NL1015097C2 - Inrichting voor het bouwen van een tunnel. - Google Patents

Inrichting voor het bouwen van een tunnel. Download PDF

Info

Publication number
NL1015097C2
NL1015097C2 NL1015097A NL1015097A NL1015097C2 NL 1015097 C2 NL1015097 C2 NL 1015097C2 NL 1015097 A NL1015097 A NL 1015097A NL 1015097 A NL1015097 A NL 1015097A NL 1015097 C2 NL1015097 C2 NL 1015097C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
pump
formwork
housing
opening
pump housing
Prior art date
Application number
NL1015097A
Other languages
English (en)
Inventor
Maarten Willibrord Petru Lange
Richard Johannes De Braak
Hans Arnold Greve
Original Assignee
I T M Ind Tunnelbouw Methode C
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by I T M Ind Tunnelbouw Methode C filed Critical I T M Ind Tunnelbouw Methode C
Priority to NL1015097A priority Critical patent/NL1015097C2/nl
Priority to AU2001255108A priority patent/AU2001255108A1/en
Priority to EP01928250A priority patent/EP1278941A2/en
Priority to PCT/NL2001/000340 priority patent/WO2001083949A2/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1015097C2 publication Critical patent/NL1015097C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D11/00Lining tunnels, galleries or other underground cavities, e.g. large underground chambers; Linings therefor; Making such linings in situ, e.g. by assembling
    • E21D11/04Lining with building materials
    • E21D11/10Lining with building materials with concrete cast in situ; Shuttering also lost shutterings, e.g. made of blocks, of metal plates or other equipment adapted therefor
    • E21D11/105Transport or application of concrete specially adapted for the lining of tunnels or galleries ; Backfilling the space between main building element and the surrounding rock, e.g. with concrete
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D11/00Lining tunnels, galleries or other underground cavities, e.g. large underground chambers; Linings therefor; Making such linings in situ, e.g. by assembling
    • E21D11/04Lining with building materials
    • E21D11/10Lining with building materials with concrete cast in situ; Shuttering also lost shutterings, e.g. made of blocks, of metal plates or other equipment adapted therefor
    • E21D11/102Removable shuttering; Bearing or supporting devices therefor
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D9/00Tunnels or galleries, with or without linings; Methods or apparatus for making thereof; Layout of tunnels or galleries
    • E21D9/06Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining
    • E21D9/08Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining with additional boring or cutting means other than the conventional cutting edge of the shield
    • E21D9/087Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining with additional boring or cutting means other than the conventional cutting edge of the shield with a rotary drilling-head cutting simultaneously the whole cross-section, i.e. full-face machines
    • E21D9/0873Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining with additional boring or cutting means other than the conventional cutting edge of the shield with a rotary drilling-head cutting simultaneously the whole cross-section, i.e. full-face machines the shield being provided with devices for lining the tunnel, e.g. shuttering

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Lining And Supports For Tunnels (AREA)

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het bouwen van een tunnel.
5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bouwen van een tunnel.
Uit EP-A-0 897 050 is een werkwijze bekend voor het met behulp van wegneembare bekistingselementen bouwen van een van een in hoofdzaak ringvormige bekleding voorziene tunnel. De 10 bekleding van een uithardend materiaal, zoals beton, in het bijzonder vezelbeton, en meer in het bijzonder staalvezelbe-ton, wordt tijdens de aanleg van de tunnel, voorafgaand aan de uitharding van het bekledingsmateriaal, in de lengterichting daarvan gezien verdeeld in tunnelsecties. Voor het vormen van 15 een tunnelsectie wordt het bekledingsmateriaal in een ruimte gebracht die in hoofdzaak wordt begrensd door de bekistingselementen en de grond, door het bekledingsmateriaal vanuit een reservoir met behulp van een pomp via een leiding door een afdichting in de ruimte te pompen. Er is slechts één injectie-20 punt voor het bekledingsmateriaal aangegeven. Uit oogpunt van een zo gelijkmatig mogelijke verdeling van bekledingsmateriaal over de omtrek van de bekistingselementen is het echter beter, en overigens ook gebruikelijk, om de ruimte via meerdere in-jectiepunten langs de omtrek te vullen. Voorbeelden van een 25 dergelijke werkwijze zijn beschreven in US-A-4 768 898 en EP-A-0 336 331. Volgens deze publicaties wordt aan de verschillende injectiepunten vanuit één centrale pomp achtereenvolgens bekledingsmateriaal toegevoerd via een stelsel van leidingen waarin kleppen of dergelijke zijn opgenomen.
30 In het bijzonder beschrijft EP-A-0 336 331 een pompsys- teem dat is aangesloten op een ringleiding, van waaruit bekledingsmateriaal via van kleppen voorziene aftakleidingen naar 1 01 50 971 2 verschillende delen van de te vullen ruimte kan worden ge voerd .
