het inslagvlak gedeeltelijk naast elkaar over een bepaald gebied.
Voor het realiseren van inslagen onder een zoveel mogelijk gelijke (constante) hoek, moet het inslagvlak van het inslagorgaan daarom enkelvoudig- of dubbelgekromd worden 35 uitgevoerd. De kromming kan worden gericht vanuit de plaats die wordt gevormd door het 1006260 - 21 - punt waar de lijn die loodrecht is gericht op de plaats waar het materiaal het inslagvlak treft en de lijn vanuit de plaats waar het materiaal het geleidingsorgaan verlaat, elkaar loodrecht snijden. Vanuit deze plaats kan het inslagvlak worden gekromd volgens de cirkel of de bol met als straal de afstand tussen deze plaats en het middelpunt van het inslagvlak; of de 5 plaats op het inslagvlak waar de inslagen zich concentreren. Ook kan vanuit deze plaats de kromming een parabool of ellips beschrijven.
De functie van het geleidingsorgaan is, zoals reeds genoemd, het na elkaar “lanceren” van de deeltjes, of andersoortig materiaal, zodanig dat zij in een bepaalde baan worden weggeslingerd. Het botsmiddel (inslagorgaan) bevindt zich op een grotere radiale afstand 10 van de rotatiehartlijn als het eind van het geleidingsorgaan, van waaraf de deeltjes gelanceerd worden. Het botsmiddel (inslagorgaan) roteert evenwel in dezelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn als het geleidingsorgaan, hetgeen betekent dat de absolute snelheid in omtreksrichting van dat inslagvlak van dat botsmiddel (inslagorgaan) hoger is dan die overeenkomstige snelheid van het deeltje. Het verschil in 15 snelheid in de omtreksrichting, ofwel het verschil in transversale snelheden, tussen het deeltje en het botsmiddel (inslagorgaan), levert grofweg de impulsbelasting onder invloed 4 waarvan zich het breekproces voltrekt.
De precieze snelheid (V^p waarmee het materiaal het inslagvlak met behulp van het botsmiddel (inslagorgaan) treft, ofwel de feitelijke botssnelheid, is een functie van ener-20 zijds de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot het centrale toevoereind van het geleidingsorgaan, de overeenkomstige radiale afstand tot de plaats vanwaar het materiaal het geleidingsorgaan verlaat en de plaats waarop het materiaal het inslagvlak treft, en anderzijds van de hoeksnelheid van het geleidingsorgaan en van het inslagorgaan, en voldoet ( aan de vergelijking: 25 vinslag = r ® waarin: 30 r i2 λ cos<|> vcosa . p + nsina Θ = (--—1 vn cos a-- r = v-—*- (psma+rij frj r f p cos a ) f vcosa <p=arctanj—-1 1=- 35 [psina+rjj v,ip 1 0 0 6 26 0 - 22 - P= rnJ—T-cos2a-sinai ΠΤτ ~~ 2 v = or, v 1 Vr2 T~\Ti +2r1psina + p vtip *"1
1 J
5 vinttag = inslagsnelheid waarmee dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan x = radiale component van die inslagsnelheid rê = transversale component van die inslagsnelheid v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat 10 geleidingsorgaan v^ = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat ( geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) α = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat 15 (dus tussen v en vUp) r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal waar de * inslag tegen dat inslagorgaan plaatsvindt
Tj = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat 20 P = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan ( φ = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet 25 gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidings orgaan), gezien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat inslagorgaan treft, gezien vanuit stilstaande positie 30
Daarnaast heeft het deeltje nog een radiaal naar buiten gerichte snelheidscomponent ten opzichte van het botsmiddel (inslagorgaan), welke component ertoe bijdraagt dat de tijdens de inslag ontstane fragmenten geen interferentieproblemen opleveren.
Voor het doelmatig breken van steenachtig materiaal, moet het korrelmateriaal met 35 een snelheid, afhankelijk van de brosheid van het materiaal, van 50 tot 150 m/sec inslaan.
1006260 - 23 -
Voor het realiseren van een effectieve impulsbelasting heeft het de voorkeur om de radiale afstand tot de plaats waar het deeltje tegen het botsmiddel (inslagorgaan) botst, tenminste anderhalf, en bij voorkeur tweemaal zo groot te nemen dan de radiale afstand tot de plaats waar het deeltje het geleidingsorgaan verlaat.
5 In vergelijking met de bekende werkwijzen heeft de werkwijze van de uitvinding een aantal heel specifieke voordelen. Het belangrijkste voordeel is dat de beweging van het materiaal in het roterend systeem, die bij de bekende werkwijzen nagenoeg geheel chaotisch is, bij de werkwijze van de uitvinding nagenoeg geheel deterministisch verloopt. Daardoor wordt aanzienlijk bespaard op energie, treedt minder slijtage op en wordt een 10 beter breekprodukt gerealiseerd.
Bij de bekende werkwijzen wordt het materiaal in één stap versneld en daama, vanaf ' het afgifte-eind van de geleiding, naar buiten geslingerd tegen een stationair, of meerot erend, inslagvlak, tijdens welke inslag het materiaal breekt. Bij de werkwijze volgens de uitvinding vindt de versnelling plaats in twee stappen, te weten korte geleiding gevolgd 15 door eerste inslag tegen een meeroterend eerste inslagvlak. Het materiaal wordt vanaf het afgifte-eind met een zodanige snelheid in een spiraalvormige baan gebracht, dat dit materiaal het meeroterend inslagvlak bereikt zonder wezenlijk te worden beïnvloed door wrijvings-weerstanden. Een snelheid van ongeveer 10 m/sec is daarvoor normaal toereikend. Meer snelheid toevoegen vermindert de intensiteit van de inslag van het materiaal tegen het 20 inslagvlak, die immers vooral wordt bepaald door het verschil in transversale snelheid tussen het materiaal en het inslagvlak. Het geleidingsorgaan kan daarom met een relatief kort geleidingsvlak worden uitgevoerd, waardoor zowel de slijtage als het energieverbruik gedurende deze stap beperkt blijven. Daama wordt het materiaal naar buiten geslingerd • voor een tweede inslag tegen een stationair inslagvlak. Breuk vindt plaats gedurende zo- 25 wel de eerste als de tweede inslag; dus ook in twee stappen.
Of een materiaal in één stap of in twee stappen op een bepaalde snelheid wordt gebracht, heeft geen wezenlijke invloed op het energieverbruik.
Versnellen in één stap kan worden bereikt met een relatief lang geleidingsvlak, waarbij de slijtage zéér groot is, of met een verder van de rotatiehartlijn verwijderde slaglijst, 30 waarbij de versnelling plaatsvindt door volle inslag, hoekinslag, scheve inslag, geleiding of een combinatie van schuine inslag en geleiding. De slijtage is daarbij het kleinst bij een volle inslag en het grootst bij de combinatie van schuine inslag en geleiding. De totale slijtage die daarbij optreedt, is minder groot als bij een lang geleidingsvlak, maar aanzienlijk meer dan bij geleiding en volle inslag in een tweetmpsversnelling.
35 De verkleiningsintensiteit van een slag is het grootst bij een volle inslag, veel minder 1 006 26 o - 24 - bij een schuine inslag en nihil bij geleiding. De verkleiningsintensiteit gedurende de eentraps-versnelling, bij de bekende werkwijze, is daardoor beperkt en het verkleiningsproces vindt hoofdzakelijk plaats tijdens de inslag van het versnelde materiaal tegen het stationair in-slagorgaan waarbij de inslagen, zoals eerder is uiteengezet, met verschillende snelheden 5 onder uiteenlopende inslaghoeken plaatsvinden, waardoor de breukwaarschijnlijkheid relatief klein is. De verkleiningsintensiteit van de volle inslag tijdens de tweede trap van de versnelling is bij de werkwijze volgens de uitvinding daarentegen zeer groot, terwijl het materiaal daarna nog een aanzienlijke restsnelheid heeft, die wordt benut voor een direct navolgende tweede volle inslag. Deze restsnelheid is normaal zo groot dat de tweede in-10 slag met een nog grotere snelheid plaatsvindt dan de eerste inslag, waarbij het verschil toeneemt met een restitutiecoefficiënt van het materiaal. De tweede inslag kan plaatsvinden tegen een stationair inslagvlak, waarmee de verkleiningsgraad aanzienlijk wordt opgevoerd, of tegen een autogeenbed van eigen materiaal, waarmee een uitstekende en intensieve nabewerking van het materiaal wordt gerealiseerd, terwijl de slijtage beperkt wordt 15 De breukwaarschijnlijkheid van de werkwijze volgens de uitvinding is daardoor groot tot ruim tweemaal zo groot als die van de bekende werkwijzen.
é
De inslagen van het materiaal tegen de respectievelijke inslagvlakken vinden vrijwel ongestoord plaats, met nagenoeg constante snelheid, onder nagenoeg gelijke, en optimale, inslaghoek. Daardoor is de breukwaarschijnlijkheid groot, de kwaliteit van het breekpro-20 dukt regelmatig en constant en blijft de slijtage aan het inslagvlak tot een minimum beperkt.
Natuurlijk kunnen meerdere geleidingsorganen met bijbehorende inslagorganen rond de rotatiehartlijn worden opgesteld. Daardoor wordt de capaciteit verhoogd. Deze kunnen ( op dezelfde radiale afstanden worden gepositioneerd en regelmatig verdeeld rond de rotatie- 25 hartlijn worden opgesteld, maar ook op verschillende radiale afstanden.
Rond de rotatiehartlijn kunnen meerder geleidingsorganen met bijbehorende inslagorganen worden opgesteld. Omdat de synchroon verlopende stappen voor het versnellen en inslaan van het materiaal voor elk van de opstellingen in wezen individuele processen vormen, kunnen deze processen, door de positionering van het geleidingsorgaan en het 30 inslagorgaan per opstelling te wijzigen, worden gedifferentieerd. Een dergelijke gedifferentieerde opstelling maakt het mogelijk om de afzonderlijke breekprocessen weliswaar tegelijkertijd, maar met verschillende botssnelheden ofwel impulsbelasting te laten plaatsvinden. Daardoor worden met de verschillende opstellingen materialen van onderscheidende fijnheid geproduceerd, waardoor de korrelverdeling van het breekprodukt verre-35 gaand kan worden gestuurd. Dit kan worden bereikt door alleen de radiale afstanden tot de 1 0 0 6 26 0 - 25 - verschillende plaatsen waar de deeltjes het geleidingsorgaan verlaten onderling te variëren, ofwel, en dit heeft de voorkeur, het inslagorgaan op een andere plaats in de spiraalbeweging die het deeltje beschrijft, op te stellen.
Het is daarbij mogelijk om ook de hoeveelheid materiaal die naar de verschillende 5 geleidingsorganen wordt gevoerd, te variëren. Door de geleidingsorganen wordt het rotorblad als het ware in toevoersegmenten verdeeld. Normaal zijn de geleidingen op regelmatige afstanden en op dezelfde radiale afstanden tot de rotatiehartlijn opgesteld. Daarbij zijn de toevoersegmenten even groot en wordt het korrelmateriaal gelijkmatig verdeeld over de geleidingsorganen. Het is echter ook mogelijk om de grootte van de toevoersegmenten 10 verschillend te nemen. Een dergelijke onregelmatige segmentatie kan bijvoorbeeld worden bereikt door de centrale toevoereinden van de geleidingsorganen op verschillende ( radiale afstanden van de rotatiehartlijn in de spiraalvormige baan van het materiaal op te stellen. Door de met hun centrale toevoer op kleinere radiale afstand van de rotatiehartlijn opgestelde geleidingsorganen, wordt nu meer materiaal opgenomen door geleidingsseg-15 menten waarvan de centrale toevoer verder is verwijderd van de rotatiehartlijn. De hoeveelheid materiaal die vanaf de ontvangstschijf naar het geleidingsorgaan wordt geleid, kan worden gesegmenteerd door de voorgeleidingsorganen verschillend op te stellen. Een dergelijke segmentatie van het materiaal maakt het mogelijk om de hoeveelheden materiaal die fijn en grof worden gebroken verder te reguleren. Segmentatie is natuurlijk ook 20 mogelijk met behulp van de voorgeleidingsorganen.
De spiraalvormige baan die het materiaal beschrijft tussen het afgifte-eind en het inslagvlak wordt niet beïnvloed door de hoeksnelheid, waardoor het mogelijk is om met een bepaalde radiale opstelling van geleidingsorgaan en botsmiddel (inslagorgaan) de inslag-snelheid, met behulp van de hoeksnelheid, verregaand te variëren. Botssnelheden van min-25 der dan 25 m/sec tot meer dan 250 m/sec, en zelfs meer dan 1000 m/sec, zijn haalbaar.
De snelheid van het materiaal neemt, wanneer het langs het geleidingsvlak van het breekorgaan wordt versneld, progressief toe, en daarmee de slijtage. Het geleidingsvlak ontwikkelt onder invloed van die slijtage naar buiten een gebogen vorm en wel na achter, gezien in de rotatierichting. Het heeft daarom de voorkeur om de dikte van het gelei-30 dingselement van het geleidingsorgaan naar buiten progressief te laten toenemen.
De slijtage heeft direct tot gevolg dat de plaats, vanwaar het deeltje het geleidings-vermogen verlaat, geleidelijk naar achter wordt verlegd. Daardoor verplaatst zich geleidelijk de baan die het deeltje beschrijft en daarmee de plaats waar het deeltje het inslagvlak treft. Dit kan gedeeltelijk worden voorkomen door de kop van het geleidingsorgaan schuin 35 uit te voeren, en wel zodanig dat de radiale afstand tot de geleidingstip (progressief) toe- 1006260 - 26 - neemt naarmate het geleidingsvlak afslijt.
Zoals is gezegd, vindt langs het inslagvlak van het inslagorgaan vooral slijtage plaats door volle inslag; en secundaire slijtage door breukfragmenten wanneer tijdens de inslag breuk optreedt. Deze is weliswaar veel minder intensief dan glijdende slijtage en slijtage 5 door inslag onder een scheve hoek, maar er treedt, omdat de inslagen met relatief grote snelheden plaatsvinden, toch relatief grote slijtage op.
Daar komt nog bij dat de deeltjes, door de deterministische aard van de werkwijze, de neiging kunnen hebben om vrij geconcentreerd in te slaan. Deze neiging neemt toe naarmate het materiaal een meer regelmatige korrelafmeting heeft. Wanneer de inslagen tegen 10 het inslagvlak van het breekorgaan te geconcentreerd plaatsvinden, kan dit leiden tot een niet gelijkmatig slijtagepatroon langs dit vlak, waardoor het breekproces wezenlijk kan ( worden verstoord. Het kan daarom noodzakelijk zijn om maatregelen te nemen, die be werkstelligen dat de inslagen meer worden verspreid over het inslagvlak. Het is mogelijk om het inslagsegment, ter plaatse waar de inslagen van het materiaal zich concentreren, 15 dikker uit te voeren dan in het gebied daaromheen. Genoemde verlegging van de baan van het deeltje, die optreedt als gevolg van toenemende slijtage langs het geleidingsvlak van é het inslagorgaan, kan bewerkstelligen dat de slijtage langs het inslagvlak van het inslagorgaan zich meer regelmatig ontwikkelt. De snelheid waarin de baan wordt verlegd, kan daarbij nog worden bevorderd door de kop van het geleidingselement zodanig schuin of 20 gebogen uit te voeren, dat met toenemende slijtage van het geleidingsvlak de radiale afstand van de geleidingstip geleidelijk of progressief afneemt. Voorts maakt de werkwijze van de uitvinding het mogelijk om het slijtagegedrag langs het geleidingsvlak en het inslagvlak, door de dimensionering en de keuze van een slijtvast materiaal, zodanig op elkaar af .. te stemmen ofwel te integreren, dat de slijtage langs beide vlakken regelmatig, ofwel zo- 25 veel mogelijk synchroon, verloopt.
Het is overigens mogelijk om, door het oorspronkelijke inslagvlak naar achteren gebogen uit te voeren, ofwel volgens het natuurlijke slijtagevlak, de potentiaalbelasting langs het geleidingsvlak meer regelmatig te verdelen, zodat een meer gelijkmatige slijtage langs het geleidingsvlak plaatsvindt, en de vorm, onder invloed van de slijtage, niet, of althans 30 minder, wijzigt. Dit maakt het mogelijk om het geleidingssegment en het inslagsegment optimaal met elkaar te integreren.
Zoals eerder is aangegeven, is het van belang dat tijdens de inslagen van het materiaal tegen het inslagvlak zoveel mogelijk alleen inslagwrijving optreedt. De uitvinding voorziet daarom in de mogelijkheid dat het inslagvlak van het inslagorgaan zoveel mogelijk 35 dwars op de baan die de korrel beschrijft wordt opgesteld, en wel zodanig dat de korrel- 1006260 - 27 - stroom ter plaatse van de inslag een hoek maakt met het inslagvlak die ligt tussen 75° en 85°. Het inslagvlak kan daartoe enkelvoudig of tweevoudig, hol of bol, gekromd worden uitgevoerd.
De werkwijze van de uitvinding maakt het ook mogelijk om het inslagorgaan uit te 5 voeren in de vorm van een langwerpig inslagelement, ofwel inslagblok, dat met de kop, ofwel het inslagvlak, is gericht op de spiraalvormige baan die het deeltje beschrijft en naar achter een gebogen vorm heeft en waarvan de as is gekromd volgens de verlengde spiraalvormige baan die het deeltje zou beschrijven, wanneer de baan niet wordt onderbroken door een inslagvlak; waarbij het verloop van de kromming moet worden gecorrigeerd voor 10 de eventuele verlegging die deze baan ondergaat naarmate de tip van het geleidingsorgaan zich, onder invloed van slijtage, naar achter verplaatst. Het inslagvlak kan in langsrichting ^ vierkant, rechthoekig, maar ook gekromd of ovaal worden uitgevoerd, en enkelvoudig- of dubbelgekromd. Een dergelijke constructie, waarbij het inslagvlak zich, onder invloed van de optredende slijtage, geleidelijk naar achter verlegd, maakt het mogelijk om een relatief 15 zeer grote hoeveelheid materiaal met het inslagorgaan te bewerken, voordat deze moet worden vernieuwd. Naarmate het inslagvlak zich naar achter verplaatst kan de inslag-snelheid toenemen. Dit kan worden voorkomen door het geleidingsorgaan periodiek naar voren te verplaatsen; eenvoudiger is om de hoeksnelheid geleidelijk te verminderen, zodat de inslagsnelheid nagenoeg constant blijft.
20 Zoals is aangegeven, hebben verschillende deeltjes van het korrelmateriaal de nei ging om, nadat deze het geleidingsorgaan verlaten, een eigen baan te volgen die enigszins af kan wijken van de eerder besproken theoretische baan. Daardoor vindt een zekere mate van natuurlijke spreiding plaats van de inslagen langs het inslagoppervlak. Deze spreiding 1 neemt toe, naarmate het inslagoppervlak verder is verwijderd van de plaats waar de deel- 25 tjes het geleidingsorgaan verlaten. Voorts vindt de spreiding plaats in zowel het horizontale als het verticale vlak: de banen van de deeltjes beschrijven daardoor als geheel een soort van gekromde zich naar buiten licht verwijderende langwerpige kegel. In een dwarsdoorsnede van deze kegel kunnen de banen als geheel een cirkelvormig vlak beschrijven, maar ook ovaal of andersoortig zijn gevormd, waarbij de verdeling van de banen in de dwars-30 doorsnede veelal een concentratie te zien geven ergens in dit vlak. De uitvinding voorziet daarom in de mogelijkheid om de vorm van het inslagvlak van het inslagorgaan af te stemmen op het inslagpatroon van de deeltjes, en het inslagvlak vierkant of rechthoekig uit te voeren, eventueel rond, ovaal, elliptisch, of andersoortig, waardoor een regelmatiger slijtpatroon kan worden verkregen, terwijl tegelijkertijd wordt bespaard op materiaal en 35 gewicht. Dit laatste is van belang in verband met de balancering van het roterend systeem.
1006260 - 28 -
Voorts is het mogelijk om het inslagelement gelaagd, naast elkaar of concentrisch, uit te voeren; waarbij in het gebied waarde inslagen zich concentreren, meer slijtvast of brosser materiaal kan worden verwerkt dan in de gebieden daarbuiten. Het is ook mogelijk om, wanneer slijtage optreedt, alleen het middendeel van het inslagelement te verwisselen, 5 waarbij het nieuwe element minder dik is dan het oorspronkelijke element en is afgestemd op de slijtage aan het omringende element Daarbij moet rekening worden gehouden met een eventueel verloop van het slijtagepatroon, als gevolg van slijtage aan het geleidings-orgaan.
Het is ook mogelijk om een of meerdere openingen aan te brengen in het inslagvlak 10 die zich vullen met te breken materiaal, waardoor zich een effectief, gedeeltelijk autogeen, inslagvlak kan opbouwen waardoor minder slijtage optreedt.
' Daarbij kan rond het inslagvlak een opening worden gelaten, die zich vult met in slaand korrelmateriaal, en waardoor deeltjes worden opgevangen die sterk afwijken van de gemiddelde baan die de deeltjes beschrijven. De slijtage kan ook gelijkmatig worden ver-15 deeld door het inslagvlak draaibaar, om zijn eigen as, uit te voeren. De uitvinding voorziet daartoe in de mogelijkheid om het inslagorgaan te voorzien van een cilindrisch rotatie- « symmetrisch inslagvlak, waarbij de rotatie-as in zowel het horizontale als het verticale vlak of onder een hoek kan worden opgesteld. Deze constructie heeft als bijkomend voordeel dat de korrel tijdens de inslag als het ware wordt weggedraaid en er plaats ontstaat 20 voor de inslag van de volgende korrel. Het rotatie-symmetrisch vlak kan recht, hol of bol worden uitgevoerd. Het is ook mogelijk om het inslagorgaan uit te voeren in de vorm van een rotatiesymmetrische schijf, waarvan de as ligt in het verlengde van de spiraal vormige baan van het deeltje.
' - Een bijzonder voordeel van de werkwijze volgens de uitvinding is dat, nadat het 25 materiaal is ingeslagen tegen het inslagvlak, het (gebroken) materiaal tenminste de snelheid heeft van het breekorgaan; zoals gezegd kan, afhankelijk van de elasticiteit van het materiaal, die kan worden aangegeven met de restitutiecoëfficiënt, de terugslagsnelheid van het deeltje, of breukfragmenten van het deeltje, zelfs (veel) groter zijn dan de in-slagsnelheid. Deze resterende bewegingsenergie kan verder worden benut; bijvoorbeeld 30 door het materiaal vervolgens te laten inslaan tegen een buiten en/of onderlangs het rotorblad opgesteld stationair inslagorgaan. Onderzoek heeft aangetoond dat, wanneer het materiaal snel direct achterelkaar meervoudig inslaat, de breukwaarschijnlijkheid significant toeneemt. De werkwijze volgens de uitvinding maakt het mogelijk om een dergelijke meervoudige inslag op deterministische wijze te realiseren. Het is van belang dat deze secundaire 35 inslag voor de verschillende deeltjes uit het materiaal onder een zoveel mogelijk gelijke 1 0 0 6 26 0 - 29 - inslaghoek plaatsvindt. Dit kan worden gerealiseerd door het inslagvlak van het stationaire inslagorgaan uit te voeren in de vorm van het punt op de cirkelomtrek waarvan het materiaal in een rechte baan wordt geleid. Deze kan enkelvoudig zijn, in het vlak van de rotatie, of dubbelgekromd als opeenvolgende in elkaar overgaande cirkelevolventen. Zoals eerder 5 is aangegeven, kan het stationaire inslagorgaan worden uitgevoerd als een inslagsegment met een glad inslagvlak of in de vorm van een stationair bed van eigen materiaal. Omdat het materiaal bij de werkwijze van de uitvoering met een relatief grote wegvlieghoek van het meeroterend inslagvlak in een rechte baan wordt gebracht, vindt de inslag tegen het stationaire inslagvlak ook onder een niet al te vlakke hoek plaats. Dit maakt het mogelijk 10 om ook het stationaire bed van eigen materiaal uit te voeren in de vorm van een evolvente. De uitvinding voorziet daarom in de mogelijkheid dat de bodemplaat, waarop het autogene bed van eigen materiaal zich opbouwt, uit te voeren in de vorm van een evolvente.
Het is echter mogelijk om de resterende kinetische energie ook anderszins in te zetten; bijvoorbeeld om een materiaalstroom van (verkleind) materiaal in beweging te bren-15 gen, voor het classificeren van de breukfragmenten of het sorteren van materiaal.
Zoals is gezegd, is het mogelijk om het materiaal, nadat het inslaat tegen het eerste * inslagvlak, in een spiraalvormige baan naar een tweede meeroterend inslagvlak te leiden. Deze werkwijze heeft het voordeel dat het materiaal middels twee inslagen op snelheid wordt gebracht, waardoor, terwijl de slijtage wordt verdeeld over de twee inslagvlakken, 20 het materiaal op zeer grote snelheid kan worden gebracht. Voorts leiden, zoals eerder is uiteengezet, direct navolgende inslagen tot een sterke toename van de breuk-waarschijnlijkheid. De botssnelheid waarmee de deeltjes tijdens de achtereenvolgende inslagen wordt belast, kan worden geregeld met behulp van de positionering, ofwel de radia-* le afstanden tot de rotatiehartlijn, van het inslagvlak. Deze methode van meervoudige impuls- 25 belasting is bijzonder interessant voor het verwerken van materiaal dat is samengesteld uit componenten met sterk verschillende hardheden (brosheden), voor het bevrijden van mineralen uit ertsen en voor het verkleinen van materiaal tot zeer grote fijnheid.
Naast slijtage aan het geleidingsorgaan en het inslagorgaan, kan, door materiaal dat terugslaat nadat het is ingeslagen tegen de stationaire inslagvlakken die rond de rotor zijn 30 opgesteld, ook slijtage optreden aan het rotorblad; met name de rand van het rotorblad moeten daarom vaak van extra uitwisselbare slijtplaten en andere beschermingsconstructies worden voorzien. Deze slijtage draagt niet of nauwelijks bij aan het breekproces. De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om de slijtage die wordt veroorzaakt door terugslaand materiaal, sterk terug te dringen. De uitvinding voorziet daarvoor in de moge-35 lijkheid om, in geval van een horizontaal opgesteld rotorblad, de botsing tussen het deeltje 1006260 - 30 - en het inslagorgaan niet boven maar onder het rotorblad te laten plaatsvinden. Daarvoor moet het inslagorgaan onder tegen de rotor worden bevestigd, terwijl het geleidingsorgaan op een niveau onder dat van het rotorblad moeten worden opgesteld.
De werkwijze van de uitvinding wordt, zoals eerder is aangegeven, beïnvloed door de 5 luchtweerstand; deze invloed neemt progressief toe voor kleine tot zeer kleine korreldiameter.
Om kleinere tot zeer kleine korrels volgens de uitgevonden werkwijze te kunnen bewerken, voorziet de uitvinding in de mogelijkheid dat in de breekruimte, waarin de rotor is opgesteld, een vacuüm (semi-vacutim) heerst.
Om de deeltjes extra te kunnen versnellen, voorziet de uitvinding in de mogelijkheid 10 om het geleidingsorgaan uit te voeren als een buisconstructie. Door de zuigende werking, die in de buis ontstaat door de roterende beweging, wordt het materiaal extra versneld. Het is zelfs mogelijk om deze buis enigszins flexibel uit te voeren.
Bij toepassing van de werkwijze voor het breken van materiaal zijn de relatieve hardheden (brosheden) van het materiaal en van de respectievelijke inslagvlakken zodanig 15 gekozen, tenminste zo hard (bros) als dat van het inslaand materiaal, dat het materiaal breekt bij het botsen.
ê
De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om in een vlak onder of naast het eerste systeem nog een of meerdere systemen om dezelfde rotatiehartlijn te laten roteren.
