NL1020370C2 - Proefdrukinrichting en werkwijze voor het doen van proefdrukken alsmede bestralingssamenstel. - Google Patents

Description

é

Korte aanduiding: Proefdrukinrichting en werkwijze voor het doen van proefdrukken alsmede bestralingssamenstel

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting volgens het inleidende gedeelte van conclusie 1. De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze volgens het inleidende gedeelte van conclusie 8. Een dergelijke inrichting en een dergelijke werkwijze zijn bekend uit 5 Amerikaans octrooischrift 5 415 054.

Met behulp van een dergelijk apparaat kunnen procesparameters die voorkomen op een rotatiedrukpers worden gesimuleerd, teneinde geschikte parameters voor het verwerken van de betreffende combinatie van typen substraat en drukinkt te bepalen. Relevante parameters kunnen 10 bijvoorbeeld zijn: door het drukoppervlak op het substraat uitgeoefende druk en snelheid waarmee het drukoppervlak over het substraat afrolt. De aandrijving van het draagoppervlak is derhalve regelbaar voor het regelen van de snelheid waarmee het draagoppervlak langs de omlopende baan beweegt en de druk waarmee het drukoppervlak tegen het proefsubstraat op 15 het draagoppervlak aanligt is bij dit apparaat eveneens regelbaar. Het circuleerbare draagoppervlak is bij deze inrichting uitgevoerd als een segment van het manteloppervlak van een hoofdschijf en het drukoppervlak wordt gevormd door het rubberen manteloppervlak van een drukschijf, welk manteloppervlak tegen het manteloppervlak van de hoofdschijf gedrukt kan 20 worden. Daarbij kan zijn voorzien in meerdere van dergelijke drukschijven die onafhankelijk van elkaar tegen de hoofdschijf gedrukt kunnen worden.

Wanneer drukproeven worden gedaan met onder invloed van ultraviolette straling uithardende en/of drogende drukinkt, wordt het substraat van het draagoppervlak verwijderen en overgebracht naar een 25 ultraviolet bestraler. Dit is omslachtig en variaties in omgevingsomstandigheden en de tijd die verstrijkt tussen het drukken en het bestralen van het bedrukte substraat kunnen het resultaat van de bedrukkingsproeven beïnvloeden.

1 0 203 7 n 2

In Amerikaans octrooischrift 4 592 276 is een inrichting beschreven waarin artikelen, zoals flessen geroteerd worden in een bedrukkingsstation, vervolgens op een drager doorgetransporteerd worden naar een uithardstation (curing station) en in het uithardstation opnieuw 5 geroteerd worden. Deze inrichting is complex en bestemd voor het bedrukken van omtreksoppervlakken van artikelen met een ten minste gedeeltelijk cilindrische vorm. Deze inrichting is echter tamelijk complex vanwege de noodzaak de artikelen op twee plaatsen te roteren en van het bedrukkingsstation naar het uithardstation over te brengen.

10 Het is een doel van de uitvinding een eenvoudige oplossing te verschaffen die het mogelijk maakt een voor beproevingsdoeleinden bedrukt proefsubstraat te doen uitharden en/of drogen door inwerking van ultraviolette straling zonder dat het nodig is het proefsubstraat handmatig over te brengen van een proefdrukapparaat naar een uithardingsapparaat. 15 Dit doel wordt volgens een eerste aspect van de uitvinding bereikt door een inrichting volgens conclusie 1 te verschaffen. De uitvinding kan ook zijn belichaamd in een bestralingseenheid volgens conclusie 7 waarmee een proefdrukinrichting uitgebreid kan worden tot een proefdrukinrichting volgens conclusie 1. Volgens een andere aspect van de uitvinding wordt dit 20 doel béreikt door een werkwijze volgens conclusie 8 toe te passen.

