NL1012022C1 - Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL1012022C1
NL1012022C1 NL1012022A NL1012022A NL1012022C1 NL 1012022 C1 NL1012022 C1 NL 1012022C1 NL 1012022 A NL1012022 A NL 1012022A NL 1012022 A NL1012022 A NL 1012022A NL 1012022 C1 NL1012022 C1 NL 1012022C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rotation
axis
impact
stationary
viewed
Prior art date
Application number
NL1012022A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Petrus Andreas Zanden
Original Assignee
Johannes Petrus Andreas Joseph
Zanden Rosemarie J Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to NL1012022A priority Critical patent/NL1012022C1/nl
Application filed by Johannes Petrus Andreas Joseph, Zanden Rosemarie J Van Der filed Critical Johannes Petrus Andreas Joseph
Priority to PCT/NL2000/000317 priority patent/WO2000067909A1/nl
Priority to JP2000616927A priority patent/JP2002543965A/ja
Priority to AT00927975T priority patent/ATE452705T1/de
Priority to DE60043582T priority patent/DE60043582D1/de
Priority to CA002368100A priority patent/CA2368100A1/en
Priority to US09/959,919 priority patent/US6786436B1/en
Priority to AU46277/00A priority patent/AU744214B2/en
Priority to NZ515365A priority patent/NZ515365A/en
Priority to EP00927975A priority patent/EP1177045B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1012022C1 publication Critical patent/NL1012022C1/nl
Priority to ZA200108999A priority patent/ZA200108999B/en

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C13/1835Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate by means of beater or impeller elements fixed in between an upper and lower rotor disc
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C13/1814Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate by means of beater or impeller elements fixed on top of a disc type rotor
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B02CRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING; PREPARATORY TREATMENT OF GRAIN FOR MILLING
    • B02CCRUSHING, PULVERISING, OR DISINTEGRATING IN GENERAL; MILLING GRAIN
    • B02C13/00Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills
    • B02C13/14Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices
    • B02C13/18Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor
    • B02C13/1807Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate
    • B02C2013/1857Disintegrating by mills having rotary beater elements ; Hammer mills with vertical rotor shaft, e.g. combined with sifting devices with beaters rigidly connected to the rotor the material to be crushed being thrown against an anvil or impact plate rotating coaxially around the rotor shaft

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Filling Or Emptying Of Bunkers, Hoppers, And Tanks (AREA)
  • Crushing And Pulverization Processes (AREA)
  • Paper (AREA)
  • Crystals, And After-Treatments Of Crystals (AREA)
  • Diaphragms For Electromechanical Transducers (AREA)
  • Manufacture, Treatment Of Glass Fibers (AREA)