Een nadeel van het systeem volgens EP-A-0 336 331 is dat de persdruk in elk van de verschillende aftakleidingen ver-5 schillend is en niet onafhankelijk van die in de andere aftak-leidingen ingesteld kan worden.
Een ander nadeel is het gebruik van een enkele pomp, wat het systeem kwetsbaar maakt voor uitval van de pomp.
Een volgend nadeel is dat het door de ringleiding stro-10 mende bekledingsmateriaal alle kleppen passeert, waardoor het onmogelijk is een van de kleppen te isoleren, bijvoorbeeld voor reparatie, onderhoud of reiniging.
Een ander nadeel is dat als gevolg van de specifieke vormgeving van de kleppen, de afsluitorganen daarvan in het 15 bekledingsmateriaal moeten worden gedrukt om de stroom bekledingsmateriaal ter plaatse te stoppen.
Nog een ander nadeel van het bekende systeem is de ongeschiktheid daarvan voor toepassing van een vloeistof, zoals water, ten behoeve van de reiniging van het systeem, indien 20 daarin gebruik wordt gemaakt van vezelbeton als bekledingsmateriaal. Wanneer bij de reiniging gebruik wordt gemaakt van een door het leidingsysteem te persen bal (Eng: pig) of dergelijke, en er treedt een lekkage op langs de bal, dan ontmengt de beton; de fijne zand- en cementdelen spoelen uit en eventu-25 ele vezels klonteren samen met de kiezels, waardoor ernstige verstoppingen ontstaan.
Volgens EP-A-0 897 050 zijn de lengten van de tunnelsec-ties zodanig gekozen, dat de afzonderlijke secties kunnen krimpen tijdens het uitharden, en zettingen van de omringende 30 grond kunnen volgen. Spleten tussen aangrenzende tunnelsecties worden gevuld met een afdichtmiddel.
Het losnemen van de bekistingselementen na het uitharden van de tunnelbekleding levert problemen op, omdat krimp van 1 0 1 \ , V ·: 3 het bekledingsmateriaal niet alleen in axiale richting van de tunnelsecties optreedt, maar ook in radiale binnenwaartse richting daarvan. Als gevolg hiervan komen de secties afhankelijk van de optredende krimp meer of minder vast te zitten om 5 de bekistingselementen, wat het verwijderen van de bekistings-elementen bemoeilijkt.
De uitvinding beoogt in de eerste plaats een tunnelver-vaardigingsinrichting en -werkwijze te verschaffen voor het gemakkelijk, gelijkmatig en bedrijfszeker aanbrengen van be-10 kledingsmateriaal tussen bekistingselementen en de omringende grond.
Een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van middelen voor een eenvoudige en doeltreffende reiniging van de tunnelvervaardigingsinrichting.
15 Voor het bereiken van deze en andere doelen verschaft de uitvinding bekledingsmateriaaltoevoermiddelen die een bestuurbare klep omvatten met: een klephuis dat is voorzien van een eerste huisopehing voor het toevoeren van het bekledingsmateriaal, een tweede huisopening voor het afvoeren van bekle-20 dingsmateriaal, en een derde huisopening voor het toevoeren van reinigingsmiddelen; en een in het klephuis verplaatsbaar kleplichaam dat van een doorlopend kanaal met een eerste ka-naalopening en een tweede kanaalopening is voorzien, welke eerste kanaalopening door verplaatsing van het kleplichaam 25 naar keuze in dekking kan worden gebracht met een van de eerste, tweede en derde huisopeningen, waarbij de tweede kanaalopening respectievelijk in dekking wordt gebracht met de derde, eerste en tweede huisopening, waarbij steeds de overige huisopeningen door het kleplichaam zijn afgesloten. In de klep 30 volgens de uitvinding kunnen met een enkel kanaal in het kleplichaam steeds twee van de drie huisopeningen onderling hydraulisch verbonden worden voor het doorlaten van het bekle- j j - 4 dingsmateriaal of het reinigen van (het kanaal in het klepli-chaam van) de klep.
Voor een eenvoudige, goedkope en doeltreffende constructie is het kleplichaam roteerbaar in het klephuis, en zijn in 5 het bijzonder het kleplichaam en de naar het kleplichaam gekeerde zijde van het klephuis in hoofdzaak cilindervormig. Bij voorkeur bevinden de eerste en tweede kanaalopening zich op de cilindrische zijde van het kleplichaam.
Er zij opgemerkt, dat de klep niet alleen in de inrich-10 ting volgens de uitvinding kan worden gebruikt, maar ook zelfstandig kan worden toegepast.