Bij deze tweede variant volgens de werkwijze van de uitvinding kan aan een drietal 20 combinaties worden gedacht.
Een eerste combinatie van een of meer boven elkaar geplaatste systemen die in dezelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid om dezelfde in verticale richting opgestelde rotatiehartlijn roteren. Elk van de systemen, die centraal vanuit het midden met een deel . ' . van het materiaal wordt gevoed, is uitgerust met een gelijk aantal identieke, relatief korte, 25 meeroterende geleidingen die direct boven elkaar zijn geplaatst. Het materiaal wordt vanaf de afgifte-einden van de boven elkaar gelegen geleidingen, in parallelle spiraalvormige banen, naar het inslagvlak van één gezamenlijk meeroterend inslagorgaan geleid, en vandaar naar een tweede meeroterend inslagorgaan of een stilstaand inslagvlak verder geleid.
Een tweede combinatie met twee systemen die met dezelfde hoeksnelheid, om de-30 zelfde rotatiehartlijn in tegengestelde richting ten opzichte van elkaar roteren. De meer dan twee geleidingen en bijbehorende inslagorganen in elk systeem zijn identiek maar omgekeerd ten opzichte van elkaar opgesteld. De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om de meeroterende inslagorganen vrij, dus zonder tussenblad, vlak langs elkaar te laten roteren. Door de inslagvlakken van de inslagorganen naar elkaar te richten, wordt 35 bereikt dat de rechte banen van het gebotste materiaal elkaar kruisen midden tussen de 1 0 0 6 26 0 - 31 - vlakken van de beide roterende systemen en wel op een trefplaats radiaal buiten de plaats waar de inslagvlakken tijdens de rotatie direct tegenover elkaar liggen (elkaar kruisen). Op deze wijze kan een zéér grote impulsbelasting worden opgewekt met een relatief laag energieverbruik, terwijl de autogene samenstoot van de botspartners géén slijtage ople-5 vert. In wezen is daarbij sprake van een aantal van deze botsgebieden op plaatsen regelma tig verdeeld buiten rond de omtrekcirkel die de inslagorganen beschrijven in een vlak tussen de roterende vlakken van beide systemen. De vaste lokatie van deze botsgebieden maakt het mogelijk om radiaal buiten rond deze botsgebieden een soort halfronde of driehoekige inslagorganen op te stellen met een inslagvlak van eigen materiaal. Nadat de beide 10 stromen vol tegen elkaar zijn gebotst, slaan deze met de restsnelheid, die vooral wordt gevormd door de radiale snelheidscomponent van de materiaalstromen, in tegen het inslagvlak van eigen materiaal. Het is daarbij mogelijk om dwars op deze stromen, vanuit stilstaande positie, nog een derde stroom van korrelmateriaal in te voeren in elk van de botsgebieden en deze de materialen uit de eerste en tweede stromen te laten treffen wanneer deze 15 tegen elkaar botsen of nadat deze tegen elkaar gebotst zijn. Het materiaal uit de drie samen gebotste korrelstromen slaat daarna in tegen het omringend bed van eigen materiaal. De * werkwijze van de uitvinding maakt het aldus mogelijk om meerdere stromen van materiaal elkaar geconcentreerd en met grote snelheid te laten treffen.
Verder is een derde combinatie mogelijk, die gelijk is aan de tweede combinatie, 20 behalve dat de systemen met verschillende snelheden in tegengestelde richting roteren. Daardoor verplaatsen zich de plaatsen waar de materiaalstromen elkaar rond de omtrekcirkel treffen en is dus geen sprake van specifieke botsgebieden maar van een doorlopend ringvormig botsgebied buiten rond de omtrekcirkel die de inslagorganen beschrijven.
' Hieromheen kan een bed van eigen materiaal worden opgesteld en het is ook hier mogelijk 25 om een derde stroom van korrelmateriaal vanuit een stationaire positie in te brengen. Een dergelijke opstelling is natuurlijk ook mogelijk wanneer de beide systemen met gelijke tegengestelde snelheden roteren.
Bij het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding voor het breken van materiaal kan nog gedacht worden aan een derde variant, waarbij geen apart botsmiddel (inslag-30 orgaan) nodig is. Die variant betreft een werkwijze voor het breken van korrelvormig of deeltjesvormig materiaal, omvattende de stappen van: - het doseren van dat eerste gedeelte van dat materiaal aan een eerste centrale toevoer van een roterend eerste geleidingsorgaan; - het doseren van dat tweede gedeelte van dat materiaal aan een tweede centrale toe-35 voer van een roterend tweede geleidingsorgaan; 1 0 0626 0 - 32 - - het versnellen van dat gedoseerde eerste gedeelte van dat materiaal vanaf die eerste centrale toevoer van dat eerste geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat vanaf een eerste afgifte-eind op een eerste plaats op een eerste radiale afstand van die rotatiehartlijn, die groter is dan de over- 5 eenkomstige radiale afstand tot die eerste centrale toevoer, - het versnellen van dat gedoseerde tweede gedeelte van dat materiaal vanaf die tweede centrale toevoer van dat tweede geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat vanaf een tweede afgifte-eind op een tweede plaats op een tweede radiale afstand van die rotatiehartlijn, die groter is dan de 10 overeenkomstige radiale afstand tot die tweede centrale toevoer, welke tweede plaats zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de eerste plaats en zich < bevindt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de eerste plaats bevindt; - het, wanneer dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal loskomt van dat 15 afgifte-eind van dat eerste geleidingsorgaan, in een eerste spiraalvormige baan brengen van dat eerste gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal, gezien vanuit een met dat ê geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke eerste spiraalvormige baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; 20 - het, wanneer dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal loskomt van dat afgifte-eind van dat tweede geleidingsorgaan, in een tweede spiraalvormige baan brengen van dat tweede gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke tweede spiraalvormige baan, in het vlak 1 ,, van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar ach- 25 ter, gezien in de rotatierichting; - het autogeen treffen van dat nog niet gebotste èn zich langs een eerste en tweede spiraalvormige baan bewegende eerste en tweede gedeelte van dat materiaal op een autogene trefplaats die zich bevindt op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand van die tweede plaats, en zich bevindt achter, 30 gezien in de rotatierichting, de tweede plaats, waarbij de hoek tussen de radiale lijn waarop zich die eerste plaats bevindt en de radiale lijn waarop zich die autogene trefplaats bevindt, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste eerste deel van dat materiaal op de autogene trefplaats, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat nog niet gebotste tweede deel van dat materiaal.
35 De hoek tussen de radiale lijn waarop zich de eerste plaats bevindt en de radiale lijn 1006260 - 33 - waarop zich de plaats bevindt waar het eerste en tweede deel van het materiaal elkaar treffen, moet groter zijn dan de hoek (θ’) die de radiale lijnen maken waarop zich de eerste plaats bevindt en waarop zich de tweede plaats bevindt. Deze laatste hoek (θ') voldoet aan de vergelijking: e-axctan kpsina+rjJ f η waarin: 10 r = de radiale afstand tot de tweede plaats rt = de radiale afstand tot de eerste plaats i α = de ingesloten hoek, gezien vanuit stilstaand standpunt en gezien vanuit de rotatie hartlijn, tussen enerzijds de snelheid van de eerste plaats (tipsnelheid), die wordt berekend als het produkt van de hoeksnelheid (Ω) en de radiale afstand van de 15 rotatiehartlijn tot de eerste plaats (r^, en anderzijds de absolute snelheid van dat eerste gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van die eerste plaats f = het verhoudingsgetal, gezien vanuit stilstaand standpunt en gezien vanuit de rotatiehartlijn, van enerzijds de grootte van de snelheid van de eerste plaats op het 20 eerste geleidingsorgaan (tipsnelheid), en anderzijds de grootte van de component van de absolute snelheid van dat eerste deel van dat nog niet gebotste materiaal evenwijdig aan de tipsnelheid, die wordt berekend als het produkt van cos(a) en de grootte van de absolute snelheid van dat eerste deel van dat nog niet gebotste ( materiaal bij het verlaten van de eerste plaats op het eerste geleidingsorgaan 25 _ vcosa vlip p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet 30 gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan IP Γ . 1 P-rnif-t-cos a-sinot
IK
35 1 0 0 6 260 - 34 - met dien verstande dat een negatieve waarde voor de hoek (θ') een draairichting aangeeft, tegengesteld aan de draairichting van die eerste plaats en die tweede plaats.
De materiaalstroom wordt daarbij door het eerste en tweede geleidingsorgaan ge-5 splitst in twee deelstromen, die op verschillende plaatsen en met verschillende snelheden worden gelanceerd. Afhankelijk van de radiale afstand en de hoekafstand van deze “lanceer-plaatsen”, treffen beide deelstromen elkaar op een radiaal meer naar buiten gelegen punt in de ruimte, waardoor een zogenoemd “autogeen” breekproces tot stand komt, dat wil zeggen een breekproces waarbij de deeltjes zelf eikaars wederzijdse botsmiddel (inslagorgaan) IQ vormen. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid dat met de afzonderlijke deelstromen verschillende materialen worden meegevoerd.
. Een dergelijk autogeen breekproces kan nog verder worden doorgevoerd door het doen botsen van het materiaal met een autogeenbed van overeenkomstig materiaal nadat beide gedeelten van het materiaal op elkaar zijn gebotst, welk autogeenbed buiten rond de 15 rotor is opgesteld op een radiale afstand die groter is dan de radiale afstand waar de korrel-stromen elkaar treffen.
De werkwijze volgens de uitvinding is echter niet uitsluitend geschikt vo*or het breken van materiaal. Volgens een andere mogelijkheid kan het botsmiddel (inslagorgaan) een voorwerp vormen dat doelbewust wordt blootgesteld aan een reeks inslagen van materiaal, 20 bijvoorbeeld voor het aldus bewerken van het oppervlak van dat voorwerp. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan een bewerkingsproces dat analoog is aan (zand)stralen. Andere bewerkingsprocessen betreffen het aanbrengen van een laag van andersoortig materiaal op het oppervlak van een voorweip; eventueel met het doel dit voor te spannen. Ook kan het oppervlak worden bewerkt, bijvoorbeeld bij werken van lasnaden of het repareren 25 van microscheuren langs het oppervlak. Ook kan het oppervlak, of het voorweip, worden gevormd en zelfs vervormd.
Voor het bewerken van een voorweip op een dergelijke wijze, voorziet de uitvinding in de mogelijkheid dat dit voorwerp een rotatie-symmetrische beweging maakt en eventueel, tijdens de omdraaiende beweging, in hoogte verstelbaar is. Zoals is gezegd, voorziet 30 de uitvinding ook in de mogelijkheid om met deze werkwijze een verkleinde materiaalstroom in beweging te brengen; deze kan bijvoorbeeld worden ingezet voor zandstralen.
Voorts leent de werkwijze van de uitvinding zich bij uitstek voor het beproeven van de inslaghardheid (brosheid) van materialen, maar ook voor het beproeven van het oppervlak van een voorweip onder inslagbelasting. Daarbij kan worden gedacht aan het beproe-35 ven van constructiematerialen, bestemd voor vliegtuigen en voor turbinebladen. Als mate- 1096260 - 35 - rialen kunnen daarvoor worden ingezet korrelmateriaal, een mengsel van korrelvormig materiaal en een vloeistof, ofwel een slurrie, en een vloeistof. De vloeistofstroom behoeft daartoe op een slechts relatief lage snelheid te worden gebracht, zodat een verstuiven van de vloeistof wordt beperkt. Als vloeistof kan daarbij worden gedacht aan druppels of een 5 vloeistofstroom.
De werkwijze van de uitvinding voorziet tenslotte in de mogelijkheid dat het botsen van het materiaal plaatsvindt in een ruimte waarin zowel de temperatuur als de druk regelbaar is, zodat het proces kan plaatsvinden bij hoge en lage temperaturen en hoge en lage (semi-vacuüm) druk.
10
De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de volgende schematische tekeningen.
Figuur 1 toont een bovenaanzicht met een schematisch verloop van het materiaal 15 volgens de werkwijze van de uitvinding in een roterend systeem, waarbij de versnelling in drie stappen plaatsvindt.
Figuur 2 toont een bovenaanzicht met een schematisch verloop van het materiaal volgens een werkwijze van de uitvinding in een roterend systeem, waarbij de versnelling 20 in twee stappen plaatsvindt.
Figuur 3 toont een tweetal opstellingen op de ontvangstschijf van het voorgeleidings-orgaan.
25 Figuur 4 toont een zij-aanzicht van een opstelling van het systeem volgens figuur 2.
Figuur 5 toont een zij-aanzicht van een andere opstelling van het systeem volgens figuur 2.
30 Figuur 6 toont een zij-aanzicht van een inrichting volgens de werkwijze volgens figuur 2 uitgerust met stationaire inslagplaten.
Figuur 7 toont een bovenaanzicht volgens I-I van figuur 6.
| 1006260 i 35 Figuur 8 toont een ander zij-aanzicht van een inrichting de werkwijze volgens figuur - 36 - 2 uitgerust met een stationaire inslagring.
Figuur 9 toont een bovenaanzicht volgens II-II van figuur 8.
5 Figuur 10 toont een zij-aanzicht van een inrichting volgens de werkwijze volgens figuur 2, waarbij het geleidingsorgaan is uitgevoerd in de vorm van een roterende schijf.
Figuur 11 toont een bovenaanzicht volgens III-III van figuur 10.
10 Figuur 12 toont de beweging van het materiaal langs een rechte lijn, gezien vanuit een stilstaand standpunt.
Figuur 13 toont de spiraalbeweging van het materiaal, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meebewegend standpunt.
15
Figuur 14 toont een doorlopende spiraalbeweging van het materiaal, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meebewegend standpunt.
Figuur 15 toont de formulering voor de berekening van de spiraalbeweging van fi- 20 guur 14.
Figuur 16 toont de formulering voor de berekening van de snelheid van de inslag van het materiaal tegen het inslagvlak.
25 Figuur 17 toont de inslagsnelheid die het materiaal ontwikkelt langs de spiraal beweging.
Figuur 18 toont de formulering voor de berekening van de hoek waaronder het inslagvlak van het inslagorgaan moet worden opgesteld.
30
De symbolen die gebruikt zijn in de formules in de figuren 15,16 en 18 worden in de tekst verklaard.
Figuur 19 toont de parameters voor het ontwerp van een inrichting volgens de werk- 35 wijze van het systeem.
1006260 - 37 -
Figuur 20 toont een aanzicht in perspectief van een gedeelte van het systeem.
Figuur 21 toont een bovenaanzicht met schematisch bewegingsverloop.
5 Figuur 22 toont een doorsnede volgens IV-IV van figuur 21.
Figuur 23 toont een tweede bovenaanzicht van het bewegingsverloop.
Figuur 24 toont een dwarsdoorsnede van een tweede variatie van de werkwijze vol-10 gens een eerste combinatie.
Figuur 25 toont een bovenaanzicht volgens V-V van figuur 24.
Figuur 26 toont een geschematiseerde dwarsdoorsnede van een tweede variatie van 15 de werkwijze volgens een tweede combinatie.
Figuur 27 toont een geschematiseerde bovenaanzicht volgens VI-VI van figuur 26.
Figuur 28 toont een geschematiseerde dwarsdoorsnede van een tweede variatie van 20 de werkwijze volgens een derde combinatie.
Figuur 29 toont een geschematiseerde bovenaanzicht volgens VII-VII van figuur 28.
25 Figuur 30 toont de invloed die de korreldiameter heeft op de spiraalvormige baan die het materiaal beschrijft tussen geleidingsorgaan en inslagvlak.
Figuur 31 toont de verdeling van het materiaal in de spiraalvormige baan.
30 Figuu r 32 toont een principe van differen tiatie met de botsmiddelen op verschillende radiale afstanden.
Figuur 33 toont een principe van differentiatie in een uitvoeringsvorm.
35 Figuur 34 toont een zeefanalyse van korrelmateriaal, als functie van de inslagsnelheid, 1 0 0 626 0 - 38 - voor een niet gedifferentieerde opstelling van de botsmiddelen.
Figuur 35 toont een zeefanalyse van korrelmateriaal, verkregen met gelijke inslag-snelheid en met een gedifferentieerde opstelling van de botsmiddelen.
5
Figuur 36 toont een principe van segmentatie met gelijkmatige verdeling van het materiaal langs de geleidingsorganen.
Figuur 37 toont een principe van segmentatie met ongelijkmatige verdeling van het 10 materiaal langs de geleidingsorganen.
Figuur 38 toont het geleidingssegment met geleidingsvlak.
Figuur 39 toont het verloop van de slijtage van het geleidingsvlak van het geleidings-15 segment
Figuur 40 toont het verloop van de spiraalbeweging vanaf een eerste geleidings-orgaan.
20 Figuur 41 toont een verlegging van de spiraalbeweging als gevolg van de slijtage van een eerste geleidingsorgaan.
Figuur 42 toont het verloop van de spiraalvorm)ge baan voor een tweede geleidingsorgaan.
25
Figuur 43 toont het verloop van de spiraalvormige baan voor een derde geleidingsorgaan.
Figuur 44 toont het verloop van de slijtage van een vierde geleidingsorgaan.
30
Figuur 45 toont het principe van integratie.
Figuur 46 toont het verdere verloop van het principe van integratie.
35 Figuur 47 toont het verdere verloop van het principe van integratie.
1006260 - 39 -
Figuur 48 toont de opstelling van een inslagblok met de as die niet is gecorrigeerd voor de verlegging van de spiraalvomiige baan.
5 Figuur 49 toont de opstelling van een inslagblok met de as die is gecorrigeerd voor de verlegging van de spiraalvormige baan.
Figuur 50 toont een volledig geïntegreerd systeem van geleidingssegment en inslagblok.
10
Figuur 51 toont een volledig geïntegreerd, uit segmenten opgebouwd, systeem van geleidingssegment en inslagblok.
Figuur 52 toont een methode voor het beschrijven van de kromming van het roterend 15 inslagvlak.
Figuur 53 toont een inslagsegment dat is samengesteld uit meerdere materiaalsoorten.
Figuur 54 toont een inslagsegment dat is opgesteld in een doosconstructie.
20
Figuur 55 toont een rotatie-symmetrisch systeem in de vorm van een cilinder.
Figuur 56 toont een rotatie-symmetrisch systeem in de vorm van een platte cilinder.
25 Figuur 57 toont een rotatie-symmetrisch systeem in de vorm van een schijf.
Figuur 58 toont een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van een rotatie-symmetrisch systeem volgens figuur 55.
30 Figuur 59 toont een bovenaanzicht volgens VIII-VIII van figuur 58.
Figuur 60 toont een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van een rotatie-symmetrisch systeem volgens figuur 56.
1 0 0 626 0 35 Figuur 61 toont een bovenaanzicht volgens IX-IX van figuur 60.
- 40 -
Figuur 62 toont een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van een rotatie-sym-metrische systeem volgens Figuur 57.
5 Figuur 63 toont een bovenaanzicht volgens X-X van figuur 62.
Figuur 64 toont het principe van een variant van de werkwijze waarbij twee stromen van materiaal elkaar treffen.
10 Figuur 65 toont een schematisch bovenaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens figuur 64.
Figuur 66 toont een schematisch bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens figuur 64.
15
In figuur 1 is schematisch een systeem weergegeven met in het midden (1) een roterende ontvangstschijf (2) waaromheen, op steeds grotere radiale afstanden van de rotatie-hartlijn (3), in dezelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid om dezelfde rotatiehartlijn (3) een voorgeleidingsorgaan (4), een geleidingsorgaan (5) en een eerste (6) en een tweede 20 (7) inslagorgaan roteren. Het materiaal wordt in het midden (1) op de roterende ont vangstschijf (2) gedoseerd, vanwaar dat materiaal wordt verdeeld naar de centrale invoer (8) van een voorgeleidingsorgaan (4) waaimee het materiaal naar de centrale toevoer (9) van een geleidingsorgaan (5) wordt geleid, met welk geleidingsorgaan (5) het materiaal wordt versneld en vanaf het afgifte-eind (10) in een eerste spiraalvormige baan (11) ge-25 bracht, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (5) meeroterend standpunt, in een richting naar achter, gezien vanuit de rotatierichting (12), waarna het materiaal inslaat tegen het inslagvlak van een eerste inslagorgaan (6) waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn (14) waarop zich de plaats (10) bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan (5) verlaat en de radiale lijn (16) waarop zich de plaats (17) bevindt waar de 30 baan (11) van dat nog niet gebotste materiaal en de baan (19) van dat eerste inslagorgaan (6) elkaar snijden, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste materiaal, op de plaats (17) waar die banen (11)(19) elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat eerste inslagorgaan (6); waarna het materiaal, wanneer dat loskomt van dat eerste inslagorgaan (6) in een tweede spiraalvoimige baan (20) wordt gebracht en 35 inslaat tegen het tweede inslagorgaan (7), waarbij de hoek (θ') tussen de radiale lijn (14) 1006260 - 41 - waarop zich de plaats (10) bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidings-orgaan (5) verlaat en de radiale lijn (23) waarop zich de plaats (24) bevindt waar de baan (20) van dat eenmaal gebotste materiaal en de baan (26) van dat tweede (7) inslagorgaan elkaar snijden, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat eenmaal gebotste materiaal op 5 de plaats (24) waar die banen (20)(26) elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat tweede inslagorgaan (7); waarna het materiaal, nadat het loskomt van dat tweede inslagorgaan (7) in een rechte baan (27) wordt gebracht, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke rechte baan (27) naar voren is gericht, gezien vanuit de rotatie-richting (12), waarna het materiaal inslaat tegen een stationair inslagorgaan (28) dat is 10 uitgevoerd in de vorm van een inslagsegment of een bed van eigen materiaal.
Li figuur 2 is het systeem weergegeven waarbij het materiaal, dat op de ontvangst-schijf (31) is gedoseerd, direct naar het geleidingsorgaan (5) wordt gevoerd en vandaar in een spiraalvormige eerste baan (32) wordt gebracht, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (5) meebewegend standpunt, naar het inslagorgaan (33), vanwaar het materiaal in 15 een rechte baan (34) wordt gebracht, gezien van een stilstaand standpunt, waarna het materiaal inslaat tegen een stationair inslagorgaan (35) in de vorm van een inslagsegment of een bed van eigen materiaal.
Figuur 3 laat een tweetal mogelijke opstellingen zien van het voorgeleidingsorgaan (38). Met het voorgeleidingsorgaan (38) wordt het materiaal op een meer gelijkmatige 20 wijze naar de centrale toevoer (42) van het geleidingsorgaan (43) geleid.
De centrale invoer (39) van het voorgeleidingsorgaan (38) kan direct achter (41), gezien in de rotatierichting, de centrale toevoer (42) van het geleidingsorgaan (43) worden opgesteld. De centrale invoer (44) van het voorgeleidingsorgaan (18) kan ook voor (45), gezien in de rotatierichting, de centrale toevoer (42) van het geleidingsorgaan (40) worden 25 opgesteld. Daarmee wordt een meer gelijkmatige opvang van het materiaal, ter plaatse van de centrale toevoer (42) van het geleidingsorgaan (40), bewerkstelligd. Om slijtage te voorkomen kan met gedeelten van het geleidingsorgaan (45) dat voor, gezien in de rotatierichting, het geleidingsorgaan (40) is geplaatst, geleidelijk in hoogte toenemen. De kromming van het geleidingsvlak (46) van het voorgeleidingsorgaan (38)(18) volgt een natuur-30 lijke spiraalbeweging (47) van het materiaal, zodat de geleiding van het materiaal effectief, en met zo weinig mogelijke slijtage aan het geleidingsvlak (46) van het voorgeleidingsorgaan (38)(18) plaatsvindt.
In figuur 4 is voor het systeem uit figuur 2 een mogelijke opstelling weergegeven voor de ontvangstschijf (49), het geleidingsorgaan (50) en het eerste inslagorgaan (51), op 35 een rotorblad (52) dat om een centrale as (48) roteert, die verticaal is opgesteld. Het mate- 1 006260 - 42 - riaal wordt via een inlaat (54) die midden boven het rotorblad (52) is opgesteld op het centrale deel (49) van het rotorblad (52) gebracht en vandaar met behulp van een geleidings-orgaan (50) versneld en in een spiraalvormige baan gebracht naar een inslagorgaan (51) dat langs de rand van het rotorblad (52) is opgesteld, vanwaar het materiaal in een rechte 5 baan naar de stationaire inslagorganen (53) wordt geleid, die rond het rotorblad (52) zijn opgesteld.
In figuur 5 is voor een systeem uit figuur 2 een andere mogelijke opstelling weergegeven met de ontvangstschijf (15) en het geleidingsorgaan (55) op een eerste rotorblad (56) en het inslagorgaan (57) en onder een tweede rotorblad (58) dat direct boven het 10 eerste rotorblad (56) is gepositioneerd, waarbij beide rotorbladen (56)(58) om dezelfde centrale as (59) roteren, die verticaal is opgesteld. Deze oplossing heeft het voordeel dat het materiaal bij het doorlopen van de spiraalvormige baan tussen het geleidingsorgaan (55) en het inslagorgaan (57) niet wordt gehinderd dooreen bodem van het rotorblad (56), terwijl na de inslag tegen het inslagorgaan (57) het materiaal in zijn rechte baan niet ge-15 stoord wordt door het rotorblad (58) en de rand (60) van het rotorblad (58). Materiaal dat daarna vanaf het stationair inslagorgaan (61) terugkaatst, wordt evenmin gehinderd door de rand (60) van het rotorblad (58).
Figuur 6 en figuur 7 tonen een uitvoeringsvorm van een inrichting voor het breken van korrelvormig materiaal, waarbij het ontwerp is gebaseerd op de werkwijze van de 20 uitvinding. De rotor (62) bezit een viertal geleidingsorganen (63). De geleidingsorganen (63) zijn voorzien van geleidingselementen met een geleidingsvlak. Aan de rotor (62) zijn tevens een viertal armen (64) vastgezet, aan het eind waarvan zich een inslagorgaan bevindt in de vorm van een inslagsegment (65) met een inslagvlak (66) dat hol is gekromd. De rotor (62) is opgenomen in een trommel (67), waaraan de stationaire breekplaten (68) 25 zijn bevestigd.