Doordat de aandrijving van het omlopende oppervlak bestuurd wordt voor het tijdens het bedrukken en tijdens het door bestraling met ultraviolette straling doen uitharden van de inkt met verschillende snelheden in omloopzin doen bewegen van het draagoppervlak dat het 25 proefsubstraat draagt, worden de detector voor het bepalen van ten minste bepaalde posities van het draagoppervlak en de regelbare aandrijving niet alleen benut voor het met beheerste, eventueel verschillende snelheden over het proefsubstraat doen afrollen van de drukoppervlakken tijdens het bedrukken, maar ook voor het tijdens het uitharden met een aangepaste 30 snelheid doen bewegen van het proefsubstraat. Aldus wordt de snelheid van 1020370 3 het proefsubstraat op eenvoudige wijze aangepast aan de tijd die nodig is voor het gedurende de gewenste tijd met ultraviolette straling belichten van het proefsubstraat. Bovendien hoeft het proefsubstraat voor het uitharden en/of drogen niet van het draagoppervlak af te worden genomen en kan de 5 constructie eenvoudig gehouden worden, omdat het drukken en bestralen in posities langs een zelfde omlopende baan geschiedt.

Navolgend wordt de uitvinding nader geïllustreerd en toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeelden met verwijzing naar de tekening, daarbij toont: 10 fig. 1 een zijaanzicht van een voorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 1, fig. 3 een zijaanzicht van de inrichting volgens fign. 1 en 2, en fig. 4 een schematische weergave van de besturing en de 15 aandrijving van het draagoppervlak van de inrichting volgens de fign. 1-3.

De inrichting volgens het in de tekening weergegeven voorbeeld omvat een behuizing 1 waaraan een hoofdschijf 2 roteerbaar om zijn hartlijn is opgehangen. De hoofdschijf 2 is opgehangen voor een voorpaneel 3 van de behuizing 1. De hoofdschijf 2 heeft een omtreksoppervlak 4 dat is voorzien 20 van sléuven 5-8 voor het opnemen van in omloopzin voor- en achterlopende uiteinden van een proefsubstraat 9. Twee drukschijven 10, 11 zijn elk nabij het omtreksoppervlak 4 opgehangen voor beweging tussen een stand in contact met het omtreksoppervlak 4 van de hoofdschijf 2 verkeren en een van het omtreksoppervlak 4 af gelegen stand. In de figuren 2 en 3 zijn 25 lageringen 12, 13 van de drukschijven 10, 11 weergegeven zonder daarop gemonteerde drukschijven.

Verder is een ultraviolet bestralingssamenstel 55 gemonteerd voor het uitzenden van ultraviolette straling tegen het op de hoofdschijf 2 geplaatste proefsubstraat 9. Het bestralingssamenstel 55 omvat een in 30 bedrijf ultraviolet straling genererende stralingsbron 56 in de vorm van een 1 0?fl3 7n 4 buislamp 56, die geplaatst is voor een reflector 57 voor het bundelen van door de lamp 56 afgegeven straling.

Voor het koelen van het bestralingssamenstel 55 is voorzien in een afvoerkanaal 59 met daarin een ventilator 58. Het afvoerkanaal 5 communiceert met de kamer 60 waarin de lamp 56 is gemonteerd. Voor het toevoeren van lucht is voorzien in doorlaten 61 in de behuizing 62 van het bestralingssamenstel 55, welke doorlaten stroomopwaarts van de lamp 55 zijn gelegen voor het toelaten van lucht die via de lamp 56 naar de ventilator 58 stroomt. Teneinde de lamp 56 effectief te koelen zijn verder 10 luchtgeleidingsplaten 63, 64 in de kamer 60 aangebracht. De luchtgeleidingsplaten 63, 64verlopen naar de lamp 56 toe convergerend tot nabij de lamp 56, waardoor de luchtstroming in het gebied van de lamp 56 een relatief hoge snelheid heeft.

Door het bestralingssamenstel 55 verloopt vanaf de lamp 56 en via 15 een eerste en een tweede spiegel 66, 67 een lichtkanaal 65 voor het naar de hoofdschijf 2 leiden van door de lamp 56 uitgezonden straling. De spiegels 66, 67 richten de stralingsbundel zodanig dat deze loodrecht op het proefsubstraat 9 valt. De bundel straling in het lichtkanaal 65 wordt begrensd door een venster 68 dat achter een kwartsfilter 69 voor het filteren 20 van warmtestraling is geplaatst. De luchtdoorlaten 61 voor het toevoeren van lucht zijn dichtbij het kwartsfilter 69 geplaatst, zodat binnenstromende koele lucht langs het kwartsfilter 69 strijkt en ook het kwartsfilter 69 wordt gekoeld.

