NL1021114C2

NL1021114C2 - Laadstelsel voor een door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen.

Info

Publication number: NL1021114C2
Application number: NL1021114A
Authority: NL
Inventors: Kaoru Hatanaka; Kunihiko Watanabe
Original assignee: Honda Motor Co Ltd
Priority date: 2001-08-09
Filing date: 2002-07-19
Publication date: 2003-04-18
Also published as: FR2828665B1; NL1021114A1; FR2828665A1

Description

LAADSTELSEL VOOR EEN DOOR MIDDEL VAN EEN MOTOR AANGEDREVEN VOERTUIG MET KLEINE AFMETINGEN

Technisch gebied waarop de uitvinding betrekking heeft

Deze uitvinding heeft betrekking op een laad-stelsel voor een door middel van een motor aangedreven I voertuig met kleine afmetingen.

Stand der techniek

Recentelijk is ae ontwikkeling merkbaar verder 1C gegaan van door middel van een motor aangedreven voertuigen met een kleine afmeting, waarbij de aandrijfenergie uit het menselijk lichaam die nodig is voor het reizen, volledig of gedeeltelijk wordt aangevulo door energie vanuit een motor. Eén van de belangrijke toepassingen van 1C een door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen is een fiets met hulpmotor. De fiets met huipmotor draagt een motor en een hulpbatterij voor het voeden van de motor. De hulpbatterij wordt uit de fiets met de hulpmotor verwijdera wanneer deze moet worden 2 C geladen.

Het door de uitvinding opqeheven probleem

Soms heeft de bekende fiets met hulpmotor een / nadeel doordat het nodig is de hulpbatterij te verwijderen vanuit de carrosserie van de fa ets met de hulpmotor en de hulpbatterij te plaatsen in een iaadinrichtmg, bijvoorbeeld in huis teneinde de hulpbatterij te laaen, waarbij ; de handeling voor het laden lastig is.

Aldus is als één van de werkwijzen voor het gemakkelijk en eenvoudig maken van een dergelijk laden, een werkwijze voorgesteld, waarbij een ladende handeling wordt uitgevoerd zonder het verwijderen van de hulpbatte-1C rij vanuit de fiets met de hulpmotor (de ter inzage gelegde Japanse octrooiaanvrage 2000-13916). Volgens de bekende werkwijze volgens figuur 12 wordt een fiets 2 met hulpmotor gebracht naar een parkeerplaats waar een laadinrich-ting 1 is geplaatst en wordt vastgezet door middel van een l.1 standaard 3, zodat de fiets 2 met de hulpmotor niet om kan vallen. Vervolgens wordt een hoofdconnector 4 die is verbonden met een energietoevoer, geplaatst door middel van een handmatige handeling in een hulpconnector 6 die is verbonden met een hulpbatterij 5 die is verschaft op de 2( fiets met de hulpmotor.

De bekende werkwijze heeft echter een probleem doordat een handeling voor het parkeren en een handeling voor hef iaden afzonderlijk van elkaar moeten worden uitgevoerd, hetgeen onhandig is. Dergelijke problemen van 2- de laadhandelmg van de fiets met de hulpmotor, zijn niet alleen op zich lastig, maar geven ook aanleiding tot een ander probleem. In het bijzonaer wordt voorgesteld dat de gebruiker niet altijd een laaende handeling kan uitvoeren op de fiets mei de hulpmotoi , elke keer dat deze wordt 3( gebruikt, waarbij bij een gebruik wordt vergeten dat moet worden gelaaen omdat de parkeerhandeling en ae iaadhande-ling afzonderlijk van elkaar zijn. Daarom moet de hulpbatterij zodanig zijn ontworpen, dat de capaciteit daarvan een voldoende grens heeft boven een batterij capaciteit die 3i nodig is voor de fiets met de hulpmotor teneinde voor een reis te woraen gebruikt. Dit geeft aanleiding tot de problemen van het vergroten van het gewicht van de fiets 1021114# met de huipmotor en het verhogen van de prijs van het voertuig omdat de hulpbatterii een grote verhouding inneemt van de fiets met de huipmotor in de zin van zowel het gewicht als de kosten.

ί EP-A2-788211 beschrijft een laadsysteem van het electromaqnetïsche inductiesoort voor het opladen van een electrisch aangedreven voertuig. Een primaire spoel is verschaft m een beschermende behuizing, welke zich vanuit een muur uitstrekt. De behuizing is draaibaar gemonteerd, 10 waarbij een zijde zich in de muur bevindt, wat de beschermende behuizing in staat stelt om te draaien in een hord -zontaai vlak en een verticaal vlak. Een parkeerinrichting wordt niet verschaft.

EP-Al- 902523 beschrijft een oplaadsysteem voor IE een motoraangedreven voertuig zoals tweewielers, omvattende een oplaadeenheid voor het middels inductie opladen. Deze oplaadeenheid is verschaft bij een parkeeriocatie van een dergelijke tweewieler. In al de uitvoeringsvormen die in het octrooidocument beschreven zijn, worden zowel de 20 primaire spoel als de secundaire spoel gemonteerd in een vaste positie ten opzichte van de parkeeriocatie respectievelijk het voertuig.

EP-A2-741441 beschrijft een oplaadinrichting voor het inductief opladen van de batterij van een elec-2e trisch aanaedreven tweewielvoertuig. De oplaadeenheid is gemonteerd aan een muur. Het heeft een arm die kan draaier, om een horizontale as en die, m gebruik, de zitbuis vasthoudt. De arm reikt vanaf de zijkant naar het voertuig.