Description

- I -
WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET IN ÉÉN IN WEZEN VOORAF BEPAALDE STROOM LEIDEN VAN MATERIAAL
GEBIED VAN DE UITVINDING
5
De uitvinding heelt betrekking op het gebied van het versnellen van materiaal, met name een stroom van korrelvormig of deeltjesvormig materiaal, met behulp van centrifugaalkracht, met in het bijzonder het doel om de versnelde korrels of deeltjes met een zodanige snelheid te doen botsen dat deze breken.
10
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Volgens een bekende techniek kan de beweging van een materiaalstroom met behulp van de centrifugaalkracht worden versneld. Het materiaal wordt daarbij op het middendeel van een rotor 15 gebracht en daarna opgenomen door geleidingsorganen die rond dat middendeel zijn opgesteld en door die rotor worden gedragen. Het materiaal wordt langs die geleidingsorganen, onder invloed van middelpuntvliedende krachten, versneld en met hoge snelheid en onder een bepaalde wegvlieghoek naar buiten geslingerd. De snelheid die hel materiaal daarbij krijgt, is opgebouwd uit een radiale en een loodrecht op de radiaal gerichte, ofwel transversale, snelheidscomponent. Gezien vanuit stilstaande 20 positie en wanneer de invloed van luchtweerstand en luchtbewegingen buiten beschouwing worden gelaten, beweegt het materiaal, nadat het van het geleidingsorgaan loskomt, met nagenoeg constante snelheid langs een nagenoeg rechte stroom. Deze rechte stroom is naar voor gericht, gezien in de rotaticrichting en de grootte van de wegvlieghoek wordt daarbij bepaald door de grootten van radiale en transversale snelheidscomponenten. Wanneer deze componenten gelijk zijn is de wegvlieghoek 25 45°. Gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meebewegend standpunt beweegt het materiaal, na dat het van het geleidingsorgaan loskomt, langs een spiraal vormige stroom die naar achter is gericht, gezien in de rotaiierichting, en in het verlengde ligt van het geleidingsorgaan. De relatieve snelheid neemt daarbij toe naarmate het materiaal zich verder van de rotatiehartlijn verwijdert.
Het materiaal kan nu worden opgevangen door een stationair treforgaan dat is opgesteld in de 30 rechte stroom die de materiaal beschrijft, met het doel het materiaal tijdens de inslag te doen breken. Het stationair treforgaan kan bijvoorbeeld worden gevormd door een pantserring, die rond de rotor is opgesleld. Hel is ook mogelijk om materiaal te laten inslaan tegen een bed van eigen materiaal. Het verkleiningsproces vindt gedurende deze enkele inslag plaats, waarbij wordt gesproken van een enkelvoudige inslagbrcker.
35 Onderzoek heeft aangeloond dat voor hel verkleinen van materiaal middels inslagbelasting, een 101 2022 -2- loodrechte inslag voor de meeste materialen niet optimaal is en dat, afhankelijk van de specifieke materiaalsoort, met een inslaghoek van ongeveer 75°, althans tussen 70° en 85°, een grotere breukwaarschijnlijkhcid kan worden gerealiseerd. Voorts kan de breukwaarschijnlijkheid nog aanzienlijk worden opgevoerd, wanneer het breekgoed niet enkelvoudig, maar snel achter elkaar, meer-5 voudig, althans tenminste tweevoudig, door inslag wordt belast.
Een dergelijke meervoudige inslag kan worden gerealiseerd door, in plaats van het materiaal direct te laten inslaan legen een stationair inslagorgaan, het materiaal eerst te laten botsen tegen een met het geleidingsorgaan co-roterend botsorgaan dat met dezelfde snelheid, in dezelfde richting, om dezelfde rotatiehartlijn, maar op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn roteert dan dat 10 geleidingsorgaan en is opgesteld dwars in de spiraalvormige stroom die het materiaal beschrijft. Omdat de inslag in wezen deterministisch plaatsvindt, kan het inslagvlak onder een zodanige hoek worden opgesteld dat de inslag onder een optimale hoek plaatsvindt. Het materiaal wordt met de slag van het co-rotcrend inslagorgaan tegelijkertijd belast én extra versneld voordat het tegen het stationair botsorgaan inslaat. Zowel de versnelling als de inslag vinden daarbij in twee stappen plaats, waarbij wordt 15 gesproken van een direct meervoudige inslagbrcker. Het is daarbij mogelijk om het materiaal daarna tegen nog een co-roterend inslagorgaan te laten inslaan dat op een nog grotere afstand van de rolalie-hartlijn is opgesteld.
Het is dus mogelijk om materiaal met behulp van ccntrifugaalkracht in beweging te brengen en vervolgens op verschillende manieren enkelvoudig of meervoudig te belasten.
20 In de bekende enkelvoudige inslagbrekers worden de botsvlakken van het stationair botsorgaan in hel algemeen zo opgesteld, dat de inslag in het horizontale vlak zoveel mogelijk loodrecht plaatsvindt. De daarvoor noodzakelijke specifieke opstelling van de botsvlakken heeft tot gevolg dat de panlserring als geheel een soort van karlelvorm heeft. Een dergelijke inrichting is bekend uit US 5,248,101.
25 Uit US 3,970,257 is een enkelvoudige inslagbreker bekend waarbij het materiaal botst tegen een bed van eigen materiaal. Hiermee wordt de slijtage tot een minimum beperkt; de verkleinings-intensiteit is echter beperkt maar er vomit zich een kubische korrelconfiguratie.
Uit EP 0074771 is een enkelvoudige inslagbreker bekend waarbij een gedeelte van het materiaal buiten langs de rotor wordt geleid. Dit materiaal, dat rond de rotor een soort van verticaal gordijn 30 vormt, wordt getroffen door het materiaal dat in horizontale richting vanaf de rotor naar buiten wordt geslingerd. Hiermee wordt een aanzienlijke hoeveelheid energie bespaard.
Uil PCT/NL97/00565, die op naam van de aanvrager is gesteld, is een werkwijze en inrichting bekend voor een direct meervoudige inslagbreker, waarmee het materiaal in twee stappen, respectievelijk geleiding langs een relatief kort geleidingsorgaan en een slag van een co-roterend inslagorgaan, 35 wordt versneld om het vervolgens te laten botsen tegen een stationair inslagorgaan, in de vorm van 101 202 2 -3- a (zonder lijke evolvente botselementen, die rond de rotor zijn opgesteld. De belasting vindt dus ook in twee, direct achtereenvolgende, stappen plaats. De tweede inslag met een snelheid, ofwel kinetische energie, die resteert na de eerste inslag; dus zonder dat extra energie behoeft te worden toegevoegd. Die restsnclheid is tenminste gelijk aan de snelheid waarmee de eerste inslag plaatsvindt.
5 Hel stationair botsorgaan kan worden gevormd door een pantserring of een bed van eigen mate riaal , terwijl een gedeelte van het materiaal buiten de rotor om voor langs de stationaire botsorganen kan worden geleid. De bekende direct meervoudige inslagbreker heeft, bij overigens gelijk energieverbruik, een tenminste tweemaal zo grote verkleiningsinlensiteit dan de bekende enkelvoudige inslagbreker.
10
SAMENVATTING
De bekende werkwijzen en inrichtingen voorliet met behulp van cenlrifugaalkracht versnellen van materiaal en deze vervolgens te doen botsen met het doel om het materiaal te breken, blijken 15 nadelen te bezitten. Wanneer de materiaalstroom botst tegen een stationaire pantserring worden de inslagen gedeeltelijk gestoord door de randen van de uitstekende hoeken van de pantserelementen. Deze storingsinvloedcn zijn vrij groot; hoewel veel minder groot in de direct meervoudige inslagbreker dan in de enkelvoudige inslagbreker. In de direct meervoudige inslagbreker vindt de eerste botsing tegen hel co-roterend inslagorgaan, waarbij het materiaal de roterende omgeving niet verlaat, 20 ongestoord plaats. In geval van uitstekende hoeken van pantserelementen in een enkelvoudige inslagbreker kan de sloringsinvloed worden aangegeven als de lengte, die wordt berekend door de diameter van het te breken materiaal te vermenigvuldigen met het aantal uitstekende hoekpunten van de pantserring, ten opzichte van de totale lengte ofwel de omtrek van de pantserring. In de bekende enkelvoudige inslagbrekers ondervindt vaak meer dan de helft van de korrels uit de materiaalstroom tijdens de 25 inslag een storingsinvlocd. Deze storingsinvloed neemt sterk toe, naarmate de uitstekende hoeken onder invloed van slijtage worden afgerond.
Deze storingsinvloeden hebben grote invloed op de breukwaarschijnlijkheid, die sterk terugloopt naarmate de storingsinvloed toeneemt. Voor hel realiseren van een redelijke verkleiningsgraad moet de botssnelheid daarom veelal worden opgevoerd, hetgeen extra energie vergt, de slijtage en 30 daarmee de storingsinvloed nog sterker doet toenemen, terwijl een ongewenst groot aantal aan zeer fijne delen kan ontstaan. Een en ander heeft tot gevolg dat het verkleiningsproces niet altijd even goed beheersbaar is, waardoor niet alle delen op uniforme wijze worden gebroken. Het verkregen breek-produkt bezit daardoor vaak een vrij grote spreiding in korrel afmeting en korrelconfiguratie.
Een ander nadeel van dc inslagbreker vormt het centrisch karakter. Het materiaal wordt immers 35 in een stroom op hel middendeel van de rotor gedoseerd en vandaar gelijkmatig rondom over het 101 202 2 -4- rotorblad verdeeld en versneld om daarna vanaf de rand van het rotorblad als een waaier rondom naar buiten te worden geslingerd tegen een stationair botsorgaan. Het materiaal valt na deze botsing naar beneden en vormt als het ware rondom een cilindrisch gordijn, dat onder de rotor wordt opgevangen in een trechter met de uitlaat in een gebied centrisch onder de rotor. De ruimte boven, builen rond en 5 ouder langs de rotor, moet daarom zoveel mogelijk vrij worden gehouden, zodat het korrelverkeer niet wordt gehinderd. Wanneer de as vat) de rotor naar boven wordt doorgetrokken, hindert dit het doseren. De as kan daarom alleen onder de rotor worden gelagerd, hetgeen een minder stabiele constructie oplcvert. Een tweede lager boven de rotor zou een veel eenvoudigere en stabielere constructie opleveren. Wanneer de as naar beneden wordt doorgetrokken, hindert dit de afvoer. De as moet daarom 10 worden afgesleund op de zijwanden van de breker, hetgeen een vrij zware constructie vereist die in de breekruimle moet worden opgesteld. De trechterconstructie, die door zijn grote diameter relatief hoog moet worden uitgevoerd, moet daarom meer naar beneden worden opgesteld, hetgeen in de totale constructie nog meer hoogte vergt. De as moet tenslotte worden aangedreven door een motor die in zijn geheel buiten de breekru/mie moet worden opgesfeld, hetgeen relatief lange V-snarcn vergt die in 15 een kokerconstructie door de breekruimle moeten worden geleid. Directe aandrijving is in wezen niet haalbaar. Dit alles maakt dat de constructie niet kan worden geoptimaliseerd, vrij zwaar en hoog moet worden uitgevoerd, terwijl de doorloop van het materiaal door de diverse hulpconstructies toch nog wordt gehinderd.
