NL1021417C2 - Drukcilinderondersteuningseenheid. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Drukcilinderondersteuningseenheid.

De uitvinding heeft betrekking op een drukcilinderonder-steuningseenheid voor een drukmachine, volgens de aanhef van 5 conclusie 1.

Een dergelijke drukcilinderondersteuningseenheid is bekend uit EP-0864421-A1. Hier wordt een drukmachine geopenbaard met uitwisselbare inktopbrengmiddelen. Een dergelijke drukmachine omvat meerdere drukeenheden waarin elke drukeenheid een afzonderlijke 10 functie in het totale drukproces vervult. Dergelijke drukeenheden kunnen geschikt zijn voor diverse verschillende drukvormen, met verschillende rapportlengten en geschikt voor verschillende druktechnieken, zoals rotatiezeefdruk, diepdruk, letterdruk, en flexodruk. Een drukeenheid omvat in het algemeen een drukcilinder en 15 inktopbrengmiddelen. De drukcilinder raakt in de bedrijfstoestand I langs een beschrijvende lijn op het oppervlak van de cilinder, de I contactlijn, een te bedrukken substraat. Inkt wordt via de ' inktopbrengmiddelen aan de binnenzijde, of rechtstreeks op de ' buitenzijde, van de drukcilinder aangebracht.

20 De drukcilinder rust draaibaar in een omtrekslagering, bestaande i uit drie rollen die een ronde lagerring radiaal opsluiten. Deze lagerring is concentrisch aan het axiale einde van de drukcilinder bevestigd. Ook op het andere einde van de drukcilinder bevindt zich een dergelijke lagerring, ondersteund door drie rollen. Eén van de 25 drie rollen bevindt zich ter plaatse van de contactlijn. Beide andere rollen bevinden zich aan de andere zijde van de drukcilinder.

In de stand van de techniek is het mogelijk drukcilinders te verwisselen. Het doel van het wisselen van een drukcilinder kan zijn dat er een andere rapportlengte gedrukt dient te worden, hiervoor is 30 het voordelig een drukcilinder met een andere diameter toe te passen. Ook kan een drukcilinder gewisseld worden om de druktechniek te wijzigen. Voor het verwisselen van een drukcilinder kunnen twee rollen naar buiten bewegen langs een baan die in figuur 11 van genoemd o.ctrooischrift schematisch aangegeven wordt met pijlen A.

35 üit de praktijk is bekend dat dergelijke banen A bijvoorbeeld tot stand komen doordat de rollen draaiend bevestigd zijn aan '021417 - 2 - zwenkarmen, waarbij de zwenkas van de zwenkarmen in zijn geheel eventueel een rechtlijnige translatie kan ondergaan.

Deze bekende drukcilinderondersteuningseenheid heeft een belangrijk nadeel. Één van de lagerrollen voor de radiale opsluiting 5 bevindt zich op een vaste positie, waar het in bedrijfstoestand in een referentiepunt contact maakt met de lagerring. Dit referentiepunt bevindt zich op een vaste positie ten opzichte van de druklijn. Dankzij de positie van deze vaste rol, raken drukcilinders die verschillende diameters hebben toch het substraat langs dezelfde 10 contactlijn. De aanwezigheid van een vaste rol ter plekke van het referentiepunt blijkt in de praktijk een ernstige beperking te zijn voor de inzetbaarheid van de bekende drukcilinderondersteuningseenheid in drukmachines waarin geen rekening is gehouden met deze benodigde vaste rol, en waarin niet 15 voldoende ruimte aanwezig is voor een dergelijke vaste lagerrol. De bekende drukcilinderondersteuningseenheid kan dan niet worden ingezet. Dit probleem kan niet zonder meer worden opgelost door de vaste lagerrol een andere positie te geven, aangezien deze rol dan ook als verplaatsbare rol uitgevoerd zou moeten worden en er binnen 20 de stand van de techniek nog geen oplossing is om met uitsluitend verplaatsbare lagerrollen te waarborgen dat drukcilinders die verschillende diameters hebben het substraat toch langs dezelfde contactlijn raken.

Het doel van de onderhavige uitvinding is een 25 drukcilinderondersteuningseenheid te verschaffen waarbij deze nadelen ten minste gedeeltelijk worden ondervangen, of om een bruikbaar alternatief te verschaffen.