De uitvinding is gedaan in een dergelijke bover. 30 beschreven situatie en aoeJ van de uitvinding is het eenvoudig, gemakkelijk en betrouwbaar maken van een laad-handeling voor een door middel van een motor aangedreven voertuia met kleine afmetingen, uitgaande van een fiets met huipmotor. Tegelijkertijd is doel van ae onderhavige 3E uitvindina ook het verminaeren van de batterij capaciteit teneinde een vermindering van het gewicht te bereiken van hgt voertuig en het verlagen van de prijs van het voer- »081114* 4 tuig .

Wijzen voor het oplossen van het probleem ‘ Als wi]ze voor het bereiken van het bovengenoem de doel volgens de uitvinding in conclusie 1 is,· is een iaadsteiseï voor een door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen voor het laden van een batterij die is gedragen op een fiets met hulpmotor met 1C kleine afmetingen met een hoofdconnector voor het koppelen met een hulpconnector van het eiectromagnetische inductie-soort die is geleverd op het aoor middel van een motor aangedreven voertuig met de kleine afmetingen, gekenmerkt doordat dit een parkeerinrichtmg heeft voor het vasthou-li den van het door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen op een voorafbepaalde stand en een connectorhouder die integraal is geleverd op de parkeerin-richting en de hoofdconnector is geplaatst op de connectorhouder m een richting waarin de hoofdconnector is 2( gekoppeld met de hulpconnector big een parkerende hande ling van het door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen aan de parkeerinrichtmg en de hoofdconnector is ondersteund voor een beweging m de opwaartse en de neerwaartse richting op de connectorhou-21 der.

Uitwerking van de uitvinding

Wanneer een door rrudde] van een motor aanaedre-3C ven voertuig met kleine afmetingen voorwaarts beweegt m de parkeermrichting, wordt dit vastgehouden op een voorafbepaalde stand in de parkeermrichting. Daarna wordt de hulpconnector die is geleverd op het door middel van een motor aanqeareven voertuig met kleine afmetingen, gekop-2! peld met de hoof dconnector die is geleverd in de connectorhouder van de parkeerinrichtmg. Hier, aangezien een wiel van het door middel van een motor aanqedreven voer- 9021114« tuig met de kleine afmetingen is ondersteund door een rubber band waarin lucht is opgesloten, varieert de stand van de hulpconnector in ae opwaartse en neerwaartse richting soms afhankelijk van de druk van de lucht in de 1 rubber band. Echter aangezien de hoofdconnector is ondersteund voor een beweging in de opwaartse en de neerwaartse richting met betrekking tot ae connectorhouder, zelfs indien de stand van de hulpconnector in de opwaartse en neerwaartse richting varieert, kan de hoofdconnector de 1C hulpconnector volgen en als gevolg hiervan kunnen de twee connectoren met elkaar worden gekoppeld. Overeenkomend, slechts indien het door middel van een motor aangedreven voertuig met de kleine afmetingen voorwaarts wordt bewogen in en wordt vastgehouden door ae parkeerinrichting, wordt IE het koppelen van de twee connectoren met elkaar tot stand gebracht teneinde het laden toe te laten. Als gevolg hiervan kan een laadhandelmg eenvoudig, gemakkelijk en betrouwbaar worden uitgevoerc.

Verder, aangezien een laadhandelmg beslist 2 C wordt uitgevoerd na elke reis, kan de batterij capaciteit worden ingesteld op een capaciteit die nodig is voor een reis en kan een vermindering van het gewicht en een verlaging van de kosten van het door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen, worden be- 2 L reikt.

De wijze voor het uitvoeren van de uitvindinc

Eerste uitvoeringsvorm

3 C

Een eerste uitvoeringsvorm waarbij de onderhavi -ge uitvinding wordt toegepast op een laadstelsel voor een fiets met huipmotor, is bescnreven aan ae hand van de figuren 1 tot en met 9.

3r Het laadstelsel voor een fiets met huipmotor in de onderhavige uitvoeringsvorm heeft een parkeerinrichtinc 20 voor het toelaten dat een fiets 10 met huipmotor wordt 1021114* e geparkeerd daaraan zoals is weergegeven in figuur i.

Eerst wordt de parkeennricht mg 20 beschreven. In de volgende beschrijving wordt de richting waarin de fiets 10 met huipmotor voorwaarts beweegt, in de parkeer-~ inrichting 20, aangemerkt als de voorwaartse richting. Er is een paar leidraiis 21 met een afstand die iets groter is dan de afmeting in de breedte van een voorwiel 11 van de fiets 10 met huipmotor, geleverd, horizontaal in de parkeerinrichting 20, zodat het voorwiel 11 van de fiets 3( 10 met huipmotor wordt vastgehouaen tussen en is onder steund door ae leidraiis 21. Er is een parkeerrail 22 geleverd tussen de leidraiis 21, zodat de achterzijde van de leidrail 21 neerwaarts helt. De parkeerrail 22 heeft een op een leiding gelijkende vormgeving met een breedte 1L die iets groter is dan de breedte van het voorwiel 11, zodat deze het voorwiel 11 geleidt bij het voorwaarts bewegen en ondersteunt het voorwiel 11. De achtereinden van de leidraiis 21 zijn in een paar met elkaar verbonden teneinde een wieiaanslagorgaan 21A te vormen dat het 2C voorwaarts bewegen onderbreekt van de fiets 10 met huipmotor op de parkeerrail 22.