De uitvinding verschaft verder bekledingsmateriaaltoe-voermiddelen met een pomp, welke omvat: een pomphuis met een onder druk te brengen pomphuiskamer, een pomphuistoevoer voor 15 het toevoeren van het bekledingsmateriaal, en een pomphuisaf-voer voor het afvoeren van het bekledingsmateriaal, waarbij de pomphuiskamer in open hydraulische verbinding staat met de pomphuistoevoer; ten minste twee perskamers, elk met een daarin beweegbare enkelwerkende zuiger voor het variëren van het 20 volume van de perskamer, waarbij elke perskamer via een pers-kameropening in hydraulische verbinding met de pomphuiskamer staat; en een in het pomphuis beweegbaar pomplichaam dat van een doorlopend kanaal met een eerste kanaalopening en een tweede kanaalopening is voorzien, welke eerste kanaalopening 25 door verplaatsing van het pomplichaam naar keuze in dekking kan worden gebracht met een van de perskameropeningen, en waarbij de tweede kanaalopening voortdurend in open hydraulische verbinding staat met de pomphuisafvoer. Door aan de pomphuiskamer onder druk bekledingsmateriaal toe te voeren is een 30 goede vulling van de pomp gegarandeerd. Tevens wordt aldus vermeden dat tijdens het verplaatsen van het pomplichaam in de pomphuiskamer bekledingsmateriaal uit de pomphuisafvoer en het pomplichaamkanaal terugvloeit in de pomphuiskamer. Bovendien 1015097a 5 kunnen de zuigers enkelwerkend zijn, aangezien de perskamers zich vanuit de pomphuiskamer als gevolg van de daarin heersende druk vanzelf zullen vullen onder verplaatsing van de zuigers, wanneer bij het in dekking brengen van de eerste kanaal-5 opening met elke perskameropening, steeds althans een van de overige perskameropeningen in open hydraulische verbinding met de pomphuiskamer staat.
Voor een goede reinigbaarheid van de pomp kan de eerste kanaalopening door verplaatsing van het pomplichaam aanvullend 10 in hydraulische verbinding worden gebracht met de pomphuistoevoer, en is in het bijzonder het pomphuis voorzien van een opening die toegang geeft tot de pomphuiskamer, welke opening door het pomplichaam wordt vrijgegeven wanneer de eerste kanaalopening van het pomplichaam in dekking is met de pomp-15 huistoevoer.
Voor een eenvoudige, goedkope en doelmatige constructie is het pomphuis inwendig in hoofdzaak cilindrisch uitgevoerd, waarbij het pomplichaam cilindersegmentvormig is en over een voorafbepaalde hoek draaibaar is in het pomphuis. Bij voorkeur 20 komen de cilinderdiameter en de cilinderlengte van het pomplichaam in hoofdzaak overeen met de binnendiameter resp. de bin-nenlengte van het pomphuis, waardoor het pomplichaam een af-dichtende werking binnen de pomphuiskamer kan verrichten.
In verdere voorkeursuitvoeringsvormen zijn de bekledings-25 materiaaltoevoer en de bekledingsmateriaalafvoer aan tegenoverliggende einden van het pomphuis aangebracht, en zijn de perskameropeningen aan een van de einden van het pomphuis aangebracht.
Er zij opgemerkt, dat de pomp niet alleen in de inrich-30 ting volgens de uitvinding kan worden gebruikt, maar ook zelfstandig kan worden toegepast.
De uitvinding verschaft verder een bekisting die is opgebouwd uit bekistingringen welke elk een aantal bekistingseg- A O 1 Γ*'Π, ·Λ "V'l }. t ^· t „ . : :· . - > 6 menten omvatten, waarbij tussen twee aangrenzende bekisting-segmenten een wigvormig, in radiaal buitenwaartse richting toelopend spanelement is aangebracht, dat met een verstelin-richting in hoofdzaak in radiale richting binnenwaarts en bui-5 tenwaarts kan worden bewogen. Het aantal spanelementen ligt tussen 1 en n, waarbij n het aantal bekistingsegmenten voorstelt .
Het verstellen van het spanelement of, indien de bekis-tingring meer dan een spanelement heeft, het verstellen van 10 een of meer van de spanelementen, heeft tot gevolg dat de omtrek van de door de bekistingsegmenten gevormde bekistingring binnen bepaalde grenzen gevarieerd kan worden. Aldus kan de bekistingring aan het begin van het aanbrengen van de bekleding daaromheen op de grootste omtrek daarvan ingesteld wor-15 den, en kan de omtrek van de bekistingring tijdens het uitharden en krimpen van de bekleding continu of in stappen worden verminderd met behulp van de verstelinrichting voor het verminderen van de als gevolg van de krimp op de bekistingringen uitgeoefende belasting. Tenslotte kan aan het einde van het 20 uithardproces van het bekledingsmateriaal de omtrek van de bekistingring zodanig worden verminderd, dat de bekistingring lost van de bekleding.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de graafinrichting een kopschild en een zich daarachter bevindend staartschild, 25 welke onderling langs de omtrek daarvan zijn gekoppeld door middel van cilinder-zuigereenheden. Het samenstel van de ci-linder-zuigereenheden gedraagt zich als een bolscharnier tussen het kopschild en het staartschild, waardoor de graafinrichting gekromde trajecten door de grond gemakkelijk kan vol-30 gen. Tevens biedt deze constructie het voordeel dat aan een zich achter het staartschild bevindende bekistingsruimte zelfs bij stilstand van het kopschild nog enige tijd bekledingsmate- 7 riaal kan worden toegevoerd door de cilinder-zuigereenheden in te trekken.