In het bijzonder heeft de uitvinding als doel een drukcilinderondersteuningseenheid te verschaffen, waarmee 30 drukcilinders van verschillende diameters en voor verschillende drukmethoden eenvoudig en snel verwisseld kunnen worden, en waarbij het niet noodzakelijk is dat er zich een lagerrol bevindt ter plaatse van het referentiepunt.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt door een 35 drukcilinderondersteuningseenheid volgens conclusie 1. Deze drukcilinderondersteuningseenheid omvat een steunframe dat aan beide axiale einden van een drukcilinder deze drukcilinder draaibaar kan ondersteunen. Hiertoe zijn op het steunframe ondersteuningsmiddelen /11 7 - 3 - bevestigd. Deze ondersteuningsmiddelen zijn zodanig ingericht dat in de bedrijfstoestand een beschrijvende lijn op het oppervlak van de drukcilinder contact maakt met een te bedrukken substraat. Dit wordt ook wel de contactlijn genoemd. De ondersteuningsmiddelen zijn 5 geschikt voor het ontvangen van drukcilinders met verschillende diameters. De ondersteuningsmiddelen omvatten voor elk axiaal einde ten minste drie steunlagers. Deze steunlagers zijn ingericht om ter plaatse van een lagerpunt samen te werken met het loopvlak van een concentrisch aan het betreffende einde van de drukcilinder 10 bevestigde lagerring, zodanig dat de steunlagers de drukcilinder radiaal opsluiten. De drukcilinderondersteuningseenheid omvat middelen, waarmee de steunlagers zodanig verplaatsbaar zijn dat de lagerpunten langs rechte lijnen bewegen welke rechte lijnen een vaste oriëntatie hebben ten opzichte van het steunframe. De posities 15 van de steunlagers zijn met koppelmiddelen aan elkaar gekoppeld waardoor de verplaatsingen van de lagerpunten een zodanige vaste verhouding ten opzichte van elkaar hebben, dat de lagerpunten te allen tijde op een gemeenschappelijke cirkel liggen. Deze gemeenschappelijke cirkel is fictief, aangezien de inrichting zelf 20 deze cirkel niet töont. Zowel de genoemde rechte lijnen als de gemeenschappelijke cirkel snijden elkaar in een referentiepunt. Dit referentiepunt ligt op enige afstand van de contactlijn en het ligt in bedrijfstoestand in een wiskundig (denkbeeldig) vlak dat gevormd wordt door de contactlijn en het middelpunt van de 25 gemeenschappelijke cirkel. In de bedrijfstoestand vallen de gemeenschappelijke cirkel en het loopvlak van de lagerring met elkaar samen. De afstand van het referentiepunt tot de contactlijn is dus in de bedrijfstoestand identiek aan de kortste afstand van het loopvlak van de lagerring tot het oppervlak van de drukcilinder. 30 Dit is in de voor de onderhavige druktechnieken als lagerringen gebruikte eindringen en drukvormen een van de drukvormdiameter onafhankelijke constante afstand.

Een onverwacht voordeel van de uitvinding is dat drukcilinders, ongeacht hun diameter, altijd op ongeveer dezelfde radiale (of 35 hoek)positie langs de omtrek van de lagerring ondersteund worden. Voor elk lagerpunt kan een optimale hoekpositie α gekozen worden, gemeten rond de hartlijn van de drukcilinder en vanaf een 321*17 - 4 - referentieas die begint in de hartlijn en van de contactlijn af wijst.

De richting van de lijn waarlangs elk lagerpunt beweegt, volgt wiskundig gezien uit de gekozen hoekpositie α van dit lagerpunt en 5 is gelijk aan a/2. De positie van elk van de lagerpunten langs hun lijn, volgt uit de formule d x cos (a/2) in welke formule de waarde d voor elk van de lagerpunten gelijk is en wel aan de waarde van de diameter van de gemeenschappelijke cirkel die de lagerpunten op dat moment met elkaar beschrijven.

10 Dankzij deze oriëntatie van de verplaatsingslijnen van de lagerpunten en dankzij de beschreven verhouding tussen de verplaatsingen van de lagerpunten, zullen drukcilinders met verschillende diameters toch het substraat langs dezelfde contactlijn raken. Hiervoor is het niet meer noodzakelijk dat een 15 van de lagerpunten zich ter plaatse van het referentiepunt bevindt en is het hierboven beschreven nadeel van de stand der techniek weggenomen.