Een hellende plaat 23 is aangrenzend geleverd, voorwaarts van de parkeerrail 22. De hellende plaat 23 is voorwaarts neerwaarts hellend en heeft een L-vormgeving, 2.L samen met de parkeerrail 22. De hellende plaat 23 heeft een trapeziumvormige vormgeving die voorwaarts uitzet en contact maakt aan het vooreinde met de grond teneinde het voorwaarts bewegen van het voorwiel 11 te vergemakkelijken. De vooraedeelten van ae leidraiis 21 zijn schuin 3 C voorwaarts geopend teneinde het voorwiel 11 te geleiden bij het voorwaarts bewegen en zijn vastgezet aan vooreind-gedeelten 21B naar de rechter noek en de linker hoek van het vooreinde van de hellende plaat 23. Het voorwiel 11 van de fiets 10 met huipmotor beweegt in de parkeerrail 22 3: wanneer dit beweegt over de hellende plaat 23.

Een opstapplaat 24 is geleverd boven ae parkeerrail 22 en is verbonden bij een vooreindgedeelte daarvan 10211KÉ voor een draaiende beweging naar een verbindend gedeelte tussen de parkeerrail 22 en de hellende plaat 23 door een steunas 24A. De opstapplaat 24 heeft een op een leiding gelijkende vormgeving die soortgelijk is aan de parkeer-l rail 22 en is opwaarts en neerwaarts kantelbaar aan de zijde aan het achtereinde daarvan. De zijde aan het achtereinde van de opstapplaat 24 wordt gewoonlijk opwaarts getrokken door een stuurkabel 42 die verderop wordt beschreven. Echter indien het voorwiel 11 van de fiets 10 1C met hulpmotor voorwaarts beweegt vanaf de hellende plaat 23 op de opstapplaat 24, wordt de opstapplaat 24 neerwaarts gedrukt door het voorwiel 11 en draait rond de steunas 24a totdat deze in lijn ligt met de parkeerrail 22 volgens figuur 2.

l.t Zoals weergegeven in figuur 3 is een steunkolom 30 geleverd zijdelings van de leidrails 21 en een connec-torkast 31 die dient als connectorhouder, is geleverd aan een bovengedeelte van de steunkolom 30. De connectorkast 31 heeft een onder een hoek staande, doosvormige vormge-2( ving en heeft een opening 3IA in een voorwand. De voorwand 3ia van de connectordoos 31 is geopend en gesloten door een deur 33 die is ondersteund door een paar scharnieren 32. De deur 33 is gewoonlijk vooraf belast in een sluit-richting door een niet weergegeven veer.

2i Zoals weergegeven m figuur 4 is een de deur openende en sluitende arm 34 met een L-vormgevmg geleverd voor een draaiende beweging m een horizontale richting rond een steunas 35 bij een buitengelegen ondergedeelte van de connectorkast 31 . Een spleet 36 is gevormd aan een 3( einde van ae deuropening en ae sluitende arm 34 en een verbindende pen 37 die is geleverd op de deur 33, is bevestigd m een sleuf 36, zodat de deur 33 wordt geopend of gesloten in een vergrendelende verhouding met een draaiende beweging van de de deur openende en sluitende 3: arm 34.

Een einde van een binnendraad 30 van de stuurka-bei 42 die boven is beschreven, is vastgezet aan het 1021111· f andere einde van de de deur openenae en sluitende arm 34 . De bmnendraad 4 0 is bevestigd voor een beweging in een buigzame buitenkabel 41 en is vastgezet aan het andere einde daarvan aan de opstapplaat 24 die hierboven is I beschreven. Een einde van de buitenkabel 41 van de stuur-kabel 42 is vastgezet aan een boaemgedeelte van de connec-torkast 31 door een steunorgaan 43, terwijl het andere einde van de buitenkabel 41 is vastgezet aan de leidraiis 21 door een steunorgaan 21c. Overeenkomend draait een 1C opwaartse of neerwaartse beweging van de opstapplaat 34 de de deur openende en sluitende arm 34 door de bmnendraad 40 teneinde de deur 33 te openen of te sluiten.

Een hoofdconnector 50 is vastgehouden op de connectorkast 31. Zoals weergegeven in figuur 5 heeft de II hoof dconnector 50 een hoofdkern 51 en een hoofdspoel 52. De hoofdkern 51 heeft een van een bodem voorziene cilindrische vormgeving met een kolom aan het midden daarvan en de hoofdspoel 52 is gewikkeld op een binnenvlak m de omtreksrichting van een wanagedeelte in de omtreksrichting 2C van de hoofdkern 51. De hoofdconnector 50 is ondergebracht in een cilindrisch connectorhuis 53 met een grotere diameter en een voorgedeelte van het connectorhuis 53 is voorwaarts uitgezet op een uitgevouwen waaier gelijkend teneinde een leidgedeelte 54 te vormen.

21 Het connectorhuis 53 is zodanig geplaatst, dat het leidgedeelte 54 is gericht naar de opening 31A van de connectorkast 31. Een paar cilindrische asleidorqanen 60 is geleverd op een uitstekende wijze aan het bovengelegen en ondergelegen gedeelte van het connectorhuis 53 en een 3( steunas 61 is bevestigd in elk asleidorgaan 60. De hoofd-connector 50 m een toestand waarin deze is bevestigd aan de connectorkast 31, is weergegeven in figuur 6. Duidelijk is dat de connector 50 is geleverd voor het roteren op het connectorhuis 53. Een gedetai1leerae constructie daarvan 2: is weergegeven m figuur 7. Een aantal rollen 53A (bij voorbeeld drie) is geleverd op een binnengelegen vlak in de omtreksrichting van het connectorhuis 53 voor het 1021114· c roteren rond rotatie-assen die zich uitstrekken in een axiale richting van het connectorhuis 53 en een buitenge-legen vlak in ae omtreksrichtmg van de hoofdconnector 50 wordt vastgehouden in contact met en ondersteund voor 5 rotatie op de rollen 53A. Een paar aanslagorganen 50A is qeleverd op een uitstekende wijze naar het vlak in de omtreksrichting aan de binnenzijde van het connectorhuis 53 op het bui tenge legen vlak in de omtreksrichting van de hoofdconnector 50, zodat de rotatie van de hoofdconnector 1C 50 wordt beperkt binnen een voorafbepaald hoekgebied waardoor een verdraaien van de voedende kabel 50B wordt voorkomen (figuur 5).