In een volgende voorkeursuitvoeringsvorm is het kopschild door middel van een aantal langs de omtrek daarvan aangebrach-5 te dubbelwerkende cilinder-zuigereenheden gekoppeld met de bekisting, en is voorzien in kopschildbesturingsmiddelen welke zijn ingericht voor het afzonderlijk besturen van de door elk van de cilinder-zuigereenheden opgewekte kracht voor het voortstuwen van het kopschild door de grond. In het bijzonder 10 zijn de kopschildbesturingsmiddelen ingericht voor het instellen van een drukpunt van de totale door de cilinder-zuigereenheden geleverde voortstuwkracht voor het volgen van een traject in de grond. Wanneer een of meer cilinder-zuigereenheden worden ingetrokken om ruimte te maken voor het 15 bijplaatsen van een bekistingsegment van een bekistingring, zijn de kopschildbesturingsmiddelen bij voorkeur ingericht voor het behouden van het drukpunt, zodat het kopschild continu in bedrijf kan blijven ondanks een aanpassing van de bekisting .
20 In een voorkeursuitvoeringsvorm is de graafinrichting voorzien van een een begrenzing van de bekistingsruimte vormende injectiering met een aantal langs de omtrek daarvan geplaatste injectieopeningen welke in verbinding staan met de bekledingsmateriaaltoevoermiddelen. In het bijzonder is met de 25 injectiering een zich in de bekistingsruimte uitstrekkende, van een inwendige ruimte voorziene, flexibele afdichtring verbonden, waarbij de uitwendige afmetingen van de afdichtring door het aan de inwendige ruimte toevoeren of daaruit afvoeren van een fluïdum instelbaar zijn. Aldus kan er met name tijdens 30 het opstarten van het aan de bekistingsruimte toevoeren van bekledingsmateriaal voor gezorgd worden, dat geen grondwater en/of grond in de bekistingsruimte stroomt.
1 0 1 50 9 7*a 8
Op voordelige wijze is elke injectieopening verbonden met een pomp, waarbij is voorzien in pompbesturingsmiddelen voor het besturen van het debiet en de persdruk van de respectieve pompen. Een dergelijke opstelling maakt het mogelijk om plaat-5 selijk langs de omtrek van de injectiering meer of minder be-kledingsmateriaal dan op andere plaatsen te injecteren om bijv. rekening te houden met drukverschillen langs de omtrek of volumeverschillen langs de omtrek vanwege het afleggen van een gekromd traject.
10 In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de pompbesturings middelen ingericht voor het meten van de voortbewegingssnel-heid van de graafinrichting, en het op basis daarvan instellen van het debiet van elke pomp. In een volgende voorkeursuitvoeringsvorm zijn de pompbesturingsmiddelen ingericht voor het 15 meten van de gronddruk in de nabijheid van elke injectieopening, en het op basis daarvan instellen van de persdruk van elke pomp overeenkomstig de bij de bijbehorende injectieopening gemeten gronddruk.
De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van de 20 bijgaande tekening, waarin niet-beperkende uitvoerings-voorbeelden zijn getoond.
Fig. 1 toont in perspectief een aanzicht van twee op elkaar aansluitende bekistingsegmenten van een bekistingsele-ment.
25 Fig. 2 toont op vergrote schaal een zijaanzicht van de bekistingsegmentsegmenten volgens fig. 1.
Fig. 3a toont schematisch een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een samenstel van bekistingsegmenten en een spanelement, waarbij de bekistingsegmenten in uitgeslagen toe-30 stand zijn afgebeeld.
Fig. 3b toont een doorsnede van een gedeelte van de een verstelinrichting van het spanelement volgens fig. 3a volgens de lijn illb-IIlb.
101:·: L- .......
9
Fig. 4 toont een samenstel van uit een samenstel van be-kistingsegmenten opgebouwde bekistingringen.
Fig. 5a toont een klep in vooraanzicht.
Fig. 5b toont de klep volgens fig. 5a in een zijaanzicht 5 volgens pijl Vb in fig. 5a.
Fig. 6 toont een aanzicht in perspectief van een pomp voor bekledingsmateriaal.
Fig. 7a, 7b en 7c tonen de pomp volgens fig. 6 respectievelijk in zij-, boven- en vooraanzicht.
10 Fig. 8 toont een schema ter illustratie van de werking van het systeem volgens de uitvinding tijdens het toevoeren van bekledingsmateriaal aan een bekistingsruimte.
Fig. 8a toont een gedeelte van het schema van fig. 8 met een gewijzigde opstelling van de betreffende componenten.
15 Fig. 9 toont een schema ter illustratie van de werking van het systeem volgens de uitvinding tijdens het spoelen van de leidingen en componenten bij een stop van het toevoeren van bekledingsmateriaal aan een bekistingsruimte.