Verder is in het lichtkanaal 65 een sluiter 70 geplaatst die 25 bedienbaar is door een actuator 71, volgens dit voorbeeld in de vorm van een lineaire elektromagneet.

Het lichtkanaal 65 mondt uit ter plaatse van een uittrededoorlaat 72 tegenover de baan van het omtreksoppervlak 4 van de hoofdschijf 2.

De behuizing 1 omvat verder een voorpaneel 14, twee zijden 15, 16, 30 een bovenzijde 17 en een achterzijde 18. Een schort 19 en een onderste 102037n 5 paneel 20 steken vanaf het voorpaneel 3 naar voren uit. Op het schort 19 van de behuizing 1 bevindt zich een bedieningspaneel 2Ivoor het bedienen van een besturingscomputer 23. Verder is voorzien in een beeldscherm 22 dat de bediener voorziet van gegevens betreffende de status van het 5 apparaat en waarmee door middel van een menustructuur de bediener stapsgewijs kan worden begeleid bij het programmeren van de besturingscomputer 23 voor het uitvoeren van verschillende bedrukkingsproeven.

Het omtreksoppervlak 4 is ongeveer cirkelvormig maar wijkt iets af 10 van een zuivere cirkelvorm. Het circuleerbare draagoppervlak 24 van het omtreksoppervlak 4, waarop het proefsubstraat 9, bijvoorbeeld in de vorm van een strook papier, kan worden aangebracht heeft een radius n en wordt aan beide uiteinden begrensd door de binnenste van de sleuven 5-8 voor het opnemen van uiteinden van een proefsubstraat 9. De rotatie-as 25 van de 15 schijf 2 vormt het midden van de radius n. De rest 26 van het omtreksoppervlak 4 is ten opzichte van het draagoppervlak 24 binnenwaarts gelegen, doordat de radius r2 een midden 27 heeft dat zodanig versprongen is gelegen ten opzichte van het midden 25 van de radius n, dat de effectieve radius van de rest 26 van het omtreksoppervlak 4 20 kleiner is dan die van het draagoppervlak 24. In bedrijf komt alleen het proefsubstraat 9 op het draagoppervlak 24 in contact met de drukschijven 10, 11.

Tussen de posities van de schijven 10, 11 ligt, in omtreksrichting van de hoofdschijf 2 beschouwd, een hoek van 0°. Dit is de hoek tussen de 25 lijnen door de hartlijn 25 van de hoofdschijf 2 en de hartlijnen van de drukschijven 10, 11. Deze hoek is bij voorkeur zodanig gekozen dat een proefstrook 9 met een standaard lengte van 20 cm over zijn gehele lengte bedrukt kan worden door een van de drukschijven 10, 11 voordat deze in contact komt met de andere van de drukschijven 10, 11.

1020370 6

De drukschijven 10, 11 kunnen uit diverse materialen zijn vervaardigd en ook zijn voorzien van bijvoorbeeld een rubber of polyurethaan coating op het drukoppervlak gevormd door het omtreksoppervlak 73, 74 daarvan dat tijdens het drukken tegen de 5 proefstrook 9 wordt gedrukt en over het proefsubstraat 9 afrolt.

In bedrijf wordt rotatie van de drukschijven aangedreven door contact met de proefstrook 9 op het draagoppervlak 24 van de hoofdschijf 2.. De drukschijven 10, 11 kunnen onafhankelijk van elkaar in contact met de proefstrook 9 worden gebracht.

10 Doordat de stralingsbron 56 van het bestralingssamenstel 55 zich achter de voorzijde 3 van de behuizing 1 bevindt en door de stralingsbron 56 uitgezonden straling via het lichtkanaal 65 naar het draagoppervlak 24 wordt gericht, bevinden de warmste gedeeltes van het bestralingssamenstel 55 zich niet aan de zijde van de behuizing 1 die in gebruik naar de bediener 15 toe gekeerd is, maar verder van de bediener af. De kans dat de bediener in contact komt met relatief warme behuizingsdelen wordt zo beperkt en blootstelling van de bediener aan warmtestraling en vanuit het bestralingssamenstel 55 afgevoerd warme lucht wordt voorkomen of althans beperkt.