Er is een leidrol 62 aangebracht voor het roteren op een eindvlak van elke bovengelegen en ondergelegen 1L steunas 61 door middel van een pen 63 die coaxiaal is met de steunas 61. Een paar leiddelen 64 met elk een L-vormige doorsnede, is geleverd op een plafondgedeelte 31B van de connectorkast 31 en de leidrol 62 wordt vastgehouden door en ondersteund door het plaf ondgedeelte 31B en het paar 2c leiddelen 64. Een paar L-vormiqe aanslagrails 66 is evenwijdig geleverd aan de leiddelen 34 en onder de leiddelen 64, zodat de steunas 61 is gepositioneerd tussen de aanslagrails 66. De aanslagrails 66 beletten de voorwaartse en de achterwaartse afwijking van de steunas 61 en bieden 2i weerstand tegen een opwaartse beweging van het asleidor- gaan 60. Een ander paar leiddelen 64 is geleverd op een vioergedeelte 31C van de connectorkast 31, soortgelijk aan die op het platonögedeelte 31B. De leiddelen 64 grijpen aan aan he; vi oergedeeltt 3H(~ teneinde daartussen en 3( daarop de leidrol 62 vast te nouoen en te ondersteunen.

Een ander paar aanslagrails 66 is geleverd boven de leiddelen 64 die zijn verschaft op het vioergedeel te 31C, zodat deze een afwijken beletten van de steunas 61 en een neerwaartse beweging sturen van het asleidorgaan 6G.

Door ae boven beschreven constructie worden de asleidorganen 60 ondersteund voor slechts een beweging in de opwaartse en ae neerwaartse richting met betrekking tot 10211141

1C

de steunassen 61 en elke steunas 61 is ondersteund voor slechts het bewegen in de richting naar links en naar rechts met betrekking tot de connectorkast 31. Overeenkomend wordt het connectorhuis 53 ervan weerhouden te bewe-5 gen in de voorwaartse en de achterwaartse richting, maar kan bewegen in de opwaartse en neerwaartse richting en de richting naar rechts en naar links.

De spiraaiveren 67 strekken zich uit tussen de binnenvlakken van de bovenwand, onderwand, linker wand en 1C rechter wand van het connectorhuis 53 en de voorwaartse en de achterwaartse stand van de asleidorganen 60, zodat hei connectorhuis 53 veerkrachtig hangt in de connectorkast 31 .

Terwij. de parkeerinrichtmg de constructie 15 heeft die boven is beschreven, heeft de fiets 10 mei hulpmotor die is geparkeerd aan de parkeerinrichting 20, de volgende uitvoering.

Zoals weergegeven in figuur 1 is een hulpconnec-tor 70 bevestigd aan een voorvork 12 van de fiets 10 mei 2C hulpmotor door middel van een constructie 13. De huipcon- nector 70 is verbonden met een hulpbatterij 15 die is gedragen op de fiets 10 met hulpmotor door middel van een kabel die niet is weergegeven, zodat de hulpbatterij li wordt geladen wanneer de hulpconnector 70 is gekoppeld met 25 de hoofdconnector 50.

De hulpconnector 70 is geleverd op een stanc waarbij deze is bevestigd aan de hoofdconnector 50 wanneei de fiets 10 met hulpmotor wordt vastgehouden op de par -keennrichting 20. De hulpconnector 70 heeft een hulpkerr. 3( 61 in de vorm van een cirkelvormige plaat en een huipspoe] 72 die kan worden bevestigd aan de hoofdkern 51. Een kapgedeelte 73 is geleverd op een stand van de hulpconnector 70 waarbij dit de hoofdconnector 50 bedekt wanneer oe hulpconnector 70 is bevestigd aan de hoofdconnector 50. De 35 ringvormige groef 70 is gevormd op een binnenvlak in de omtreksrichtmg van een punt van het kapgedeelte 73. Er is een kogelvormige plunjer 56 geleverd op de hoofdconnector 1021114· 1] 50 voor het ingrijpen in een ringvormige groef Ik . Dt huipconnector 70 heeft een deksel dat niet is weergegeven dat is bevestigd in de ringvormige groef 74 van het kapge-deelte 73 wanneer de fiets 10 met hulpmotor op reis is.

5 Duidelijk is dat, zoals weergegeven in figuur 5, een het bevestigen waarnemende schakelaar 55 is geleverd op de hoofdconnector 50 en een toestand waarneemt waarbij de huipconnector 70 is bevestigd in de hoofdconnector 50. In de toestand dat de het bevestigen waarnemende schake-10 laar 55 het bevestigen waarneemt van de twee connectoren 50 en 70 op elkaar, wordt stroom met een hoge frequentie toegevoerd vanuit een inverter die niet is weergegeven die is geleverd in een energietoevoer 16 naar de hoofdspoei 52, zodat de opgewekte stroom kan worden gevormd in de 15 hulpspoel 72.

De onderhavige uitvoeringsvorm heeft een zodam-qe constructie zoals boven is beschreven en vervolgens wordt de werking daarvan beschreven.

Teneinde de fiets 10 met hulpmotor te parkeren 20 teneinde het laden uit te voeren, wordt eerst het deksel verwijderd dat is bevestigd aan de huipconnector 70 van de fiets 10 met hulpmotor.