Het doel van de uitvinding is daarom een werkwijze te verschaffen, zoals hierboven omschre-20 ven, die deze nadelen mist, of althans in mindere mate vertoont. Dat doel wordt bereikt door het materiaal langs een in wezen vooraf bepaalde stroom over de rotor te leiden die rond een verticale rotatiehartlijn roteert, omvattende de stappen: - het verdelen van dat materiaal, met behulp van een stationair verdeelorgaan dat is opgcsteld boven die rotor en is voorzien van tenminste écn poort voor het doseren van dat verdeelde materiaal 25 op die rotor op een in wezen vooraf bepaalde dosecrplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke poort zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn en welke doseerplaats zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand lot die doseerplaats; - hel toevoeren van dat verdeelde materiaal, op die in wezen vooraf bepaalde dosecrplaats, aan 30 een centrale toevoer van een geleidingsorgaan dat wordt gedragen door die rotor, welke centrale toevoer zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die doseerplaats; - het versnellen van dat toegevoerde materiaal, vanaf die centrale toevoer, langs een in wezen vooraf bepaalde naar voren gerichte eerste spiraalvormige stroom, gezien vanuiteen stilstaand stand- 35 punt en gezien in de rotatierichting, langs het geleidingsvlak naar het afgifte-eind van dat geleidings- 101 2022 - 5 - orgaan, welk afgifte-eind zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan die centrale toevoer, zodanig dat dat versnelde materiaal op een in wezen vooraf bepaalde afgifteplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat afgifte-eind loskomt en in een in wezen vooraf bepaalde naar voren gerichte eerste rechte stroom wordt geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt 5 en gezien in de roiatierichting, en in een wezen vooraf bepaalde naar achteren gerichte tweede spiraalvormige stroom, gezien vanuit een met dat gelcidingsorgaan meebewegend standpunt en gezien in de roiatierichting.
Bij de werkwijze volgens de uitvinding wordt het materiaal met behulp vaneen stationair verdeel-orgaan op tenminste één in wezen vooraf bepaalde doseerplaats gedoseerd, welke doseerplaats is 10 bepaald op de rotor op een in wezen vaste Iokatie, gezien vanuit een stilstaand standpunt, nabij een verticale rotatiehartlijn van een rotor. Het verdcclorgaan is daartoe uitgerust mettenminste één poort. Het materiaal wordt vanaf de poort in wezen als één stroom naar buiten gestuurd; maar het is ook hier mogelijk om het materiaal vanuit een poort in meerdere stromen naar buiten te sturen.
Het stationaire verdcclorgaan kan bestaan uit een soort van gootconstructie maar ook uit een 15 aantal stationaire omleidingsorganen die regelmatig verdeeld rond hel middendeel van de rotor zijn opgesteld. De uitvinding vóórziet in de mogelijkheid dat ook in de gootconstructie een of twee stationaire omleidingsorganen zijn opgeslcld. Het materiaal wordt tussen deze stationaire omleidingsorganen door - ofwel als het ware door poorten - in een aantal stromen vanaf de afvoerplaatsen naar builen gestuurd. De stationaire omleidingsorganen kunnen worden uitgevoerd in de vorm van ronde 20 of driehoekige staven; in ieder geval zo, dat zich daartegen, onder invloed van middelpuntvliedende kracht, geen materiaal kan vastzetten; althans niet zodanig dat daardoor de doorstroom van het materiaal wordt gehinderd. In geval het middendeel stationair is opgesteld kunnen de omleidingsorganen doordat dosecrvlak worden gedragen.
De omleidingsorganen kunnen de doorstroom van het materiaal, ofwel hetkorrelverkeer door de 25 poorten, hinderen. Omdat deze stationair zijn opgesteld, kunnen de omleidingsorganen, maar ook het hele verdcelorgaan, op relatief eenvoudige wijze in trilling worden gebracht, of in schokkende toestand, waarmee de doorloop van hel materiaal wordt bevorderd.
Eenmaal langs de poort naar buiten gestuurd, wordt een gedeelte van de materiaalstroom op de doscerplaats opgenomen door de centrale toevoer van een of meerdere roterende geleidingsorganen, 30 die door de rotor worden gedragen, welke centrale toevoer op een gelijke of grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn is opgestcld dan die poort. In geval van gelijke radiale afstanden bevinden de poorten zich boven de centrale toevoer van het geleidingsorgaan. Vanaf de centrale toevoer wordt het materiaal langs een geleidingsvlak versneld en vanaf een afgifte-eind naar buiten wordt geslingerd.
De toevoer van het materiaal naar het geleidingsorgaan vindt alleen plaats op de doseerplaats en 35 wordt daarom steeds onderbroken. Op het moment dat de centrale toevoer de stroom waarlangs hel 101 2022 -6- malcriaal naar buiten wordt gestuurd, kruist, wordt alleen het gedeelte van het materiaal dat op dat moment langs de poorten naar buiten wordt gestuurd, door die centrale toevoer opgenomen. Door het volgende geleidingsorgaan wordt het volgende gedeelte opgenomen en op het moment dat de centrale toevoer een volgende stroom kruist, wordt op die volgende doseerplaats weer een gedeelte van die 5 stroom opgenomen, enzovoorts. Een bepaalde materiaalstroom wordt dus verdeeld over verschillende geleidingsorganen en langs een bepaald geleidingsorgaan bewegen achtereenvolgende gedeelten van de respectievelijke stromen die het geleidingsorgaan kruisen. Het aantal geleidingsorganen wordt bij voorkeur zo gekozen dat een bepaalde stroom niet tegelijkertijd door meer dan één centrale toevoer wordt opgenomen. Het is echter mogclijk om de rotor uit te rusten met één geleidingsorgaan; 10 het materiaal wordt dan tijdens de doorloop in achtereenvolgende gedeelten opgenomen door de centrale toevoer.
Er beweegt langs het geleidingsorgaan dus geen continue materiaalstroom naar buiten, maar een discontinue stroom die bestaat uit achtereenvolgende gedeelten van de materiaalstroom, ofwel materiaal-gedeellen, met daartussen open ruimten. De grootten van die open ruimten wordt bepaald door het 15 aantal en de breedte, langs de cirkelomtrek, van de omleidingsorganen. Zowel de lengte van de materiaal-gedcelten als van de open ruimte neemt toe naarmate het materiaal zich verder verwijderd van de rotatiehartlijn.
Gezien vanuit een stilstaand standpunt is de postie van de poort waarmee het materiaal wordt gedoseerd in wezen bepalend voor de lokatie van de doseerplaats waar het materiaal door het geleidings-20 orgaan wordt opgenomen en in wezen is daarmee ook de afgifteplaats vanwaar het materiaal het geleidingsorgaan verlaat bepaald.
Vanaf liet afgifte-eind van het geleidingsorgaan worden de materiaalgedeelten dus achtereenvolgens langs vooraf bepaalde stromen naar buiten geslingerd. Als geheel ontstaan in de breekruimte één of meer zich naar buiten verwijdende gebieden waarin de respectievelijke materiaalgedeelten als 25 afzonderlijke deelstromen naar buiten bewegen, welke gebieden rondom worden onderbroken door lege ruimte. Ieder van deze stromen kan worden opgevangen door een stationair opgesteld botsorgaan dat op een bolsplaats dwars is opgesteld op de bewegingsrichting die de betreffende stroom beschrijft, gezien vanuit een stilstaand standpunt; maar kan dus ook eerst worden versneld door een bij het geleidingsorgaan behorend bewegend inslagorgaan dat op een trefplaats dwars is opgesteld in de 30 spiraalvormige stroom kruist die de stroom beschrijft, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt. Gezien vanuit een stilstaand standpunt bepaald de afgifte-plaats vanwaar het materiaal van het geleidingsorgaan loskomt in wezen de botsplaats waar het materiaal tegen het stationaire botsorgaan botst; en eventueel daartussenin de eerste trefplaats waar het materiaal een bewegend treforgaan treft.
35 Het stationair opgesteld botsorgaan kan worden uitgevoerd als een stalen plaat, die nagenoeg 101 2022 - 7 - loodrecht is opgesteld op de rechte stroom die het materiaal beschrijft of een stationair bed van eigen materiaal. Het botsvlak kan zodanig worden gekromd dat de inslagen van de materiaalkorrels onder een zoveel mogelijk gelijke hoek plaatsvinden.
Het bewegend treforgaan kan worden uitgevoerd als een roterend treforgaan dat door die rotor 5 wordt gedragen en dat zich bevindt op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn dan het af-gi ftc-eind cn in dezelfde richting, met dezelfde hoeksnelheid en om dezelfde rotatiehartlijn roteert dan dat geleidingsorgaan en is opgesteld in een spiraalvormige stroom; welke spiraalbeweging niet wordt beïnvloed door de hoeksnelheid. De stroom slaat dan vervolgens in wezen storingsvrij in tegen het trefvlak van dal roterend treforgaan met een snelheid die nagenoeg gelijk is aan het verschil tussen de 10 transversale snelheidscomponentcn die hel materiaal heeft ter plaatse van het afgifte-eind en hel roterend treforgaan. De inslagsnelheid kan worden opgevoerd door de hoeksnelheid op te voeren en door het roterend treforgaan op een grotere radiale afstand van de rotatiehartlijn op te stellen.
Nadat hel materiaal is ingeslagen legen het roterend treforgaan, komt het daarvan los met een snelheid die tenminste zo groot is, maar normaal groter, dan de snelheid waarmee het het treforgaan 15 heeft getroffen. Deze resisnclheid kan worden benut door het materiaal nu tegen een stationair bots-orgaan te laten inslaan.
De werkwijze van de uitvinding maakt het aldus mogclijk om met behulp van een verdeelorgaan de materiaalstroom op zodanige plaatsen vanaf hel doseergebied van de rotor naar buiten te sturen dat de uitstekende hoeken en randen van de bewegende treforganen en stationaire botsorganen in wezen 20 niet door de deelstromen worden getroffen; deze worden met behulp van de omleidingsorganen als het ware “afgeplakt”. De sloringsinvloed, die deze uitstekende hoeken en randen kunnen veroorzaken, wordt daardoor nagenoeg geëlimineerd. De werkwijze van de uitvinding maakt het aldus mogelijk om de beweging van het materiaal en het treforgaan zo te synchroniseren dat het materiaal achtereenvolgens meerdere malen op een in wezen deterministische wijze storingsvrij wordt belast, waarbij de 25 snelheid waarmee de achtereenvolgende botsingen plaatsvinden, nauwkeurig kan worden geregeld met behulp van de hoeksnelheid.
Daarmee wordt bereikt dat de breukwaarschijnlijkheid aanzienlijk wordt opgevoerd, het energieverbruik wordt verminderd, evenals de slijtage, en een breekprodukt van regelmatige kwaliteit wordt geproduceerd.
30 Zoals is gezegd, maakt de werkwijze van de uitvinding het mogelijk om het materiaal met be hulp van een stationair verdeelorgaan dat is voorzien van één of meerdere poorten langs één of meerdere stromen naar buiten te sturen. In geval het verdeelorgaan is uitgerust met één poort wordt het materiaal in één stroom naar buiten gestuurd, en heeft het de voorkeur om het materiaal te doseren op een doseerplaals die excentrisch is gelegen ten opzichte van de rotatiehartlijn. De stroom kan dan 35 vanaf de doseerplaals, direct of via een co-roterend treforgaan, naar het stationair botsorgaan worden 101 202 2 -8- gdcid, dat op ccn vooraf bepaalde botsplaats buiten de rotor is opgesteld, dwars in de baan die de stroom daar beschrijft. Door het botsorgaan groot genoeg uit te voeren, wordt voorkomen dat de randen worden getroffen. Er is dan dus sprake van materiaal dat op één vooraf bepaalde doseerplaats excentrisch van de rotatiehartlijn wordt gedoseerd, zich vervolgens in delen langs een vooraf be-5 paalde stroom naar builen beweegt, welke delen vervolgens op een vooraf bepaalde botsplaats buiten de rotor botst legen één stationair botsorgaan. Daarmee vervalt het eerder genoemde centrisch karakter van de inslagbreker.