Via een toevoeipijp (69) wordt het te breken materiaal centraal boven in de rotor (62) toegevoerd. Bij rotatie van de rotor (62) wordt het materiaal vanaf het midden (70) verdeeld over de geleidingsorganen (63). Het materiaal wordt vervolgens langs het geleidingsvlak van het geleidingsorgaan (63) versneld en naar buiten geslingerd. Vanuit een ten 30 opzichte van de rotor (62) vaste coördinatiestelsel beweegt het materiaal vervolgens via een spiraalvormige baan (71), gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meebewegend standpunt, naar het inslagvlak (66) van het inslagorgaan (65). Het inslagvlak (66) is hier dus, gezien in het horizontale vlak en vanuit meeroterende positie, dwars op de spiraalvormige baan (71) van het materiaal gericht. In het verticale vlak is het inslagvlak onder een 35 lichte naar beneden gerichte hoek opgesteld en wel zodanig dat het materiaal in het hori- 1006260 - 43 - zontale vlak loodrecht inslaat en in het verticale vlak onder een naar beneden gerichte hoek van 75° tot 85°; zodat het materiaal naar beneden terugkaatsen en daar worden opgevangen door stationaire inslagplaten (68) die onder en buiten langs de inslagorganen (65) tegen de buitenwand van de trommelconstructie (67) zijn bevestigd. Deze inslagplaten 5 (72) hebben de vorm van een evolvente en zijn zo uitgelegd en opgesteld dat de korrels en breukfragmenten hiertegen onder een zoveel mogelijk gelijke hoek, van 75° tot 85°, inslaan.
In figuur 8 en in figuur 9 is een uitvoeringsvorm weergegeven, die gelijk is aan die in figuur 6 en figuur 7, maar waar het materiaal vanaf het inslagorgaan (65) niet naar 10 stationaire platen (72), maai' in een stationair autogeenbed (73) wordt geleid dat zich vormt uit eigen materiaal in een gootconstructie (74) die buiten rond de inslagorganen (75) is opgesteld. Tegenover de gootconstructie (74) is onder langs de inslagorganen (65) nog een tweede, met de opening naar buiten gerichte gootconstructie (75) opgesteld, waarin zich ook een twee autogeenbed (76) kan opbouwen. Het materiaal verlaat de autogene breek-15 ruimte (77) door een ringvormige spalt (78) onderin tussen de beide gootconstructies (74)(75).
Figuur 10 en figuur 11 laten een uitvoeringsvorm zien die gelijk is aan die in figuur 6 en 7, maar waar het geleidingsorgaan (79) is uitgevoerd in de vorm van een rotatiesymmetrische schijf, die in tegengestelde richting roteert ten opzichte van de draai-20 richting van de rotor (62); maar als geheel met dezelfde hoeksnelheid in dezelfde richting en om dezelfde rotatiehartlijn (59) roteert als de rotor (62). De zelfroterende rand (80) van de geleidingsschijf (79) fungeert als geleidingsvlak. Een dergelijke oplossing is met de werkwijze van de uitvinding mogelijk omdat, zoals eerder is aangegeven, het materiaal met een relatief geringe snelheid, vanaf het afgifte-eind (81) van het geleidingsvlak (80), 25 in de spiraalvormige baan (71) kan worden gebracht. Met een dergelijke geleidingsschijf (79) wordt bereikt dat de slijtage langs het geleidingsvlak (80) beperkt blijft. Dit geleidingsvlak (80) kan worden voorzien van een slijtvaste laag, bijvoorbeeld in de vorm van kunststof of rubber.
In de figuren 12 en 13 zijn schematisch, voor weerstandsloze toestand de bewegin-30 gen van het materiaal weergegeven tussen de plaats (O') waar dit materiaal het radiale geleidingsorgaan (82) verlaat en de plaats (83) waar het materiaal tegen het inslagorgaan (84) inslaat, gezien vanuit respectievelijk een stilstaand standpunt (I) en een met het systeem meebewegend standpunt (II). In de realiteit is de beweging van het materiaal wel degelijk onderhevig aan onder andere wrijving met onderdelen van de rotor en luchtweer-35 stand. Hetzelfde geldt voor de zwaartekracht. Deze benvloeden de baan; overigens zonder 1006260 - 44 - dat de aard van de beweging wezenlijk verandert. De korrelgrootte en de korrelconfi-guratie spelen hierbij een belangrijke rol. In een navolgende beschouwing worden deze invloeden vooralsnog buiten beschouwing gelaten.
Wanneer het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat, wordt het naar buiten ge-5 slingerd. Gezien vanuit een stilstaand standpunt (I) beweegt het materiaal daarbij met een constante absolute snelheid (v) en langs een rechte baan (I), in een richting schuin naar voren, gezien vanuit de draairichting (85). Gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (82) meebewegend standpunt (II) buigt het materiaal af in een richting schuin naar achter, gezien vanuit de draairichting (85), en beschrijft een spiraalbeweging (II). De relatieve 10 snelheid (V), ofwel de snelheid gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (82) meebewegend standpunt neemt toe naarmate het materiaal zich verder verwijderd van de rotatie-hartlijn (O). De baan (II) die het materiaal beschrijft tussen het geleidingsorgaan (82) en inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) ligt als geheel in een vlak van een roterend systeem, welk vlak horizontaal, verticaal of onder een hoek kan zijn opgesteld.
15 Gezien vanuit een stilstaand standpunt (I) zijn er, wanneer het materiaal het geleidings orgaan (82) op een radiale afstand (r,) vanaf de rotatiehartlijn verlaat, een radiale (vr,) en een loodrecht op de radiale, ofwel transversale (vt,), snelheidscomponent actief. De transversale snelheid (vt,) die het materiaal heeft op het moment dat dit het geleidingsorgaan (82) verlaat, komt overeen met de tipsnelheid, ofwel de snelheid ter plaatse van het afvoer-20 eind (O’), van het geleidingsorgaan (82): tipsnelheid = Ω r,. Wanneer de radiale (vr,) en transversale (vt,) snelheidscomponenten gelijk zijn, verlaat het materiaal het geleidingsorgaan (82) onder een hoek (a) van 45°. In werkelijkheid kunnen de grootten van de snelheidscomponenten uiteenlopen, waardoor de bewegingsrichting wijzigt: de transversale snelheidscomponent (vt,) is normaal groter dan de radiale snelheidscomponent (vr,), maar
25 het omgekeerde kan ook het geval zijn. De wegvlieghoek (Ω,) kan daardoor groter en kleiner zijn dan 45°, maar is normaal kleiner dan 45°, ofwel tussen 30° en 40°. Omdat het rechte bewegingspad (I) niet is gericht vanuit de rotatiehartlijn (O), maar vanuit een plaats (O’) gelegen op een radiale afstand van de rotatiehartlijn (O), vindt, gezien vanuit van de rotatiehartlijn (O), naar buiten, op een radiale afstand groter dan de radiale afstand tot de 30 plaats (O’), ofwel het afgifte-eind (86) waar het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat, een verschuiving plaats tussen de radiale (vr2) en transversale (vt2) snelheidscomponenten, gezien vanuit een stilstaand standpunt, waarbij de grootte van de radiale component (vr,) toeneemt en die van de transversale component (vt,) afneemL
Gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (82) meebewegend standpunt (II) is de 35 situatie anders. Op het moment dat het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat, is dan 1096260 - 45 - alleen de radiale snelheidscomponent (V = vr,) actief en deze neemt, evenals voor stilstaande toestand (I) het geval is, toe, naarmate het materiaal zich verder verwijderd van de rotatiehartlijn (O) van de rotor (87). Het materiaal heeft, op het moment dat het het geleidingsorgaan (82) verlaat, geen transversale snelheid (Vt, = 0). Pas nadat het materiaal 5 zich verder verwijdert van de rotatiehartlijn (O) ontwikkelt zich een relatieve transversale snelheid (Vt), en deze kan, voor een bepaalde radiale afstand (r), worden berekend als het verschil tussen de absolute tipsnelheid (vtr = Ωγ,) op de plaats (86) waar het materiaal het geleidingsorgaan verlaat en de absolute tipsnelheid (Ωτ) op de specifieke radiale afstand (r) in de baan (II) van het materiaal, ofwel: 10
Vtr = vtr - Qr waarbij Ω de hoeksnelheid is van de rotor.
15 Dus: gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (82) meebewegend standpunt (II) neemt, naarmate het materiaal zich verder verwijdert van de rotatiehartlijn (O), de radiale component (Vr) sterk en de transversale component (Vt) zeer sterk toe. Het materiaal beschrijft daarom een spiraalvormige baan.
De relatieve snelheid (V) van het materiaal is, gezien vanuit een met het geleidings-20 orgaan (82) meebewegend standpunt (II) op een bepaalde radiale afstand (r2), te berekenen als de vectorsom van de radiale (Vr2) en relatieve transversale (Vt2) snelheidscomponenten ofwel: V2 = ^(Vr2)2+(Vt2)2 25 en neemt zeer sterk toe naarmate het materiaal zich verder verwijdert van de rotatie- hartlijn (O) van het rotorblad (87). De grootte van deze relatieve snelheid (Vr) is nu bepalend voor de grootte van de impulsbelasting van het materiaal op het moment dat dit botst tegen het inslagvlak (83).
Omdat, naarmate de radiale afstand tussen de plaats (O’) waar het materiaal het 30 geleidingsorgaan (82) verlaat en de plaats waar het materiaal het inslagvlak (83) treft toeneemt, de transversale snelheidscomponent (Vt) meer toeneemt dan de radiale snelheidscomponent (Vr), komt de bewegingsrichting van de relatieve snelheid (V), verderop in de spiraalvormige baan (II), steeds meer in het verlengde te liggen van de bewegingsrichting van het inslagorgaan (84), waardoor de inslagintensiteit toeneemt. De spiraal-35 beweging (II) die het materiaal beschrijft, verhindert echter dat beide relatieve bewegin- 1086260 ! j { - 46 - gen geheel in één lijn kunnen komen te liggen. Bovendien is de afstand (r-i^) tussen de plaats (O’) waar het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat en de plaats waar het botst tegen het inslagorgaan (84), ook om praktische redenen begrensd.
De grootste effectieve inslagintensiteit wordt bereikt door het inslagvlak (83) van het 5 inslagorgaan (84), gezien vanuit een met het inslagvlak (85) meeroterend standpunt, zodanig dwars op de bewegingsrichting (II) van het materiaal op te stellen, dat de inslag van het materiaal tegen het inslagvlak (83), gezien in het horizontale vlak en gezien vanuit een met het inslagvlak (83) meebewegend standpunt, zoveel mogelijk ondereen loodrechte inslag-hoek plaatsvindt. In het verticale vlak kan het inslagvlak (83) onder een lichte naar buiten 10 gerichte hoek worden opgesteld, zodat het materiaal tijdens de inslag wordt afgebogen en daardoor in een andere richting, naar buiten het rotatievlak, terugkaatst, zodat deze de inslag van het navolgend materiaal zo weinig mogelijk hindert. Natuurlijk kan het inslagvlak (83) ook licht naar buiten worden gericht, waarbij het de voorkeur heeft het inslagvlak (83), in het vlak van de rotatie, ook licht naar buiten of naar binnen worden gericht, 15 waarmee wordt bereikt dat het materiaal onder een enigszins andere hoek in de rechte baan wordt geleid.
Gezien vanuit een met het systeem meebewegend standpunt (II), beschrijft het materiaal, nadat het het geleidingsorgaan verlaat, een spiraalvormige baan (S). De exacte vorm van de spiraalvormige baan (S) is, voor een bepaalde situatie en voor wrijvingsloze toe-20 stand, in figuur 14 weergegeven. Omdat het bewegingspad niet is gericht vanuit de rotatie-hartlijn (O), maar vanuit een punt (O’) daarbuiten gelegen, beschrijft het materiaal geen Archimedesspiraal, zoals in Planiol, R. Distribution of energy in centrifugal crushers turning on no load. Proceedings 6th International Congress Mineral Processing, p. 35-44, Cannes 1963.
25
Broyage centrifuge sous vide - Silicates Industriels, p. 129-141, Janvier 1965 wordt aangegeven, maar is de spiraalbeweging (S) veel ingewikkelder.
De spiraalbeweging (S) die het materiaal volgens de werkwijze van de uitvinding beschrijft, kan, zoals is aangegeven in figuur 15, gezien vanuit meeroterende positie, wor-30 den aangegeven als het verband tussen de momentane hoek (Θ), de bijbehorende straal (r) en een factor f en voldoet aan de vergelijking: Λ pcosa | cosa Θ = arctan —-l-p- kpsina + riJ f η 35 De vergelijking toont aan dat de baan (S) die het materiaal beschrijft nadat het het al 1 0 0 6260 t - 47 - dan niet radiale geleidingsorgaan (82) verlaat, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (82) meebewegend standpunt (II), geheel wordt bepaald door de plaats, ofwel de radiale afstand (r), vanwaar het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat, door de wegvlieg-hoek (a) van het materiaal vanaf het geleidingsorgaan (82) en door de verhouding tussen 5 de transversale component van de absolute snelheid (V) bij het verlaten van het geleidingsorgaan (82) en de tipsnelheid van het afvoereind (Qr) van het geleidingsorgaan (82), ofwel de factor f. Heel belangrijk is dat de baan (S) niet wordt beïnvloed door de hoeksnelheid (Ω); dit vormt in wezen de basis voor de werkwijze van de uitvinding.
De snelheid waarmee het materiaal, met behulp van het inslagorgaan (84), het inslag-10 vlak (83) treft, neemt sterk toe, naarmate het verschil toeneemt tussen de radiale afstanden (r,) van de plaats (O') waar het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat en een plaats (r) verderop in de baan, ofwel (r - r,). Voorts wordt de botssnelheid bepaald door de hoeksnelheid (Ω).
Het verband tussen de radiale afstanden (rjj), de hoeksnelheid (Ω) en de snelheid 15 (v ) waarmee het materiaal het inslagorgaan (84) treft, voldoet, zoals is aangegeven in figuur 16, aan de vergelijking: Γ5 ïlï v inslag = V Γ +Γ Θ
Dit specifieke verband maakt het mogelijk om bij een gegeven plaats waar het mate-20 riaal het inslagorgaan (84) treft, nauwkeurig de hoeksnelheid (Ω) aan te geven die nodig is voor het realiseren van een bepaalde botssnelheid (vtell^). Omgekeerd kan, wanneer de hoeksnelheid (Ω) is gegeven, de plaats op de baan nauwkeurig worden aangegeven, waar het materiaal het inslagorgaan (84) treft met een bepaalde botssnelheid (vteh^). Figuur 17 laat, voor een bepaalde spiraalvormige baan (S1), de relatieve snelheid (v ) zien, ofwel 25 de snelheid waarmee het materiaal ter plaatse in de spiraalbeweging (S') inslaat tegen het inslagorgaan (82) aldaar, die het materiaal langs de baan (S') ontwikkelt. Daarbij is uitgegaan van een tipsnelheid (vüp), ofwel omtreksnelheid, ter plaatse vanwaar het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat, van 36 m/sec. De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om, met een relatief lage snelheid van het materiaal op het moment dat deze het 30 geleidingsorgaan (82) verlaat, ofwel de tipsnelheid (vüp) ter plaatse, een zeer grote botssnelheid (v^ ), en daarmee impulsbelasting van het materiaal, te realiseren.
Het heeft de voorkeur dat het materiaal het inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) loodrecht treft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit een met het inslagorgaan (82) meebewegend standpunt. Zoals is aangegeven in figuur 18, moet het inslagvlak (83) 35 daartoe, ter plaatse van de plaats (88) waai· de inslag tegen het inslagvlak (83) plaatsvindt, 1006260 - 48 - worden opgesteld onder een hoek (β) in het horizontale vlak, tussen de radiale lijn (89) met daarop de plaats (86) vanwaar het materiaal het geleidingsorgaan (82) verlaat en de lijn (90) die, vanuit de plaats (88) waar het materiaal het inslagvlak (83) treft, loodrecht is gericht op deze radiale lijn (89), voldoen aan de vergelijking: 5 r2cosa [ rcos<p ]2 ---1— rjcosa „ f r, psina + r, β = arctan--*-^- - Θ ^sinoH- p 10
De symbolen die in de vergelijkingen voor Θ, v en β zijn gebruikt worden later in de tekst verklaard.
De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om, zoals is aangegeven in fi-15 guur 19, de ontwerpparameters te optimaliseren, te weten de radiale afstanden tot het beginpunt (91), ofwel de centrale toevoer, en het eindpunt (86), ofwel het afgifte-eind, van het geleidingsvlak (92) van het geleidingsorgaan (82), de vorm van het geleidingsorgaan (82), de vorm van het geleidingsvlak (92) en de dimensionering van het geleidingselement (93), de radiale afstand (r,) tot het botsmiddel (84) en de hoek (Θ) die de radiale lijn (r,) tot 20 het eindpunt (86) van het geleidingsvlak (92) en de radiale lijn (r) tot het inslagpunt (88)(M) op het inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) maakt, de radiale afstand tot het inslagvlak (r), de hoek (δ)(β) waaronder het inslagvlak (83) wordt opgesteld, de vorm van het inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) en de dimensionering van het inslagorgaan (84). Deze parameters worden tezamen met het toerental (Ω) en de keuze van het aantal, de 25 positionering en de opstelling van de evolvente stationaire inslagplaten (94), zodanig gekozen dat het beoogde breekresultaten, ofwel verkleiningsgraad, korrelverdeling en capaciteit, worden gerealiseerd met een zo eenvoudig en goedkoop mogelijke brekerconstructie en zo weinig mogelijk kosten voor energie en slijtage.
De vergelijkingen voor de berekening van Θ, v en β als geheel maken het moge-30 lijk het systeem optimaal te dimensioneren, zodanig dat de indirecte en directe kosten voor de bewerking, ofwel de kostprijs van de breker en de kosten verbonden aan energie en ί slijtage als geheel, zo laag mogelijk kunnen worden gehouden.
Tegelijkertijd is verzekerd dat het materiaal het botsmiddel op een grofweg gelijke, vooraf bepaalde, vastgelegde, geregelde en storingsvrije ofwel nagenoeg deterministische 35 wijze treft, waardoor een breekprodukt van hoge en constante kwaliteit wordt gereali- 1006260 - 49 - seerd.
Het materiaal dat, na de inslag tegen het inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) nog een aanzienlijke snelheid bezit, kan nu verder worden geleid naar het inslagvlak (95) van een stationair inslagorgaan (94) dat buiten rond of langs de cilindervormige ruimte is 5 geplaatst, die wordt beschreven door het roterend inslagorgaan (84).
In figuur 20 is schematisch de beweging van het materiaal weergegeven tussen het roterend inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) en het stationair inslagvlak (95) van het stationair inslagorgaan (94). De snelheid die het materiaal heeft, wanneer deze het inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) terugslaat, is tenminste gelijk aan de absolute transver-10 sale snelheid (vt2) van het inslagorgaan (84); en is dus aanzienlijk groter dan de oorspronkelijke transversale snelheid (vt,) van het materiaal. De inslag tegen het stationaire inslagvlak (95) vindt daarom met een relatief grote snelheid plaats, ofwel met een snelheid die tenminste gelijk, maai' veelal groter, is dan de snelheid waarmee het materiaal eerst het inslagorgaan (84) treft. Bovendien vinden de inslagen tegen de respectievelijke inslag-15 vlakken (83 -»95) snel achter elkaar plaats onder een optimale inslaghoek. Proeven hebben aangetoond dat de breukwaarschijnlijkheid sterk toeneemt bij snel opeenvolgende inslagen en wanneer deze plaatsvinden onder een optimale hoek.
Afhankelijk van de positie van de beide inslagvlakken (83)(95) moet het materiaal daarbij een kleinere (a2) of grotere (¾) afstand afleggen. In figuur 21 zijn de materiaalbewe-20 gingen, ofwel trajectories (99), weergegeven. De trajectories (99) die het materiaal beschrijven, vormen tezamen als het ware een trajectorievlak (101). In figuur 22 is het trajectorievlak (101) in horizontale doorsnede weergegeven. Daarbij kan onderscheid wor den gemaakt naar een boventrajectorievlak (97), een ondertrajectorievlak (96) en een trajectoriekeerpunt (K), waarvan de straal gelijk is aan die van de ingeschreven cirkel (98) 25 die de trajectories (99) beschrijven. Binnen deze ingeschreven cirkel (98) oftewel trajectoriekeerpunt (K) vinden geen inslagen plaats. Voorts is van belang, zoals is aangegeven in figuur 23, dat het materiaal uit het boventrajectorievlak (97) eerst naar het ondertrajectorievlak (96) wordt geleid, voordat dit inslaat tegen het inslagvlak (95) van het stationaire inslagorgaan (94). Het is daarbij noodzakelijk om het materiaal over de rand 30 (98) van het stationaire inslagorgaan (94) te leiden. Ter plaatse waar het trajectorievlak (101) deze bovenrand (98) snijdt, kunnen de rechte banen (a), ofwel trajectories (99), van het materiaal worden gestoord. Het materiaal met de korte trajectories (a,) slaat boven in tegen het stationaire inslagvlak (84) op een eerste radiale afstand van de rotatiehartlijn (100), en het materiaal met de lange trajectories (a2) onderin tegen het stationaire inslag-35 vlak (84) op een tweede radiale afstand die groter is dan de eerste radiale afstand. Daarmee 1096260 - 50 - kan rekening worden gehouden bij het ontwerp van het stationaire inslagorgaan (84), dat daarvoor met een schuine bovenrand (98) kan worden uitgevoerd.
De uitvinding maakt het mogelijk om met een relatief korte geleidingsorganen (82) en dientengevolge laag energieverbruik en, daarmee samenhangend, beperkte slijtage, re-5 latief grote en snel opeenvolgende inslagen te realiseren, tegen eerst het inslagoppervlak (83) van het inslagorgaan (84) en vervolgens tegen het inslagvlak (95) van een stationair inslagorgaan (94). Dit wordt in wezen bereikt door het materiaal ongestoord in een spiraalvormige baan (II), gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (82) meebewegend standpunt, door een als het ware bewegende meeroterende, breekruimte (13) te leiden, in welke 10 breekruimte (13) de beweging van het inslagvlak (83) van het inslagorgaan (84) zodanig is gesynchroniseerd met de spiraalbeweging (II) van het materiaal, dat het materiaal tegen dit inslagvlak (83) inslaat, zonder dat deze de randen van het inslagorgaan (84) raakt, hetgeen een ongestoord deterministisch verloop van de materiaalbeweging en de eerste inslag mogelijk maakt. Wanneer het materiaal na de inslag uit de bewegende, roterende, 15 ruimte (13) wordt geleid, vormen de randen (98) van het stationaire inslagplaten (94) een storingsinvloed. Door de inslagvlakken zoveel mogelijk naar buiten door te trekken, kan het aantal stationaire inslagvlakken (95) sterk worden verminderd, en daarmee de genoemde storingsinvloed.
Zoals eerder is aangegeven, gelden de gegeven bewegingsvergelijkingen voor geïde-20 ali seerde weerstandsloze toestand. In werkelijkheid moet bij het vaststellen van de spiraal vormige baan (II) die het materiaal beschrijft tussen het geleidingsorgaan (82) en het bots-middel (94), gezien vanuit een met het systeem meerderend standpunt (II), rekening worden gehouden met de invloeden van onder meer de wrijving van het materiaal met gedeelten van het systeem, de luchtweerstand, een eventuele eigen rotatie van het materiaal en de 25 zwaartekracht. Hoewel, onder invloed van deze factoren normaal de aard van de beweging (1)(11) niet wezenlijk verandert - het materiaal heeft een relatief grote snelheid en de afstand (al -> a,) die het materiaal aflegt tussen het geleidingsorgaan (82) en het botsmiddel (94) is relatief kort - moet er toch rekening mee worden gehouden dat een zekere spreiding optreedt in de banen (II) die het materiaal beschrijft tussen de plaats waar deze het gelei-30 dingsorgaan (82) verlaat en het botsmiddel (94). Een bijkomend voordeel is dat het materiaal in zijn spiraalbeweging (II) niet noemenswaardig wordt beïnvloed door luchtbewegingen omdat de lucht direct rond de ontvangstschijf als het ware meeroteert met het geleidingsorgaan en de botsmiddelen (94), waardoor een soort meedraaiende vliegende schotel van lucht ontstaat.
35 Het is mogelijk, volgens een tweede variant van de werkwijze van de uitvinding, om ! I 1006260 - 51 - twee of meerdere identieke systemen om dezelfde rotatiehartlijn (100) te laten roteren.
In de figuren 24 en 25 is een eerste combinatie van deze variatie weergegeven, waarbij de systemen om dezelfde verticaal opgestelde rotatiehartlijn (100), met dezelfde snelheid en in dezelfde richting (103) roteren. Een eerste deel (104) van het materiaal wordt 5 vanaf de eerste ontvangstschijf (108) via een eerste geleidingsorgaan (106) naar het inslag- orgaan (107) geleid, terwijl het tweede deel (105) van het materiaal vanaf een tweede daaronder gelegen ontvangstschijf (109) via een tweede geleidingsorgaan (110), dat direct onder het eerste geleidingsorgaan (106) is geplaatst, naar hetzelfde inslagorgaan (107) wordt geleid. Het inslagvlak (111) van het inslagorgaan (107) is daarvoor naar beneden 10 doorgetrokken, zodat beide korrelstromen (104)(105) hetzelfde inslagvlak (111) treffen. Deze opstelling heeft het voordeel dat de capaciteit sterk wordt opgevoerd, terwijl de inslagen van het materiaal tegen het inslagvlak (111) van het inslagorgaan (107) meer worden gespreid.
Beide korrelstromen (104)(105) worden vanaf het inslagvlak (111) naar een statio-15 nair inslagorgaan geleid, dat kan worden uitgevoerd als een stationair inslagsegment (112) of als een gootconstructie (113) waarin zich een autogeenbed (114) van eigen materiaal opbouwt. Voorlangs het bed van autogeen materiaal (114) kan nog een derde deel (115) van het materiaal worden geleid, dat wordt getroffen door materiaal uit de eerste (104) en de tweede (105) korrelstroom, waarna de drie korrelstromen (104)(105)(115) tegen het 20 autogeen bed van eigen materiaal (114) inslaan.
In de figuren 25 en 27 is een tweede combinatie van deze tweede variatie weergegeven, waarbij de systemen (117)(118) ten opzichte van elkaar zijn omgekeerd, en daardoor eikaars spiegelbeeld vormen, en om dezelfde rotatiehartlijn (100) met dezelfde hoeksnelheid in tegengestelde richting roteren. Ook hier wordt een eerste deel van het materiaal (119) 25 vanaf een eerste ontvangstschijf (120) met een eerste geleidingsorgaan (116) naar een eerste inslagorgaan (121) geleid, en een tweede deel (122) van het materiaal vanaf een tweede ontvangstschijf (123) middels een tweede geleidingsorgaan (124) naai- een tweede inslagorgaan (125) geleid. De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om de inslagvlakken van de inslagorganen (121)(125) schuin naar elkaar te richten en wel zoda-30 nig dat de banen van het materiaal uit het eerste (126) en het tweede (127) systeem, nadat deze loskomen van respectievelijk het eerste (121) en het tweede (125) inslagorgaan, elkaar snijden of kruisen op een plaats (128) radiaal buiten de plaats (129) waar het eerste (121) en het tweede (125) inslagvlak elkaar kruisen. Daar vormen zich geconcentreerde botsgebieden (Πο), waarbij het aantal botsgebieden (T3Ö) overeenkomt met het totaal 35 van het aantal inslagorganen (121)(125) in het eerste (117) en het tweede (118) systeem.
1006260 - 52 -