Fig. 10 toont een volgende fase van de aan de hand van 20 fig. 9 besproken bedrijfstoestand van het systeem.
Fig. 11 toont een langsdoorsnede door een gedeelte van de bekistingsruimte en de hiermee samenwerkende afdichting.
Fig. 12a en 12b tonen in een zijaanzicht, gedeeltelijk in langsdoorsnede, aan elkaar sluitende onderdelen van een sys-25 teem volgens de uitvinding in een gat in de grond.
Fig. 13 toont een dwarsdoorsnede door het systeem volgens fig. 12a volgens pijlen XIII in fig. 12a.
In de verschillende figuren zijn geüijke verwijzings-symbolen gebruikt voor gelijke onderdelen of onderdelen met 30 een gelijke functie. Pijlen zonder verwijzingscijfers zijn gebruikt voor het aanduiden van de stroomrichting van materiaal, of voor de bewegingsrichting van componenten.
1 <.; 10
In het navolgende zullen voor een goed begrip van de werking van het systeem volgens de uitvinding eerst enige componenten daarvan in detail qua opbouw en werking worden beschreven. Vervolgens wordt de principiële werking toegelicht. Ten-5 slotte worden enige uitvoeringsvormen van componentsamenstellingen en hun werking en toepassing beschreven.
Fig. 1 en 2 tonen bekistingsegmenten 2 en 4, welke bekis-tingsegmenten elk zijn opgebouwd uit een aantal onderling verbonden, eventueel geprofileerde constructiedelen. Op de zijden 10 waar de bekistingsegmenten 2, 4 in tangentiële richting aan elkaar grenzen, zijn zij respectievelijk voorzien van een axiale rib 6 en een complementair gevormde groef 8 voor de onderlinge fixatie van de bekistingsegmenten 2, 4 in radiale richting. Op een van de zijden waar de bekistingsegmenten 2, 4 15 zijn bestemd om in axiale richting aan andere bekistingsegmenten te grenzen, is voorzien in een (in de figuren niet getoonde) nok, welke kan grijpen in een gat 3 van een aangrenzend bekistingsegment.
Fig. 3a en 3b tonen bekistingsegmenten 10, 12 in uitge-20 slagen toestand, waarbij tussen de zijden waar de bekistingsegmenten 10, 12 aan elkaar grenzen een in hoofdzaak wigvormig spanelement 14 is aangebracht. Het spanelement 14 wordt verplaatst door een verstelinrichting, en is daartoe voorzien van een nok 16 waarin een van schroefdraad voorzien gat 18 is aan-25 gebracht. In het gat 18 is een van schroefdraad 20 voorziene pen 22 geschroefd, die vrij draaibaar is in een lager 24 in het bekistingsegment 12. Door rotatie van de pen 22 in één van de richtingen van dubbele pijl 26 wordt het spanelement 14 naar keuze in één van de richtingen van dubbele pijl 28 ver-30 plaatst, waardoor de afstand tussen de bekistingsegmenten 10, 12 overeenkomstig varieert. Aldus varieert de buitenomtrek (in fig. 3a aan de bovenzijde van de figuur) van de door de bekis- 1 0 1 50 9 7·ί 11 tingsegmenten 10, 12 en aanvullende bekistingsegmenten gevormde bekistingring.
Bij het aanbrengen van een bekistingring ten behoeve van het vormen van een tunnelwandbekleding wordt het spanelement 5 14 in de in fig. 3a getoonde positie gebracht. Vervolgens wordt de bekleding aangebracht die wordt toegestaan uit te harden, waarbij krimp, in het bijzonder in axiale richting, optreedt. Tussen bekistingringen zijn afdichtingsprofielen aangebracht om lekkage van bekledingsmateriaal te voorkomen.
10 Tijdens en/of na het uitharden van het bekledingsmateriaal wordt het spanelement 14 zodanig verplaatst, dat de afstand tussen de bekistingsegmenten 10, 12 afneemt, waardoor mechanische spanningen in de bekistingring worden verminderd of opgeheven, en lossen van de bekistingring gemakkelijk kan plaats-15 vinden.
In fig. 3a is het spanelement 14 weergegeven als zijnde toelopend in de radiale richting naar de buitenomtrek van de bekisting toe. Het bij gebruik van de spanelementen 14 verkregen effect van een variatie van de buitenomtrek van een bekis-20 tingring kan echter ook worden verkregen door toepassing van een spanelement dat in de radiale richting naar de binnenomtrek van de bekistingring toe toeloopt.
Fig. 4 toont een aantal (in dit geval zestien) uit bekistingsegmenten opgebouwde bekistingringen 30. Langs de omtrek 25 van elke bekistingring 30 is ten minste een spanelement 14 aangebracht tussen twee aangrenzende bekistingsegmenten voor het variëren van de omtrek van de bekistingring.