De werkwijze van de uitvinding maakt het aldus mogelijk om de as naar boven door te trekken en extra te lageren zonder dat het voeden en doseren wordt gehinderd, terwijl de as direct kan worden 10 afgesteund op een funderingsconslructie onder de rotor, zonder dat de afvoer wordt gehinderd; waarbij de materiaalstroom na het botsen tegen het stationair botsorgaan op een plaats buiten de rotor wordt opgevangen en afgevoerd. Daarvoor kan worden volstaan met een kleine trechter, terwijl de transportband, waarmee het materiaal wordt afgevoerd, niet tot onder de rotor behoeft te worden doorgetrokken. Dit maakt het mogclijk om een dergelijke excentrische inslagbreker relatief eenvou-15 dig, minder hoog, compact, met een relatief lichte asconslruclie, met minder zware lagers, geen zware afsieuningsconstruclics en zonder grote trechterconstructie uit te voeren. Dit maakt de breker bij uitstek geschikt voor mobiele opstelling.
Het nadeel van een dergelijke excentrische constructie is de capaciteit die wordt beperkt omdat hel materiaal vanaf het verdeelorgaan door één poort in één enkele stroom naar buiten moet worden 20 gestuurd. Zoals eerder is aangegeven, kan de capaciteit van die poort aanzienlijk worden opgevoerd door het verdeelorgaan in zijn geheel of (er plaatse van de poort te laten trillen of schokken of anderszins te bewegen, zodat de doorloop wordt bevorderd. De werkwijze van de uitvinding voorziet voorts in de mogelijkheid om het materiaal met grote snelheid en meer gericht op de doseerplaals te doseren zodat het materiaal met grote snelheid in de gewenste stroom wordt gestuurd en meer materiaal, ofwel 25 grotere gedeelten van de materiaalstroom, door het gelcidingsorgaan wordt opgenomen op het moment dat deze de materiaalstroom kruist. Dit wordt bereikt door het materiaal vanaf de transportband met behulp van een verdeelorgaan in de vorm van een schuine gootconstructie, eventueel een trilgoot, die is gericht op de verdeelplaats, naar buiten te sturen; en zo mogelijk ook de transportband, in het verlengde van deze stroom op te stellen.
30 De inrichting volgens de uitvinding maakt het mogelijk om de asconstructie af te steunen op een ondersteuningsconstructie die is ondergebracht in een sector van de cirkelvormige ruimte rond de rotatiehartlijn. Deze sector beschrijft normaal een middelpuntshoek die niet groter is dan 90°; maar het is mogelijk deze te beperken tot 30". In wezen kan de ondersteuningsconstructie (sector) worden doorgetrokken tot de rand van de rotor. Daarmee wordt bereikt dat het materiaal nadat het is ingesla-35 gen legen het stationair inslagorgaan in het gebied buiten deze sector vrij omlaag kan vallen en niet 101 2022 - 9 - worth gehinderd door afsleurt- en aandrijfconsiruclics. Alleen het materiaal dat inslaat tegen het stationair inslagorgaan in een gebied boven deze sector moet daarlangs naar beneden worden geleid. Deze constructiewijze heeft het voordeel dat de asconstructie makelijk kan worden afgesteund omdat de ruimte onder deze sector geheel naar onder kan worden doorgetrokken en gefundeerd. Dit maakt 5 het tevens mogelijk om in deze ruimte de as te voorzien van een directe aandrijving.
De werkwijze van de uitvinding maakt een inrichting mogelijk waarmee de materiaalstroom langs een in wezen deterministische baan door de breekruimte wordt geleid, omvattende: - een rond een verticale rolatiehartlijn draaibare rotor; - een stationair verdeelorgaan, voor het verdelen van te versnellen materiaal, welk verdeelorgaan 10 is opgesteld op een plaats boven de rotor in een gebied nabij die rolatiehartlijn en is voorzien van tenminste écn poort voor het doseren van dat verdeelde en te versnellen materiaal op een doseerplaats die op die rotor is bepaald, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke poort zich bevindt op een radiale afstand van die rotatichartlijn en welke doseerplaats zich bevindt op een radiale afstand van die rotatichartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die doseer-15 plaats; - tenminste één geleidingsorgaan, dat door die rotor wordt gedragen en is voorzien van een centrale toevoer, een gcleidingsvlak en een afgiftc-eind, met welke centrale toevoer tenminste één gedeelte van dal gedoseerde materiaal wordt opgenomen in wezen op die doseerplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, langs welk geleidingsvlak, dal zich uitstrekt in de richting van de uitwendige 20 rand van de rotor, dat opgenomen materiaal, in wezen in het vlak van de rotatie, langs een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste spiraalvormige stroom wordt versneld, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rotatierichling, en vanaf welk afgifte-eind, dat zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rolatiehartlijn dan die centrale toevoer, dat versnelde materiaal op een in wezen vooraf bepaalde afgifleplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat gelei-25 dingsorgaan loskomt en, in wezen in het vlak van de rotatie, in een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste rechte stroom wordt geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rotatierichling en in een in wezen vooraf bepaalde naar achter gerichte tweede spiraalvormige stroom, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt en gezien in de rotatierichling.
30 De besproken en andere doelstellingen, kenmerken en voordelen van de uitvinding worden voor een beter begrip toegclicht in de volgende gedetailleerde beschrijving van de uitvinding in samenhang met begeleidende schematische tekeningen.
Figuur 1 toont een rotor met een geleidingsorgaan dat door die rotor wordt gedragen en een stationair botsorgaan.
35 Figuur 2 toont een rotor met een geleidingsorgaan, een bewegend treforgaan dat door die rotor 101 2022 - 10- worclt gedragen en een stationair botsorgaan.
Figuur 3 toont een rotor met een geleidingsorgaan dal door die rotor wordt gedragen.
Figuur 4 loont een rotor waarbij omleidingsorganen zijn opgesteld.
Figuur 5 loont een rotor met een geleidingsorgaan en een roterend treforgaan dat door die rotor 5 wordt gedragen en een stationair botsorgaan.
Figuur 6 loont een rotor waarbij langs het dosccrvlak omleidingsorganen zijn opgesteld.
Figuur 7 toont schematisch een dwarsdoorsnede van een rotor waarboven een verdeelorgaan is opgestcld in de vorm van twee over elkaar vallende cilinders, volgens II-II van figuur 8.
Figuur 8 toont schematisch een langsdoorsnede volgens I-I van de uitvoeringsvorm van figuur 10 7.
Figuur 9 toont schematisch een dwarsdoorsnede van een eerste uitvoeringvorm volgens de werkwijze van de uitvinding, volgens IV-IV van figuur 10.
Figuur 10 toont een schematisch langsdoorsnede volgens III-III van de uitvoeringsvorm van figuur 9.
15 Figuur 11 toont schematisch een dwarsdoorsnede van een tweede uitvoeringvorm volgens de werkwijze van de uitvinding, volgens VI-VI van Figuur 12.
Figuur 12 toont schematisch een langsdoorsnede volgens V-V van de uitvoeringsvorm van figuur 11.
20 Figuur I toont een rotor (1) met een middendeel (2) en een geleidingsorgaan (3) dat door die rotor (1) wordt gedragen. De rotor (1) is roteerbaar rond een verticale rotatie-as (0). Rond de rotor (1) is een stationair inslagorgaan (4) opgesteld. Hel materiaal wordt op het middendeel (2) van de rotor (1) gebracht en vervolgens vanaf de rand (5) van het middendeel (2) op een afvoerplaats (6) op een doseerplaats (10) gedoseerd en vandaar toegevoerd aan de centrale toevoer (7) van het geleidings- 25 orgaan (3), waarna hel materiaal onder invloed van middelpuntvliedende kracht langs het geleidings-vlak (8) van het geleidingsorgaan (3) naar het afgifte-eind (9) van het geleidingsorgaan (3) gevoerd. Daarbij wordt de beweging van het materiaal versneld. Vanaf het afgifte-eind (9) wordt het materiaal op een afgifteplaals (11) naar buiten geslingerd, waarna het inslaat tegen een stationair botsorgaan (4).
30 Gezien vanuit een stilstaand standpunt beschrijft het materiaal langs het geleidingsorgaan (3), ofwel tussen de doseerplaats (10) en de afgifteplaats (11), een eerste spiraalvormige baan (12), die schuin naar voor is gericht, gezien in de rotatierichting (Ω); vanaf de afgifteplaats (II) wordt hel materiaal in een eerste rechte schuin naar voor gerichte baan (13) gebracht, gezien in de rotatierichting.
35 Gezien vanuit een met het geleidingsorgaan meebewegend standpunt beschrijft het materiaal 1012022 - 11 - een baan (14) langs het geleidingsorgaan (2), en vanaf de afgifteplaats (11) een tweede spiraalvormige baan (15), die schuin naar achter is gericht, gezien in de rotatierichting (Ω).
De afvoerplaats (6), waar het materiaal het middendeel (2) verlaat, bepaalt derhalve in wezen achtereenvolgens de doseerplaats (10) waar het materiaal wordt opgenomen door de centrale toevoer 5 (7) van het geleidingsorgaan (2), de afgifteplaats (11) waar het materiaal naar buiten wordt geslingerd en de trefplaats (16) waar het materiaal tegen het stationair treforgaan (4) inslaat, gezien vanuit een stilstaand standpunt. Dus, wanneer de afvoerplaats (6) bekend is, zijn de doseerplaats (10), de afgifteplaats (1 1) en de trefplaats (16) bekend: ofwel vooraf bepaald. Daarbij kan worden aangetekend dat de baan die het materiaal beschrijft (12 —» 13) in wezen niet wordt beïnvloed door de hoeksnelheid 10 (Ω) waarmee de rotor roteert.
Figuur 2 toont een soortgelijke situatie dan in figuur 1, waarbij het materiaal, nadat het van het geleidingsorgaan (17) loskomt, eerst wordt getroffen door een bewegend treforgaan (18) op een tref-plaals (19). Deze trefplaats (19) is opgcsteld in de tweede spiraalvormige baan (20) die het materiaal beschrijft nadat dit van het geleidingsorgaan (17) loskomt. Vanaf het bewegend treforgaan (18) wordt 15 het materiaal in een tweede rechte baan (21) gebracht, waarna het botst tegen het stationair bots-orgaan (22) op een botsplaats (23). Dus ook hier geldt dat, wanneer de afvoerplaats (24) bekend is, de doseerplaats (25), de afgifteplaats (26), de bewegende trefplaats (19) en de stationaire botsplaats (23) in wezen bekend zijn, ofwel vooraf bepaald.
Figuur 3 loont een soortgelijke situatie als in figuur 1, waarbij de afvoerplaats (27) wordt 20 gevormd door een gedeelte van de rand (28) van het middendeel van de rotor (29). Het materiaal wordt opgenomen tussen het beginpunt (30) en het eindpunt (31) van de afvoerplaats (27), op een doscerplaats (32) door de centrale toevoer (33) van het geleidingsorgaan (34). Het beginpunt (30) en het eindpunt (31) van de afvoerplaats (27) beschrijven een gebied langs een cirkelboog (105) met de middelpuntshoek a.