Omdat de radiale snelheid van de materialen, op het moment dat deze elkaar in de bots-gebieden (130) treffen, nagenoeg gelijk is, botsen de materiaalstromen met volle snelheid tegen op elkaar, De impulsbelasting van de botspartners (126)(127) is daardoor extreem groot, terwijl, omdat het proces autogeen is, geen slijtage optreedt. Omdat de botsgebieden 5 (Ï3Ö) °P vaste locaties radiaal buiten rond de inslagorganen (121)(125) zijn gesitueerd, is het mogelijk om radiaal buiten de botsgebieden (130) halfronde opvangplaatsen (131) op te stellen, waarin zich halfronde inslagvlakken (132) van eigen materiaal opbouwen, waartegen het materiaal vervolgens, met vooral de resterende radiale snelheidscomponent, inslaat. Ook dit proces verloopt autogeen, dus zonder noemenswaardige slijtage en heeft een 10 relatief grote intensiteit. Het is daarbij mogelijk om van bovenaf, vanuit een stationaire voeding, een derde deel (133) van het materiaal in het botsgebied (130) te brengen. Dit materiaal wordt dan met grote intensiteit door de materiaalstromen uit de eerste (126) en de tweede (127) systemen belast. Het treffen van de derde stroom (133) met de eerste (126) en de tweede (127) stroom kan daarbij gelijktijdig plaatsvinden of nadat de eerste 15 (126) en de tweede (127) stroom tegen elkaar zijn gebotst. De drie stromen (126)(127)(133) slaan daarna gezamenlijk in tegen het bed van eigen materiaal (132). Op deze wijze wordt een zeer effectief botsproces gerealiseerd, waarbij met relatief weinig energie en beperkte slijtage een zeer grote impulsbelasting wordt opgewekt die regelmatig over het eerste (126), het tweede (127) en het derde deel (133) van het materiaal wordt verdeeld.
20 In de figuren 28 en 29 is een derde combinatie van de tweede variatie weergegeven die gelijk is aan de tweede combinatie (Figuur 28 en 29), maar waarbij de hoeksnelheden van het eerste (135) en het tweede (136) systeem tegengesteld maar niet gelijk zijn. Daardoor concentreren zich de botsgebieden (137) zich niet radiaal buiten rond de inslagorganen (138)(139) maar is sprake van een continue verschuiving, in een gebied radiaal 25 buiten rond de inslagorganen (138)(139), van de plaats (140) waar het eerste (141) en het tweede (142) gedeelte van het materiaal elkaar treffen. Het bed van eigen materiaal (143) moet daarom radiaal buiten rond de plaatsen (140) waar de eerste (141) en tweede (142) materiaalstromen elkaar treffen, worden opgesteld. Deze derde combinatie is minder effectief als de tweede combinatie, maar eenvoudiger te construeren. Ook hier kan rondom 30 in verticale richting, een derde deel (144) van het materiaal in het botsgebied (Γ37) worden geleid.
In geval van korrelvormig materiaal spelen de korreldiameter en de korrelconfiguratie, zoals is aangegeven in figuur 30, een belangrijke rol; niet alleen voor wat betreft de luchtweerstand, die sterk toeneemt naarmate de diameter van het deeltje afneemt, maar ook 35 omdat een grof deeltje (146) langer door het geleidingsorgaan (147) wordt vastgehouden, 1896260 - 53 - en daarom meer wordt versneld, dan een fijn deeltje (148). De banen die grove (149) en fijne (150) delen beschrijven, kunnen daardoor een afwijking (154) te zien geven. De zwaartekracht is er verder de oorzaak van dat, in geval de beweging in een horizontaal vlak plaatsvindt, de banen als geheel, naar buiten een zekere, maar normaal uiterst geringe, 5 kromming naar beneden te zien geven en als geheel een parabolide vormen.
Een en ander is er de oorzaak van dat de deeltjes uit de korrelstroom langs het inslag-vlak, zoals gezegd, een zekere spreiding te zien geven; welke spreiding toeneemt verderop in de baan. Deze spreiding kan worden aangegeven met een inslagpatroon (151). De verschillende banen vormen tezamen, zoals is aangegeven in figuur 31, als het ware een 10 gekromde, zich naar buiten verwijderende lange smalle kegel (152). De vorm van de dwarsdoorsnede van de kegel (151) kan daarbij uiteenlopen van rond tot ovaal of andersvormig. In het algemeen is sprake van een concentratie van inslagen in een deel van dit vlak.
Het inslagpatroon (151) is van grote invloed op het slijtagegedrag en daarmee van groot belang voor het optimaal ontwerpen van het inslagsegment (153). Het inslagpatroon 15 (151) kan theoretisch goed worden benaderd met behulp van computersimulatie, maar moet met praktische waarnemingen worden geverifieerd en geconigeerd. Inzicht in het inslagpatroon (151) maakt het mogelijk om een slijtvast inslagsegment te ontwerpen, dat een relatief lange levensduur heeft.
De werkwijze van de uitvinding maakt het verder mogelijk om een aantal principes 20 door te voeren, die het mogelijk maken om het proces verder te optimaliseren, te weten de principes van differentiatie, segmentatie en integratie.
Omdat de inslagen van het materiaal tegen de verschillende botsmiddelen in wezen individuele processen vormen, is het daarbij mogelijk om het materiaal in deze afzonderlijke processen verschillend te belasten. Figuur 32 toont het principe van differentiatie, 25 waarmee dergelijke verschillende belastingen kunnen worden gerealiseerd. Dit is een uitvoeringsvorm, waarvan in figuur 33 een voorbeeld is weergegeven, waarbij de inslag-organen (155)(156) op verschillende radiale afstanden (r’/r") zijn geplaatst, waardoor de inslagen tegen de inslagorganen (155)(156) met verschillende snelheden plaatsvinden. Dit wordt bereikt door de inslagorganen (155)(156), in de spiraalvormige baan (157)(158) die 30 de korrel beschrijft, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (159) meebewegend stand punt, nadat deze het geleidingsorgaan (159) verlaat, meer naar voren, gezien in de draairichting (160), ofwel kortere radiale afstand (r'), of meer naar achter gezien in de draairichting, ofwel op grotere radiale afstand (r"), op te stellen. Daardoor functioneren als het ware meerdere bleekprocessen, met verschillende intensiteiten, gelijktijdig naast elkaar. 35 De deeltjes worden door het inslagorgaan (155) dat op korte radiale afstand (r’) staat 1096260 - 54 - opgesteld met een lagere botssnelheid getroffen dan het inslagorgaan (156) dat op grotere radiale afstand (r") is opgesteld. Daardoor ontstaan breekprodukten met verschillende korrel-verdelingen, die overigens weer direct met elkaar worden vermengd. Het principe van differentiatie maakt het daardoor mogelijk om de korrelverdeling verregaand te reguleren.
5 In figuur 34 is de korrelverdeling weergegeven, voor verschillende botssnelheden, die wordt verkregen met een breker waarbij de botsmiddelen niet gedifferentieerd zijn opgesteld en gelijkmatig functioneert. Hier is de cumulatieve hoeveelheid (162) materiaal weergegeven kleiner dan de aangegeven diameter (163). De korrelverdeling van het breek-goed is weergegeven door curve (164). Met toenemende botssnelheid verschuift de kor-10 relverdeling in een richting (102) van een grof (165) naar het fijne (166) gebied en blijft normaal continu verlopen, van grof (165) naar fijn (166). De korrelverdeling is hier in wezen alleen te beïnvloeden met de hoeksnelheid. De korrelverdeling kan hier, door de snelheid te veranderen, in wezen alleen worden verlegd (102). Het is niet mogelijk om de verdeling als zodanig verder te beïnvloeden.
15 In figuur 35 is de korrelverdeling weergegeven, voor een bepaalde botssnelheid, die is verkregen met een breker met gedifferentieerde opstelling van de inslagorganen. De korrelverdeling van het breek goed is weergegeven met de curve (164). Hier zijn verder de zeefanalysen weergegeven van een relatief grof eerste breekprodukt (167), dat is geproduceerd met het inslagorgaan op korte radiale afstand (r’) en dientengevolge een relatief lage 20 botssnelheid, en de zeefanalyse van een relatief fijn tweede breekprodukt (168), dat is geproduceerd met het inslagorgaan op grote radiale afstand (r") en dientengevolge een relatief grote botssnelheid, althans een botssnelheid groter dan de botssnelheid waarmee het eerste breekprodukt is geproduceerd. Daardoor ontstaan als het ware tegelijkertijd twee verschillende breekprodukten, een fijn (168) en een grof (167), die overigens direct wor-25 den vermengd. De combinatie van het fijne (168) en het grove (167) produkt levert hier een breekprodukt op met een korrelverdeling (169), die met een gelijkmatig functionerende breker niet direct kan worden geproduceerd. Het is in wezen mogelijk om op deze wijze “alle mogelijke” korrelverdelingen, waaronder discontinue korrelverdelingen (169), waarvan hier een voorbeeld is gegeven, te realiseren. Door de radiale afstanden (r'/r") 30 waarop de inslagorganen zijn opgesteld instelbaar te maken, kan op deze wijze de korrelverdeling (169) aldus verregaand worden gereguleerd.
Het principe van differentiatie kan verder worden doorgevoerd met behulp van het principe van segmentatie.
Het materiaal wordt, wanneer het op de roterende ontvangstschijf (170) wordt gedo-35 seerd, naar buiten geleid, gezien vanuit de rotatiehartlijn (100), in een spiraalbeweging 1 0 Θ 6 26 0 - 55 - (171), gezien vanuit een met de ontvangstschijf (170) meeroterend standpunt, welke spiraalbeweging (171) is gericht naar achter, gezien in de rotatierichting. Omdat de spiraalbeweging (171) wordt onderbroken door de geleidingsorganen (172), ontstaan, zoals is aangegeven in figuur 36, als het ware toevoersegmenten (173) van zich in een spiraal vormige baan 5 (171) naar buiten bewegend materiaal, dat wordt opgevangen door de centrale toevoer (174) van de geleidingsorganen (172) en vandaar versneld en naar buiten geslingerd. Zoals is aangegeven wordt, in geval de beginpunten (174) van de geleidingsorganen (172) regelmatig rond het middendeel (175) van de rotor zijn gesitueerd, ook het korrelmateriaal vanaf het middendeel (175) van het rotorblad regelmatig over de verschillende toevoer-10 segmenten (173) tussen de geleidingsorganen (172) verdeeld.
Door, zoals is aangegeven in figuur 37, de radiale afstanden van de rotatiehartlijn (100) tot de centrale toevoer (176)(177) van de geleidingsorganen (178)(179) te variëren, wordt bewerkstelligd dat de toevoersegmenten (Ï8ÖXT8Ï),van waaruit de korrels naar het geleidingsorgaan (178)(179) worden gevoerd, verschillende oppervlakken bestrijken, waar-15 door de verschillende geleidingsorganen (178)(179) met onderscheidende hoeveelheden materiaal worden gevoed. Door de geleidingsorganen (178) die met de centrale invoer (176) op grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn (100) zijn opgesteld, wordt minder materiaal opgenomen als door de geleidingsorganen (179) die met de centrale invoer (177) op kortere radiale afstand van de rotatiehartlijn (100) zijn opgesteld. Dit maakt het moge-20 lijk om de inslagorganen, die op verschillende radiale afstanden zijn opgesteld, met verschillende hoeveelheden materiaal te voeden, waardoor de hoeveelheden grof en fijn breek-produkt die worden geproduceerd met gedifferentieerde opstelling van de inslagorganen verder kunnen worden gereguleerd; en daarmee de korrelverdeling.
In figuur 38 en figuur 39 is een geleidingsorgaan (183) weergegeven met een 25 geleidingssegment (184). De slijtage langs het geleidingsvlak (185) van het geleidingsseg-ment (184) neemt toe met de radiale afstand (r) tot de rotatiehartlijn (100), ofwel naar buiten. Het geleidingsvlak (185) wordt daardoor, naarmate zich de slijtage langs het geleidingsvlak (185) ontwikkelt, geleidelijk meer naar achter, gezien in de rotatierichting (186), gekromd (188). Door het inslagsegment (184) ter plaatse van de centrale invoer 30 (189) minder dik dan aan het afgifte-eind (190) uit te voeren, wordt bereikt dat uiteindelijk het geleidingssegment (184) in zijn geheel verslijt (191).
Met toenemende slijtage verlegt zich de plaats (190) waarvan het materiaal de geleiding (185) verlaat, ofwel afgifte-eind (190), en wel naar achter (192), gezien in de rotatierichting (186). Daardoor verlegt zich de baan (197) die het deeltje beschrijft tussen het 35 geleidingsorgaan (183) en het inslagorgaan (184) ook naar achter (192), gezien in de rotatie- 1 006 26 0 - 56 - richting (186).
Een verlegging (202) van de plaats (185) waar het deeltje, onder invloed van slijtage, het inslagvlak (186) van het inslagorgaan (184) raakt, kan, zoals is aangegeven in figuur 40 en figuur 41, gedeeltelijk worden voorkomen door het geleidingssegment (187) aan 5 het afgifte-eind (188) niet recht uit te voeren, gezien in het horizontale vlak, maar met een naar achter, gezien in de rotatierichting (189), toenemende lengte (190).
Door daarentegen het inslagelement (194), zoals is aangegeven in figuur 42 en figuur 43, aan het afgifte-einde (191) naar achter, gezien in de draairichting (189), in de lengte (195) te laten afnemen, wordt bereikt dat de verlegging (196) van de baan (197—>198), 10 met toenemende slijtage (199) van het geleidingselement (193), wordt bevorderd. Dit heeft veelal de voorkeur, omdat daarmee wordt bereikt, dat de inslagen van het deeltje tegen het inslagvlak (186) van het inslagorgaan (184) beter en sneller worden verspreid, waardoor een meer regelmatig slijtagepatroon kan worden gerealiseerd.
Dit proces kan, zoals is aangegeven in figuur 44, nog worden bevorderd door het 15 uiteinde (200) van het geleidingssegment (203) naar achter progressief te krommen.
Het principe van integratie heeft betrekking op de slijtage. Zoals eerder is aangegeven, is dit bij de werkwijze van de uitvinding een essentieel aspect, omdat het deterministisch proces er de oorzaak van kan zijn dat de inslagen van de deeltjes tegen de inslag-organen heel geconcentreerd kunnen plaatsvinden. Dit kan leiden tot een zodanig onregel-20 matig slijtagepatroon van het inslagvlak van het inslagorgaan, dat het bleekproces wordt verstoord. Het is daarom van belang om maatregelen door te voeren waarmee een spreiding van de inslagen over het inslagvlak wordt bevorderd. Zoals eerder is aangegeven, vertonen de banen van verschillende deeltjes, bijvoorbeeld met verschillende diameters, reeds een zekere spreiding. Maar ook met behulp van het geleidingsorgaan en het inslag-25 orgaan is het mogelijk om de spreiding van de inslagen te vergroten; tegelijkertijd kan het inslagsegment van het inslagorgaan zo worden gedimensioneerd en geconstrueerd dat het een meer geconcentreerd inslagpatroon kan verwerken.
Met het principe van integratie wordt het verloop van de slijtage (206)(208), die, zoals is aangegeven in figuur 45,46 en 47, tegelijkeitijd plaatsvindt langs zowel het gelei-30 dingsoppervlak (205) van het geleidingssegment (207) als langs het inslagvlak (204) van het inslagsegment (209), zo veel mogelijk op elkaar afgestemd; en wel zodanig dat de slijtage (206)(208) van beide elementen (207)(209) als het ware synchroon verloopt, zodat beide elementen (207)(209) nagenoeg gelijktijdig zijn versleten en kunnen worden vervangen.
35 In figuur 48 is een verdere uitvoering van het inslagsegment aangegeven en wel in de 1096260 - 57 - vorm van een langwerpig gekromd inslagblok (210) waarbij een kopeind (211), dat als inslagzijde fungeert, dwars is gericht op de spiraalvormige baan (212) die het materiaal beschrijft, gezien vanuit een met het geleidingsorgaan (213) meeroterend standpunt.
De kromming (289) van het inslagblok (210) volgt daarbij het verloop van de spiraal-5 vormige baan (212), die het materiaal zou beschrijven wanneer het niet wordt gehinderd door het inslagvlak (211); zodanig dat het inslagvlak (211) dwars gericht blijft op de baan (212) die het materiaal beschrijft wanneer het inslagvlak (211) zich, onder invloed van slijtage van het inslagelement (210), naar achter verplaatst.
Het is daarbij, zoals is aangegeven in figuur 49, noodzakelijk dat de kromming (214) 10 van het inslagblok (215) wordt gecorrigeerd ofwel geïntegreerd, wanneer de spiraalvormige baan (212) die het materiaal beschrijft wordt verlegd (285) als gevolg van de slijtage langs het geleidingsvlak (287) van het geleidingsorgaan (213).
Bij deze constructievorm moet er rekening mee worden gehouden dat het inslagvlak (286) zich, naarmate de slijtage toeneemt, meer naar achter (287) verlegt in de baan (285) 15 van de korrel en dientengevolge de botssnelheid toeneemt. Dit kan worden gecorrigeerd door het inslagvlak (287) periodiek naar voren te verplaatsen. Eenvoudiger is het om de hoeksnelheid geleidelijk te verminderen, waarmee tegelijkertijd energie wordt bespaard. Met een dergelijk element kan een relatief zeer grote hoeveelheid materiaal worden bewerkt.
20 Het is echter ook mogelijk, en dit heeft de voorkeur, om de vorm en de positionering van het geleidingsvlak (216) van het geleidingssegment (217) zo uit te voeren, in langs-richting naar achter gebogen, gezien in de rotatierichting (218) en gezien in het vlak van de rotatie, dat de potentiaalbelasting langs het geleidingsvlak (216) meer regelmatig wordt verdeeld, en wel zodanig dat de potentiaalbelasting vanaf het toevoereind (219) tot het 25 afvoereind (220) van het geleidingsorgaan (217) nagenoeg constant is, zodat een nagenoeg gelijkmatige slijtage langs het geleidingsvlak (216) plaatsvindt, en de vorm, ofwel de kromming, zich onder invloed van de slijtage niet noemenswaardig wijzigt, maar zich, in het geheel, naar achter, gezien in de rotatierichting (218), verlegt Zoals is aangegeven in figuur 50, kan de constructie van het inslagblok (288) hiermee worden geïntegreerd, waarbij 30 het mogelijk is om dit inslagbloksegment uit te voeren in de vorm van een gekromd inslagblok (288) met de as (221) gekromd volgens de cirkelomtrek (222), waarlangs het inslag-orgaan roteert. Bij een dergelijke constructie moeten de radiale afstanden van de rota-tiehartlijn (100) tot respectievelijk de plaats (220) vanwaar het materiaal het geleidingsvlak (216) verlaat en de plaats (222) tot de as (221) van het inslagblok (288), tezamen met 35 de keuze van de materialen waaruit het geleidingssegment (217) en het inslagblok (288) 1006260 - 58 - worden geconstrueerd, nauwkeurig op elkaar moet worden af gestemd.
Het is daarbij mogelijk om, zoals is aangegeven in figuur 51, het geleidingssegment (217) uit te voeren in de vorm van achter elkaar geplaatste parallelle segmenten (224) en ook het inslagblok (288) op deze wijze (223) uit te voeren, hetgeen het mogelijk maakt 5 om, in geval van onregelmatige slijtage, langs de verschillende bladen dit te herstellen. Hetzelfde geldt voor het geleidingssegment (224).
Voor het realiseren van een regelmatig slijtagepatroon is het van belang dat de inslagen van de verschillende deeltjes tegen het inslagvlak van het inslagorgaan onder een zoveel mogelijk gelijke hoek plaatsvinden; dit is ook van belang voor het realiseren van 10 een breekprodukt met constante kwaliteit en geringe spreiding in de korrelverdeling. Het inslagvlak van het inslagorgaan kan daarvoor hol, enkelvoudig of dubbel gekromd, worden uitgevoerd. Door de kromming (225), zoals is aangegeven in Figuur 52, uit te voeren volgens een straal (r^^ ), gericht vanuit de plaats (226) waar de lijn (227) met daarop de plaats (228) waar het materiaal het geleidingsorgaan (232) verlaat en de lijn (230) met 15 daarop de plaats (229) waar het materiaal het geleidingsorgaan treft, loodrecht op elkaar staan, welke straal (r^l;ig) een lengte heeft gelijk aan de radiale lijn (230) tussen deze plaats (226) en de plaats (229) waai* het materiaal het inslagvlak treft Deze kromming benadert de afdraaikromme van de spiraalbewegingen (231), gericht vanuit het afgiftepunt (228) van het geleidingsorgaan (232), redelijk. Voor enkelvoudige kromming kan, met de plaats 20 (226) als middelpunt, het inslagvlak volgens de cirkel met straal (r^) worden gekromd.
Voor dubbele kromming kan, met de plaats (226) als middelpunt, het inslagvlak volgens de bol met straal (r ) worden gekromd.
Zoals eerder is aangegeven, kan verder de vorm van het inslagvlak en de constructie van het inslagsegment zo veel mogelijk worden afgestemd op het specifieke inslagpatroon 25 van de deeltjes uit de korrelstroom.
Het inslagelement (233) kan daarvoor, zoals is aangegeven in figuur 53, samengesteld worden geconstrueerd, ofwel uitgevoerd in de vorm van in elkaar passende met segmenten (234) van verschillende hardheden (brosheden); zodanig dat de slijtage langs het inslagvlak (235) zoveel mogelijk gelijkmatig plaatsvindt. De constructie (233) moethier-30 bij nauwkeurig worden afgestemd op het inslagpatroon, waarbij het hardere meer brosse materiaal wordt ingezet waar de inslagen zich concentreren (235).
Het inslagelement (237) kan, zoals is aangegeven in figuur 54, ook in een doosconstructie (238) worden geplaatst, waarbij zich tussen de rand (239) van het inslagsegment (240) en de rand (241) van de doosconstructie (238) eigen materiaal (240) vastzet, waar-35 mee wordt voorkomen dat materiaal, dat in de spiraalvormige baan afbuigt, langs het 440 626 0 « - 59 - inslagelement (237) naai' buiten schiet.
Zoals is aangegeven in figuur 55 en figuur 56, kan het inslagelement van het inslag-orgaan rotatie symmetrisch, draaiend om een horizontale (242) of verticale (243) as, worden uitgevoerd. Daarbij wordt het materiaal tijdens de inslag als het ware weggedraaid, 5 waardoor ruimte vrijkomt voor de inslag van het navolgend materiaal. De slijtage wordt daarbij regelmatig langs het inslagvlak (244)(245) verdeeld.
Zoals is aangegeven in figuur 57, kan het inslagvlak ook worden uitgevoerd als een rotatie-symmetrische schijf (246), met het vlak van de schijf (247) als inslagvlak.
Figuur 58 en figuur 59 geven een opstelling, volgens figuur 6 en 7, waarbij het 10 inslagorgaan (250) is uitgevoerd als een draaiend, rotatie-symmetrisch, inslagorgaan dat is opgenomen in een cassette (251). Deze cassette (251) is bevestigd aan de arm (64). Het roteerbare inslagorgaan (250) omvat een rol (250) met een uitwendig gekromd oppervlak. Deze rol (250) is door middel van lagers (253) draaibaar opgenomen op een as (254), waarvan de beide uiteinden zijn opgenomen in de cassette (251).
15 Het van de geleidingen (63) afkomstig materiaal botst tegen het oppervlak van de rollen (250). Aangezien de middellijn van de rollen (254) zich iets onder of boven de baan van het weggeslingerde, te breken materiaal bevindt, worden de rollen (250) daarbij in draaiing gebracht. Daardoor wordt een afleiding van het gebroken materiaal naar beneden verkregen, terwijl tevens het gehele oppervlak van elke rol (250) in omtreksrichting ge-20 lijkmatig belast wordt.
Figuur 60 en figuur 61 geven een uitvoeringsvorm met rotor (62), geleidingen (63) en armen (64) waaraan rolvormige rotatie-symmetrische inslagorganen (255) met verticale draaias (256) zijn bevestigd. Ook hierbij geldt dat het van de geleidingen (63) afkomstig te breken materiaal, de rollen (255) in draaiing kan brengen. Daardoor wordt het 25 materiaal afgeleid, bijvoorbeeld in de richting van de breekplaten (72). Tevens wordt het gehele oppervlak (257) van de rollen (255) gelijkmatig belast.
Figuur 62 en figuur 63 geven een uitvoeringsvorm met rotor (62), geleidingen (63) en armen (64), waaraan schijfvormige inslagorganen (260) met horizontale draai-as (261) zijn bevestigd. Ook hiermee wordt het gehele oppervlak (262) van de schijven (260) regel-30 matig belast.
Hierbij is tevens een geleidingsgoot (264) aangegeven, die geplaatst is tussen het afgifte-eind (259) van het geleidingsorgaan (63) en het inslagvlak (262) van het inslagorgaan (260). Met een dergelijke geleiding (264) wordt voorkomen dat materiaal kan afbuigen en inslaat tegen de rand van het inslagorgaan (260) of daarlangs schiet.
35 De figuren 64 en 65 laten een derde variant zien van de werkwijze volgens de uitvin- 1006260 - 60 - ding waarbij het botsmiddel niet wordt gevormd door een inslagorgaan maar door een tweede deel van het materiaal. Daarbij wordt, vanaf het rotorblad (270), op twee verschillende radiale afstanden (γ,'/γ,"), materiaal naar buiten geslingerd, en wel zodanig dat de korrelstromen (171)(172), die een verschillende snelheid hebben, elkaar kruisen, waarbij 5 de deeltjes elkaar treffen. De eerste korrelstroom (271) wordt versneld langs een eerste geleidingsvlak (273) en de tweede korrelstroom (272) langs een tweede geleidingsvlak (274), waarbij het afvoereind (275) van het tweede geleidingsvlak (274) op een radiale afstand ligt buiten die van het eerste afvoereind (276), terwijl het afvoereind (275) van het tweede geleidingsvlak (274), gezien vanuit roterende positie, achter dat van het eerste 10 afvoereind (276) is gelegen. De hoek (θ') die de beide radialen (277)(278) maken, is zodanig gekozen, dat de eerste korrelstroom (271) het afvoereind (275) van de tweede geleidings-orgaan (274) buiten langs passeert, zodanig dat beide korrelstromen (271)(272) elkaar treffen op een plaats (277), op een grote radiale afstand 0Y'), en in bewegingsrichting (284) gezien, achter het afvoereind (275) van het tweede geleidingsvlak (274).
15 Het materiaal wordt na de botsing van de twee korrelstromen (277) in een daarachter gelegen autogeenring (279), ofwel een met de opening naar binnen gerichte gootconstructie, opgevangen waar zich een autogeenbed vormt van materiaal.
In figuur 66 is een opstelling van de geleidingsorganen (280)(281) weergegeven, met verschillende lengten, waarbij de korte geleidingsorganen (280) zijn uitgevoerd met 20 een recht geleidingsvlak (282) en de lange geleidingsorganen (281) tangentieel zijn opgesteld en zijn uitgerust in de vorm van een kamerschoep (283).
Verklaring van de symbolen die in de formules in de figuren 15, 16 en 18 zijn gebruikt:
I I
25 Θ = ingesloten hoek tussen de radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn met daarop de plaats waar het nog niet gebotste materiaal inslaat tegen het inslagorgaan vinslag = inslagsnelheid waannee dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan 30 β = die ingesloten hoek die dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie, en gezien vanuit een met dat eerste inslagorgaan meebewegend standpunt, maakt met de lijn die loodrecht is gericht op die radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan 35 verlaat 1096260 - 60a - r = radiale component van die inslagsnelheid rÓ = transversale component van die inslagsnelheid v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan 5 vüp = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) α = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (dus tussen v en v^) r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal waar de inslag 10 tegen dat inslagorgaan plaatsvindt
Tj = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat 15 nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan <p = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidingsorgaan), gezien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet gebotste materiaal dat 20 geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat inslagorgaan treft, gezien vanuit stil staande positie 25 30 35 1 0 0 6 26 0