20 Fig. 4 toont het aandrijfsysteem voor het doen roteren van de hoofdschijf 2 en voor het in contact met de proefstrook 9 brengen en weer terug bewegen van de drukschijven 10, 11. De behuizing 1 is in Fig. 4 duidelijkheidshalve weggelaten. De hoofdschijf 2 is gemonteerd op het voorste uiteinde van een aandrijfas 27. Een elektrische rem 28, een 25 elektromagnetische koppeling 29 en een vliegwiel 30 zijn eveneens op de as 27 gemonteerd. De aandrijfas 27 en de hoofdschijf 2 zijn vrij roteerbaar ten opzichte van de rem 28, de koppeling 29 en het vliegwiel 30 wanneer het apparaat niet in de testtoestand verkeert. Een gelijkstroommotor 31 met permanente magneet 94 en een aandrijfriem 32 worden gebruikt om rotatie 30 van het vliegwiel 30 aan te drijven. Wanneer de koppeling 29 bekrachtigd 1020370 7 wordt, ontstaat een koppeling tussen de hoofdschijf en het vliegwiel, zodat in bedrijf de hoofdschijf 2 met het draaiende vliegwiel 30 mee gaat draaien. Wanneer de hoofdschijf 2 door de koppeling 29 ontkoppeld wordt van het vliegwiel 30 wordt de rem 28 geactiveerd voor het stoppen van de 5 hoofdschijf 2. Teneinde de rem 28, de koppeling 29 en de motor 31 te kunnen besturen zijn deze verbonden met de besturingscomputer 23. Ook de actuator 71 voor het bedienen van de sluiter 70 is verbonden met de besturingscomputer 23.

Voor het verschaffen van informatie betreffende de actuele stand 10 van de as 27 en de hoofdschijf 2 is een roteerbare codeereenheid 33 via een tandriem 34 en een getande riemschijf 35 op de as 27 met de as 27 gekoppeld. Ook de codeereenheid 33 is aan de besturingscomputer 23 gekoppeld. In dit geval voor het continu signaleren van de stand van de as 27 en, bij ingekoppelde koppeling 29 (met een in ingekoppelde toestand 15 vaste onderlinge stand van de koppelingshelften aan in- en uitgangszijde van de koppeling), van de hoofdschijf 2. Als de codeereenheid aan de aangedreven zijde van de koppeling 29 aan de as 27 is gekoppeld, is het niet nodig dat bij ingekoppelde koppeling 29 de stand van de ingangszijde ten opzichte van de uitgangszijde vast is. In dat geval kan de codeereenheid bij 20 uitgekoppelde inrichting geen signaal afgeven dat representatief is voor de snelheid van het gedeelte van de as 27 aan de aandrijfzijde van de koppeling 29 niet gemeten worden.

Voor het onafhankelijk van elkaar in contact met de proefstrook 9 brengen en terugbewegen van de drukschijven 10, 11 is voorzien in 25 pneumatische arbeidscilinders 36, 37 met drijfstangen die via armen 38, 39 zijn gekoppeld aan drukschijfpositioneringsassen 40, 41 voor het verdraaien van deze assen 40, 41. De lageringen 12, 13 van de drukschijven 10, 11 zijn excentrisch gemonteerd op de voorste uiteinden van de drukschijfpositioneringsassen 40, 41 zodat de drukschijven 10, 11 bij 1 0 20370 8 verdraaien van de drukschijfpositioneringsassen 40, 41 naar de hoofdschijf 2 toe dan wel daar vanaf bewegen.

Voor het genereren van druk waarmee de arbeidscilinders kunnen worden aangedreven is de inrichting volgens dit voorbeeld voorzien van een 5 compressor 42 die via luchtkanalen 43-49 lucht onder druk naar de pneumatische bedieningsorganen 36, 37 kan stuwen. De samengeperste lucht wordt geregeld door een drukregelaar 50 en selectief doorgelaten door besturingskleppen 51, 52.