25 Hel op de doseerplaats (32) opgenomen deel van het materiaal (35) wordt in de spiraalvormige stroom (36) langs het geleidingsvlak (37) naar buiten geleid gezien vanuit een stilstaand standpunt. Omdat het materiaal daarbij wordt versneld, wordt het uit elkaar getrokken en beschrijft het een steeds langer deel (38) langs het geleidingsvlak (35 —» 38 -» 39). Vanaf het afgifte-eind (40) wordt hel materiaal in een rechte stroom (41) naar buiten geslingerd gezien vanuit een stilstaand standpunt. 30 Dit vindt plaats over een bepaalde afstand langs de cirkelboog (106) die wordt beschreven door het afgifte-eind met de middelpuntshoek β. Daarbij ontstaat een spiraalvormige baan (42 —»43) gezien vanuit een niet dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt die steeds verder uit elkaar wordt getrokken naarmate het materiaal zich verder van de rotatiehartlijn (O) verwijdert. In wezen beweegt deze zich verlengende spiraal vormige baan (42 -»43) zich als geheel, langs een rechte baan, naar 35 builen cn botst vervolgens legen het trefvlak (44) van een stationair botsorgaan (45). Dit treffen vindt 1012022 - 12- plaats tussen twee radiale lijnen vanaf de rotatiehartlijn met de middelpuntshoek γ. De spiraal (46) rolt vervolgens als hel ware af tegen het trefvlak (44). Door het trefvlak uit te voeren in de vorm van de afrolcirkel van de materiaalbeweging, ofwel evolvente, wordt bereikt dat alle korrels in het horizontale vlak onder een gelijke (loodrechte) hoek het trefvlak (44) treffen.
5 Daarbij geldt dat γ > β > α; waarbij α normaal niet groter wordt genomen dan 90°. Afhankelijk van de radiale afstand van de rotatiehartlijn tot de centrale toevoer, de rotatiesnelheid en de afmeting van het korrelmateriaal kan α tot ongeveer 30° worden teruggebracht; in geval van fijn korrelmateriaal zelfs nog minder. Door de afvoerplaats (27), ofwel een deel van de rand (28) van het doseervlak vanwaar het materiaal naar buiten wordt gestuurd, te begrenzen is de rechte beweging (36) tussen de 10 doseerplaats (32) en het afgifte-eind (40), en de spiraalbeweging (41) tussen het afgifte-eind (40) en de trefplaats (44), langs welke banen (36)(41) het materiaal wordt geleid, in wezen vooraf bepaald. Dit maakt het mogelijk om het stationair botsorgaan (45) zo op te stellen dat de gehele materiaalstroom (41) op het trefvlak (44) is gericht en de randen van het stationaire treforgaan (45) niet worden getroffen. De werkwijze van de uitvinding maakt het aldus mogelijk om het materiaal geheel storings-15 vrij, ofwel deterministisch, te laten inslaan tegen het botsvlak (44) van het stationair treforgaan (45). Daarmee wordt een intense en regelmatige belasting van de korrels uit de materiaalstroom gerealiseerd, hetgeen resulteert in een grote mate van breukwaarschijnlijkheid.
Figuur 4 laat zien hoe op een dergelijke wijze meerdere vooraf bepaalde materiaalstromen (53) vanaf het middendeel (47) van de rotor (48) op de stationaire treforganen (49) kunnen worden gericht, 20 zodanig dat de randen (54) van de stationaire treforganen (49) niet worden geraakt. Dit wordt bereikt door langs de rand (50) van het middendeel (47) op regelmatige afstand van elkaar stationaire omleidingsorganen (51) op te stellen. Daardoor ontstaan een aantal afvoerplaatsen (52) in de vorm van poorten waarlangs het materiaal naar buiten wordt gestuurd. De omleidingsorganen (51) onderbreken de materiaalstroom (53) en maken het aldus mogelijk om de randen (54) van de stationaire 25 botsorganen (49) als het ware af te plakken.
Figuur 5 laat een soortgelijke situatie zien als in figuur 3, waarbij het materiaal via een co-roterend treforgaan (55) vanaf het geleidingsorgaan (56) in een materiaalstroom (57) naar een stationair botsorgaan (58) wordt geleid; waarbij ook hier het stationair botsorgaan (58) zo kan worden opgesteld dat de randen (59) in wezen niet worden getroffen.
30 Het beginpunt (107) en het eindpunt (108) van de afvoerplaats (109), ofwel poort, beschrijven een gebied langs een cirkelboog (110) met de middelpuntshoek oc.
Het materiaal komt los van het afgifte-eind (111) op een afgifteplaats over een bepaalde afstand langs de cirkelboog (112) die wordt beschreven met de middelpuntshoek β.
Het materiaal treft het co-roterend treforgaan (55). Dit treffen vindt plaats tussen twee radiale 35 lijnen vanaf de rotatiehartlijn met de middelpuntshoek γ'.
1012022 - 13-
Het materiaal slaat vervolgens in tegen het stationair botsorgaan (58) dat zich bevindt tussen twee radiale lijnen vanaf die rolatiehartlijn met de middelpuntshoek β.
Daarbij geldt dat Δ £ γ' £ β £ α; waarbij α normaal niet groter wordt genomen dan 90°. Afhankelijk van de radiale afstand van de rolatiehartlijn tot de centrale toevoer, de rotatiesnelheid en de 5 afmeting van het korrelmateriaal kan alpha tot ongeveer 30° worden teruggebracht; in geval van fijn korrclmateriaal zelfs nog minder.
Figuur 6 toont de situatie als in figuur 5, waarbij ook hier stationaire omleidingsorganen (60) rond het middendeel (61) van de rotor zijn opgesteld. Doordat de poorten (62) en daarmee de afvoer-plaatscn zijn vastgelcgd, zijn de stromen (63) waarlangs het materiaal naar buiten wordt geleid, vooraf 10 bepaald en vinden zowel de botsing tegen hel co-roterend trefvlak (64) als de botsing tegen het stationair botsvlak (65) in wezen storingsvrij plaats; ofwel in wezen zonder de randen te raken.
In plaats van het materiaal vanaf het middendeel via de poorten (62) naar het geleidingsorgaan te leiden, kan het materiaal ook van bovenaf, in vrije val, worden gedoseerd. Figuren 7 en 8 tonen een opstelling waarbij hel verdeelorgaan (66) wordt gevormd door de spaltvonnige ruimte (67) tussen 15 twee cilinders die boven de centrale toevoer (68) van het geleidingsorgaan (69) zijn opgesteld. In de spaltvonnige ruimte (67) zijn onderin op regelmatige afstanden van elkaar omleidingsorganen (70) geplaatst, zodanig dat het materiaal vanaf bepaalde poorten ofwel afvoerplaatsen (71) naar buiten wordt gestuurd en de doseerplaatsen (72), afgifteplaatsen (73), bewegende trefplaatsen (74) en stationaire botsplaatsen (75) vooraf bepaald zijn.
20 Figuur 9 en 10 tonen een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting waarbij het materiaal op het stationair verdeelorgaan (77) wordt gebracht dat boven de rotor is gelegen. Vandaar wordt het materiaal via de poorten (79) tussen de omleidingsorganen (80) naar builen gestuurd. De omleidingsorganen (80) worden gedragen door hel middendeel (77) dat hier conusvormig is uitgevoerd. De omleidingsorganen (80) zijn driehoekig uitgevoerd, maar kunnen ook worden uitgevoerd in de vorm van 25 een ronde staaf of dergelijke, De materiaalstroom, die langs de poort (79) naar buiten wordt gestuurd, wordt op een dosccrplaats, die is bepaald op de rotor, opgenomen door de centrale toevoer (113) van het geleidingsorgaan (81) dat op dat moment de doseerplaats passeert, en vervolgens langs dat geleidingsvlak van dat geleidingsorgaan (81) versneld en vanaf het afgifte-eind (82) naar buiten geslingerd, in de richting van een co-roterend trelorgaan (83), vanwaar het materiaal in de richting van 30 het stationair botsorgaan (84) wordt geleid. De werkwijze van de uitvinding maakt het mogelijk om hel stationair botsorgaan (84) zo op te stellen dat de rand niet wordt geraakt door het materiaal, zodat de respectievelijke inslagen in wezen storingsvrij plaatsvinden. Door het botsvlak (85) van het stationair botsorgaan (84) te krommen volgens een evolvente wordt bereikt dat de inslagen van de respectievelijke korrels in liet horizontale vlak in wezen ondereen loodrechte hoek plaatsvinden. Door het 35 inslagvlak in de verticale richting ondereen hoek op te stellen kan de inslaghoek nauwkeurig worden 1012022 - 14- gcregulecrd, bijvoorbeeld tussen 80 en 85°.
De omleidingsorganen (80) worden gedragen door het verdeelorgaan (77) dat op haar beurt wordt gedragen door een steunas (86) die hier centrisch in de rotoras (87) is opgesteld, welke rotoras (87) daarvoor hol is uitgevoerd. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid om de steunas (86) in 5 verticale richting beweegbaar uit te voeren zodat het materiaal op verschillende hoogten vanaf het doseervlak (77) naar het gcleidingsorgaan (81) wordt gestuurd. De uitvinding voorziet in de mogelijkheid om de omleidingsorganen, met behulp de steunas, in trilling te brengen, zodat de doorloop van het materiaal wordt verbeterd. Het is natuurlijk mogelijk om de steunas naar boven af te steunen, dus niet door de aandrijvingsas.
10 Figuren 11 en 12 tonen een tweede uitvoeringsvorm van de werkwijze van de uitvinding. Het materiaal wordt hier met een schuine goot (88), die fungeert als verdeelorgaan, in het brekerhuis (89) geleid. De centrale al'vocr (90) van de goot (88), die fungeert als poort, is gericht op een doseerplaats (91) die zich bevindt op een radiale afstand van de rolatiehartlijn van de rotor (93); het materiaal wordt dus vanaf één poort in één bepaalde richting in één stroom naar buiten gestuurd in de richting 15 van een doseerplaats waar een deel van het materiaal wordt opgenomen door de centrale toevoer van het gcleidingsorgaan (94) die op dal moment de doseerplaats passeert.
Het beginpunt (114) en het eindpunt (115) van de doseerplaats (116) beschrijven een gebied langs een cirkelboog (117) met de middelpuntshoek a.
Het materiaal slaat vervolgens in tegen het stationair botsorgaan (58) dat zich bevindt tussen 20 twee radiale lijnen vanaf die rolatiehartlijn met de middelpuntshoek Δ.
Daarbij geldt dal Δ 2 a; waarbij α normaal niet groter wordt genomen dan 90°. Afhankelijk van de radiale afstand van de rotaliehartlijn tot de centrale toevoer, de rotatiesnelheid en de afmeting van hel korrclmaieriaal kan α lot ongeveer 30° worden teruggebracht; in geval van fijn korrelmateriaal zelfs nog minder.
25 Langs het gcleidingsorgaan wordt hel materiaal in een eerste spiraalvormige stroom (95) gezien vanuit een stilstaand standpunt, naar hel afgifte-cind van het geleidinsgorgaan geleid en vanaf het algifle-eind (96) in een in wezen vooraf bepaalde tweede spiraalvormige stroom (97) naar het co-roterend treforgaan (98) geleid, gezien vanuit een met het geleïdingsorgaan meebewegend standpunt. Vandaar wordt het materiaal in een (tweede) in wezen vooraf bepaalde rechte stroom (99) geleid, 30 waarna het botst tegen het stationair botsorgaan (100) dat dwars in de (tweede) rechte baan (99) is opgesteld. Na de botsing valt het materiaal naar beneden en wordt opgevangen in een trechtercon-slructie (101) met een uitlaat (102), welke trechterconstructie dus naast (excentrisch van) de rotor is opgesteld, waaronder een afvoerband (103) is opgesteld. De gootconstructie (88) kan worden uitgevoerd als een tri [goot, waarmee wordt bereikt dat het materiaal met grotere snelheid in een relatief 35 smalle, maar snelle, stroom naar de geleidingsorganen wordt gestuurd. De rotor kan worden uitge- 101 202 2 - 15- vocnJ met rclalicl'kortc as (104). Dc aandrijving kan plaatsvinden middels een motor die naast de as is opgestcld maar ook direct op de as (104) is gemonteerd.
Het is duidelijk dal, voor diegene die bekend zijn met stand van de techniek, meerdere inrichtings-5 wijze mogelijk zijn op basis van de werkwijze van de uitvinding zonder dat deze wezenlijk afwijken van het reikwijdte van de huidige uitvinding zoals deze is omschreven in de navolgende claims.
10 15 20 25 30 35 101 202 2