In een uitvoeringsvorm omvat de drukcilinderondersteunings-eenheid rechte koppelstangen. Deze koppelstangen verbinden de 20 steunlagers onderling. Ter plaatse van één van de steunlagers zijn de rechte koppelstangen onderling star verbonden. Elk van de koppelstangen strekt zich vanuit dit punt uit naar één van de andere steunlagers. De betreffende koppelstang is schuivend verbonden aan dit steunlager. Ter plaatse van de schuivende verbinding kruisen de 25 koppelstangen de lijn waarlangs de steunlagers bewegen haaks.

In het bijzonder bewegen de steunlagers langs een rechte steunlagergeleiding, waarbij deze steunlagergeleiding samenvalt met, of parallel loopt aan, de lijn die het lagerpunt beschrijft.

Met voordeel wordt de steunlagergeleiding gevormd door een gleuf 30 in het steunframe, waarin een koppelstuk verschuifbaar is opgenomen. Aan dit koppelstuk zijn de steunlagers bevestigd. In combinatie met de uitvoeringsvorm met rechte koppelstangen, zullen deze koppelstangen schuivend door dit koppelstuk worden opgenomen.

In een bijzondere vorm zijn de steunlagers uitgevoerd als 35 rollen, of lagerrollen, die over het loopvlak van de lagerring van een in bedrijfstoestand gemonteerde drukvorm kunnen rollen. In het bijzonder kan de drukcilinderondersteuningseenheid uitgevoerd worden met drie steunlagers voor elk axiaal eind van een drukcilinder. Een - 5 - eerste steunlager bevindt zich in de bedrijfstoestand op een positie langs de lagerring tegenover de contactlijn en is verplaatsbaar in de richtingen van en naar de contactlijn. Beide andere steunlagers bevinden zich op een radiale afstand van ongeveer 120°, gemeten 5 langs het loopvlak van de lagerring. Om deze posities voor de steunlagers te bereiken bij elke diameter van de lagerring, dienen de lagerpunten van het tweede en derde steunlager verplaatsbaar te zijn langs een lijn die een hoek van 60° maakt ten opzichte van een wiskundig (fictief) vlak dat gevormd wordt door de contactlijn en 10 het middelpunt van de gemeenschappelijke cirkel van de lagerpunten, welk middelpunt in de bedrijfstoestand op de hartlijn van de drukcilinder ligt. De lijnen waarlangs de lagerpunten bewegen zijn uiteraard gespiegeld ten opzichte van het genoemde wiskundige vlak. Tot slot heeft de uitvinding betrekking op het gebruik van een 15 drukmachine met een drukcilinderondersteuningseenheid volgens conclusie 7 en op een drukmachine, voorzien van een drukcilinderondersteuningseenheid volgens conclusie 8.

, I Het principe en een voorkeursuitvoering van de uitvinding zal j nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, 20 waarin: figuur 1 toont in zijaanzicht een schematische weergave van de uitvinding; 1 figuur 2 toont in zijaanzicht de belangrijkste onderdelen van een voorkeursuitvoering volgens de uitvinding, in bedrijfstoestand; 25 figuur 3 toont in bovenaanzicht de belangrijkste onderdelen van een voorkeursuitvoering volgens de uitvinding, in bedrijfstoestand; figuur 4 toont een zijaanzicht uit figuur 3; figuur 5 toont een doorsnede langs V-V uit figuur 3.

De figuren tonen een verwisselbare drukcilinder 1 waarvan de 30 mantel 2 geschikt is voor het overbrengen van niet getoonde inktmiddelen op een substraat 3. In de voorkeursuitvoering wordt het substraat 3 ingeklemd tussen de drukcilinder 1 en een tegendrukwals 4. De drukcilinder 1 is voorzien van een lagerring, waarvan in beide figuren schematisch het loopvlak 5 is aangegeven.