Claims (245)

1. Werkwijze voor het doen botsen van een materiaal in een roterend systeem, omvattende de stappen van: 5. het doseren van dat materiaal aan een centrale toevoer van een roterend geleidings- orgaan; - het versnellen van dat gedoseerde materiaal vanaf die centrale toevoer van dat geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde materiaal dat geleidingsorgaan verlaat vanaf een afgifte-eind op een plaats op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan 10 de radiale afstand tot die centrale toevoer; - het, wanneer dat versnelde materiaal loskomt van dat afgifte-eind van dat geleidingsorgaan, in een spiraalvormige eerste baan brengen van dat versnelde materiaal, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige eerste baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatie- 15 hartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, met behulp van een bewegend botsmiddel, dat in zijn geheel ligt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, voor de eerste maal treffen van dat zich langs die spiraalvormige eerste baan bewegende en nog niet gebotste materiaal, welk treffen 20 plaatsvindt op een plaats achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en 25 de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat botsmiddel elkaar snijden, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste materiaal, op de plaats waar die banen elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat botsmiddel.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij dat botsmiddel wordt gevormd door een inslagorgaan met een inslagvlak dat in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat geleidingsorgaan.
3. Werkwijze volgens conclusies 1 en 2, waarbij dat inslagvlak van dat inslagorgaan 35 dwars is gericht op die spiraalvormige baan die dat nog niet gebotste materiaal beschrijft, UO 62 60 -62- bezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt, nadat dat materiaal dat geleidingsorgaan verlaat.
4. Werkwijze voor het doen botsen van een materiaal in een roterend systeem, omvat- 5 tende de stappen van: - het doseren van een eerste gedeelte van dat materiaal aan een eerste centrale toevoer van een eerste roterend geleidingsorgaan; - het doseren van een tweede gedeelte van dat materiaal aan een tweede centrale toevoer van een tweede geleidingsorgaan dat in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid 10 en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat eerste geleidingsorgaan; - het versnellen van dat gedoseerde eerste gedeelte van dat materiaal vanaf die eerste centrale toevoer van dat eerste geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat vanaf een eerste afgifte-eind op een plaats op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige 15 radiale afstand tot de eerste centrale toevoer; - het versnellen van dat gedoseerde tweede gedeelte van dat materiaal vanaf die tweede centrale toevoer van dat tweede geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat vanaf een tweede afgifte-eind op een plaats op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkom- 20 stige radiale afstand tot die tweede centrale toevoer; - het, wanneer dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal loskomt van dat eerste afgifte-eind van dat eerste geleidingsorgaan, in een spiraalvormige eerste baan brengen van dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal, gezien vanuit een met dat eerste geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige baan, in het vlak van de 25 rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, wanneer dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal loskomt van dat tweede afgifte-eind van dat tweede geleidingsorgaan, in een spiraalvormige tweede baan brengen van dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal, gezien vanuit een met dat tweede 30 geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, met behulp van een inslagorgaan, dat in zijn geheel ligt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat eerste en tweede 35 gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal dat eerste en tweede geleidingsorgaan verlaat, 1 0 0 6 2 60 -63- treffen van dat zich in die spiraal vormige eerste baan en in die spiraalvormige tweede baan bewegende en nog niet gebotste eerste en tweede gedeelte van dat materiaal, welk treffen plaatsvindt op een plaats achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste eerste en tweede gedeelte van dat materiaal dat 5 eerste en tweede geleidingsorgaan verlaten en op een grotere radiale afstand van de rotatie-hartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste eerste en tweede gedeelte van dat materiaal dat eerste en tweede geleidingsorgaan verlaten, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waarop dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats be-10 vindt waar de baan van dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden, en de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waarop dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal de baan van dat inslagorgaan snijdt, 15 zodanig zijn gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste eerste en tweede gedeelte van dat materiaal, op de plaats waar die banen elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de » aankomst aldaar van dat inslagvlak.
5. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het inslagorgaan wordt 20 gevormd door een voorwerp.
6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, omvattende de stap: - het verdelen van dat gedoseerde materiaal, vanaf een ontvangstschijf die in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat geleidings- 25 orgaan.
7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, omvattende de stap van: - het verdelen van dat gedoseerde materiaal, vanaf een stationaire ontvangstschijf.
8. Werkwijze volgens conclusie 6, omvattende de stappen van: - het verdelen van dat gedoseerde materiaal, vanaf de rand van die roterende ontvangstschijf, naar een centrale invoer van een roterend voorgeleidingsorgaan, welke centrale invoer zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn en in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als die ontvangstschijf; 35. het geleiden van dat verdeelde materiaal vanaf die centrale invoer van dat voor- 100 6 2 60 -64- geleidingsorgaan naar een centrale toevoer van een geleidingsorgaan, welke centrale toevoer in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat voorgeleidingsorgaan en zich bevindt op een plaats op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot die centrale invoer. 5
9. Werkwijze voor het doen botsen van een materiaal in een roterend systeem, omvattende de stappen van: - het doseren van een eerste gedeelte van dat materiaal aan een eerste centrale toevoer van een eerste roterend geleidingsorgaan, welke eerste centrale toevoer zich bevindt op 10 een radiale afstand van de rotatiehartlijn; - het doseren van een tweede gedeelte van dat materiaal aan een tweede centrale toevoer van een tweede geleidingsorgaan dat in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat eerste geleidingsorgaan, welke tweede centrale toevoer zich bevindt op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die gelijk of groter is 15 dan de overeenkomstige radiale afstand tot de eerste centrale toevoer; - het versnellen van dat gedoseerde eerste gedeelte van dat materiaal vanaf die eerste « centrale toevoer van dat eerste geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat vanaf een eerste afgifte-eind op een plaats op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die groter is dan de radiale afstand tot de 20 eerste centrale toevoer; - het versnellen van dat gedoseerde tweede gedeelte van dat materiaal vanaf die tweede centrale toevoer van dat tweede geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat vanaf een tweede afgifte-eind op een plaats op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkom- 25 stige radiale afstand tot die tweede centrale toevoer, en gelijk, groter of kleiner is dan de overeenkomstige radiale afstand tot dat eerste afgifte-eind; - het, wanneer dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal loskomt van dat eerste afgifte-eind van dat eerste geleidingsorgaan, in een spiraal vormige eerste baan brengen van dat versnelde eerste gedeelte van dat materiaal, gezien vanuit een met dat eerste 30 geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, wanneer dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal loskomt van dat tweede afgifte-eind van dat tweede geleidingsorgaan, in een spiraalvormige tweede baan brengen 35 van dat versnelde tweede gedeelte van dat materiaal, gezien vanuit een met dat tweede >100 62 60 -65- geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naai- buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, met behulp van een bewegend eerste inslagorgaan, dat in zijn geheel ligt achter, 5 gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat, voor de eerste maal treffen van dat zich langs die spiraalvormige eerste baan bewegende en nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal, welk treffen plaatsvindt op een plaats achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste eerste gedeelte 10 van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de 15 baan van dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal en de baan van dat eerste inslagorgaan elkaar snijden, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste « eerste gedeelte van dat materiaal, op de plaats waar die banen elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat eerste inslagorgaan; - het. met behulp van een bewegend tweede inslagorgaan, dat in zijn geheel ligt ach-20 ter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat, voor de eerste maal treffen van dat zich langs die spiraalvonnige tweede baan bewegende en nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal, welk treffen plaatsvindt op een plaats achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste tweede 25 gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats 30 bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal en de baan van dat tweede inslagorgaan elkaar snijden, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal, op de plaats waar die banen elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat tweede inslagorgaan.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij het inslagorgaan wordt gevormd door een 1 0 0 6 2 60 -66- voorweip.
11. Werkwijze volgens conclusies 9 en 10, omvattende de stappen van: - het doseren van een eerste gedeelte van dat materiaal aan een eerste centrale invoer 5 van een eerste roterend voorgeleidingsorgaan, welke eerste centrale invoer zich bevindt op een radiale afstand van de rotatiehartlijn; - het doseren van een tweede gedeelte van dat materiaal aan een tweede centrale invoer van een tweede voorgeleidingsorgaan dat in dezelfde richting, met dezelfde hoek-snelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat eerste voorgeleidingsorgaan, welke 10 tweede centrale invoer zich bevindt op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die gelijk of groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot de eerste centrale invoer; - het geleiden van dat gedoseerde eerste gedeelte van dat materiaal, met behulp van dat voorgeleidingsorgaan, naar de centrale toevoer van een eerste geleidingsorgaan, welke eerste centrale toevoer in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde 15 rotatiehartlijn roteert als dat eerste voorgeleidingsorgaan: - het geleiden van dat gedoseerde tweede gedeelte van dat materiaal, met behulp van é dat tweede voorgeleidingsorgaan, naar de tweede centrale toevoer van het tweede geleidingsorgaan, welke tweede centrale toevoer in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als die eerste centrale toevoer. 20
12. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 11, omvattende de stap van: - het, nadat dat materiaal met behulp van dat inslagorgaan voor de eerste maal is gebotst en daarvan loskomt, in een rechte baan brengen van dat eenmaal gebotste materiaal. gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke rechte baan. in het vlak van de rotatie, 25 een richting heeft schuin naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en schuin naar voren, gezien in de rotatierichting.
13. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 11, omvattende de stap van: - het, nadat dat materiaal met behulp van dat inslagorgaan voor de eerste maal is 30 gebotst en daarvan loskomt, in een rechte baan brengen van dat eenmaal gebotste materiaal, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke rechte baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft schuin naar buiten, gezien vanuit dé rotatiehartlijn, en schuin naar voren, gezien in de rotatierichting en schuin naar buiten, gezien vanuit het vlak van de rotatie.
14. Werkwijze volgens conclusies 12 en 13, omvattende de stap van: 1 0 0 6 2 60 -67- - het doen inslaan van dat eenmaal gebotste en zich langs die rechte baan voortbewegende materiaal, gezien vanuit een stilstaand standpunt, tegen een stationair inslagorgaan dat is opgesteld op een plaats buiten tenminste één zijde van een door dat inslagorgaan bepaalde cilindrische ruimte waarin dat inslagorgaan roteert. 5
15. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 11, waarbij dat eenmaal gebotste materiaal vanaf een eerste roterend inslagvlak verder wordt geleid naar een tweede roterend inslagvlak, omvattende de stappen van: - het, nadat dat materiaal voor de eerste maal is gebotst en loskomt van dat eerste 10 inslagorgaan, in een spiraalvormige tweede baan brengen van dat eenmaal gebotste materiaal, gezien vanuit een met dat eerste inslagorgaan meebewegend standpunt, welke spiraalvormige tweede baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, met behulp van een bewegend tweede inslagorgaan, dat in zijn geheel ligt ach-15 ter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat eenmaal gebotste materiaal dat eerste inslagorgaan verlaat, voor de tweede maal treffen é van dat zich langs die spiraalvormige tweede baan bewegende eenmaal gebotste materiaal, welk treffen plaatsvindt op een plaats achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat eenmaal gebotste materiaal dat eerste inslagorgaan 20 verlaat en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat eenmaal gebotste materiaal dat eerste inslagorgaan verlaat, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt w'aar dat eenmaal gebotste materiaal dat eerste inslagorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat eenmaal gebotste materiaal en de baan van dat tweede inslagorgaan elkaar snijden, zoda-25 nig is gekozen dat de aankomst van dat eenmaal gebotste materiaal, op de plaats waar die banen elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat tweede inslagorgaan.
16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij het tweede inslagorgaan wordt gevormd 30 door een voorwerp.
17. Werkwijze volgens conclusies 15 en 16, omvattende de stap van: - het, nadat dat materiaal met behulp van dat tweede inslagorgaan voor de tweede maal is gebotst en daarvan loskomt, in een rechte baan brengen van dat twee maal gebotste 35 materiaal, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke rechte baan, in het vlak van de 1 0 0 6 2 60 -68- rotatie, een richting heeft schuin naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en schuin naar voren, gezien in de rotatierichting.
18. Werkwijze volgens conclusies 15 en 16, omvattende de stap van: 5. het, nadat dat materiaal met behulp van dat tweede inslagorgaan voor de tweede maal is gebotst en daarvan loskomt, in een rechte baan brengen van dat twee maal gebotste materiaal, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke rechte baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft schuin naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en schuin naar voren, gezien in de rotatierichting en schuin naar buiten, gezien vanuit het vlak van de 10 rotatie.
19. Werkwijze volgens conclusies 17 en 18, omvattende de stap van: - het inslaan van dat tweemaal gebotste en zich langs die rechte baan voortbewegende materiaal tegen een stationair inslagorgaan dat is opgesteld op een plaats buiten tenminste 15 één zijde van de door dat botsmiddel bepaalde cilindrische ruimte waarin dat tweede inslag-vlak roteert. Λ
20. Werkwijze volgens conclusies 14 en 19, waarbij dat stationaire inslagorgaan wordt gevormd door een stationair inslagsegment met een stationair inslagvlak. 20
21. Werkwijze volgens conclusies 14 en 19, waarbij dat stationaire inslagorgaan wordt gevormd door een stationair bed van overeenkomstig materiaal.
22. Werkwijze volgens conclusie 21. omvattende de stap van: 25. het in een baan brengen, in een om een verticale as roterend systeem, vanuit een centrale stationaire toevoer, van een tweede gedeelte van dat materiaal, voor langs het stationaire bed van overeenkomstig materiaal, zodanig dat dat tweede gedeelte van dat materiaal autogeen wordt getroffen door het eerste gedeelte van dat materiaal.
23. Werkwijze volgens conclusie 22, omvattende de stap van: - het doen inslaan van die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal, nadat deze elkaar onderling hebben getroffen, tegen een stationair bed van overeenkomstig materiaal.
24. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, voor het tegelijkertijd, doch 35 afzonderlijk van elkaar, doen botsen, in twee om dezelfde rotatiehartlijn roterende syste- 100 6 2 60 -69- men, van een eerste gedeelte van dat materiaal in een eerste roterend systeem en een tweede gedeelte van dat materiaal in een tweede roterend systeem.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij het eerste en het tweede systeem in 5 dezelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid roteren.
26. Werkwijze volgens conclusie 25, waarbij die geleidingen en die inslagorganen in die beide systemen identiek zijn uitgevoerd en op gelijke radiale afstanden direct tegenover elkaar zijn opgesteld, zodat die geleidingsvlakken en die inslagvlakken eikaars spie- 10 gelbeeld vormen.
27. Werkwijze volgens conclusie 25, waarbij die direct tegenover elkaar liggende inslagvlakken van die inslagorganen met elkaar zijn verbonden en één roterend inslagvlak vormen. 15
28. Werkwijze volgens conclusie 27, omvattende de stap van: * - het laten inslaan van die tegen die direct tegenoverliggende roterende inslagvlakken gebotste en in die rechte banen gebrachte eerste en tweede gedeelten van dat materiaal tegen een stationair inslagorgaan dat is opgesteld op een plaats buiten tenminste één zijde 20 van de cilindrische ruimte, waarin de inslagvlakken uit die eerste en tweede systemen vanwaar die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal in rechte banen wordt gebracht, roteren.
29. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij dat stationaire inslagorgaan wordt ge- 25 vormd door een stationair inslagsegment met een stationair inslagvlak.
30. Werkwijze volgens conclusie 28, w'aarbij dat stationaire inslagorgaan wordt gevormd door een stationair bed van overeenkomstig materiaal.
31. Werkwijze volgens conclusie 30, omvattende de stap van: - het in een verticale baan brengen, in om een verticale rotatiehartlijn roterende systemen, vanuit een centrale stationaire toevoer, van een derde gedeelte van dat materiaal en die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal elkaar autogeen treffen, voor langs het stationaire bed van overeenkomstig materiaal, zodanig dat dat derde gedeelte van dat ma- 35 teriaal en die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal elkaar autogeen treffen, voordat 10 0 6 2 60 -70- die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal inslaan tegen het stationaire bed van overeenkomstig materiaal.
32. Werkwijze volgens conclusie 31, omvattende de stap van: 5. het doen inslaan van die eerste, tweede en derde gedeelten van dat materiaal, nadat deze elkaar onderling hebben getroffen, tegen een stilstaand bed van overeenkomstig materiaal.
33. Werkwijze volgens conclusie 32, waarbij het inslagorgaan wordt gevormd door 10 een voorwerp.
34. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij het eerste en het tweede systeem met dezelfde hoeksnelheid in tegengestelde richting roteren.
35. Werkwijze volgens conclusie 34, waarbij die geleidingen en die inslagorganen in die beide systemen identiek zijn uitgevoerd en omgekeerd op gelijke radiale afstanden t direct tegenover elkaar zijn opgesteld en, die geleidingsvlakken en die inslagvlakken, eikaars spiegelbeelden vormen.
36. Werkwijze volgens conclusies 34 en 35, waarbij die eerste en tweede systemen elk zijn uitgerust met tenminste drie identieke geleidingen en bijbehorende inslagorganen die op gelijke wijze en op gelijke radiale afstanden van, en regelmatig verdeeld rond, de rotatiehartlijn zijn opgesteld, zodanig dat die geleidingsvlakken en die inslagvlakken in beide systemen eikaars spiegelbeelden vormen. 25
37. Werkwijze volgens conclusies 34 tot en met 36, waarbij die inslagvlakken van die inslagorganen, van waar die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal vanaf respectievelijk een eerste en een tweede plaats in een eerste en een tweede rechte baan worden geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt, onder gelijke doch tegengestelde hoeken zijn opge- 30 steld, welke hoeken schuin naar elkaar zijn gericht, en wel zodanig dat de eerste en tweede rechte banen elkaar kruisen of snijden in een gebied ongeveer in het midden tussen die vlakken w'aarin de eerste en tweede systemen roteren op een plaats op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de eerste en tweede plaatsen.
38. Werkwijze volgens conclusie 37, omvattende de stap: 1 0 0 62 60 - 71 - - van het autogeen treffen van dat gebotste en zich langs een rechte baan voortbewegende eerste en tweede gedeelte van dat materiaal, ter plaatse waar de eerste en tweede banen elkaar kruisen of snijden, welk autogeen treffen plaatsvindt in autogene botsgebieden, die regelmatig en op gelijke radiale afstanden rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld en 5 liggen rond de snijlijnen die de vlakken, die liggen tussen de verlengde radiale lijnen waarop zich. in respectievelijk die eerste en tweede systemen, de eerste en tweede plaatsen bevinden op het moment dat deze plaatsen recht tegenover elkaar liggen, maken met het vlak midden tussen die vlakken waarin die eerste en tweede systemen roteren.
39. Werkwijze volgens conclusie 38, waarbij het aantal autogene botsgebieden over eenkomt met het totaal van het aantal inslagorganen in die eerste en tw'eede systemen, vanwaar die eerste en tweede gedeelten van dat gebotste materiaal in die rechte banen naar die autogene botsgebieden worden geleid.
40. Werkwijze volgens conclusies 38 en 39. omvattende de stap van: - het doen inslaan van die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal, nadat deze 4 elkaar autogeen hebben getroffen in het autogene botsgebied, tegen een stationair bed van overeenkomstig materiaal, welk stationair bed zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan het autogene trefpunt. 20
41. Werkwijze volgens conclusies 34 tot en met 40 omvattende de stap van: - het in verticale banen brengen, in om een verticale rotatiehartlijn roterende systemen, vanuit een centrale stationaire toevoer, van een derde gedeelte van dat materiaal naar de autogene botsgebieden, zodanig dat dat derde gedeelte van dat materiaal die eerste en 25 tweede gedeelten van dat materiaal treft op dat moment dat deze elkaar autogeen treffen.
42. Werkwijze volgens conclusies 34 tot en met 40 omvattende de stap van: - het in verticale banen brengen, in om een verticale rotatiehartlijn roterende systemen. vanuit een centrale stationaire toevoer, van een derde gedeelte van dat materiaal naar 30 de autogene botsgebieden, zodanig dat dat derde gedeelte van dat materiaal die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal treft direct nadat deze elkaar autogeen hebben getroffen.
43. Werkwijze volgens conclusies 41 en 42 omvattende de stap van: 35. het doen inslaan van die eerste, tweede en derde gedeelten van dat materiaal, nadat 1 0 0 6 260 - 72- deze elkaar autogeen hebben getroffen tegen een stationair bed van overeenkomstig materiaal, welk stationair bed zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan het autogene trefpunt.
44. Werkwijze volgens conclusie 34 tot en met 43, waarbij die stationaire bedden van overeenkomstig materiaal zijn opgesteld buiten rond elk van de botsgebieden, gezien vanuit de rotatiehartlijn.
45. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij het eerste en het tweede systeem in 10 tegengestelde richting en met verschillende hoeksnelheden roteren.
46. Werkwijze volgens conclusie 45, waarbij die geleidingen en die inslagorganen in die beide systemen identiek zijn uitgevoerd en omgekeerd op gelijke radiale afstanden direct tegenover elkaar zijn opgesteld en, die geleidingsvlakken en die inslagvlakken, el- 15 kaars spiegelbeelden vormen.
47. Werkwijze volgens conclusies 45 en 46, waarbij die eerste en tweede systemen elk zijn uitgerust met tenminste drie identieke geleidingen en bijbehorende inslagorganen die op gelijke wijze en op gelijke radiale afstanden van, en regelmatig verdeeld rond, de 20 rotatiehartlijn zijn opgesteld, zodanig dat die geleidingsvlakken en die inslagvlakken in beide systemen eikaars omgekeerde spiegelbeelden vormen.
48. Werkwijze volgens conclusies 45 tot en met 47, waarbij die inslagvlakken van die inslagorganen, van waar die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal vanaf respectieve- 25 lijk een eerste en een tweede plaats in een eerste en een tweede rechte baan worden geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt, onder gelijke doch tegengestelde hoeken zijn opgesteld, die schuin naar elkaar zijn gericht, en wel zodanig dat de eerste en tweede banen, die die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal beschrijven, elkaar kruisen of snijden in een gebied ongeveer in het midden tussen de vlakken waarin de eerste en de tweede syste- 30 men roteren, op een plaats op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de eerste en tweede plaatsen.
49. Werkwijze volgens conclusie 48, omvattende de stap: - waarbij die gebotste en zich langs een rechte baan voortbewegende eerste en tweede 35 gedeelten van dal materiaal elkaar, ter plaatse waar de rechte banen elkaar snijden, auto- 1 0 0 6 2 60 -73- geen treffen in een stationair botsgebied dat is gelegen in een vlak midden tussen de vlakken van het eerste en het tweede systeem op een plaats op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de radiale afstand tot die eerste en tweede plaatsen.
50. Werkwijze volgens conclusie 49, omvattende de stap van: - het doen inslaan van die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal, nadat deze elkaar autogeen hebben getroffen in het autogene botsgebied, tegen een stationair bed van overeenkomstig materiaal, welk stationair bed zich bevind op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan het autogene botsgebied. 10
51. Werkwijze volgens conclusies 45 tot en met 50 omvattende de stap van: - het in verticale banen brengen, in om een verticale rotatiehartlijn roterende systemen, vanuit een centrale stationaire toevoer, van een derde gedeelte van dat materiaal naar de autogene botsgebieden. zodanig dat dat derde gedeelte van dat materiaal die eerste en 15 tweede gedeelten van dat materiaal loodrecht treft op dat moment dat deze elkaar autogeen treffen.
52. Werkwijze volgens conclusies 45 tot en met 50 omvattende de stap van: - het in verticale banen brengen, in om verschillende rotatiehartlijn roterende syste- 20 men, vanuit een centrale stationaire toevoer, van een derde gedeelte van dat materiaal naar de autogene botsgebieden, zodanig dat dat derde gedeelte van dat materiaal die eerste en tweede gedeelten van dat materiaal loodrecht treft direct nadat deze elkaar autogeen hebben getroffen.
53. Werkwijze volgens conclusie 51 en 52 omvattende de stap van: - het doen inslaan van die eerste, tweede en derde gedeelten van dat materiaal, nadat deze elkaar autogeen hebben getroffen tegen een stationair bed van overeenkomstig materiaal, welk stationair bed zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de autogene trefplaats. 30
54. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 53, waarbij de rotatiehartlijn van de roterende systemen verticaal is opgesteld.
55. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 53, waarbij de rotatiehartlijn van de 35 roterende systemen horizontaal is opgesield. 100 6 2 60 -74-
56. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 53, waarbij de rotatiehartlijn van de roterende systemen onder een zelfde schuine hoek is opgesteld.
57. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 53, waarbij de rotatiehartlijn van de 5 roterende systemen onder verschillende schuine hoeken zijn opgesteld.
58. Werkwijze volgens conclusies 55 en 57, omvattende de stap van: - het toevoeren van dat materiaal op een, om een verticale rotatiehartlijn roterende doseerschijf, die dwars tussen de ontvangstschijven van een eerste en een tweede systeem 10 zijn opgesteld.
59. Werkwijze volgens conclusie 58, omvattende de stap van: - het doseren, vanaf de rand van die doseerschijf, van dat toegevoerde materiaal als een eerste en een tweede gedeelte van dat materiaal op die respectievelijke ontvangst* 15 schijven van die eerste en tweede systemen. ê
60. Werkwijze volgens conclusies 58 en 59, waarbij de hoeksnelheid waarmee die doseerschijf roteert gelijk is aan die van die ontvangstschijf.
61. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidings-orgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden, in wezen voldoet aan de vergelijking: 25 ( \ Λ pcosa cosa Θ = arctan - -p- ^psina + rjJ ƒ η r = de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar de baan van dat nog niet 30 gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden. r, = de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat. α = de ingesloten hoek tussen enerzijds de snelheid van de plaats w-aar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid). in grootte gelijk aan 35 het produkt van de hoeksnelheid (Ω) en de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot 10 0 62 60 -75- de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (r,), en anderzijds de absolute snelheid (v) van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan f = het verhoudingsgetal van enerzijds de grootte van de snelheid van de plaats op het 5 geleidingsorgaan waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid), en anderzijds de grootte van de component van de absolute snelheid (v) van dat nog niet gebotste materiaal evenwijdig aan de tipsnelheid, zijnde het produkt van cos(a) en de grootte van de absolute snelheid (v) bij het verlaten van dat geleidingsorgaan 10 f _ vxosa vtip p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog 15 niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan IP r . 1 p=rjj —-cos a-sina> 20 1'rf met dien verstande dat een negatieve waarde voor die hoek (Θ) een draaiing aangeeft, tegengesteld aan de draaiing van dat eerste botsmiddel en dat geleidingsorgaan.
62. Werkwijze volgens conclusies 61 , waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden, groter is dan 10°.
63. Werkwijze volgens conclusies 61 , waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden, groter is dan 20°.
64. Werkwijze volgens conclusies 61, waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn 1 0 0 6 2 60 -76- waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de baan van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden, groter is dan 30°.
65. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij voor een bepaalde hoeksnelheid - die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot dat centrale toevoereind van dat geleidingsorgaan - die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste 10 materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en - die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal met behulp van dat eerste botsmiddel door dat inslagorgaan voor de eerste maal wordt getroffen zo wordt gekozen dat dat nog niet gebotste materiaal met behulp van dat eerste botsmid- 15 del door het inslagorgaan voor de eerste maal wordt getroffen met een voorgeschreven snelheid (V). é
66. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusie, waarbij voor een bepaalde: - radiale afstand van de rotatiehartlijn tot dat centrale toevoereind van dat gelei- 20 dingsorgaan - radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en - radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat eerste botsmiddel. door het inslagorgaan voor de eerste maal 25 wordt getroffen de hoeksnelheid zo wordt gekozen dat dat materiaal met behulp van dat eerste botsmiddel door het inslagorgaan voor de eerste maal wordt getroffen met een voorgeschreven botssnelheid (V).
67. Werkwijze volgens conclusies 65 en 66, waarbij de botssnelheid (V) waarmee dat nog niet gebotste materiaal met behulp van dat inslagorgaan wordt getroffen in wezen voldoet aan de vergelijking: 1 1 0 0 6 2 60 insl:»e = ^2 + r2è2 35 5 -77- waarin: a f coscp ]' vcosa . p+r,sina θ = <-1\ vn cos a-- r = V-—i- [psina+rj f η r [ pcosa ] t vcosa (p=arctanj —-\ i=- [psina+ijJ 1tip 10 Π 7" P=M^T-cos a-sin“ r = ^r]2 + 2rjpsina + p2 vllp = Or, v , = inslacsnelheid waarmee dat ποε niet gebotste materiaal inslaat tesen dat 15 inslagorgaan r = radiale component van die inslagsnelheid t r9 = transversale component van die inslagsnelheid v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan 20 v = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) α = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (dus tussen v en v ) 25 r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal waar de inslag tegen dat inslagorgaan plaatsvindt Tj = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar 30 dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan φ = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidings-35 orgaan), gezien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet 10 0 6 2 60 -78- gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat inslagorgaan treft, gezien vanuit stilstaande positie
68. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 67, waarbij die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar het nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat eerste botsmiddel, door dat inslagorgaan voor de eerste maal wordt getroffen, anderhalf maal zo groot is dan die overeenkomstige radiale afstand tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat. 10
69. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 67, waarbij die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar het nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat eerste botsmiddel, door dat inslagorgaan voor de eerste maal wordt getroffen, twee maal zo groot is dan die overeenkomstige radiale afstand tot de plaats waar dat nog niet gebotste materi- 15 aal dat geleidingsorgaan verlaat. 4
70. Werkwijze volgens en der voorgaande conclusies, waarbij dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit een met dat inslagorgaan meebewegend standpunt, onder een zodanige 20 hoek is opgesteld dat die eerste inslag plaatsvindt onder een voorgeschreven hoek.
71. Werkwijze volgens conclusie 70, waarbij dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit een met dat inslagorgaan meebewegend standpunt. 25 loodrecht is gericht op die eerste spiraalvormige baan van dat nog niet gebotste materiaal.
72. Werkwijze volgens conclusie 71, waarbij dat inslagvlak ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie, en gezien vanuit een met dat inslagorgaan meebewegend standpunt, 30 een ingesloten hoek (β) maakt met een lijn die loodrecht is gericht op die radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, die in wezen voldoet aan de vergelijking: 35 1 0 0 6 2 60 -79- r2cosa i rcos<p ]“ --j-1— ijcosa „ f Γι psina + r, β = arctan ----U- _ q Γ] sin a + p 5 waarin: r \ \ f~2 . pcosa cosa r i in Θ = arctan - -p- p= η j j__cos-0 _Sinot. ^psina + rj f η [V h~ f pcosa 1 f vcosa [psina+η j vl)p νύρ “ Ωγι 15 β = die ingesloten hoek die dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie, en gezien vanuit een met dat eerste 20 inslagorgaan meebewegend standpunt, maakt met de lijn die loodrecht is gericht op die radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan 25 v„p = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) α = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (dus tussen v en v ) v tijr 30 r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal waar de inslag tegen dat inslagorgaan plaatsvindt rs = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat Θ = ingesloten hoek tussen de radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet 35 gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn met daarop 1 0 0 6 2 60 -80- de plaats waai het nog niet gebotste materiaal inslaat tegen het inslagorgaan p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan 5 Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan <p = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidingsorgaan), gezien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats 10 waar dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat eerste inslag orgaan treft, gezien vanuit stilstaande positie.
73. Werkwijze volgens conclusies 61 tot en met 72, waarbij, in geval korrels langs het geleidingsorgaan worden versneld, de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats 15 waar dat materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (r,), wordt berekend als de som van de overeenkomstige radiale afstand tot dat afgifte-eind van dat geleidingsorgaan vermeerderd t met de halve diameter van die korrels uit dat materiaal.
74. Werkwijze volgens conclusies 61 tot en met 73, waarbij die berekende hoek (Θ), 20 met behulp van empirisch vast te stellen cijfers, wordt gecorrigeerd voor invloeden van luchtweerstand, zwaartekracht en zelfrotatie van dat materiaal, wanneer dat materiaal die eerste spiraalvormige baan doorloopt.
75. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij dat inslagvlak van dat 25 inslagorgaan hol is gekromd en wel zodanig dat de inslagen van dat nog niet gebotste materiaal tegen dat inslagvlak, gezien vanuit een met dat inslagvlak meebewegend standpunt, onder zoveel mogelijk gelijke inslaghoeken plaatsvindt.
76. Werkwijze volgens conclusie 75, waarbij dat inslagvlak is gekromd vanuit de 30 plaats waar de lijn die loodrecht is gericht op de plaats waar het materiaal het inslagvlak treft, de lijn vanuit de plaats vanwaar het materiaal het geleidingsorgaan verlaat, loodrecht snijdt, gezien in het vlak van de rotatie.
77. Werkwijze volgens conclusies 75 en 76, waarbij dat inslagvlak van dat inslagor-35 gaan enkelvoudig is gekromd volgens een cirkel met het snijpunt als middelpunt. 1 0 0 6 2 60 - 81 -
78. Werkwijze volgens conclusies 75 en 76, waarbij dat inslagvlak van dat inslag-orgaan dubbel is gekromd volgens een bol met het snijpunt als middelpunt.
79. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 78, waarbij dat inslagvlak van dat 5 inslagorgaan hol is gekromd en onder een zodanige hoek is opgesteld dat die inslagen van dat eenmaal gebotste materiaal tegen dat inslagvlak, gezien vanuit een met dat inslagvlak meebewegend standpunt, zoveel mogelijk plaatsvinden onder een hoek van 90° ofwel loodrecht.
80. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 78, waarbij dat inslagvlak van dat inslagorgaan hol is gekromd en onder een zodanige hoek is opgesteld dat die inslagen van dat eenmaal gebotste materiaal tegen dat inslagvlak, gezien vanuit een met dat inslagvlak meebewegend standpunt, zoveel mogelijk plaatsvinden onder een hoek van 75° tot 85°.
81. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, w-aarbij dat stationaire inslag vlak van dat stationaire inslagorgaan hol is gekromd en onder een zodanige hoek is opgesteld dat de inslagen van dat nog niet gebotste materiaal tegen dat stationaire inslagvlak, gezien vanuit een stilstaand standpunt, onder zoveel mogelijk gelijke inslaghoeken plaatsvindt. 20
82. Werkwijze volgens conclusie 81, w-aarbij dat stationaire inslagvlak van dat stationaire inslagorgaan hol is gekromd en onder een zodanige hoek is opgesteld dat de inslagen van dat gebotste materiaal tegen dat stationaire inslagvlak, gezien vanuit een stilstaand standpunt, zoveel mogelijk plaatsvinden onder een hoek van 90° ofwel loodrecht. 25
83. Werkwijze volgens conclusie 81, waarbij dat stationaire inslagvlak van dat stationaire inslagorgaan hol is gekromd en onder een zodanige hoek is opgesteld dat die inslagen van dat gebotste materiaal tegen dat stationaire inslagvlak, gezien vanuit een stilstaand standpunt, zoveel mogelijk plaatsvinden onder een hoek van 75° tot 85°. 30
84. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de constructie en geometrie van dat geleidingsorgaan en van dat inslagorgaan onderling zijn afgestemd op de verlegging naar achter, gezien in de rotatierichting, van de spiraalvormige baan die dat materiaal doorloopt, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt, 35 tussen dat geleidingsorgaan en dat inslagorgaan, welke verlegging optreedt door slijtage 1 0 0 6 2 60 -82- van dat geleidingsvlak van dat geleidingsorgaan, en wel zodanig zijn afgestemd, dat bij slijtage van dat geleidingsvlak het inslagvlak van het inslagorgaan altijd in de spiraalvormige baan ligt van het materiaal.
85. Werkwijze volgens conclusie 84, waarbij de constructie en de geometrie van dat geleidingsorgaan en van dat inslagorgaan onderling zodanig zijn afgestemd dat deze zoveel mogelijk tegelijkertijd geheel afslijten.
86. Werkwijze volgens conclusies 84 en 85, waarbij het geleidingsvlak zodanig is 10 gepositioneerd ten opzichte van de rotatiehartlijn en in langsrichting is gekromd naar achter. gezien in de rotatierichting, dat de potentiaalbelasting die tijdens de versnelling door het materiaal op het geleidingsvlak wordt uitgeoefend, nagenoeg constant is, zodat de slijtage langs het geleidingsvlak zich regelmatig ontwikkelt, ofwel van de centrale toevoer tot het afgifte-eind nagenoeg constant is, zodat de oorspronkelijke kromming nagenoeg 15 behouden blijft.
87. Werkwijze voor het onderling doen botsen van materiaal, omvattende de stappen van: - het doseren van dat eerste gedeelte van dat materiaal aan een eerste centrale toevoer 20 van een roterend eerste geleidingsorgaan: - het doseren van dat tweede gedeelte van dat materiaal aan een tweede centrale toevoer van een roterend tweede geleidingsorgaan: - het versnellen van dat gedoseerde eerste gedeelte van dat materiaal vanaf die eerste centrale toevoer van dat eerste geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde eerste gedeelte 25 van dat materiaal dat eerste geleidingsorgaan verlaat vanaf een eerste afgifte-eind op een eerste plaats op een eerste radiale afstand van die rotatiehartlijn, die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot die eerste centrale toevoer; - het versnellen van dat gedoseerde tweede gedeelte van dat materiaal vanaf die tweede centrale toevoer van dat tweede geleidingsorgaan, zodanig dat dat versnelde tweede gedeelte 30 van dat materiaal dat tweede geleidingsorgaan verlaat vanaf een tweede afgifte-eind op een tweede plaats op een tweede radiale afstand van die rotatiehartlijn, die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot die tweede centrale toevoer, welke tweede plaats zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de eerste plaats en zich bevindt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de eerste plaats 35 bevindt; 10 0 6 2 60 -83- - het, wanneer dat nog niet gebotste eerste gedeelte van dat materiaal loskomt van dat afgifte-eind van dat eerste geleidingsorgaan, in een eerste spiraal vormige baan brengen van dat eerste gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke eerste spiraalvormige baan, in het vlak 5 van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het, wanneer dat nog niet gebotste tweede gedeelte van dat materiaal loskomt van dat afgifte-eind van dat tweede geleidingsorgaan, in een tweede spiraalvormige baan brengen van dat tweede gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal, gezien vanuit een met dat 10 geleidingsorgaan meebewegend standpunt, welke tweede spiraalvormige baan, in het vlak van de rotatie, een richting heeft naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, en naar achter, gezien in de rotatierichting; - het autogeen treffen van dat nog niet gebotste en zich langs een eerste en tweede spiraalvormige baan bewegende eerste en tweede gedeelte van dat materiaal op een auto- 15 gene trefplaats die zich bevindt op een radiale afstand van de rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand van die tweede plaats, en zich bevindt achter, gezien in de rotatierichting, de tweede plaats, w aarbij de hoek tussen de radiale lijn waarop zich die eerste plaats bevindt en de radiale lijn waarop zich die autogene trefplaats bevindt, zodanig is gekozen dat de aankomst van dat nog niet gebotste eerste deel van dat materiaal 20 op de autogene trefplaats, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat nog niet gebotste tweede deel van dat materiaal.