Claims (42)

1. Werkwijze voor het langs een in wezen vooraf bepaalde stroom versnellen van korrelvormig materiaal mei behulp van een rotor die roteert rond een verticale rotatiehartlijn, omvattende de stap- 5 pen: - het verdelen van dal materiaal, met behulp van een stationair verdeelorgaan dat is opgesteld boven die rotor en is voorzien van tenminste één poort voor het doseren van dat verdeelde materiaal op die rotor op een in wezen vooraf bepaalde doseerplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke poort zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn en welke doseerplaats zich 10 bevindt opeen radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die doseerplaats; - het toevoeren van dat verdeelde materiaal, op die in wezen vooraf bepaalde doseerplaats, aan een centrale toevoer van een geleidingsorgaan dat wordt gedragen door die rotor, welke centrale toevoer zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de over- 15 eenkomstige radiale afstand tot die dosecrplaats; - liet versnellen van dat toegevoerde materiaal, vanaf die centrale toevoer, langs een in wezen vooraf bepaalde naar voren gerichte eerste spiraal vormige stroom, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rolatierichting, langs het geleidingsvlak naar het afgifte-eind van dat geleidingsorgaan, welk afgifte-eind zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan die 20 centrale toevoer, zodanig dat dal versnelde materiaal op een in wezen vooraf bepaalde afgifteplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat afgifte-eind loskomt en in een in wezen vooraf bepaalde naar voren gerichte eerste rechte stroom wordt geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rolatierichting, en in een wezen vooraf bepaalde naar achteren gerichte tweede spiraal-vormige stroom, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt en gezien in de 25 rolatierichting.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij die doseerplaats zich uitstrekt langs de boog van de cirkel met een straal die zich uitstrekt vanaf die rotatiehartlijn tot die doseerplaats, welke cirkelboog wordt begrensd door twee radiale lijnen vanuit de rotatiehartlijn die een middelpuntshoek α beschrijven.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij de middelpuntshoek α ten hoogste 90° is.
4. Werkwijze volgens conclusies 1 tol en met 3, waarbij die afgifteplaats zich uitstrekt langs de boog van de cirkel met een straal die zich uitstrekt vanaf die rotatiehartlijn tot die afgifteplaats, welke cirkelboog wordt begrensd door twee radiale lijnen vanuit de rotatiehartlijn die een middelpuntshoek β beschrijven.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarbij de middelpuntshoek β tenminste zo groot is als de 1012022 - 17- middelpuntshoek α.
6. Werkwijze volgens tenminste één der voorgaande conclusies, voor het enkelvoudig doen treffen van dat materiaal, omvattende de stap van: - het treffen op een in wezen vooraf bepaalde trefplaats van dat zich langs die eerste rechte 5 stroom bewegende en nog niet getroffen materiaal, legen tenminste één stationair opgesteld tref- orgaan dal is voorzien van tenminste één stationair trefvlak dat, nagenoeg dwars, is opgesteld in de eerste rechte stroom die dat nog niet getroffen materiaal beschrijft, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke trefplaats zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot die afgifte-plaats.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, waarbij die trefplaats zich bevindt tussen twee radiale lijnen vanuit die rotatiehartlijn die een middelpuntshoek γ beschrijven en het stationair trefvlak zich tenminste uitstreki tol deze radiale lijnen.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij de middelpuntshoek γ tenminste zo groot is als de middelpuntshoek β.
9. Werkwijze volgens conclusies 1 tot en met 5, voor het doen botsen van dat materiaal, omvatten de de slappen van: - het, met behulp van tenminste één bewegend botsorgaan dat is voorzien van tenminste één bewegend bolsvlak, voor de eerste maal doen botsen van dat langs die zich in wezen vooraf bepaalde tweede spiraalvormige stroom bewegende en nog niet gebotste materiaal, op een in wezen vooraf 20 bepaalde eerste botsplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidings-orgaan verlaat en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste materiaal dal geleidingsorgaan verlaat, de ligging van welke eerste botsplaats wordt bepaald door de synchronisaliehoek (Θ), tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat 25 nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar de tweede spiraalvormige stroom van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat bewegend botsorgaan elkaar snijden, zodanig te kiezen dat de aankomst van dat nog niet gebotste materiaal, op de plaats waar die stroom en die baan elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat bewegend botsvlak, gezien vanuit een met dat bewegend botsorgaan meebewegend 30 standpunt.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, voor het meervoudig doen botsen van dat materiaal, omvattende de stappen van: - het, nadat dat materiaal voor de eerste maal is gebotst tegen dat bewegend botsvlak en op tenminste één in wezen vooraf bepaalde losplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat 35 bewegend botsvlak loskoml, in een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte tweede rechte stroom 101 202 2 - 18- Icidcn van dal eenmaal gebotste materiaal, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rolalicrichting. - liet, direct na het eerste botsen, voor een tweede maal doen botsen van dat eenmaal gebotste en zich langs die tweede rechte stroom bewegende materiaal, op een in wezen vooraf bepaalde tweede 5 boisplaats die is gelegen buiten tenminste één zijde van een door dat bewegend botsorgaan bepaalde cilindrische ruimte waarin dat botsorgaan roteert, door een stationair botsorgaan dat is voorzien van tenminste één stationair botsvlak dat, nagenoeg dwars, is opgesteld in die tweede rechte stroom die dat eenmaal gebotste materiaal beschrijft.
11. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij de eerste botsplaals zich bevindt tussen twee radiale 10 lijnen vanuit die rotatiehartlijn die een middelpuntshoek γ' beschrijven en het eerste botsvlak zich tenminste uilstrekl tot die radiale lijnen.
12. Werkwijze volgens conclusie 11, waarbij de middelpuntshoek γ' tenminste zo groot is als de middelpuntshoek β.
13. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij die tweede botsplaals zich bevindt tussen twee 15 radiale lijnen vanuit die rotatiehartlijn die een middelpuntshoek Δ beschrijven en het tweede botsvlak zich tenminste uitstrekt tot die radiale lijnen.
14. Werkwijze volgens conclusie 13, waarbij de middelpuntshoek Δ tenminste zo groot is als de middelpuntshoek γ'.
15. Werkwijze volgens tenminste één der voorgaande conclusies, voor het autogeen doen botsen 20 van een gedeelte van dat materiaal, omvattende de stappen: - het verdelen van een eerste deel van dat materiaal met behulp van dat verdeelorgaan; - het doseren van een tweede deel van dat materiaal met behulp van een doseerorgaan, zodanig dat dat materiaal in vrije val in een verticale baan voor langs dat stationaire tref- of botsvlak wordt geleid; 25. het treffen van dal eenmaal gebotste eerste deel van dat materiaal met dat tweede deel van dat materiaal; - het doen inslaan van dat gebotste eerste en tweede gedeelte van dat materiaal tegen dat stationaire tref-of botsvlak.
16. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 1 toten met 15, omvat- 30 lende: - een rond een verticale rotatiehartlijn draaibare rotor; - een stationair verdeelorgaan, voor hel verdelen van te versnellen materiaal, welk verdeelorgaan is opgesteld op een plaats boven de rotor in een gebied nabij die rotatiehartlijn en is voorzien van tenminste één poort voor het doseren van dat verdeelde en te versnellen materiaal op een doseerplaats 35 die op die rotor is bepaald, gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke poort zich bevindt op een 1012022 - 19- raclialc afstand van die rotaliehartlijn cn welke doseerplaats zich bevindt op een radiale afstand van die rotatieharllijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die doseerplaats; - tenminste één geleidingsorgaan, dat door die rotor wordt gedragen en is voorzien van een 5 centrale toevoer, een geleidingsvlak en een afgifte-eind, met welke centrale toevoer tenminste één gedeelte van dat gedoseerde materiaal wordt opgenomen in wezen op die doseerplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, langs welk geleidingsvlak, dat zich uitstrekt in de richting van de uitwendige rand van de rotor, dat opgenomen materiaal, in wezen in het vlak van de rotatie, langs een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste spiraalvormigc stroom wordt versneld, gezien vanuit een 10 stilstaand standpunt en gezien in de rotatierichting, en vanaf welk afgifte-eind, dat zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan die centrale toevoer, dat versnelde materiaal op een in wezen vooraf bepaalde afgifteplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat geleidingsorgaan loskomt en, in wezen in het vlak van de rotatie, in een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste rechte stroom wordt geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de 15 rotatierichting cn ineen in wezen vooraf bepaalde naar achter gerichte tweede spiraalvormige stroom, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunten gezien in de rotatierichting.
17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij die doseerplaats zich uitstrekt langs de boog van de cirkel die een straal heeft die zich uitstrekt vanaf die rotatiehartlijn lot die doseerplaats, welke cirkelboog wordt begrensd door twee radiale lijnen vanuit de rotatiehartlijn die een middelpuntshoek a 20 beschrijven.
18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de middelpuntshoek α niet groter is dan 90°.
19. Inrichting volgens conclusies 16 tol en met 18, waarbij die afgifteplaats zich uitstrekt langs de boog van de cirkel met een straal die zich uitstrekt vanaf die rotatiehartlijn lot die afgifteplaats, welke cirkelboog wordt begrensd door twee radiale lijnen vanuit de rotatiehartlijn die een middelpunts- 25 hoek β beschrijven.
20. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij de middelpuntshoek β tenminste zo groot is als de middelpuntshoek a.
21. Inrichting volgens tenminste één der conclusies 16 tot en met 20, omvattende: - tenminste één stationair treforgaan, dat is voorzien van tenminste één trefvlak, dat nagenoeg 30 dwars is opgcsield, op een in wezen vooraf bepaalde trefplaats, in die eerste rechte stroom waarin dat nog niet getroffen materiaal is geleid en op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot dat afgifte-eind.
22. Inrichting volgens conclusie 21, waarbij die trefplaats zich bevindt tussen twee radiale lijnen vanuit die rotatiehartlijn die een middelpuntshoek γ beschrijven en het trefvlak zich tenminste 35 uilslrekt tol deze radiale lijnen. 101 2022 -20-
23. Inrichting volgens conclusie 22, waarbij de middelpuntshoek γ tenminste zo groot is als de middelpuntshoek β.
24. Inrichting volgens tenminste één der conclusies 16 tot en met 23, omvattende: - tenminste één bij dat gclcidingsorgaan behorend, rond die rotatiehartlijn roteerbaar botsorgaan 5 dal door die rotor wordt gedragen, welk roteerbaar botsorgaan is uitgerust met een roteerbaar bots- vlak dat in zijn geheel ligt achter, gezien in de rotaticrichting, de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat gclcidingsorgaan verlaat en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dat nog niet gebotste materiaal dat geleidings-orgaan verlaat, de ligging van welk roteerbaar botsvlak wordt bepaald door de synchronisatiehoek 10 tussen de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidings-orgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar die tweede spiraalvormige stroom van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat roteerbaar botsvlak elkaar snijden, zodanig te kiezen dat de aankomst van dat nog niet gebotste materiaal, op tenminste één in wezen vooraf bepaalde eerste botsplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, waar die tweede spiraalvormige stroom 15 en die baan elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat roteerbaar botsvlak, welk roteerbaar botsvlak nagenoeg dwars, gezien in het vlak van de rotatie, is opgesteld in die tweede spiraal vormige stroom, gezien vanuit een met dat roteerbaar botsorgaan meebewegend standpunt.
25. Inrichting volgens conclusie 24, omvattende: - tenminste één stationair botsorgaan, dat is voorzien van tenminste één stationair botsvlak en 20 nagenoeg dwars is opgesteld op een in wezen vooraf bepaalde tweede botsplaats buiten tenminste één zijde van een door dat bewegend botsorgaan bepaalde cilindrische ruimte, in de tweede rechte stroom waarin dat eenmaal gebotste materiaal is geleid, nadat dal op een in wezen vooraf bepaalde losplaats van dat roteerbaar botsvlak loskomt.
26. Inrichting volgens conclusie 24, waarbij die eerste botsplaats zich bevindt tussen twee radiale 25 lijnen vanuit die rotatiehartlijn die een middelpuntshoek γ' beschrijven en het roteerbaar botsvlak zich tenminste uitstrekt tot deze radiale lijnen.
27. Inrichting volgens conclusie 26, waarbij de middelpuntshoek y' tenminste zo groot is als de middelpuntshoek β.
28. Inrichting volgens conclusie 25, waarbij die tweede botsplaats zich bevindt tussen twee 30 radiale lijnen vanuit die rotatiehartlijn die een middelpuntshoek Δ beschrijven en het stationair botsvlak zich tenminste uitstrekt tot deze radiale lijnen.
29. Inrichting volgens conclusie 28, waarbij de middelpuntshoek Δ tenminste zo groot is als de middelpuntshoek y'.
30. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 16 tot en met 29, omvat-35 lende: 1012022 -21 - - ccn rond een verticale rolaliehartlijn draaibare rotor; - een stationair verdeel orgaan, voor het verdelen van te versnellen materiaal, welk verdeelorgaan is opgcsteld op een plaats boven de rotor in een gebied nabij die rotatiehartlijn en is voorzien van één poort voor hei doseren van dat verdeelde en te versnellen materiaal op een doseerplaats die op die 5 rotor is bepaald., gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke poort zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn, en welke doseerplaats zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die doseerplaats; - tenminste één geleidingsorgaan, dat door die rotor wordt gedragen en is voorzien van een centrale toevoer, een geleidingsvlak en een afgifte-eind, met welke centrale toevoer tenminste één 10 gedeelte van dat gedoseerde materiaal wordt opgenomen op die doseerplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, langs welk geleidingsvlak, dat zich uitstrekt in de richting van de uitwendige rand van de rotor, dat opgenomen materiaal, in wezen in het vlak van de rotatie, langs een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste spiraalvomiige stroom wordt versneld, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rotatierichling, en vanaf welk afgifte-eind, dat zich bevindt op een grotere 15 radiale afstand van die rotatiehartlijn dan die centrale toevoer, dat versnelde materiaal op een in wezen vooraf bepaalde afgiltcplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat geleidingsorgaan loskomt en, in wezen in het vlak van de rotatie, in een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste rechte stroom wordt geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rotatierichling en in een in wezen vooraf bepaalde naar achter gerichte tweede spiraalvorm ige stroom, ge-20 zien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt en gezien in de rotatierichting; - één stationair treforgaan, dat is voorzien van tenminste één trefvlak, dat nagenoeg dwars is opgesteld, op ccn in wezen vooraf bepaalde trefplaats, in die eerste rechte stroom waarin dat nog niet getroffen materiaal is geleid en op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die groter is dan de overeenkomstige radiale afstand tot dat afgifte-eind.
31. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusies 16 tot en met 29, omvat tende: - een rond een verticale rotatiehartlijn draaibare rotor; - een stationair verdeelorgaan, voor het verdelen van te versnellen materiaal, welk verdeelorgaan is opgesteld op een plaats boven de rotor in een gebied nabij die rotatiehartlijn en is voorzien van één 30 poort voor hel doseren van dal verdeelde en te versnellen materiaal op een doseerplaats die op die rotor is bepaald, , gezien vanuit een stilstaand standpunt, welke poort zich bevindt op een radiale afstand van die rolaliehartlijn, en welke doseerplaats zich bevindt op een radiale afstand van die rotatiehartlijn die tenminste zo groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot die doseerplaats; - tenminste één geleidingsorgaan, dat door die rotor wordt gedragen en is voorzien van een 35 centrale toevoer, een geleidingsvlak en een afgifte-eind, met welke centrale toevoer tenminste één 101 909 9 -22- gedcelte van dal gedoseerde materiaal wordt opgenomen op die doseerplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, langs welk gelcidingsvlak, dat zich uitstrekt in de richting van de uitwendige rand van de rotor, dal opgenomen materiaal, in wezen in het vlak van de rotatie, langs een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste spiraal vormige stroom wordt versneld, gezien vanuit een stilstaand 5 standpunt en gezien in de rotatierichting, en vanaf welk afgifte-eind, dat zich bevindt op een grotere radiale afstand van die rolatiehartlijn dan die centrale toevoer, dat versnelde materiaal op een in wezen vooraf bepaalde afgifteplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, van dat geleidingsorgaan loskomt en, in wezen in het vlak van de rotatie, in een in wezen vooraf bepaalde naar voor gerichte eerste rechte stroom wordt geleid, gezien vanuit een stilstaand standpunt en gezien in de rotatie-10 richting en in een in wezen vooraf bepaalde naar achter gerichte tweede spiraal vormige stroom, gezien vanuit een met dat geleidingsorgaan meebewegend standpunt en gezien in de rotatierichting; - tenminste één bij dat geleidingsorgaan behorend, rond die rotatiehartlijn roteerbaar botsorgaan dat door die rotor wordt gedragen, welk roteerbaar botsorgaan is uitgerust met een roteerbaar bots-vlak dat in zijn geheel ligt achter, gezien in de rotatierichting, de radiale lijn waarop zich de plaats 15 bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en op een grotere radiale afstand van die rotatiehartlijn dan de plaats waarop dal nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat, de ligging van welk roteerbaar botsvlak wordt bepaald door de synchronisatiehoek tussen de radiale lijn waarop zich dc plaats bevindt waar dat nog niet gebotste materiaal dat geleidingsorgaan verlaat en de radiale lijn waarop zich de plaats bevindt waar die tweede spiraal vormige stroom 20 van dat nog niet gebotste materiaal en de baan van dat roteerbaar botsvlak elkaar snijden, zodanig te kiezen dat dc aankomst van dat nog niet gebotste materiaal, op tenminste één in wezen vooraf bepaalde eerste botsplaats, gezien vanuit een stilstaand standpunt, waar die tweede spiraalvormige stroom en die baan elkaar snijden, is gesynchroniseerd met de aankomst aldaar van dat roteerbaar botsvlak, welk roteerbaar botsvlak nagenoeg dwars, gezien in het vlak van de rotatie, is opgesteld in die tweede 25 spiraalvomtige stroom, gezien vanuit een met dat roteerbaar botsorgaan meebewegend standpunt; - één stationair botsorgaan, dat is voorzien van tenminste één stationair botsvlak en nagenoeg dwars is opgesteld op een in wezen vooraf bepaalde tweede botsplaats buiten tenminste één zijde van ecu door dat bewegend botsorgaan bepaalde cilindrische ruimte, in de tweede rechte stroom waarin dat eenmaal gebotste materiaal is geleid, nadat dat op een in wezen vooraf bepaalde losplaats van dat 30 roteerbaar botsvlak loskomt.
32. Inrichting volgens conclusies 16 tot en met 31, waarbij dat verdeelorgaan wordt gevormd door tenminste drie omleidingsorganen die op in wezen regelmatige afstanden langs die rand van dat doscervlak zijn opgesteld, waarbij de ruimten tussen de omleidingsorganen ieder fungeren als poort.
33. Inrichting volgens conclusie 32, waarbij dat omleidingsorgaan wordt gevormd dooreen in 35 wezen verticale staalconstructie. 101 2022 -23-
34. Inrichting volgens conclusies 16 tot en met 32, waarbij dat verdeelorgaan is uitgevoerd in de vorm van een eerste cilinder en een tweede cilinder, welke tweede cilinder een inwendige diameter heelt die groter is dan de uitwendige diameter van die eerste cilinder, welke eerste en tweede cilinder over elkaar centrisch zijn opgesteld rond die rotatiehartlijn in een gebied boven dat geleidingsorgaan, 5 welke buitenzijde van die eerste cilinder zich uilsirekt tot een radiale afstand van die rotatiehartlijn die even groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot het beginpunt van die centrale toevoer, welke binnenzijde van die tweede cilinder zich uitstrek! lol een radiale afstand van de rotatiehartlijn die even groot is als de overeenkomstige radiale afstand tot hel eindpunt van die centrale toevoer, waarbij onder in de spleetvormigc ruimte tussen de cilinders, op regelmatige afstand van elkaar, tenminste 10 drie omleidingsorganen in radiale richting zijn opgesteld, zodanig dat de drie ruimten tussen deze omleidingsorganen fungeren als poorten.
35. Inrichting volgens conclusies 16 toten met 34, waarbij de asconstructie wordt afgesteund in een gebied in wezen binnen een sector van de cirkelvormige ruimte rond die rotatiehartlijn, welke sector een middelpuntshoek Ω beschrijft.
36. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij de middelpuntshoek Ω niet groter is dan 90°.
37. Inrichting volgens conclusies 16 tot cn met 36, waarbij dat verdeelorgaan is uitgevoerd als een gootconstructie waarvan de uitlaat fungeert als poort.
38. Inrichting volgens conclusies 16 tot en met 37, waarbij dal stationair bots- en treforgaan is uitgcrusl met tenminste één hardmetalcn bols- en trefvlak.
39. Inrichting volgens conclusies 16 tot en met 37, waarbij dat stationair bots- en treforgaan is uitgcrusl met een bots- en trefvlak dat wordt gevormd door een bed van eigen materiaal.
40. Inrichting volgens conclusies 16 tot cn met 39, waarbij een deel van dat materiaal met behulp van een dosccrorgaan, buiten langs de rotor, voorlangs het stationaire bed van eigen materiaal wordt geleid.
41. Inrichting volgens conclusies 16 tot en met 40, waarbij de as van die rotor is afgesteund op een ondersieuningsconstructie die is ondergebracht in een sector van de cirkelvormige ruimte rond die rotatiehartlijn.
42. Inrichting volgens conclusie 41, waarbij die sector een middelpuntshoek beschrijft die niet groter is dan 90n. 30 35 101 2022
NL1012022A 1999-05-11 1999-05-11 Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal. NL1012022C1 (nl)