35 Tijdens het drukproces wordt het substraat 3 langs de roterende drukcilinder 1 gevoerd. Hierbij raakt het substraat 3 de drukcilinder 1 langs een beschrijvende lijn op de mantel 2, de contactlijn 6. De drukcilinder 1 is gelagerd via steunlagers 11, 12 10?! 41 7 - 6 - en 13, welke in de voorkeursuitvoering zijn uitgevoerd als rollen 11.1, 12.1 en 13.1. De steunlagers 11, 12 en 13, respectievelijk de lagerrollen 11.1, 12.1, 13.1, raken het loopvlak 5 van de lagerring op een afstand die gelijk is aan de straal van het loopvlak van de 5 lagerring, ofwel de helft van de diameter DL, gemeten vanaf de hartlijn M van de drukcilinder. Steunlager 12 ligt op een hoek a^2 langs het loopvlak 5 van de lagerring. Deze hoek is gedefinieerd in een poolcoördinatenstelsel, waarin M de pool is, en de 0-as wordt gedefinieerd door een referentieas 7, die loopt vanaf de contactlijn 10 6 door het midden M. De positieve richting van deze referentieas 7, en dus de definitie voor a=0, wijst vanuit M van het substraat 3 af zoals in figuur 1 aangegeven met een pijlpunt op het eind van as 7. Op vergelijkbare wijze ligt lagerpunt 13 op een hoek 0^3 langs het loopvlak 5 van de lagerring. Lagerpunt 11 ligt exact op de 15 referentieas 7, waardoor de hoek voor dit lagerpunt gelijk is aan nul en niet in de figuur aangegeven kan worden.

Bij het verwisselen van de drukcilinder 1 bewegen de steunlagers naar buiten langs de stippellijnen 21, 22 en 23, waarbij de lijn 21 samenvalt met de referentieas 7. De lijnen 21, 22 en 23 20 snijden elkaar in een referentiepunt 25 en staan onder een hoek die gelijk is aan de helft van de α-waarde van de betreffende steunlagers zoals in de figuur aangegeven met l/2xa^2 en 1/2x013.

Voor steunlager 11 geldt wederom dat zijn waarde van α gelijk is aan nul en aldus niet in de figuur is aangegeven.

25 Bij het inleggen van een drukcilinder 1 met een willekeurige cilinderdiameter Du bewegen de steunlagers 11, 12 en 13 naar binnen langs de lijnen 21, 22 en 23, totdat zij het loopvlak 5 van de lagerring van de betreffende drukcilinder 1 raken. Dankzij de ligging en oriëntatie van de lijnen 21, 22 en 23 volgens de 30 uitvinding, zullen de steunlagers 11, 12 en 13 altijd onder dezelfde hoek α ten opzichte van de hartlijn van de drukcilinder 1 komen te liggen, onafhankelijk van de diameters DD en DL van de drukcilinder 1 en het loopvlak 5 van de lagerring. Door bij de drukcilinders met verschillende diameter Dj) wel een zelfde verschil 35 in diameters tussen het drukoppervlak van de drukcilinder en het loopvlak Dl aan te houden, zoals gebruikelijk in de stand van de - 7 - techniek, zal de contactlijn 6 van de drukcilinder 1 op dezelfde positie uitkomen ten opzichte van het steunframe, en daarmee in de bedrijfstoestand altijd op dezelfde positie ten opzichte van het substraat 3 en de tegendrukwals 4. In figuur 1 wordt met 26 de 5 afstand van het loopvlak 5 tot.de mantel 2 aangegeven, waarbij de maat 26 de helft bedraagt van het verschil tussen de diameters Dp en dL ·

In de voorkeursuitvoering zoals getoond in de figuren 2-5 wordt de beweging van de lagerrollen 11.1, 12.1 en 13.1 geleid door rechte 10 sleuven 21.1, 22.1 en 23.1 welke zijn uitgespaard in het in figuur 2 omwille van de duidelijkheid niet getoonde steun- of lagerframe 27. Deze gleuven staan onder een hoek van respectievelijk 0°, 60° en -60° met de referentieas 7. Hierdoor raken de lagerrollen 11.1, 12.1 en 13.1 het loopvlak 5 altijd op posities 0°, 120°, respectievelijk 15 -120°, gemeten langs de omtrek van het loopvlak 5. In de gleuven 21.1, 22.1 en 23.1 zijn ter geleiding pennen 30 en 31 opgenomen. De pennen 31 liggen in het verlengde van de assen 32 voor de lagerrollen 11.1, 12.1 en 13.1.

Ter plekke van de gleuf 21.1 zijn de pennen 30 en 31 met elkaar 20 verbonden door een in hoofdzaak driehoekige plaat 40, welke plaat tevens een starre verbinding maakt met de stangen 42 en 43. De stangen 42 en 43 zijn schuivend opgenomen tussen het verlengde van de pennen 30 en 31 ter plaatse van de gleuven 22.1 en 23.1 en de verbindingsstukken 45 tussen deze pennen.