Het beeldscherm 22 en het bedieningspaneel 21 worden gebruikt 10 om test data in de besturingscomputer 23 in te voeren. Van die data worden bijvoorbeeld de data die de aan te brengen druk representeren omgezet in een overeenkomstig besturingssignaal voor de met de besturingscomputer verbonden drukregelaar 50. De besturingscomputer bestuurt ook de daarmee verbonden besturingskleppen 51, 52 voor het zodanig doorlaten 15 van lucht en dat de drukschijven 10, 11 op de beoogde momenten op de proefstrook 9 op de hoofdschijf 2 aangrijpen dan wel daar vanaf bewegen.

De codeereenheid 33 signaleert voortdurend de positiedata betreffende de hoofdschijf 2 aan de besturingscomputer 23. de besturingscomputer 23 bestuurt ook de snelheid van de motor 31 en dus van de hoofdschijf 2 bij in 20 aangrijping verkerende koppeling 29.

In bedrijf wordt een strook materiaal 9 waarop een testbedrukking moet worden aangebracht op het draagoppervlak 24 op de hoofdschijf 2 geplaatst door middel van (niet getoonde) klemmen in twee van de sleuven 5-8 aan weerszijden van het draagoppervlak 24. Tijdens het plaatsen van de 25 teststrook 9 is de hoofdschijf vrij roteerbaar teneinde plaatsen van de teststrook 9 te vergemakkelijken. Hiertoe zijn zowel de rem 28 als de koppeling 29 vrijgegeven.

Met behulp van menu's die op het beeldscherm 22 invoermogelijkheden aangeven programmeert de bediener de 30 besturingscomputer voor het doen uitvoeren van de gewenste proef.

fh ^ ξ <u' c U S I ! 9

Ingevoerde variabelen kunnen de gewenste rotatiesnelheid van de hoofdschijf 2, de gewenste druk en het aantal omwentelingen gedurende welke gedrukt wordt zijn. Een samenvatting van de tijd gedurende welke gedrukt wordt op het beeldscherm weergegeven voordat de proef wordt 5 gestart.

De besturingscomputer 23 geeft op het beeldscherm 22 aan of de beoogde snelheid is bereikt. Daarop wordt automatisch of door het bedienen van het bedieningspaneel 21 de koppeling 29 in aangrijping gebracht, zodat de hoofdschijf 2 met het vliegwiel 30 mee gaat roteren. Terwijl de 10 hoofdschijf draait geeft de codeereenheid 33 zijn stand door aan de besturingscomputer 23. Wanneer het voorlopende uiteinde van de proefstrook 9 op het draagoppervlak 24 de eerste drukschijf 11 bereikt, stuurt de besturingscomputer 23 de koppeling 29 aan zodat deze ontkoppelt en stuurt deze de rem 28 zo aan dat de hoofdschijf 2 wordt gestopt met de 15 proefstrook 9 in de startpositie.

Vervolgens wordt de eerste besturingsklep 52 aangestuurd door de besturingscomputer 23 voor het sturen van lucht onder druk naar de eerste arbeidscilinder 37 teneinde de eerste drukschijf 11 in contact te brengen met de proefstrook 9 op de hoofdschijf 2. De drukregelaar 50 regelt 20 voortdurend de druk die op de arbeidscilinder 37 wordt aangebracht en daarmee de druk waarmee de drukschijf 11 tegen de proefstrook 2 op het draagoppervlak 24 op de hoofdschijf 2 wordt gedrukt. Nadat de eerste drukschijf 11 tegen de proefstrook 9 is gedrukt wordt de koppeling 29 wederom aangestuurd voor het koppelen van het uitgaande deel van de 25 aandrijfas 27 met het nog steeds roterende vliegwiel 30. Het vliegwiel 30 heeft voldoende massa om de hoofdschijf naar de beoogde snelheid te doen accelereren.