Priority Applications (11)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1012022A NL1012022C1 (nl) 1999-05-11 1999-05-11 Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal.
JP2000616927A JP2002543965A (ja) 1999-05-11 2000-05-11 1個の本質的に設定された流れにおいて材料を案内する方法及び設備
AT00927975T ATE452705T1 (de) 1999-05-11 2000-05-11 Verfahren und vorrichtung zum steuern eines materialflusses in einer vorgegebenen bahn
DE60043582T DE60043582D1 (de) 1999-05-11 2000-05-11 Verfahren und vorrichtung zum steuern eines materialflusses in einer vorgegebenen bahn
PCT/NL2000/000317 WO2000067909A1 (nl) 1999-05-11 2000-05-11 Werkwijze en inrichting voor het in één in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal
CA002368100A CA2368100A1 (en) 1999-05-11 2000-05-11 Method and installation for guiding material in a single essentially predetermined stream
US09/959,919 US6786436B1 (en) 1999-05-11 2000-05-11 Method and installation for guiding material in a single essentially predetermined stream
AU46277/00A AU744214B2 (en) 1999-05-11 2000-05-11 Method and installation for guiding material in a single essentially predetermined stream
NZ515365A NZ515365A (en) 1999-05-11 2000-05-11 Method and installation for guiding material in a single essentially predetermined stream
EP00927975A EP1177045B1 (en) 1999-05-11 2000-05-11 Method and device for guiding a stream of material in a single essentially predetermined stream
ZA200108999A ZA200108999B (en) 1999-05-11 2001-10-31 Method and installation for guiding material in a single essentially predetermined stream.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1012022A NL1012022C1 (nl) 1999-05-11 1999-05-11 Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal.
NL1012022 1999-05-11