25 Een hefboom 50 is aan zijn ene uiteinde 51 vast verbonden met het lagerframe 27, terwijl het aan het andere uiteinde schuivend langs een punt 51 is verbonden met de driehoekige plaat 40. Een luchtcilinder 55 is aan zijn ene uiteinde 56 scharnierend verbonden met het lagerframe 27 en aan zijn andere uiteinde 57 scharnierend 30 verbonden met de stang 50.

Langs de gleuven 21.1 zijn extra tandheugels 60 voorzien ten behoeve van de parallelgeleiding. Deze parallelgeleiding zorgt er door middel van een stang 61 en tandwielen 62, die in de tandheugels 61 aangrijpen, voor dat de lagerrollen aan beide axiale einden van 35 de drukcilinder dezelfde positie innemen. De tegendrukwals 4 is via een axiale lagering 70 verbonden met een tegendrukwalsframe 71, hetgeen omwille van de duidelijkheid uitsluitend in figuur 3 wordt getoond.

λ ft 4 A 4 “? I ö d 1 |! 1 - 8 -

In de figuren 2-5 wordt de bedrijfstoestand getoond waarin de drukcilinder 1 gelagerd is door de rollagers 11.1, 12.1 en 13.1. Om de drukcilinder 1 te kunnen verwisselen, zal de drukcilinder 55 de hefboom 50 naar links trekken, waardoor de lagerrol 11.1 eveneens 5 naar links beweegt. Tegelijkertijd bewegen de door middel van de driehoekige plaat 40 star aan de lagerrol 11.1 verbonden stangen 42 en 43 eveneens naar links. Ter plekke van de sleuven 22.1 en 23.1 voor de rollagers 12.1 en 13.1 ontleedt deze beweging van de stangen 42 en 43 zich in twee richtingen. De eerste richting ligt in de 10 lengteas van de stangen 42 en 43, en resulteert in een schuivende beweging van de stangen 42, 43 tussen de pennen 30 en 31 en het verbindingsstuk 45 door. De tweede component van de beweging resulteert in een beweging in de richting van de gleuven 22.1 en 23.1. Deze component van de beweging duwt de pennen 30 -en via het 15 verbindingsstuk 45 eveneens de pennen 31, de assen 32 en de lagerrollen 12.1 en 13.1- naar buiten. Hierdoor komt de drukcilinder 1 vrij en kan uitgenomen worden op een wijze zoals voor de vakman bekend is.

i

Na het mleggen van een nieuwe drukcilinder 1, eventueel met een 20 afwijkende diameter Dq, beweegt de luchtcilinder 55 via de hefboom 50 de lagerrol 11.1 terug tegen het loopvlak 5 van de lagerring van de drukcilinder 1 aan, waarmee op vergelijkbare wijze als bij het openen, via de stangen 42 en 43 eveneens de lagerrollen 12.1 en 13.1 tegen het loopvlak 5 aangedrukt worden.

25 Naast de hiervoor getoonde en beschreven voorkeursuitvoeringsvorm zijn vele uitvoeringen en varianten mogelijk. Zo kan de luchtcilinder 55 vervangen worden door een aandrijving waarmee grotere krachten uitgeoefend kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een spindel.

30 Ook de koppeling tussen de bewegingen van de steunlagers langs de rechtgeleidingen kan op diverse andere manieren worden uitgevoerd. Zo kunnen de koppelstangen en sleuven van tandheugels worden voorzien, waarbij de glijdende overbrenging wordt vervangen, of ondersteund, door een tandwieloverbrenging. Ook kunnen de 35 koppelstangen vervangen worden door een andere vorm van overbrenging zoals een overbrenging die geheel bestaat uit tandwielen, een overbrenging door middel van kettingen, of een elektronische koppeling waarbij de verplaatsing van de steunlagers geschiedt door 0 2U' 1 - 9 - middel van bijvoorbeeld een stappenmotor. Bij dergelijke alternatieve overbrengingsvormen dienen de overbrengverhoudingen van de verplaatsingen langs de rechtgeleidingen volgens de uitvinding gewaarborgd te worden. Wiskundig gezien volgen deze verhoudingen uit 5 de formule d x cos(a/2), waarin de waarde α voor elke rechtgeleiding verschillend is en overeenkomt met de hoekpositie van het betreffende steunlagerpunt ten opzichte van het middelpunt van de gemeenschappelijke cirkel die door alle lagerpunten heen gaat. De waarde d is een variabele die voor de formules voor alle 10 rechtgeleidingen op enig moment altijd dezelfde waarde heeft. De waarde voor d is gelijk aan de diameter van het loopvlak van de lagerring op het moment dat de lagerpunten tegen dit loopvlak aanliggen. De waarde voor d is groter dan deze diameter tijdens het openen van de omtrekslagering.