Vervolgens wordt de fiets 10 met de hulpmotor voorwaarts bewogen in de parkeennrichting 20. Daarna 2[ wordt het voorwiel 11 van de fiets 10 met hulpmotor geleid door de leidrails 21, terwijl opwaarts wordt bewogen langs de hellende plaat 23, totdat dit voorwaarts beweegt naar de opstapplaat 24. Wanneer de fiets 10 met hulpmotor verder voorwaarts wordt bewogen, wordt het voorwie] 12 3( vastgehouden op ae tegenovergelegen zijden daarvan en wordt rechts en links ondersteund door de leidrails 21 en drukt op de opstapplaat 24 totdat deze voorwaarts beweegt in de parkeerrail 22. Aangezien ae parkeerrail 22 achterwaarts neerwaarts helt in de parkeerinrichting 20, wordt 3: het voorwiel 13 vastgehouden m een rechtopstaanae toe stand door de leidrails 21 en de wielaanslag 21A dre is geleverd aan de achtereinden van de leidrails 21.

10211141 12

Aangezien ae opstapplaat 24 neerwaarts wordt aedrukt door het voorwiel 11 gedurende de handeling totdat deze stand bereikt is, wordt de bmnendraad 40 die ïr bevestigd aan de opstapplaat 24 naar oeneden getrokken. De Ξ bmnendraad 40 draait de de deur openende en sluitende arm 34 die is geleverd op de connectorkast 31. De de deu: openende en sluitende arm 34 beweegt roterend de verbindende pen 37 die ingrijpt in de spleet 36 aan het voor-einde daarvan vanaf voorwaarts naar de zijde teneinde de 1C deur 33 van de connectorkast 31 te openen.

Overeenkomend wanneer de fiets 10 met de hulpmo-tor voorwaarts beweegt in de parkeennricht ing 20, wordt de hulpconnector 70 die is geleverd op de fiets 10 met de huipmotor, bevestigd m de hoofdconnector 50 die is vast -15 gehouden in de connectorkast 31 en de hoofdspoel 52 wordt magnetisch gekoppeld met de hulpspoel 72. Tegelijkertijd grijpt de ringvormige groef 74 aan aan de kogelvormige plunier 56 teneinde de twee connectoren 50 en 70 te ver grendelen.

2C Wanneer de twee connectoren 50 en 70 aan elkaa: zijn bevestigd, neemt de het bevestigen waarnemende schakelaar 55 de hulpconnector 70 waar die is bevestigd in de hoofdconnector 50. Als gevolg hiervan wordt energie met een hoge frequentie toegevoerd vanuit de inverter die niet 2Ξ is weergegeven die is geleverd in de energietoevoer 16 naar de hoofdspoel 52. Als gevolg hiervan wordt een gein auceerde stroom opgewekt in de hulpspoel 72 en het laden van de hulpbatterij 15 wordt begonnen die is gedragen op de fiets 10 met huipmotor.

3C Soms wordt net voorwiel 11 van de fiets 10 met huipmotor ondersteund door een band 14 waarin lucht is bevat. Aangezien de druk van de lucht in de band 14 niet altijd constant is, Kan de stand van de hulpconnector 7C opwaarts of neerwaarts zijn verplaatst met betrekking tot 35 de hoofdconnector 50.

In een aergelijk geval, m de onderhavige uitvoeringsvorm, wordt de verplaatsing m de stand op de 10811141 13 volgende wijze afgehandeld. Bijvoorbeeld indien de huip-connector 70 de hoofdconnector 50 nadert in een toestand waarin deze opwaarts is verplaatst met betrekking tot de hoofdconnector 50 zoals is weergegeven A van figuur 8, 5 wordt een punt van het kapgedeelte 73 van de hulpconnectoi 70 eerst in contact gebracht met het leidgedeelte 54 van het connectorhuis 53. Wanneer de punt van het kapgedeelte 73 van de hulpconnector 70 het leidgedeelte 54 van het connectorhuis 53 wegdrukt, beweegt het connectorhuis 53 op 10 een zodanige wijze, dat dit opwaarts ontsnapt (B van figuur 8) omdat dit wordt vastgehouden tegen een beweging m de voorwaartse of de achterwaartse richting, maar opwaarts, neerwaarts, naar rechts of naar links beweegbaar is met betrekking tot de connectorkast 31. Als gevolg IE hiervan worden de assen van het bevestigen van de twee connectoren 50 en 70 met elkaar in overeenstemming daardoor gebracht teneinde toe te laten dat de hulpconnector 70 wordt bevestigd aan de hoofdconnector 50 (C van figuur 8) . Indien de hulpconnector 70 voorwaarts beweegt terwijJ 20 deze neerwaarts is geplaatst met betrekking tot de hooi · connector 50, beweegt het connectorhuis 53 in de tegengestelde richting aan die die boven is beschreven.

Indien de hulpconnector 70 de hoofdconnector 50 nadert in een toestand waarin deze naar links is 2E verplaatst (naar beneden in figuur 9) volgens A van figuur 9, beweegt het connectorhuis 53 op een zodanige wijze, dat naar links wordt ontsnapt (B van figuur 9) soortgelijk aan het boven beschreven geval. Als gevolg hiervan worden de assen van het bevestigen van de twee connectoren 50 en 70 3 C met elkaar m overeenstemming gebracht waardoor wordt toegelaten dat de hulpconnector 70 wordt bevestigd aan de hoofdconnector 50 (C van figuur 9, . Indien de hulpconnector 70 voorwaarts beweegt terwijl deze naar rechts is geplaatst met betrekking tot de hoofdconnector 50, beweegt 3b het connectorhuis 53 in de tegengestelde richting aan die die is boven is beschreven.

Overeenkomend, zelfs indien de hulpconnector 70 11.140 14 een hoofdconnector 50 nadert, terwijj deze opwaarts, neerwaarts, naar links of naar rechts is verplaatst met betrekking tot de hoof dconnector 50, kunnen de twee conrectoren 50 en 70 aan elkaar worden bevestigd en wordt eer.