88. Werkwijze volgens conclusie 87, omvattende de stap: - het doen inslaan van dat eerste en dat tweede gedeelte van dat autogeen gebotste 25 materiaal, met een stationair bed van overeenkomstig materiaal, welk stationair bed zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan de autogene trefplaats.
89. Werkwijze volgens conclusies 87 en 88, voor het verdelen van dat gedoseerde materiaal, vanaf die ontvangstschijf, naar die centrale toevoer van dat geleidingsorgaan 30 met behulp van een voorgeleidingsorgaan, omvattende de stappen: - het verdelen van dat gedoseerde materiaal, vanaf de rand van die ontvangstschijf, naar een centrale invoer van een roterend voorgeleidingsorgaan, dat in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als die ontvangstschijf, welke centrale invoer zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn; 35. het geleiden van dat verdeelde materiaal vanaf die centrale invoer van dat voor- 1 0 0 6 2 60 -84- geleidingsorgaan naar een centrale toevoer van een geleidingsorgaan, welke centrale toevoer in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat voorgeleidingsorgaan en zich bevindt op een plaats op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot die centrale invoer. 5
90. Werkwijze volgens conclusies 87 tot en met 89, waarbij de hoek tussen de radiale lijnen waarop zich de eerste plaats bevindt en de radiale lijn waarop zich de autogene trefplaats bevindt, groter is dan de hoek (θ') tussen de radiale lijn waarop zich de eerste plaats bevindt en de radiale lijn waarop zich de tweede plaats bevindt. 10
91. Werkwijze volgens conclusie 90, waarbij de hoek (θ') tussen de radiale lijn waarop zich de eerste plaats bevindt en de radiale lijn waarop zich de tweede plaats bevindt in wezen voldoet aan de vergelijking: / \ pcosa cosa 15 0=arctan —--p- ^psina+ J f r} ê waarin: r = de radiale afstand tot de tweede plaats 20 r = de radiale afstand tot de eerste plaats α = de ingesloten hoek, gezien vanuit stilstaand standpunt en gezien vanuit de rotatie hartlijn, tussen enerzijds de snelheid van de eerste plaats (tipsnelheid), die wordt berekend als het produkt van de hoeksnelheid (Ω) en de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de eerste plaats (r,), en anderzijds de absolute snelheid van dat 25 eerste gedeelte van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van die eerste plaats f = het verhoudingsgetal, gezien vanuit stilstaand standpunt en gezien vanuit de rotatiehartlijn, van enerzijds de grootte van de snelheid van de eerste plaats op het eerste geleidingsorgaan (tipsnelheid), en anderzijds de grootte van de component 30 van de absolute snelheid van dat eerste deel van dat nog niet gebotste materiaal evenwijdig aan de tipsnelheid, die wordt berekend als het produkt van cos(a) en de grootte van de absolute snelheid van dat eerste deel van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van de eerste plaats op het eerste geleidingsorgaan 35 10 0 62 60 -85- vcosa vtip p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog 5 niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan jp r . 1 P = rn \ ~ cos α -sin α \ V rf 10 [T met dien verstande dat een negatieve waarde voor de hoek (θ’) een draairichting aangeeft, tegengesteld aan de draairichting van die eerste plaats en die tweede plaats.
92. Werkwijze volgens conclusie 91, waarbij, in geval korrels langs de eerste en tweede geleidingsorganen worden versneld, de radiale afstand tot de eerste plaats (r2), wordt bere- * kend als de som van de radiale afstand tot die eerste plaats vermeerderd met de halve korreldiameter van dat materiaal, en de radiale afstand tot de tweede plaats (r,), wordt berekend als de som van de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die tweede plaats, 20 vermeerderd met de halve korreldiameter van dat materiaal.
93. Werkwijze volgens conclusies 91 en 92, waarbij die berekende hoek (θ’), met behulp van empirisch vast te stellen cijfers, wordt geconrigeerd voor invloeden van luchtweerstand, zwaartekracht en zelfrotatie van het korrelmateriaal, wanneer dat materiaal die 25 eerste spiraalvormige baan doorloopt.
94. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 93, waarbij het materiaal in een vaste toestand voorkomt in de vorm van een of meer korrels of deeltjes, of een stroom van korrels of deeltjes. 30
95. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 93, waarbij het materiaal in vloeibare toestand voorkomt in de vorm van een of meer druppels of een straal van druppels.
96. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 93, waarbij het materiaal in vloeibare 35 toestand voorkomt in de vorm van een straal van vloeistof. 1 0 0 6 2 60 -86-
97. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 93, waarbij de materialen van het eerste en het tweede gedeelte niet gelijksoortig zijn.
98. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het breken, ofwel 5 verkleinen, van korrelvormig materiaal.
99. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het bewerken van het oppervlak van korrelvormig materiaal.
100. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het reinigen van het oppervlak van korrelvormig materiaal.
101. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het versnellen van deeltjes en korrelvormig materiaal. 15
102. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het vermengen van tenminste twee materialen.
103. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97. met het doel het beproeven van 20 materiaal op hardheid.
104. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het bewerken van het oppervlak van een voorw'erp.
105. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het bewerken van een voorwerp.
106. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het vervormen van het oppervlak van een voorwerp. 30
107. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het reinigen van een voorwerp.
108. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97. met het doel het aanbrengen van 35 een laag op het oppervlak van een voorwerp. 1 0 0 6 2 60 -87-
109. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het behandelen van het oppervlak van een voorwerp.
110. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het vervormen van 5 een voorwerp.
111. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het beproeven van de oppervlaktehardheid van een voorweip.
112. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het beproeven van het oppervlak van een voorwerp onder inslagbelasting.
113. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 97, met het doel het beproeven van een voorwerp onder inslagbelasting. 15
114. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 1 tot en met t 113, omvattende ten minste een rond een centrale rotatiehartlijn roterende rotor, die is uitgerust met een centrale rotatie-as, alsmede toevoermiddelen voor het toevoeren van tenminste een soon materiaal of tenminste gedeelten van dat materiaal aan het centrale 20 gebied van die rotor nabij de rotatie-as daarvan, welke rotor tenminste een geleidings-orgaan draagt met tenminste een centrale toevoer, welk geleidingsorgaan zich in de richting van de uitwendige rand van die rotor uitstrekt vanaf dat centrale gebied van die rotor naar een afgifte-eind, voor het versnellen en afgeven van dat versnelde materiaal, alsmede tenminste een bij dat geleidingsorgaan behorend inslagorgaan, dat zich op een grotere 25 radiale afstand van de rotatiehartlijn bevindt dan dat afgifte-eind van dat geleidingsorgaan en in zijn geheel ligt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich dat afgifte-eind bevindt, welk inslagorgaan is uitgerust met een inslagvlak dat dwars is gericht op de spiraal vormige baan die dat materiaal beschrijft wanneer dat materiaal van dat afgifte-eind loskomt. gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt. 30
115. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 114, waarbij de hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich dat afgifte-eind bevindt en de radiale lijn waarop zich dat inslagorgaan bevindt, voldoet aan de vergelijking: 35 100 62 60 -88- ( λ Λ pcosa cos a θ = arctan —-- -p- ^psina + rjJ f η r = de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar de baan van dat nog niet 5 gebotste materiaal en de baan van dat inslagorgaan elkaar snijden. r, = de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat. α = de ingesloten hoek tussen enerzijds de snelheid van de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid), in grootte gelijk aan het produkt van de hoeksnelheid (Ω) en de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (r,), en anderzijds de absolute snelheid (v) van dat nog niet gebotste materiaal bij het 15 verlaten van dat geleidingsorgaan f = het verhoudingsgetal van enerzijds de grootte van de snelheid van de plaats op het geleidingsorgaan waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid), en anderzijds de grootte van de component van de absolute snelheid (v) van dat nog niet gebotste materiaal evenwijdig aan de tipsnelheid, zijnde het 20 produkt van cos(a) en de grootte van de absolute snelheid (v) bij het verlaten van dat geleidingsorgaan ^ _ vcosa vlip 25 p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waai' dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan 30 ,_ [PΓ P= rnJ~T-C0S a~sinot‘ [ V rf met dien verstande dat een negatieve waarde voor die hoek (Θ) een draaiing aangeeft, 35 tegengesteld aan de draaiing van dat inslagorgaan en dat geleidingsorgaan. 1 0 0 6 2 60 -89-
116. Inrichting volgens conclusie 115 , waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat materiaal inslaat tegen dat inslagvlak van dat inslagorgaan, groter is dan 10°. 5
117. Inrichting volgens conclusies 115 , waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat materiaal inslaat tegen dat inslagvlak van dat inslagorgaan, groter is dan 20°. 10
118. Inrichting volgens conclusies 115, waarbij die hoek (Θ) tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat materiaal inslaat tegen dat inslagvlak van dat inslagorgaan, groter is dan 30°. 15
119. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 118, waarbij die radiale afstand van * de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan, anderhalf maal zo groot is dan die overeenkomstige radiale afstand tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat. 20
120. Inrichting volgens conclusies 114 toten met 118, waarbij die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan, twee maal zo groot is dan die overeenkomstige radiale afstand tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat. 25
121. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 120, waarbij voor een bepaalde hoeksnelheid: - die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot dat centrale toevoereind van dat geleidingsorgaan 30. die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (afgifte-eind) en - die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan zo wordt gekozen dat dat nog niet gebotste materiaal tegen dat inslagorgaan inslaat 35 met een voorbeschreven snelheid (v , ). x inslag 10 0 6 2 60 -90-
122. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 120, waarbij voor een bepaalde: - radiale afstand van de rotatiehartlijn tot dat centrale toevoereind van dat gelei-dingsorgaan - radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste mate-5 riaal dat geleidingsorgaan verlaat (afgifte-eind) en - die radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan de hoeksnelheid zo wordt gekozen dat dat materiaal tegen dat inslagorgaan inslaat met een voorgeschreven botssnelheid (v^ ). 10
123. Inrichting volgens conclusies 121 en 122, waarbij de botssnelheid (v ) waarmee dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan in wezen voldoet aan de vergelijking: 15 vins]a?=Vr2 + r2è2 ê waarin: „ · f cos® 1' vcosa . p + nsina 20 6 = ji \T] cos a-- r = v——- [psina+rjJ frj r [ p cos a ] f _ v cos a (p=arctam —--> I=- [psina+rj vtip 25 [? r . ] ,_ p^n-^-cos-cx-sina r = V'l2 + 2rlPSina + p2 ν,,-Οτ, 30 vinslag = inslagsnelheid waarmee dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan Ϋ = radiale component van die inslagsnelheid r0 = transversale component van die inslagsnelheid v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat 35 geleidingsorgaan 1 0 0 6 2 60 -91 - νιιρ = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) α = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat 5 (dus tussen v en vti) r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal waar de inslag tegen dat inslagorgaan plaatsvindt Tj = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat 10 p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan cp = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste 15 materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidingsorgaan), ge zien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet gebotste mate-riaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat eerste inslagorgaan treft, gezien vanuit stilstaande positie 20
124. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 123, waarbij dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit een met dat inslagorgaan meebewegend standpunt, onder een zodanige hoek is opgesteld dat die eerste inslag plaatsvindt onder een voorgeschreven hoek. 25
125. Inrichting volgens conclusie 124, waarbij dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit een met dat inslagorgaan meebewegend standpunt, loodrecht is gericht op die eerste spiraalvormige baan van dat nog niet gebotste materiaal. 30
126. Inrichting volgens conclusie 125, waarbi j dat inslagvlak ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie, en gezien vanuit een met dat inslagorgaan meebewegend standpunt, een ingesloten hoek (β) maakt met een lijn die loodrecht is gericht op die radiale lijn 35 waarop zich de plaats bevindt waar dat materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, die in we- 10 0 6 2 60 -92- zen voldoet aan de vergelijking: r2cosa f rcoscp )” --j-1— rjcosa , „ f r, psina + r, 5 β = arctan -1---—- - Θ η sin α + p waarin: 10 Λ f pcosa 1 cosa |r2 2 0. arctan —-- -p- p = n< —r--cos a-sina> (psina + r] J f η V ΓΓ i pcosa ] f_vcosa <p = arctam ;- 1—-- νιίρ = ΩΓ] 15 [psina+rjJ vtip lip 1 4 β = die ingesloten hoek die dat inslagvlak, ter plaatse waar dat nog niet gebotste materiaal, met behulp van dat inslagorgaan, dat inslagvlak treft, gezien in het vlak van de rotatie, en gezien vanuit een met dat eerste inslagorgaan mee-20 bewegend standpunt, maakt met de lijn die loodrecht is gericht op die radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat v = absolute snelheid van dat nog niet gebotste materiaal bij het verlaten van dat geleidingsorgaan 25 v»p = omtreksnelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (tipsnelheid) a = ingesloten hoek tussen de absolute snelheid en de snelheid van die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (dus tussen v en v ) r = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats op de spiraal w'aar de 30 inslag tegen dat inslagorgaan plaatsvindt Tj = radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat Θ = ingesloten hoek tussen de radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn met daarop 35 de plaats waar het nog niet gebotste materiaal inslaat tegen het inslagorgaan 10 0 6 2 60 -93- p = de afgelegde weg van dat nog niet gebotste materiaal vanaf die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat tot die plaats waar dat nog niet gebotste materiaal inslaat tegen dat inslagorgaan Ω = hoeksnelheid van dat geleidingsorgaan 5 φ = de hoek tussen die radiale lijn met daarop de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (die tip van dat geleidingsorgaan), gezien vanuit stilstaande positie op het moment dat dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, en de radiale lijn tot de plaats waar dat nog niet gebotste materiaal voor de eerste maal dat eerste inslagorgaan treft, gezien vanuit 10 stilstaande positie
127. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 126, waarbij, in geval korrels langs dat geleidingsorgaan worden versneld, de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot die plaats waar dat materiaal dat geleidingsorgaan verlaat (η), wordt berekend als de som van de 15 overeenkomstige radiale afstand tot dat afgifte-eind van dat geleidingsorgaan vermeerderd met de halve diameter van die korrels uit dat materiaal. 4
128. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 127, waarbij die berekende hoek (Θ), met behulp van empirisch vast te stellen cijfers, wordt gecorrigeerd voor invloeden 20 van luchtweerstand, zwaartekracht en zelfrotatie van dat materiaal, wanneer dat materiaal die eerste spiraalvormige baan doorloopt.
129. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 128, waarbij die rotor is uitgerust met een rotorblad en roteert om een rotatie-as met een verticale rotatiehartlijn, op welk 25 rotorblad, rond een centrale ontvangstschijf, tenminste één geleidingsorgaan is opgesteld en tenminste één bij dat geleidingsorgaan behorend inslagorgaan.
130. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 128, waarbij die centrale rotatie-as, die roteert om een verticale rotatiehartlijn, een eerste rotorblad draagt, aan welk eerste 30 rotorblad, onder langs de rand, tenminste één inslagorgaan is opgehangen; en tenminste een tweede rotorblad draagt, dat vlak onder dat eerste rotorblad, dat een kleinere diameter heeft dan dat eerste rotorblad en waarop, rond dat middendeel, tenminste een bij dat inslagorgaan behorend geleidingsorgaan is opgesteld, op welk middendeel van dat tweede rotorblad, door een opening in dat middendeel van dat eerste rotorblad, materiaal wordt gedo- 35 seerd, dat vervolgens met dat geleidingsorgaan wordt versneld, en met relatief grote snel- 10 0 6 2 60 -94- heid en tegen dat inslagvlak van dat bijbehorend inslagorgaan wordt geslingerd.
131. Inrichting volgens conclusie 130, waarbij die centrale rotatie-as, direct onder dat tweede rotorblad, tenminste nog een rotorblad draagt, welk derde rotorblad een kleinere 5 diameter heeft dan dat eerste rotorblad en is uitgerust met eenzelfde aantal geleidings-organen dan dat tweede rotorblad, waarbij de geleidingsorganen van dat tweede en derde rotorblad direct boven elkaar op de respectievelijke rotorbladen zijn opgesteld, op welk midden van het derde rotorblad, door een opening in het midden van het tweede rotorblad, een deel van dat materiaal wordt gedoseerd, welk materiaal met de direct boven elkaar 10 gelegen geleidingen, in twee zich direct boven elkaar bewegende eerste en tweede spiraalvormige banen, gezien vanuit een met die geleidingsorganen meebewegend standpunt, naar buiten worden geslingerd en vervolgens inslaat tegen het inslagvlak van een gezamenlijk, bij die boven elkaar gelegen eerste en tweede geleidingsorganen behorend, inslagorgaan, welk inslagvlak in de verticale richting naar beneden is doorgetrokken, zodanig 15 dat de eerste en tweede materiaalstromen door dat inslagvlak van dat inslagorgaan worden opgevangen.
132. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 128, dat is uitgerust met een eerste rotorblad met daarop tenminste drie geleidingsorganen met elk een bijbehorend inslag- 20 orgaan, welk eerste rotorblad met een eerste rotatie-as, die roteert rond een rotatiehartlijn, alsmede een tweede rotorblad dat met een tweede rotatie-as, in tegengestelde richting, rond dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat eerste rotorblad, welk tweede rotorblad een omgekeerd eerste rotorblad vormt waarbij de inslagorganen naar elkaar toe zijn gericht, zodat beide rotorbladen eikaars spiegelbeeld vormen, op het middendeel van welke rotor-25 bladen respectievelijk een eerste en een tweede gedeelte van dat materiaal wordt gedoseerd door openingen in het bovenliggende rotorblad, welke respectievelijke inslagorganen zijn uitgerust met inslagvlakken die onder gelijke doch tegengestelde hoeken zijn opgesteld, zodat de inslagvlakken schuin naar elkaar zijn gericht, en wel zodanig dat de banen die de materialen beschrijven na inslag tegen deze inslagvlakken elkaar kruisen of snijden 30 buiten rond de rand van dat rotorblad, in een gebied rond het vlak tussen die beide rotorbladen.
133. Inrichting volgens conclusie 132, waarbij dat eerste en dat tweede rotorblad met gelijke, doch tegengestelde, hoeksnelheden roteren. 35 10 0 62 60 -95-
134. Inrichting volgens conclusie 132, waarbij dat eerste en dat tweede rotorblad met verschillende, doch tegengestelde, hoeksnelheden roteren.
135. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 134, waarbij op een plaats buiten 5 tenminste één zijde van een door die eerste inslagorganen bepaalde cilindrische ruimte, waarin die eerste inslagorganen roteren, een stationair inslagorgaan is opgesteld.
136. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 114 tot en met 132, waarbij die rotor een bij dat eerste inslagorgaan behorend tweede inslagorgaan 10 draagt, dat zich op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn bevindt dan dat eerste inslagorgaan en ligt geheel achter, gezien in die rotatierichting, de radiale lijn waarop zich dat eerste inslagorgaan bevindt, welk tweede inslagorgaan is uitgerust met een tweede inslagvlak dat dwars is gericht op de tweede spiraalvormige baan, die dat materiaal beschrijft wanneer dat van dat inslagvlak loskomt, bezien vanuit een met dat eerste inslag- 15 orgaan meebewegend standpunt.
137. Inrichting volgens conclusie 136, waarbij op een plaats buiten tenminste één zijde van een door die tweede inslagorganen bepaalde cilindrische ruimte, waarin die tweede inslagorganen roteren, een stationair inslagorgaan is opgesteld. 20
138. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 113, omvattende een rond een centrale rotatie-as draaibare rotor alsmede toevoermiddelen voor het toevoeren van korrelvormig of deeltjesvormig materiaal aan het centrale gebied van de rotor nabij de rotatie-as daarvan, welke rotor tenminste twee geleidingsorganen 25 draagt die zich beide in de richting van de uitwendige rand van de rotor uitstrekken vanaf dat centrale gebied van de rotor, elk naar een eigen afgifte-eind, waarbij dat afgifte-eind van dat ene geleidingsorgaan op een kleinere radiale afstand van de rotatiehartlijn ligt dan dat afgifte-eind van dat andere geleidingsorgaan, welk andere geleidingsorgaan, in rotatierichting gezien, achter dat ene geleidingsorgaan, zodanig dat bij rotatie van de rotor zich 30 twee materiaalstromen vormen die buiten de geleidingsorganen op elkaar botsen.
139. Inrichting volgens conclusie 138, waarbij op een plaats buiten tenminste één zijde van een door dat afgifte-eind dat het verst verwijderd is van de rotatiehartlijn bepaalde cilindrische ruimte, waarin dat afgifte-eind roteert, een stationair inslagorgaan is 35 opgesteld. 100 62 60 -96-
140. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 139, waarbij die rotor in dat midden is uitgerust met een ontvangstschijf waarop dat materiaal met behulp van die toevoer-middelen wordt gedoseerd.
141. Inrichting volgens conclusie 140, waarbij die ontvangstschijf stationair is opge steld.
142. Inrichting volgens conclusie 140, waarbij die ontvangstschijf in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat geleidings- 10 orgaan.
143. Inrichting volgens conclusie 140 tot en met 142, waarbij die ontvangstschijf is uitgevoerd als een plat vlak.
144. Inrichting volgens conclusie 140 tot en met 142, waarbij die ontvangstschijf is uitgevoerd als een conus. »
145. Inrichting volgens conclusie 140 tot en met 142, waarbij die ontvangstschijf is uitgevoerd als een piramide waarvan het aantal platte vlakken overeenkomt met die van 20 het aantal geleidingsorganen die op het rotorblad zijn gemonteerd.
146. Inrichting volgens conclusie 140 tot en met 142, waarbij die ontvangstschijf is uitgevoerd als een holte waarin zich een bed van eigen materiaal vastzet dat fungeert als autogene ontvangstschijf. 25
147. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 146, waarbij die ontvangstschijf is uitgerust met tenminste één voorgeleidingsorgaan.
148. Inrichting volgens conclusie 147, waarbij dat voorgeleidingsorgaan is uitgerust 30 met een voorgeleidingsvlak dat in langsrichting is gekromd en zich naar achter, gezien in de rotatierichting, uitstrekt.
149. Inrichting conclusie 148, waarbij die kromming van dat voorgeleidingsvlak de spiraalbeweging volgt die dat materiaal beschrijft vanaf die ontvangstschijf. 35 1 0 0 6 2 60 -97-
150. Inrichting volgens conclusies 148 en 149, waarbij die kromming van dat voorge-leidingsvlak een Archimedesspiraal beschrijft.
151. Inrichting volgens conclusies 147 toten met 150, waarbij dat voorgeleidingsvlak 5 van dat voorgeleidingsorgaan, ter plaatse van die centrale toevoer van dat geleidingsorgaan, dw'ars is gericht op dat geleidingsvlak van dat geleidingsorgaan.
152. Inrichting volgens conclusies 147 tot en met 151, waarbij de hoogte van dat voorgeleidingsvlak van dat voorgeleidingsorgaan toeneemt in de richting van die centrale 10 toevoer van dat geleidingsorgaan.
153. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 152, waarbij centrisch boven die ontvangstschijf, die om een verticale as roteert, een toevoerbuis is geplaatst die in dezelfde richting met dezelfde hoeksnelheid rond dezelfde rotatiehartlijn roteert als die ontvangst- 15 schijf, welke buis zich naar onder verwijd, zodanig dat de radiale afstand van die rotatiehartlijn tot de rand van die verwijde buis onderaan gelijk is met de overeenkomstige radia- é le afstand tot de centrale toevoer van dat voorgeleidingsorgaan.
154. Inrichting volgens conclusie 153, w aarbij de radiale afstand van de rotatiehartlijn 20 tot die rand van de verwijde buis onderaan gelijk is aan de overeenkomstige radiale afstand tot de centrale toevoer van dat geleidingsorgaan.
155. Inrichting volgens conclusie 153, waarbij centrisch rond de rotatiehartlijn, boven langs dat geleidingsorgaan een ringvormige afdekschijf is gepositioneerd die in de- 25 zelfde richting en met dezelfde hoeksnelheid om dezelfde rotatiehartlijn roteert als dat geleidingsorgaan, welke ringvormige afdekschijf zich uitstrekt vanaf de radiale afstand van die rotatiehartlijn tot de centrale toevoer tot een plaats met een grotere overeenkomstige radiale afstand.
156. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 155, waarbij dat geleidingsorgaan is uitgevoerd met een recht geleidingsvlak.
157. Inrichting volgens conclusie 156, waarbij dat geleidingsorgaan radiaal is opge- steld. 35 1 0 0 6 2 60 -98-
158. Inrichting volgens conclusie 156, waarbij dat geleidingsorgaan niet radiaal is op gesteld.
159. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsorgaan 5 is uitgevoerd met een naar buiten, gezien vanuit de rotatiehartlijn, gebogen geleidingsvlak.
160. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsvlak met de draairichting mee is gebogen.
161. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsvlak tegen de draairichting in is gebogen.
162. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsvlak. in dwarsdoorsnede, hol is uitgevoerd. 15
163. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsorgaan i boven langs dat geleidingsvlak. in langsrichting, van een geleidingsstrip is voorzien.
164. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsorgaan 20 is uitgevoerd in de vorm van een buis.
165. Inrichting volgens conclusies 156 tot en met 158, waarbij dat geleidingsorgaan is uitgevoerd in de vorm van een kamerschoep en zodanig tangentieel is opgesteld dat zich in die kamerschoep, tijdens rotatie onder invloed van middelpuntvliedende kracht, een bed 25 van dat eigen materiaal vastzet, dat fungeert als autogeen geleidingsvlak.
166. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 165, waarbij dat geleidingsorgaan is uitgerust als een platte ronde rotatie-symmetrische geleidingsschijf, die is opgesteld langs de rand van die ontvangstschijf en die roteert in dezelfde richting als die rotor om een 30 rotatie-as waarvan de rotatiehartlijn ligt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn waarom die rotor-as roteert, van welke geleidingsschijf de rand fungeert als een geleidingsvlak.
167. Inrichting volgens conclusie 166, waarbij die geleidingsschijf met dezelfde hoek-snelheid roteert dan die rotor. 35 100 6 2 60 -99-
168. Inrichting volgens conclusie 166 en 167, waarbij die rand van die geleidings-schijf, die fungeert als geleidingsvlak, is bekleed met een laag van kunststof of rubber.
169. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 168, waarbij die rotor meer dan een 5 geleidingsorgaan draagt.
170. Inrichting voor conclusie 169, waarbij niet alle geleidingsorganen gelijksoortig zijn uitgevoerd.
171. Inrichting volgens conclusies 169 en 170, waarbij meer dan een geleidings organen op één bijbehorend botsmiddel zijn gericht.
172. Inrichting volgens conclusies 169 tot en met 171, waarbij langs de verschillende geleidingsorganen verschillende materialen worden versneld. 15
173. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 172, waarbij tussen dat afvoereind « van dat geleidingsorgaan en dat inslagvlak van dat eerste botsmiddel een geleidingsgoot is geplaatst waarvan de as de eerste spiraalvormige baan beschrijft van dat materiaal, bezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt. 20
174. Inrichting volgens conclusie 173, waarbij tussen die inslagvlakken van die eerste en tweede botsmiddelen een geleidingsgoot is geplaatst waarvan de as de tweede spiraalvormige baan beschrijft van dat materiaal, bezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt. 25
175. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 174, waarbij dat geleidingsorgaan is uitgevoerd met een geleidingssegment met een geleidingsvlak.
176. Inrichting volgens conclusie 175, waarbij de dikte van dat geleidingssegment, 30 gezien loodrecht op dat geleidingsvlak, toeneemt met de radiale afstand tot de rotatiehart- lijn.
177. Inrichting volgens conclusies 175 en 176, waarbij de dikte progressief toeneemt.
178. Inrichting volgens conclusies 175 tot en met 177, waarbij de dikte zodanig toe- 100 62 60 -100- neemt dat dat geleidingssegment als geheel na verloop van tijd gelijkmatig ofwel geheel afslijt.
179. Inrichting volgens conclusie 175 tot en met 178, waarbij de kop, ofwel kop-5 einde, van dat geleidingsvlak, gezien in het vlak van de rotatie, schuin is uitgevoerd.
180. Inrichting volgens conclusie 179, waarbij de radiale lengte van dat geleidingssegment tot aan dat kopeinde naar achter, gezien in rotatierichting, afneemt.
181. Inrichting volgens conclusie 179, waarbij de radiale lengte van dat geleidings segment tot aan dat kopeinde naar achter, gezien in rotatierichting, progressief afneemt.
182. Inrichting volgens conclusie 179, waarbij de radiale lengte van dat geleidingssegment tot aan dat kopeinde naar achter, gezien in rotatierichting, toeneemt. 15
183. Inrichting volgens conclusies 175 tot en met 179, waarbij dat geleidingsvlak 9 zodanig is gepositioneerd en in langsrichting is gekromd naar achter, gezien in de rotatierichting, dat de potentiaalbelasting die tijdens de versnelling door dat materiaal op dat geleidingsvlak wordt uitgeoefend, nagenoeg constant is, zodat de slijtage langs dat 20 geleidingsvlak zich regelmatig ontwikkelt met behoud van de oorspronkelijke kromming.
184. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 183, waarbij dat inslagorgaan is uitgerust met een inslagsegment met een inslagvlak.
185. Inrichting volgens conclusie 184, waarbij de omtrekvorm van dat inslagvlak van dat inslagsegment is afgestemd op de vorm van het inslagpatroon van dat materiaal.
186. Inrichting volgens conclusies 184 en 185, waarbij de omtrekvorm vierkant is uitgevoerd. 30
187. Inrichting volgens conclusies 184 tot en met 186, waarbij de omtrekvorm rechthoekig is uitgevoerd.
188. Inrichting volgens conclusies 184 tot en met 186, waarbij de omtrekvorm rond is 35 uitgevoerd. 10 0 6 2 60 -101 -
189. Inrichting volgens conclusies 184 tot en met 186, waarbij de omtrekvorm ovaal is uitgevoerd.
190. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 189, waarbij dat inslagorgaan is 5 uitgevoerd met een inslagsegment in de vorm van een inslagplaat met een inslagvlak.
191. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 190, waarbij dat inslagorgaan is uitgevoerd met een inslagsegment in de vorm van een langwerpig, broodvormig, inslag-blok, met het inslagvlak op een van de kopkanten. 10
192. Inrichting volgens conclusies 191, waarbij dat inslagvlak, in het rotatievlak, loodrecht is gericht op de spiraalvormige baan die dat materiaal beschrijft, gezien vanuit een met dat inslagvlak meebewegend standpunt.
193. Inrichting volgens conclusies 191 en 192, waarbij dat langwerpig inslagblok in langsrichting is gekromd, in het vlak van de bewegingsrichting van dat materiaal. i
194. Inrichting volgens conclusies 191 tot en met 193, waarbij de as van dat gekromd langwerpig inslagblok in het verlengde ligt van de spiraalvormige baan die dat materiaal 20 beschrijft in dit vlak.
195. Inrichting volgens conclusie 194, waarbij de as van dat inslagblok in het verlengde ligt van de spiraalvormige baan die het merendeel van dat materiaal beschrijft in dat vlak. 25
196. Inrichting volgens conclusies 191 tot en met 195, waarbij de dwarsdoorsnede van dat blok, ofwel dat inslagvlak, is afgestemd op dat inslagpatroon van dat materiaal tegen dat inslagvlak.
197. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 196, waarbij dat inslagvlak van dat inslagorgaan recht is uitgevoerd.
198. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 196, waarbij dat inslagvlak van dat inslagorgaan enkelvoudig hol gekromd is uitgevoerd. 35 100 6 2 60 -102-
199. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 196, waarbij dat inslagvlak van dat inslagorgaan dubbelgekromd hol is uitgevoerd.
200. Inrichting volgens conclusies 191 tot en met 196, waarbij de as is gecorrigeerd 5 voor die verlegging van die spiraalvormige baan die optreedt als gevolg van slijtage langs dat geleidingsvlak van dat geleidingssegment.
201. Inrichting volgens conclusie 200, waarbij de as de cirkelbeweging volgt die dat inslagblok beschrijft tijdens de rotatie, en dat inslagvlak als geheel in langsrichting de 10 vorm heeft van een ringsegment.
202. Inrichting volgens conclusie 200 en 201, waarbij dat inslagblok in langsrichting is samengesteld uit parallelle schijven.
203. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 202, waarbij dat inslagsegment van dat inslagorgaan is samengesteld uit meer als een materiaalsoort. ê
204. Inrichting volgens conclusie 204, waarbij die materiaalsoort of die materiaalsoorten waaruit dat inslagsegment is samengesteld harder zijn dan dat materiaal dat tegen 20 dat inslagvlak van dat inslagsegment inslaat.
205. Inrichting volgens conclusies 203 en 204, waarbij die materiaalsoorten verschillende inslagslijtvastheden hebben.
206. Inrichting volgens conclusies 203 tot en met 205. waarbij dat materiaal van dat inslagsegment met de grootste inslagslijtvastheid voorkomt in het gebied waar de inslagen zich concentreren.
207. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 206, waarbij dat inslagsegment 30 langs dat inslagvlak is voorzien van een of meer openingen in de vorm van holten.
208. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 207, waarbij dat inslagsegment is opgesteld in een doosconstructie met de opening aan de zijde van dat inslagvlak van dat inslagsegment, zodat een holle ruimte ontstaat rondom dat inslagvlak tussen de rand van 35 dat inslagsegment en de rand van die doosconstructie. 1 0 0 6 2 60 -103-
209. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 208, waarbij dat inslagorgaan is uitgevoerd als een rotatiesymmetrisch draaibaar inslagsegment, met de rand van dat inslag-segment als inslagvlak.
210. Inrichting volgens conclusie 209, waarbij de rotatie-as van dat draaibaar inslag segment ligt in het vlak van die spiraalvormige baan die dat materiaal beschrijft voor dat deze dat inslagvlak treft.
211. Inrichting volgens conclusie 209, waarbij de as van dat draaibaar inslagsegment 10 ligt in een vlak loodrecht gericht op die spiraalvormige baan die dat materiaal beschrijft voor dat deze dat inslagvlak treft.
212. Inrichting volgens conclusie 209, waarbij de as van dat draaibaar inslagsegment ligt in een vlak dat schuin is gericht op die spiraalvormige baan die dat materiaal beschrijft 15 voor dat deze dat inslagvlak treft. 4
213. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 208, waarbij dat inslagorgaan is uitgevoerd als een rotatiesymmetrisch draaibaar inslagsegment, met een van de kopeinden van dat inslagsegment als inslagvlak. 20
214. Inrichting volgens conclusie 213, waarbij de as van die draaiende schijf ligt in het vlak van de bewegingsrichting van die spiraalvormige baan die dat materiaal beschrijft voordat deze dat inslagvlak treft.
215. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 214, waarbij de geleidingsorganen allen gelijksoortig zijn en regelmatig, en op gelijke radiale afstanden, rond de rotatiehart-lijn zijn opgesteld.
216. Inrichting volgens conclusie 215, waarbij de bij die geleidingsorganen beho- 30 rende botsmiddelen gelijksoortig zijn en op gelijke afstanden rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld.
217. Inrichting volgens conclusie 215, waarbij de geleidingsorganen niet allen gelijksoortig zijn en niet allen regelmatig en niet allen op gelijke radiale afstanden rond de 35 rotatiehartlijn zijn opgesteld. 10062 60 - 104 -
218. Inrichting volgens conclusie 215, waarbij de bij die geleidingsorganen behorende botsmiddelen niet allen gelijksoortig zijn en niet allen regelmatig en niet allen op gelijke afstanden rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld.
219. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 218, waarbij die geleidingsorganen en die bijbehorende botsmiddelen allen gelijksoortig zijn, die geleidingsorganen allen regelmatig en op gelijke radiale afstand rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld en die bijbehorende gelijksoortige botsmiddelen niet allen gelijkmatig en niet allen op dezelfde radiale afstand rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld. 10
220. Inrichting volgens conclusie 114 tot en met 219, waarbij de geleidingsorganen allen regelmatig rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld, de radiale afstanden tot die centrale toevoeren van die afzonderlijke geleidingsorganen niet allen gelijk zijn, en de radiale afstand tot die afvoereinden van die afzonderlijke geleidingsorganen gelijk zijn. 15
221. Inrichting volgens conclusie 220, waarbij die geleidingsorganen gelijksoortig é zijn maar niet allen regelmatig verdeeld rond de rotatiehartlijn zijn opgesteld.
222. Inrichting volgens conclusie 220, waarbij de radiale afstanden tot de afvoer- 20 einden van de geleidingsorganen niet allen gelijk zijn.
223. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 222, waarbij die stationaire inslag-organen worden gevormd door afzonderlijke stationaire inslagplaten met stationaire inslag-vlakken. 25
224. Inrichting volgens conclusie 223, waarbij dat stationaire inslagvlak van die stationaire inslagplaat recht is uitgevoerd.
225. Inrichting volgens conclusie 223, waarbij dat inslagvlak enkelvoudig hol ge- 30 kromd is uitgevoerd.
226. Inrichting volgens conclusie 223, waarbij dat inslagvlak van die stationaire inslagplaten dubbelgekromd is uitgevoerd.
227. Inrichting volgens conclusies 225 en 226, waarbi j dat stationair inslagvlak hol is 100 6 2 60 -105 - gekromd en wel zodanig dat de inslagen van dat materiaal tegen dat stationair inslagvlak, gezien vanuit een stilstaand standpunt, onder zoveel mogelijk gelijke inslaghoek plaatsvindt.
228. Inrichting volgens conclusie 227, waarbij dat stationaire inslagvlak, ter plaatse waar dat materiaal dat stationaire inslagvlak Deft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit stilstaande positie, loodrecht is gericht op die rechte baan die dat materiaal beschrijft.
229. Inrichting volgens conclusies 227 en 228, waarbij dat stationaire inslagvlak is gekromd volgens de cirkelevolvente van de plaats op de cirkelomtrek vanwaar dat gebotste materiaal in een rechte baan wordt geleid.
230. Inrichting volgens conclusie 227 en 228, waarbij dat stationaire inslagvlak is 15 gekromd volgens opeenvolgende, vloeiend in elkaar overlopende cirkelevolventen.
231. Inrichting volgens conclusies 223 tot en met 230, waarbij dat stationaire inslagvlak hol is gekromd, en wel zodanig, dat die inslagen van dat gebotste materiaal tegen dat stationaire inslagvlak, gezien vanuit een stilstaand standpunt, zoveel mogelijk plaatsvin- 20 den onder een hoek van 75° tot 85ü.
232. Inrichting volgens conclusies 223 tot en met 230, waarbij centrisch, regelmatig verdeeld rond de rotatiehartlijn, op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot dat inslagvlak vanwaar dat gebotste materiaal 25 in een rechte baan wordt geleid, zoveel inslagorganen zijn opgesteld dat al dat gebotste materiaal dat vanaf de botsmiddelen in een rechte baan wordt geleid tegen die stationaire inslagvlakken van die stationaire inslagorganen inslaan.
233. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 232, waarbij dat stationaire inslag- 30 orgaan wordt gevormd door een bed van overeenkomstig materiaal.
234. Inrichting volgens conclusie 233, waarbij dat bed van overeenkomstig materiaal worst gevormd in een stationaire cirkelvormige gootconstructie die met de opening naar binnen gericht buiten rond de door de inslagorganen bepaalde cilindrische ruimte is ge- 35 plaatst waarin die inslagorganen roteren. 1 0 0 6 2 60 - 106 -
235. Inrichting volgens conclusies 233 en 234, waarbij dat stationaire bed van overeenkomstig materiaal zodanig is gevormd dat de inslagen van dat materiaal tegen dit stationaire bed, gezien vanuit een stilstaand standpunt, onder zoveel mogelijk gelijke inslag-hoek plaatsvinden. 5
236. Inrichting volgens conclusies 233 tot en met 235, waarbij dat stationaire bed van overeenkomstig materiaal, ter plaatse waar dat gebotste materiaal dat stationaire bed treft, gezien in het vlak van de rotatie en gezien vanuit een stilstaand standpunt, loodrecht is gericht op die rechte baan van dat gebotste materiaal. 10
237. Inrichting volgens conclusies 233 tot en met 236, waarbij dat stationaire bed van overeenkomstig materiaal een inslagvlak vormt dat is gekromd volgens de cirkelevolvente van de plaats op de cirkelomtrek vanwaar dat gebotste materiaal in een rechte baan wordt geleid. 15
238. Inrichting volgens conclusie 237, waarbij de bodemplaat van de gootconstructie t is uitgesneden in de vorm van de cirkelevolventen van de plaats op de cirkelomtrek van waar dat gebotste materiaal in een rechte baan wordt geleid.
239. Inrichting volgens conclusies 233 tot en met 238, waarbij een deel van dat mate riaal, buiten langs de rotor, dus vanuit een stationaire toestand, voorlangs het stationaire bed van eigen materiaal wordt geleid.
240. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 239, waarbij dat inslagorgaan wordt 25 gevormd door een voorwerp.
241. Inrichting volgens conclusie 239, waarbij dat voorwerp rotatie-symmetrisch is opgesteld.
242. Inrichting volgens conclusies 240 en 241, waarbij dat voorwerp tijdens de omdraai ende beweging in hoogte verstelbaar is.
243. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 242, waarbij de achtereenvolgende stappen plaatsvinden in een ruimte waarin de temperatuur kan worden ingesteld. 35 1 0 0 62 60 - 107 -
244. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 243, waarbij de achtereenvolgende stappen plaatsvinden in een ruimte waarin een vacuüm kan worden gecreëerd.
245. Inrichting volgens conclusies 114 tot en met 244, waarbij de achtereenvolgende 5 stappen plaatsvinden in een ruimte waarin een overdruk kan worden gecreëerd. 10 15 20 25 30 35 1 0 0 6 2 60
NL1006260A 1996-10-11 1997-06-09 Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal. NL1006260C2 (nl)