De drukschijf 11 wordt door de rotatie van de hoofdschijf 2 meegenomen en rolt af over de proefstrook 9. Nadat het gewenste gedeelte 30 van de proefstrook door de eerste drukschijf 11 is bedrukt stuurt de 1020370 10 besturingscomputer 23 de eerste besturingsklep 52 aan voor het onder druk zetten van het andere met de eerste arbeidscilinder verbonden persluchtkanaal 49. Hierdoor licht de arbeidscilinder 37 de eerste drukschijf 11 weer van de hoofdschijf 2 af.

5 Indien de besturingscomputer 23 is geprogrammeerd voor het laten verstrijken van een bepaalde vertragingstijd wordt de koppeling 29 weer ontkoppeld en wordt de rem 28 weer bediend voor het stoppen van de hoofdschijf. Na verstrijken van de beoogde vertraging wordt de koppeling 29 weer in aangrijping gebracht en wordt de tweede schijf 10 op 10 overeenkomstige wijze in aangrijping gebracht met de proefstrook 9 en het bedrukkingsgedeelte van de test wordt voltooid. Eventueel kan zijn voorzien in verdere drukschijven waarmee in eenzelfde test nog verdere bedrukkingen op de proefstrook 9 kunnen worden aangebracht.

Voor sommige proeven zoals proeven waarbij het te bedrukken 15 oppervlak bevochtigd of herbevochtigd wordt, kan de hoofdschijf 2 meerdere omwentelingen maken terwijl de drukschijven 10 en/of 11 bij elke omwenteling met de proefstrook in contact gebracht worden. Er kan ook worden voorzien in vertragingsintervallen tussen opeenvolgende omwentelingen. Doordat het gedeelte 26 van de hoofdschijf 2 vanaf de 20 omwentelingsas 25 minder ver uitsteekt dan het draagoppervlak 24 en de bewegingsvrijheid van de drukschijven 10, 11 naar de omwentelingsas 25 van de hoofdschijf toe is begrensd, wordt voorkomen dat de drukschijven 10, 11 rechtstreeks in contact kunnen komen met omtreksgedeeltes van de hoofdschijf 2.

25 Voor sommige tests is het nodig, dat de snelheid waarmee de hoofdschijf 2 roteert geleidelijk toeneemt terwijl een drukschijf 10, 11 over het substraat 9 afrolt. Hiertoe kan via het bedieningspaneel 21 gekozen worden voor een over de lengte van het substraat variabele rotatiesnelheid, waarbij aanvangssnelheid en eindsnelheid ingevoerd kunnen worden.

i n?n37n 11

De besturingscomputer 23 is verder ingericht voor het aansturen van de aandrijving voor het aan het draagoppervlak 24 in het bestralingstraject van de baan geven van een snelheid in omloopzin die anders is dan de snelheid die de aandrijving aan het draagoppervlak 24 5 geeft in een traject waarin het proefsubstraat 9 op het draagoppervlak 24 in aanraking verkeert met een of meer van de drukschijven 10, 11. Hiermee kan het proefsubstraat 9, na het aanbrengen van bedrukking middels de drukschijven 10 en 11 die over het proefsubstraat 9 afrollen met beheerste snelheid langs de uittredeopening 72 van het bestralingssamenstel 55 10 gevoerd worden voor het met een gedoseerde belichtingsduur belichten van het proefsubstraat 9 met UV straling. Het proefsubstraat 9 hoeft daartoe niet van de schijf 2 te worden genomen en voor de beheersing van de bewegingssnelheid van het proefsubstraat 9 wordt dezelfde aandrijving en besturing 23 gebruikt als voor het beheersen van de beweging van het 15 proefsubstraat 9 tijdens het aanbrengen van de bedrukking.

De sluiter 70 met de actuator 71 vormen een dimmer voor het regelen van de naar het proefsubstraat 9 in het bestralingstraject uitgezonden ultraviolette straling. De dimmer communiceert met de besturingscomputer 23 voor het in afhankelijkheid van de positie van het 20 draagoppervlak 24 regelen van naar het bestralingstraject uitgezonden straling. Dit maakt het mogelijk het uittreden van ultraviolette straling te blokkeren of althans te beperken gedurende de tijd dat het proefsubstraat niet belicht moet worden (bijvoorbeeld tussen drukgangen) en gedurende de tijd dat zich geen proefsubstraat 9 bevindt in het gebied dat de lichtbundel 25 kan bestrijken. Verder kan met behulp van de dimmer ook de intensiteit van de lichtbundel tijdens het belichten worden geregeld. Hiertoe kan de sluiter geplaatst worden in een stand tussen een stand waarin deze de lichtbundel volledig blokkeert en een stand waarin deze de lichtbundel volledig doorlaat.