5 automatisch passen van de twee connectoren 50 en 70- bereikt. Afgezien hiervan kan aangezien de hoofdconnector 5C is ondersteund voor het roteren op het connectorhuis 55 door de rollen 53A, ook enige verplaatsing in een richting rond de as worden afgehandeld. Als gevolg hiervan kunnen 1C bijvoorbeeld optische verbindende elementen zijn geleverd op een gemakkelijke wijze in een tegenover elkaar gelegen verhouding op de hoof dconnector en de hulpconnector 50 er. 70, zodat een optisch signaal daartussen door kan woraer. overgebracht.

15 Duidelijk is dat indien de fiets 10 met hulpmo tor achterwaarts wordt weggetrokken vanaf de parkeerin richting 20 nadat het laden is voltooid, de aangrijpmg van de twee connectoren 50 en 7 0 wordt gestuurd en de hulpconnector 70 wordt ontkoppeld vanaf de connectorkast 20 31. Vervolgens nadat het voorwiel 11 wordt verwijderd vanuit de opstapplaat 24, aangezien de kracht die df opstapplaat 24 neerwaarts drukt, verdwijnt, wordt de deur 33 gesloten door de niet weergegeven veer die is geieverc voor het scharnier 32 en de bmnendraad 40 wordt wegge-25 trokken door de de deur openenae en sluitende arm 34 teneinde de opstapplaat 24 opwaarts te trekken.

Op deze winze met de onderhavige uitvoeringsvorm door middel van een gewone parkerende handeling voor het vastzetten van de fiets 10 met hulpmotor op de parkeerin 3C richting 20, kan ae hulpconnector 70 worden bevestigd aan de hoofdconnector 50 teneinde het laden uit te voeren. Aangezien een dergelijk laden elke Keer wordt uitgevoerc bij het parkeren van de fiets 10 met hulpmotor, wordt ae hulpbatterij 15 geiaaen zonder mankeren na dat de fiets 10 35 met hulpmotor is gebruikt. Overeenkomend is er geen noodzaak een buitensporig grote batterij capaciteit te leveren in verhouding tot de reisafstand per dag als tegenmaatre- 1021114· lb qel tegen een overslaan van het laden en de capaciteit var. de hulpbatteri j 15 Kan een kleine capaciteit zijn die overeenkomt met een maximale afstand die gewoonlijk is qeschat voor één reis. Als gevolg hiervan kunnen het E gewicht van de batterij en de kosten van de batterij worden verminderd en zijn een verminderen van het gewicht en een verminderen van de prijs van de fiets 10 met hulp-motor mogelijk.

In het bijzonder in de onderhavige uitvoering?-10 vorm, aangezien de connectorkast 31 kan worden geopend en qesloten met de deur 33 en de deur 33 automatisch wordt geopend en gesloten door het parkeren en het verwijderen van de fiets 10 met hulpmotor op en vanaf de parkeerin-richtmg 20, is een beschermen van de hoof dconnector 5C IE mogelijk zonder de noodzaak van een speciale handeling voor het openen of het sluiten van de deur.

Tweede uitvoeringsvorm 20 De onderhavige uitvoeringsvorm verschilt van de eerste uitvoeringsvorm in een hoofaconnector 80 en een hulpconnector 90 voor het bevestigen aan de hoofdconnector 80, maar is soortgelijk in de anaere opzichten van de eerste uitvoeringsvorm. Aldus worden overeenkomende eie- 21 menten aangeduid door overeenkomende verwijzingscijfers en ae overlappende beschrijving daarvan vervalt en slechts de verschillen worden beschreven aan de hand van de figuren 10 en 11.

In df onderhavige ui tvoeringsvorm heeft ctc 3( hoof dconnector 80 een paar hoofdKernen 81 die elk m ae vorm zijn van een rechthoekig vat met een op een kolom qelijkend gedeelte op een binnenvlak van het ondergedeelte aaarvan. De ene zijde van de omtreKswandgedeelten van elke hoofdkern 81 steekt verder uit aan de andere drie zijden 31; en het paar hoofdkernen 81 ligt tegenover elkaar teneinde een opneemgat 85 te vormen van een op een vierkant raam gelijkende vormgeving voor het opnemen van de huipconnec- 1031114· 16 tor 90. Een hoofdspoel 82 is gewikkeld rond het op een kolom gelijkende gedeelte van elke hoofdkern 81.

De hoofdkernen 81 in het paar zijn ondergebracht in een connectorhuis 83 dat voorwaarts open is en een 5 leidgedeelte 84 is geleverd op het voorvlak van het con nectorhuis 83 . Het leidgedeelte 84 heeft een op een hoorn gelijkende vormgeving die voorwaarts uitzet vanaf het opnemende gat 85, zodat wanneer de hulpconnector 90 dc hoof dconnector 80 nadert., de hoof dconnector 80 wordt 10 geleid door het leidgedeelte 84. Het connectorhuis 83 m bevestigd aan de connectorhuis 31 en heeft een soortgelijke constructie aan die van de eerste uitvoeringsvorm.

De hulpconnector 90 heeft ook een op een plaat gelijkende vormgeving en een cilindrische hulpkern 91 er. 15 een hulpspoel 92 die is gewikkeld op de hulpkern 91, zijn ondergebracht in de hulpconnector 9C. De hulpconnector 9C is bevestigd op een stand waarin deze kan worden bevestigd m de hoofdconnector 80 wanneer de fiets 10 met hulpmotor wordt vastgehouden op de parkeerinrichtmg 20.