Fig. 5a en 5b tonen een klep welke in zijn geheel is aangeduid met verwijzingscijfer 40. De klep 40 omvat een klephuis 30 41 dat is opgebouwd uit een cilinder 42, en twee flenzen 44 die elk met zes bouten aan de cilinder 42 zijn bevestigd. De cilinder 42 is voorzien van een eerste huisopening 46, een tweede huisopening 48 en een derde huisopening 50 die elk over '; : i*4 12 een hoek van 120 graden ten opzichte van elkaar zijn verschoven, en omvat voorts twee bevestigingsflenzen 52 ter bevestiging van de klep 40 op een andere component. Op de eerste en de tweede huisopenirigen 46, 48 sluiten buisstompen 54 resp. 56 5 aan.
In het klephuis 41 is een cilindervormig kleplichaam 58 roteerbaar opgesteld. Het kleplichaam 58 is verbonden met, en kan worden geroteerd met behulp van een uitwendige dubbele arm 60 via een niet nader getoonde doorvoer in een van de flenzen 10 44. Het kleplichaam 58 is voorzien van een kanaal 62 met ka- naalopeningen 64 en 66. In de in fig. 5a getekende stand van het kleplichaam 58 is de kanaalopening 64 in dekking met de huisopening 46, en is de kanaalopening 66 in dekking met de huisopening 48, waardoor het kanaal 62 de huisopeningen 46 en 15 48 met elkaar verbindt en het kleplichaam 58 de huisopening 50 afsluit. Het zal duidelijk zijn, dat de kanaalopening 64 door rotatie van het kleplichaam 58 ook in dekking kan worden gebracht met de huisopening 48, waarbij de kanaalopening 66 in dekking is met de huisopening 50, waardoor het kanaal 62 de 20 huisopeningen 48 en 50 met elkaar verbindt en het kleplichaam 58 de huisopening 46 afsluit. Voorts zal duidelijk zijn, dat de kanaalopening 64 door rotatie van het kleplichaam 58 ook in dekking kan worden gebracht met de huisopening 50, waarbij de kanaalopening 66 in dekking is met de huisopening 46, waardoor 25 het kanaal 62 de huisopeningen 46 en 50 met elkaar verbindt en het kleplichaam 58 de huisopening 48 afsluit. In hét bijzonder wordt de huisopening 50 aangesloten op een bekistingsruimte, wordt een van de huisopeningen 46, 48 aangesloten op een toe-voerkanaal voor het toevoeren van bekledingsmateriaal aan de 30 bekistingsruimte bij een geschikte stand van de klep 40, en wordt de andere van de huisopeningen 46, 48 aangesloten op een invoerkanaal voor het invoeren van een pig in genoemd toevoer-kanaal bij een geschikte stand van de klep 40, zoals in meer 1 u ;,......
13 detail hierna zal worden beschreven aan de hand van fig. 8, 8a, 9 en 10.
Fig. 6, 7a, 7b en 7c tonen een pomp welke in zijn geheel is aangeduid met verwijzingscijfer 70. De pomp 70 omvat een in 5 hoofdzaak cilindervormig pomphuis 72, dat een cilindervormige mantel 74 en eindflenzen 76 en 78 omvat.
De eindflens 76 van het pomphuis 72 is voorzien van drie cirkelvormige openingen, waarvan de middelpunten zich elk op dezelfde afstand van een denkbeeldige centrale as van het 10 pomphuis 72 bevinden. Op een eerste van de drie openingen is een aansluitstomp 80 voor een toevoerkanaal voor bekledingsma-teriaal geplaatst, en op de andere twee van de openingen zijn cilinder-zuigereenheden 82, 84 geplaatst, waarbij de cilinders van de cilinder-zuigereenheden 82, 84 via de desbetreffende 15 openingen in open hydraulische verbinding staan met het inwendige van het pomphuis 72. Zuigers 82a resp 84a van de cilinder- zuigereenheden 82, 84 zijn op hun beurt verbonden met en-kelwerkende cilinder-zuigereenheden 86 resp. 88. Zuigerstangen 86a resp. 88a zijn door een kamer 90 geleid ten behoeve van 20 inspectie, reiniging, onderhoud en reparatie.
De eindflens 78 is voorzien van een centrale opening, waarop een aansluitstomp 92 voor een afvoerkanaal voor bekle-dingsmateriaal is aangesloten.