1020370 12

Doordat de dimmer is uitgerust met een sluiter 70 kan deze op eenvoudige wijze zeer snel bediend worden.

Nadat een test voltooid is, wordt de teststrip 9 van de hoofdschijf 2 gehaald en wordt het resultaat beoordeeld.

5 Op gemerkt wordt dat binnen het kader van de uitvinding vele andere uitvoeringsmogelijkheden bestaan dan het uitvoeringsvoorbeeld dat hiervoor bij wijze van voorbeeld is beschreven en in de tekening is weergegeven. Zo vormt volgens het onderhavige voorbeeld het circuleerbare oppervlak een segment van een cilindrisch manteloppervlak, maar het is 10 ook mogelijk, het circuleerbare oppervlak anders uit te voeren, bijvoorbeeld als buitenoppervlak van een omlopende band. Verder kunnen ook meer dan twee drukschijven worden toegepast, bijvoorbeeld door toevoeging van drukschijven in de posities 53, 53 in fig. 1.

Verder kan het bestralingssamenstel 55 ook afzonderlijk geleverd 15 worden voor toepassing in combinatie met bestaande inrichtingen voor het doen van bedrukkingsproeven, eventueel in combinatie met programmatuur voor de besturingscomputer 23 voor het tijdens het bestralen van het proefsubstraat 9 aandrijven van de rotatie van de hoofdcilinder 2 met andere snelheid dan tijdens het bedrukken van het proefsubstraat 9. De 20 programmatuur kan bijvoorbeeld geleverd worden in een vorm voor programmering van de besturingscomputer, als aan de besturingscomputer te koppelen geheugen voorzien van data of als vervanging voor de besturingscomputer of een geheugengedeelte daarvan.

1 0 2 0 3 7 Q

Claims (8)

1. Proefdrukinrichting voor het doen van bedrukkingsproeven, waarbij drukinkt op een proefsubstraat (9) wordt gedrukt, welk apparaat omvat: een volgens een omlopende baan circuleerbaar draagoppervlak (24) 5 voor het dragen van het proefsubstraat (9), een aandrijving (27-32) voor het doen circuleren van het draagoppervlak (24); een detector (33) voor het detecteren van ten minste bepaalde posities in omloopzin van het draagoppervlak (24); 10 ten minste een drukoppervlak (73. 74) nabij de baan van het draagoppervlak (24) voor het over een proefsubstraat (9) op het draagoppervlak (24) doen afrollen van het drukoppervlak (73. 74) voor het bedrukken van het proefsubstraat (9); en een besturing (23) welke communiceert met de detector (33) en met 15 de aandrijving (27-32) voor het in afhankelijkheid van de positie van het draagoppervlak (24) regelen van de aandrijving (27-32) voor het in verschillende trajecten van de omlopende baan met vooraf bepaalde, verschillende snelheden in omloopzin doen bewegen van het draagoppervlak (24), 20 gekenmerkt door een ultraviolet bestralingssamenstel (55) gemonteerd nabij de baan van het draagoppervlak (24) voor het uitzenden van ultraviolette straling tegen het proefsubstraat (9) dat tegen het draagoppervlak (24) is bevestigd, waarbij de besturing (23) is ingericht voor het aansturen van de 25 aandrijving (27-32) voor het aan het draagoppervlak (24) geven van een snelheid in omloopzin die tijdens bestraling van het proefsubstraat (9) door het bestralingssamenstel (55) anders is dan de snelheid die de aandrijving 102037η (27-32) aan het draagoppervlak (24) geeft tijdens het bedrukken van het proefsubstraat (9).