20 Wanneer ae fiets 10 met hulpmotor voorwaarts wordt bewogen in de parkeerinrichtmg 20, geleidt de hulpconnector 90 en wordt bevestigd in de hoofdconnector 80 op een soortgelijke wijze aan de boven beschreven eerste uitvoeringsvorm. Daarna komt een punt van de hulpconnector 25 90 in het contact met het binnenvlak van het connectorhuis 83 teneinde de twee connectoren 80 en 90 te positioneren ten opzichte van elkaar.

Ook in de onderhavige uitvoeringsvorm wanneer de flets 10 met hulpmotor voorwaarts wordt bewogen in de pa? 3C keermrichting 20, wordt het passen van de twee connecto ren 80 en 90 natuurlijk uitgevoerd op een soortgelijk< wijze als in de eerste uitvoeringsvorm. Aangezien ae constructie die verschilt van de vormgevingen van de twee connectoren 80 en 90 soortgelijk is aan die van de eerste 35 boven beschreven uitvoeringsvorm, zijn de eenvoud, het gemat en de betrouwbaarheid van de laadhandeling op een soortgelijke wijze te bereiken en ais gevolg kunnen de 1021114* 17 vermindering van het gewicht van het voertuig en de vermindering van de priis van het voertuig door het verlagen van het gewicht van de batterij, worden bereikt.

5 Andere uitvoeringsvormen

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de boven beschreven uitvoeringsvormen aan de hand van de tekeningen en bijvoorbeeld zijn de volgende uitvoerings-10 vormen omvat binnen het technische kader van de uitvin ding. Verder kan de onderhavige uitvinding worden uitgevoerd in verschillende vormen zonder af te wijken van het kader en het wezen van de onderhavige uitvinding naast het volgende.

15 (1) Terwijl in de eerste uitvoeringsvorm een voorbeeld is beschreven waarbij de hulpconnector 70 ie aeleverd op de voorvork 12 van de fiets 10 met hulpmotoi, is de stand van de fiets 10 met de hulpmotor waarbij de hulpconnector 70 is geplaatst, niet hier tot beperkt. 20 Bijvoorbeeld is het mogelijk de hulpconnector 70 te leveren op een buis 17 van een zadel of een achterwielzijframe 18 van de fiets 10 met hulpmotor en de connectorkast 31 op de parkeerinrichting 20 zodanig te leveren, dat wanneer ae fiets 10 met hulpmotor, wordt geparkeerd in de parkeerin- 25 richting 20, de hulpconnector 70 wordt bevestigd in de hoofaconnector 50 .

2. Terwijl m de eerste uitvoeringsvorm hei connectorhuis 53 is ondersteund op de connectorkast 31, zodat dit is vastgehouden tegen een beweging in de voor 30 waartse of achterwaartse richting, maar opwaarts, neer waarts, naar links en naar rechts kan bewegen, is het ovenaens mogelijk het connectorhuis 53 te ondersteunen op de connectorkast 31, zodat deze slechts kan bewegen in de opwaartse of neerwaartse richting.

35 3. Terwijl m de boven beschreven uitvoerings vormen een voorbeeld waarin de onderhavige uitvinding is toegepast op een fiets met hulpmotoi, is de onderhavige 1021114· 1 l· uitvinding ook toe te passen op andere door middel van een motor aanaedreven voertuigen met kleine afmetingen. Voorbeelden van dergelijke anaere door middel van een motor aangedreven voertuigen met kleine afmetingen zijn: een Γ door middel van een motor aangedreven rolstoel, een door middel van een motor aangedreven wagentje voor het transporteren van bagage en een wagentje dat door middel van een motor is aangedreven voor speelgoed.

1C Korte beschrijving van de tekeningen

Figuur 1 toont een zij-aanzicht van een laad-steisel voor een fiets met huipmotor voorafgaande aan het parkeren, 15 figuur 2 toont een zij-aanzicht van het laaö- stelsel voor een fiets met huipmotor, gedurende het parkeren , figuur 3 toont een kopaanzicht dat een parkeer inrichting weergeeft, 20 figuur 4 toont een onderaanzicht van een conner- torkast, figuur 5 toont een aanzicht in doorsnede van een electromaqnetische inductieconnectoi m een toestand voorafgaande aan het bevestigen, 25 figuur 6 toont een perspectivisch aanzicht dat de connectorkast weergeeft, figuur 7 toont een verhouding tussen een conner-torkast en een hoof dconnector en A van figuur 7 is een achteraanzicht van ae connector en B van figuur 7 is eer.

3 0 aanzicht m gedeeltel ijKe verticale aoorsneae langs een as, figuur 8 toont een aanzicht m doorsnede dat een werkwijze weergeeft waarop een hulpconnector is bevestigd aan de hoofdconnector in de connectorkast, 35 figuur 9 toont een aanzicht in doorsnede dat een werkwijze weergeeft waarop de hulpconnector is bevestigd aan de hoofdconnector in de connectorkast, 1021114* is figuur 10 toont een aanzicht in doorsnede dat een hoofdconnector en een huipconnector weergeeft in een tweede uitvoeringsvorm, figuur 11 toont een kopaanzicht dat de hoofdcon-5 nector in de tweede uitvoeringsvorm weergeeft, en figuur 12 toont een zij-aanzicht van een bekend laadsteisel voor een fiets met hulpmotoi.