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1012022C1 true NL1012022C1 (nl) 2000-11-14

Family

ID=19769171

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1012022A NL1012022C1 (nl) 1999-05-11 1999-05-11 Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal.

Country Status (11)

Country Link
US (1) US6786436B1 (nl)
EP (1) EP1177045B1 (nl)
JP (1) JP2002543965A (nl)
AT (1) ATE452705T1 (nl)
AU (1) AU744214B2 (nl)
CA (1) CA2368100A1 (nl)
DE (1) DE60043582D1 (nl)
NL (1) NL1012022C1 (nl)
NZ (1) NZ515365A (nl)
WO (1) WO2000067909A1 (nl)
ZA (1) ZA200108999B (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2021020965A1 (en) 2019-07-30 2021-02-04 Niverplast Holding B.V. T-shirt bag for positioning device and method for manufacturing t-shirt bag

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7036759B2 (en) * 2000-10-26 2006-05-02 Rosemarie Johanna Van Der Zanden Autogenous rotor
US7631827B2 (en) * 2008-02-06 2009-12-15 Jason Knueven Floating tubular rotors for an impact crushing apparatus
CN114904730B (zh) * 2022-03-21 2023-03-03 中国电子科技集团公司第十一研究所 小尺寸基片涂胶盘及小尺寸基片涂胶装置

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR592414A (fr) * 1924-04-01 1925-08-03 Dispositif de broyage mécanique
DE1253562B (de) * 1965-12-08 1967-11-02 Miag Muehlenbau Prall- und Schaelmuehle mit mindestens zwei um eine lotrechte Achse umlaufenden Schleuderraedern
CA1083116A (en) * 1975-05-12 1980-08-05 Entoleter, Inc. Rotary processing apparatus
US5860605A (en) 1996-10-11 1999-01-19 Johannes Petrus Andreas Josephus Van Der Zanden Method and device for synchronously making material collide
NL1004680C1 (nl) 1996-12-03 1998-06-05 Mitchico International B V Wielklem.
US5921484A (en) 1997-06-04 1999-07-13 Smith And Stout Research And Development, Inc. Wear resistant rock crusher impeller and method

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2021020965A1 (en) 2019-07-30 2021-02-04 Niverplast Holding B.V. T-shirt bag for positioning device and method for manufacturing t-shirt bag
NL1043347B1 (nl) 2019-07-30 2021-02-23 Niverplast Holding B V Hemdtas voor plaats-inrichting en werkwijze voor vervaardigen hemdtas

Also Published As

Publication number Publication date
JP2002543965A (ja) 2002-12-24
AU4627700A (en) 2000-11-21
ZA200108999B (en) 2002-10-31
US6786436B1 (en) 2004-09-07
EP1177045B1 (en) 2009-12-23
AU744214B2 (en) 2002-02-21
NZ515365A (en) 2003-09-26
DE60043582D1 (de) 2010-02-04
EP1177045A1 (en) 2002-02-06
ATE452705T1 (de) 2010-01-15
WO2000067909A1 (nl) 2000-11-16
CA2368100A1 (en) 2000-11-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP3855138B2 (ja) 物質衝突を同期的に行なう方法及び装置
CA1223851A (en) Coal breaker and sorter
AU754157B2 (en) Device for synchronously and symmetrically making material collide
US4921173A (en) Methods of mineral breaking and apparatus used therefor
NL1012022C1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het in ÚÚn in wezen vooraf bepaalde stroom leiden van materiaal.
CN107630704B (zh) 一种硬岩掘进机的出渣系统及出渣分选方法
US3929293A (en) Shredder crusher material reducer
JPH07500770A (ja) 岩石破砕のための改良された遠心打撃破砕機
NL1016393C2 (nl) Molen met gestroomlijnde ruimte.
US8535485B2 (en) Apparatus and process for wet crushing oil sand
EP1328348B1 (en) Autogenous rotor
NL1013895C1 (nl) Rotor voor het versnellen van een stroom korrelvormig materiaal.
AU683848B2 (en) Spread path modifier for agricultural spreader
US2708075A (en) Peripheral feed breaker
NL1006260C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het synchroon doen botsen of breken van materiaal.
NL1017934C2 (nl) Autogene rotor.
JPH0152061B2 (nl)
RU2264864C1 (ru) Способ последовательного дробления
JPH0596194A (ja) 堅型破砕機における破砕方法
JPH02214548A (ja) スクラップ破砕機用ハウジング
JPS62247844A (ja) 破砕装置
JPH051312Y2 (nl)
NL1017851C1 (nl) Autogene rotor.
JPH07507004A (ja) 硬質材料の粉砕方法及び粉砕装置
JP2001038294A (ja) 拡散投入装置およびその拡散投入装置用のスクレーパー

Legal Events

Date Code Title Description
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20041201