2. Inrichting volgens conclusie 1, verder omvattende een dimmer (70, 71) voor het regelen van de naar de omlopende baan uitgezonden 5 ultraviolette straling, welke dimmer (70, 71) communiceert met de besturing (23) voor het in afhankelijkheid van de positie van het draagoppervlak (24) regelen van naar de omlopende baan uitgezonden ultraviolette straling.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de dimmer (70, 71) een 10 sluiter (70) omvat.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, waarbij de besturing (23) is ingericht voor zodanig in afhankelijkheid van de positie van het draagoppervlak (24) bedienen van de dimmer (70, 71), dat de dimmer (70, 71) ten minste een gedeelte van de ultraviolette straling blokkeert wanneer 15 het draagoppervlak (24) buiten een door het bestralingssamenstel (55) bestraalbaar gedeelte van de omlopende baan is gelegen en genoemd ten minste ene gedeelte van de ultraviolette straling doorlaat wanneer ten minste een gedeelte van het draagoppervlak (24) in het door het bestralingssamenstel (55) bestraalbare gedeelte van de omlopende baan is 20 gelegen.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattende een behuizing (1) met een voorzijde (3), waarbij het draagoppervlak (24) aan de voorzijde (3) van de inrichting is op gehangen en waarbij het bestralingssamenstel (55) een stralingsbron (56) voor het uitzenden van 25 ultraviolet straling bevat die achter de voorzijde (3) van de behuizing (1) is gelegen, verder omvattende een lichtkanaal (65) voor het naar het draagoppervlak (24) richten van door de stralingsbron (56) uitgezonden ultraviolette straling.

6. Bestralingssamenstel voor koppeling aan een 30 proefdrukinrichting voor het doen van bedrukkingsproeven, omvattende 1. o P 3 7 n e U tu u { u een ultraviolet stralingsbron (56) en een lichtkanaal (65) met een uittredeopening (72) voor het naar een bestraalbaar gedeelte van een omlopende baan van een draagoppervlak (24) voor het dragen van een proefsubstraat (9) geleiden van ultraviolette straling; 5 een besturingsingang voor aansluiting op een besturingseenheid (23) van de proefdrukinrichting voor het ontvangen van aanstuursignalen van genoemde besturingseenheid; en een lichtafgifte-bediening voor het bedienen van de afgifte van UV straling in reactie op aanstuursignalen ontvangen via genoemde 10 besturingsingang.

7. Bestralingssamenstel (55) volgens conclusie 6, verder omvattende besturingsprogrammatuur voor het door de besturingseenheid van de proefdrukinrichting doen aansturen van de aandrijving (27-32) voor het aan het draagoppervlak (24) geven van een snelheid in omloopzin die 15 tijdens bestraling van het proefsubstraat (9) door het bestralingssamenstel (55) anders is dan de snelheid die de aandrijving (27-32) aan het draagoppervlak (24) geeft tijdens bedrukken van het proefsubstraat (9).

8. Werkwijze voor het doen van bedrukkingsproeven, waarbij drukinkt op een proefsubstraat (9) wordt gedrukt, omvattende: 20 het volgens een omlopende baan circuleren van een proefsubstraat (9) gedragen door een langs de baan circuleerbaar draagoppervlak (24), het detecteren van ten minste bepaalde posities in omloopzin van het draagoppervlak (24); het over een proefsubstraat (9) op het draagoppervlak (24) doen 25 afrollen van een drukoppervlak (73, 74) in een positie langs de omlopende baan waar het proefsubstraat (9) langs passeert voor het bedrukken van het proefsubstraat (9); en het in afhankelijkheid van de positie van het draagoppervlak (24) regelen van de aandrijving (27-32) voor het in verschillende trajecten van de 1 Π 9Π3 7 0 omlopende baan met vooraf bepaalde, verschillende snelheden in omloopzin doen bewegen van het draagoppervlak (24); gekenmerkt door het na het bedrukken uitzenden van ultraviolette straling tegen 5 het proefsubstraat (9) in een bestralingstraject van de omlopende baan; waarbij het draagoppervlak (24) tijdens het uitzenden van ultraviolette straling tegen het proefsubstraat (9) met een andere snelheid in omloopzin wordt bewogen dan tijdens het bedrukken van het proefsubstraat (9). 10 1 020370