1021114* 2 0

Lijst der verwijzinqscijferr 10 Fiets met hulpmotor 15 Hulpbatterij 20 Parkeerinrichtinc 50, 80 Hoofaconnector 70, 90 Hulpconnector 1K381114t 23

In de tekeningen toont figuur 1 van bovenaf: 1C Fiets met hulpmotor 15 Hulpbatteri;'; 20 Parkeermrichting 50, 80 Hoofdconnector 70, 90 Hulpconnector 1021114«

Claims

2:
1. Laadsteisel voor een door middel van een motor aanaedreven voertuig met kleine afmetingen voor het laden van een batterij die is gedragen op een door midde] van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen 5 met een hoofdconnector teneinde te worden gekoppeld met een hulpconnector van het electromagnetische inductiesoort die is geleverd op het door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen, met het kenmerk, dat: dit een parkeennrichtmg omvat voor het vast-1C houden van het door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen op een voorafbepaalde stanc en een connectorhouder die integraal is geleverd op de parkeermrichting, en de hoofaconnector is geplaatst op de connectorhouder in een richting waarin de hoofdconnector 15 is gekoppeld met de hulpconnector bin een parkerende handeling van het door middel van een motor aangedreven voertuig met kleine afmetingen aan de parkeermrichting en de hoofdconnector is ondersteund voor het bewegen in de opwaartse en de neerwaartse richting op de connectorhou-20 der .
2. Laadsteise] volgens conclusie I, met hei kenmerk dat de hoofdconnector een opening omvat voor het ontvangen van de hulpconnector, waarbij de opening gericht is naar een voorwaartse richting, waarbij ae voorwaartse 25 richting gedefinieerd is als de richting waarin het voertuig m ae parkeerinrichtmg geplaatst wordt.
3. Laadsteise] volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de hoofdconnector een geleidmgsdeel omvat dat zich m voorwaartse richting uitzet op een waaiei 30 gelijkend uiteind, bij voorxeur heeft het leidgedeelte een hoornvormige vorm welke zich naar voorwaartse richting f0211141 2:- uitstrekt.
4. Laadstelsel volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat de connectorhouder middelen omvat voor het afsluiten van de opening.
5. Laadstelsel volgens conclusie 4 met het kenmerk dat de middelen voor het afsluiten van de opening een deur omvatten.
6. Laadstelsel volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de deur vooraf belast is in een sluitrichting.
7. Laadstelsel volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk dat de parkeennrichting een opstapplaat omvat welke opwaarts en neerwaarts kantelbaar is middels een wiel van het voertuig wanneer het voertuig geparkeerd wordt, waarbij de opstapplaat werkzaam verbonden is met de 15 deur voor het openen van de deur bij parkeren van het voertuig.
8. Laadstelsel volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de parkeermrichting eet paar geleiderailen omvat, op een onderlinge afstand welke 20 een weinig groter is dan de breedte van een wiel van het voertuig, en horizontaal in de parkeerinrichting voor het houden en ondersteunen van het wiel van het voertuig.
9. Laadsteise] volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de parkeerinrichting een paar geleideraiis 25 omvat, op een onderlinge afstand die een weinig groter ie dan de afmeting m de breedte van een voorwiel van het voertuig, horizontaal m de parkeerinrichting voor het houden en ondersteunen van het wiel van het voertuig, er. voor het geleiden van het wiel op de opstapplaat. 30 1C. Laadstelsei volgens een der voorgaanaf conclusies, met het kenmerk dat de connectorhouder een paar cilindrische asleidorganen omvat en steunassen aangebracht m elk asleidorgaan, voor het verbinden van de hoofdconnector met de connectorhouder voor het geleiden 35 van ae bewegingen van de hoof dconnector in opwaartse er. neerwaartse richting.
11. Laadstelsel volgens conclusie 10, met het $0111148 kenmerk dat het connectorhuis middelen omvat voor het verend ophangen van de hoofaconnector in het connectorhuis.
12. Laadstelsel volgens een of meerdere voor-1 gaande conclusies, met het kenmerk dat de hoofdconnector een hoofdspoel en een hoofdkern omvat, waarbij de hoofdkern een van een bodem voorziene cilindrische vorm heeft met een omringend omlopend wanddeel en met een kolom in het midden daarvan en de hoofdspoel gewikkeld is op een 1( binnenvlak m omtreksrichtmg van het omringende wanddeel van de hoofdkern, waarbij de rotatieas van de hoofdspoel in hoofdzaak horizontaal gericht is.
12. Laadstelsel volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de hulpconnector een hulpspoel omvat met z'n 15 rotatieas in hoofdzaak horizontaal en in voorwaartse richting gekeerd.
14. Laadstelsel volgens conclusie 13, met het kenmerk dat de hulpconnector een hulpspoel heeft welke aangebracht is rond de kolom van de hoofdkern van de 20 hoofdconnector wanneer het voertuig geparkeerd is in de parkeerinrichting.
15. Laadstelsel volgens een of meer voorgaande conclusies 1 t/m 11, met het kenmerk dat de hoofdconnector een hoofdspoel omvat, welke gewikkeld is rond een kolom- 25 achtig deel van de hoofdkern, waarbij de rotatieas van de hoofdspoel in hoofdzaak verticaal gericht is.
16. Laadstelsel volgens conclusie 15, met het kenmerk dat de hulpconnector een hulpspoel omvat gewikkeld rond een kolomachtig deel van een hulpkern, waarbij de 3C rotatieas van de hulpspoel m hoofdzaak verticaal gericht is.
17. Laadstelsel volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de hulpconnector een hulpkern heeft, aangebracht tegenover de hoofdkern van de hoofaconnector wan- 35 neer het voertuig geparkeerd is in de parkeerinrichting, met de hulpkern en de hoofdkern boven elkaai.
18. Electnsch aangedreven voertuig omvattende 1021114« 2b een hulpconnector geschikt om opgeladen te worden in de parkeerinrichting volgens één aer voorgaande conclusies. lb . Parkeerinrichting voor een oplaadstelsej volgens één der voorgaande conclusies. U “O-O-O-O-O-O-O-O-O- 1081114·