In het pomphuis 72 is een pomplichaam 94 draaibaar ten 25 opzichte van de denkbeeldige centrale as van het pomphuis 72 opgesteld. Het pomplichaam 94 is voorzien van een doorlopend, gekromd kanaal 96 dat in drie verschillende hoekstanden van het pomplichaam 94 een hydraulische verbinding tot stand kan brengen tussen de aansluitstomp 92 enerzijds, en de aansluit-30 stomp 80, de cilinder-zuigereenheid 82 of de cilinder- zuigereenheid 84 anderzijds. Het pomplichaam 94 is verbonden met een arm 106 die kan zwenken over een hoek die overeenkomt met de hoek tussen de openingen van het pomphuis 72 waarop de 1 0 1 5097^ 14 cilinder-zuigereenheden 82, 84 zijn geplaatst. Voor het tot stand brengen van deze zwenkbeweging is voorzien in cilinder-zuigereenheden 101 en 103 die de arm 106 ten opzichte van een juk 108 kunnen doen zwenken. Met behulp van cilinder-5 zuigereenheden 101 en 103 wordt het pomplichaam 94 bewogen tussen twee standen waarin het kanaal 96 een doorverbinding vormt tussen de aansluitstomp 92 enerzijds, en de cilinder-zuigereenheid 82 resp. de cilinder-zuigereenheid 84 anderzijds. Het pomplichaam 94 is bij voorkeur zodanig uitgevoerd, 10 dat dit een van de openingen van de cilinder-zuigereenheden 82, 84 pas geheel vrijgeeft, wanneer het kanaal 96 in dekking is met de andere van de openingen van de cilinder-zuigereenheden 82, 84, en de openingen van de cilinder-zuigereenheden 82, 84 afsluit bij de overgang van de ene naar 15 de andere opening. Het juk 108 is verbonden met een uitwendige tandkrans 98, waarop een door een motor 100 aan te drijven tandwiel 102 aangrijpt om het juk 108, en daarmee het pomplichaam 94, vanuit de in fig. 6, 7a, 7b en 7c getoonde stand over 180° te draaien, zodat het kanaal 96 een doorverbinding 20 vormt tussen de aansluitstomp 80 en de aansluitstomp 92. Het pomphuis 72 is aan de onderzijde daarvan voorzien van een een opening in het pomphuis bedekkend deksel 104, waardoor toegang kan worden verkregen tot het inwendige van het pomphuis 72.
Het deksel 104 kan ook in het inwendige van het pomphuis 72 25 zijn verschaft en zijn verbonden met het pomplichaam 94, waarbij het deksel 104 zodanig is vormgegeven dat het de bijbehorende opening in het pomphuis 72 uitsluitend vrijgeeft wanneer het pomplichaam 94 een hydraulische verbinding tot stand brengt tussen de aansluitstompen 80 en 92, en in de overige 30 posities de opening blokkeert.
Ten behoeve van de pompwerking van de pomp 70 wordt via de aansluitstomp 80 bekledingsmateriaal onder druk aan het pomphuis 72 toegevoerd. In de in fig. 7a en 7b weergegeven 1 ü ï ^ j '3 .» % 15 stand van de zuigers 82a, 84a zullen een gedeelte van het pomphuis 72 en de cilinder van de cilinder-zuigereenheid 84 zich met bekledingsmateriaal vullen. Door beide cilinder-zuigereenheden 86, 88 niet te bekrachtigen, zal de zuiger 82a 5 van de cilinder-zuigereenheid 82 in de figuur door de druk van het aan de pomp 70 toegevoerde bekledingsmateriaal naar rechts gedreven worden, en zal de cilinder van de cilinder-zuigereenheid 82 zich ook met bekledingsmateriaal vullen. Vervolgens wordt het pomplichaam 94 met behulp van de cilinder-10 zuigereenheden 101, 103 zodanig verdraaid, dat het kanaal 96 een hydraulische verbinding vormt tussen een van de cilinder-zuigereenheden 82, 84 en de aansluitstomp 92. Door aansluitend de betreffende cilinder-zuigereenheid 86 resp. 88 te bekrachtigen, wordt bekledingsmateriaal uit de cilinder van de cilin-15 der-zuigereenheid 82 resp. 84 gestoten in het kanaal 96 en, wanneer dit reeds geheel gevuld is, in de aansluitstomp 92. Door het bekledingsmateriaal aldus voortdurend onder druk te verwerken wordt ontmenging daarvan voorkomen. Ondertussen vult de andere van de cilinder-zuigereenheden 82, 84 zich met aan 20 het pomphuis 72 via aansluitstomp 80 onder druk toegevoerd bekledingsmateriaal, waarna het pomplichaam 94 wordt verdraaid naar de betreffende andere cilinder-zuigereenheid 82, 84 waaruit het zich daarin bevindende bekledingsmateriaal kan worden uitgestoten in het kanaal 96 van het pomplichaam 94. Dankzij 25 het onder druk toevoeren van het bekledingsmateriaal aan het pomphuis 72 kan tijdens het verdraaien van het pomplichaam 94 geen bekledingsmateriaal vanuit de aansluitstomp 92 terugstromen in het pomphuis 72. Er treedt geen "kortsluiting" van stroming van bekledingsmateriaal tussen de cilinder-30 zuigereenheden 82 en 84 op, aangezien de openingen van de cilinder- zuigereenheden 82, 84 op een zodanige afstand van elkaar zijn geplaatst, dat het kanaal 96 in geen enkele stand • 16 van het pomplichaam 94 een doorverbinding tussen de openingen vormt.