Priority Applications (14)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US08/948,077 US5860605A (en) 1996-10-11 1997-10-09 Method and device for synchronously making material collide
DE69711213T DE69711213T2 (de) 1996-10-11 1997-10-10 Verfahren und vorrichtung zum synchronisierten prallzerkleinern von material
ES97944211T ES2175465T3 (es) 1996-10-11 1997-10-10 Metodo y dispositivo para triturar material por impacto de manera sincronica.
DK97944211T DK0939676T3 (da) 1996-10-11 1997-10-10 Fremgangsmåde og indretning til synkron impuls-findeling af materiale
AT97944211T ATE214636T1 (de) 1996-10-11 1997-10-10 Verfahren und vorrichtung zum synchronisierten prallzerkleinern von material
CA002268529A CA2268529A1 (en) 1996-10-11 1997-10-10 Method and device for synchronously impact milling of material
NZ335069A NZ335069A (en) 1996-10-11 1997-10-10 Method and device for synchronously impact milling of material
PCT/NL1997/000565 WO1998016319A1 (en) 1996-10-11 1997-10-10 Method and device for synchronously impact milling of material
EP97944211A EP0939676B1 (en) 1996-10-11 1997-10-10 Method and device for synchronously impact milling of material
AU45756/97A AU731523B2 (en) 1996-10-11 1997-10-10 Method and device for synchronously impact milling of material
EP97203162A EP0835690A1 (en) 1996-10-11 1997-10-10 Method and device for synchronously impact milling of material
PT97944211T PT939676E (pt) 1996-10-11 1997-10-10 Metodo e dispositivo para fazer chocar o material sincronologicamente
JP29489197A JP3855138B2 (ja) 1996-10-11 1997-10-13 物質衝突を同期的に行なう方法及び装置
ZA982613A ZA982613B (en) 1997-06-09 1998-03-27 Method and device for synchronously making material collide