I D 9 1 Λ 1 7 ‘

Claims (8)

1. Drukcilinderondersteuningseenheid voor een drukmachine, omvattende een steunframe (27) en aan het steunframe (27) 5 gemonteerde ondersteuningsmiddelen voor het draaibaar ondersteunen van één van meerdere drukcilinders (1) die zijn ingericht om in bedrijfstoestand langs een met een beschrijvende lijn van de drukcilinder (1) samenvallende contactlijn (6) contact te maken met een te bedrukken substraat (3), waarbij de drukcilinders (1) 10 verschillende diameters kunnen hebben en waarbij de ondersteuningsmiddelen voor elk axiaal einde van een drukcilinder (1) ten minste drie steunlagers (11, 12, 13) omvatten die elk zijn ingericht om ter plaatse van een lagerpunt samen te werken met het loopvlak (5) van een concentrisch aan het betreffende einde van de 15 drukcilinder (1) bevestigde lagerring, met het kenmerk, dat de lagerpunten voor een axiaal einde van de drukcilinder (1) op een gemeenschappelijke cirkel met variabele diameter liggen; dat de drukcilinderondersteuningseenheid middelen (21.1, 22.1, 20 23.1) omvat voor het verplaatsen van de steunlagers (11, 12, 13), zodanig dat de lagerpunten langs rechte verplaatsingslijnen (21, 22, 23. bewegen die een vaste positie hebben ten opzichte van het steunframe (27), waarbij de verplaatsingslijnen elkaar snijden in een ten opzichte van het steunframe (27) vast referentiepunt (25) 25 dat op dezelfde gemeenschappelijke cirkel ligt en dat in bedrijfstoestand in een vlak ligt, dat gedefinieerd is door de contactlijn (6) en het middelpunt van de gemeenschappelijke cirkel; en dat de drukcilinderondersteuningseenheid middelen (40, 42, 43) 30 omvat voor het volgens een vaste verhouding koppelen van de verplaatsingen van de lagerpunten langs hun respectieve verplaatsingslijn.

2. Drukcilinderondersteuningseenheid volgens conclusie 1, waarbij 35 de verplaatsingen van de steunlagers (11, 12, 13) onderling gekoppeld zijn door middel van rechte koppelstangen (42, 43) die allen onderling star verbonden zijn ter plaatse van een eerste 1 n ? : ^ 3 7 - 11 - steunlager en die elk schuivend verbonden zijn met een afzonderlijke volgende steunlager.

3. Drukcilinderondersteuningseenheid volgens conclusie 1, of 2, 5 waarbij de steunlagers (11, 12, 13) ieder verplaatsbaar zijn langs een rechte steunlagergeleiding.

4. Drukcilinderondersteuningseenheid volgens conclusie 3, waarbij de steunlagergeleiding een gleuf (21.1, 22.1, 23.1) in het 10 steunframe (27) omvat, waarin een koppelstuk verschuifbaar is opgenomen, aan welk koppelstuk de steunlagers (11, 12, 13) zijn bevestigd.

5. Drukcilinderondersteuningseenheid volgens één der voorgaande 15 conclusies, waarbij de steunlagers (11, 12, 13) uitgevoerd zijn als rollen (11.1, 12.1, 13.1) die over het loopvlak (5) van de lagerring kunnen rollen.

6. Drukcilinderondersteuningseenheid volgens één der voorgaande 20 conclusies, die voor elk axiaal einde van een drukcilinder (1) drie steunlagers (11, 12, 13) omvat, waarbij voor elk axiaal einde een rechte verplaatsingslijn waarlangs een lagerpunt van een eerste steunlager verplaatst wordt in hoofdzaak in het vlak ligt dat gedefinieerd wordt door de contactlijn (6) en het middelpunt van de 25 gemeenschappelijke cirkel en waarbij de rechte lijnen waarlangs de lagerpunten van een tweede en derde steunlager verplaatst worden gespiegeld zijn ten opzichte van dit vlak en een hoek maken van in hoofdzaak 60° ten opzichte van dit vlak.

7. Gebruik van een drukcilinderondersteuningseenheid volgens één der voorgaande conclusies in een drukmachine.

8. Drukmachine, voorzien van een drukcilinderondersteuningseenheid volgens één der conclusies 1-6. 35