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1004251 1996-10-11
NL1004251A NL1004251C2 (nl) 1996-10-11 1996-10-11 Meervoudige inslagbreker met dwarsopgestelde meedraaiende inslagoppervlakken.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1006260C2 true NL1006260C2 (nl) 1998-04-15

Family

ID=19763660

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1004251A NL1004251C2 (nl) 1996-10-11 1996-10-11 Meervoudige inslagbreker met dwarsopgestelde meedraaiende inslagoppervlakken.
NL1006260A NL1006260C2 (nl) 1996-10-11 1997-06-09 Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal.

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1004251A NL1004251C2 (nl) 1996-10-11 1996-10-11 Meervoudige inslagbreker met dwarsopgestelde meedraaiende inslagoppervlakken.

Country Status (1)

Country Link
NL (2) NL1004251C2 (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL100111C (nl) *
GB309854A (nl) * 1928-04-16 1929-10-16 Mines Domaniales De Potasse D'alsace
GB376760A (en) * 1931-03-05 1932-07-05 Ernest Feuerheerd Improvements in or relating to apparatus for pulverising or grinding coal and other materials
FR2005680A1 (nl) * 1968-04-06 1969-12-12 Steinmuller L Et C G Bh
SU1248655A1 (ru) * 1984-04-24 1986-08-07 Государственный Научно-Исследовательский И Проектный Институт Силикатного Бетона Автоклавного Твердения "Силикатобетон" Центробежно-ударна мельница
DE9308860U1 (de) * 1993-06-10 1994-10-20 Dichter, Hans-Joachim, 10829 Berlin Prallbrecher
DE4413532A1 (de) * 1994-04-15 1995-10-19 Hans Van Der Zanden Prallbrecher

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2412348A1 (fr) * 1977-12-20 1979-07-20 Creusot Loire Surface d'impact pour un broyeur a projection sous vide
US4697743A (en) * 1982-12-13 1987-10-06 Sicomant Ab Juteskarsgatan 38 Method of finely crushing particles of material in an impact mill and apparatus for performing the method

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL100111C (nl) *
GB309854A (nl) * 1928-04-16 1929-10-16 Mines Domaniales De Potasse D'alsace
GB376760A (en) * 1931-03-05 1932-07-05 Ernest Feuerheerd Improvements in or relating to apparatus for pulverising or grinding coal and other materials
FR2005680A1 (nl) * 1968-04-06 1969-12-12 Steinmuller L Et C G Bh
SU1248655A1 (ru) * 1984-04-24 1986-08-07 Государственный Научно-Исследовательский И Проектный Институт Силикатного Бетона Автоклавного Твердения "Силикатобетон" Центробежно-ударна мельница
DE9308860U1 (de) * 1993-06-10 1994-10-20 Dichter, Hans-Joachim, 10829 Berlin Prallbrecher
DE4413532A1 (de) * 1994-04-15 1995-10-19 Hans Van Der Zanden Prallbrecher

Non-Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
DATABASE WPI Section PQ Week 8713, 8 April 1987 Derwent World Patents Index; Class P41, AN 87-092171, XP002032235 *

Also Published As

Publication number Publication date
NL1004251C2 (nl) 1998-04-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP3855138B2 (ja) 物質衝突を同期的に行なう方法及び装置
US3970257A (en) Apparatus for reducing the size of discrete material
CA1115251A (en) Method and apparatus for comminuting pulverizable material
AU754157B2 (en) Device for synchronously and symmetrically making material collide
US6926215B2 (en) Hammermill
US3931937A (en) Breaker/crusher
NL1006260C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal.
JP3907586B2 (ja) 流線状空間を有する粉砕機
US2049466A (en) Abrasive throwing wheel
JPH07275727A (ja) 竪型衝撃式破砕機
NL1013895C1 (nl) Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.
US7036759B2 (en) Autogenous rotor
AU683848B2 (en) Spread path modifier for agricultural spreader
NL1012022C1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal.
KR100501712B1 (ko) 벌크 재료의 분쇄 방법 및 장치
RU2111055C1 (ru) Дробилка комбинированного ударного действия
CN220310624U (zh) 一种立式制砂机转子结构及立式制砂机
US4061281A (en) Striking plate for disintegrating mill
NL1017934C2 (nl) Autogene rotor.
JPH0596194A (ja) 堅型破砕機における破砕方法
US2067956A (en) Cutting stone and the like
JPH10309484A (ja) 遠心衝突式破砕機
RU2299765C2 (ru) Способ ударного дробления и дробилка для его осуществления
NL1015583C1 (nl) Gestroomlijnde rotor met gestroomlijnde botsruimte.
CA1095871A (en) Striking plate for disintergrating mill

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20050101