Aldus kan de pomp 70 via de aansluitstomp 92 een semi-continue stroom bekledingsmateriaal afgeven, die door het va-5 riëren van de slag en de druk van de respectieve cilinder- zuigereenheden 86, 88 qua volume en druk zeer goed te doseren is, waarmee de dikte van de met het bekledingsmateriaal te vervaardigen tunnelwand zeer goed geregeld kan worden en zettingen van de omringende grond kunnen worden voorkomen.
10 Ten behoeve van een reiniging/spoeling van de pomp 70 en de daarmee verbonden leidingen wordt het pomplichaam 94 met behulp van de aandrijving 98, 100, 102 in een zodanige hoek-stand geplaatst, dat het kanaal 96 een hydraulische verbinding tot stand brengt tussen de aansluitstomp 80 en de aansluit-15 stomp 92. Er kan dan vanuit een met de aansluitstomp 92 verbonden leiding via de aansluitstomp 92 en het kanaal 96 een pig worden geperst naar de aansluitstomp 80 en de daarmee verbonden leiding, of in omgekeerde richting. Tegelijkertijd kunnen de zuigers 82a, 84a in een stand zoals deze voor zuiger 20 82a in fig. '7a en 7b is weergegeven worden gebracht voor het legen van de bijbehorende cilinders, en worden in het pomphuis 72 aangebrachte, niet nader getoonde sproei-inrichtingen in werking gesteld. Daarbij is het deksel 104 geopend, zodat de zich nog in het pomphuis 72 bevindende resten bekledingsmate-25 riaal het pomphuis door de werking van de zwaartekracht kunnen verlaten.
Fig. 8 toont een gedeelte van een bekledingsmateriaalin-jectiesysteem met een aantal, in het onderhavige geval acht, pompen 70a, 70b, 70c, ... waarvan er slechts drie in de figuur 30 zijn weergegeven. De verschillende pompen zijn elk via leidingen 110a, 110b, 110c, ... verbonden met een van de openingen 46, 48 van kleppen 40a, 40b, 40c, ... van de soort die aan de hand van fig. 5a en 5b zijn beschreven. Openingen 50 van de kleppen 1015097« 17 40a, 40b, 40c, ... zijn verbonden met verschillende openingen in een afdichting 114 welke een deel van de bekistingsruimte begrenst. De kleppen 40a, 40b, 40c, ... zijn met de andere van de openingen 46, 48 verbonden met leidingen 116a, 116b, 116c via 5 welke een pig naar de kleppen 40a, 40b, 40c, ... kan worden gevoerd. De pompen 70a, 70b, 70c, ... zijn via leidingen 118a, 118b, 118c, ... verbonden met een drukvat 120 waaraan via een leiding 122 door een transportpomp 124 bekledingsmateriaal kan worden toegevoerd. Het drukvat 120 omvat een revolververdeel-10 stuk 126, dat voor de duidelijkheid naast het drukvat 120 is afgebeeld, en waarvan de toepassing en werking hierna zal worden toegelicht. Voorts omvat het bekledingsmateriaalinjectie-systeem een afvalleiding 128, afvalverzamelreservoirs 130, een mixer 132 en een bekledingsmateriaalafvalwagen 134.In bedrijf 15 voor het vullen van een bekistingsruimte met bekledingsmateriaal is de werking van het bekledingsmateriaalinjeetiesysteem als volgt. Het bekledingsmateriaal wordt gemixt in de mixer 132, en vervolgens, zoals fig. 8a illustreert, in een reservoir van de transportpomp 124 gelost. De transportpomp 124 20 pompt het bekledingsmateriaal via de leiding 122 naar het drukvat 120, van waaruit het bekledingsmateriaal onder druk via de leidingen 118a, 118b, 118c, ... wordt toegevoerd aan de pompen 70a, 70b, 70c, ..., die het bekledingsmateriaal op hun beurt via de leidingen 110a, 110b, 110c, ... en de kleppen 40a, 25 4 0b, 40c, ... op verschillende injectiepunten aan de achter de afdichting 114 gelegen bekistingsruimte toevoeren. Aangezien Λ voor elk injectiepunt is voorzien in een afzonderlijke pomp kunnen de druk en het debiet van het bekledingsmateriaal per injectiepunt worden bestuurd. Ook ontstaat hierdoor de moge-30 lijkheid dat bij het uitvallen van een van de componenten die de toevoer van bekledingsmateriaal naar een bepaald injectiepunt verzorgen, waardoor op het bepaalde injectiepunt geen toevoer van bekledingsmateriaal plaatsvindt, de toevoer van 18 bekledingsmateriaal naar de overige in gebruik zijnde injec-tiepunten dienovereenkomstig aan te passen.
In bedrijf voor het vullen van een bekistingsruimte na een stop in het vulproces wordt in eerste instantie een op-5 startmengsel in het bekledingsmateriaalinjectiesysteem verwerkt. Het opstartmengsel is een dunne, goed verpompbare mortel met een hoge eindsterkte. Het opstartmengsel heeft een tweeledig doel. Ten eerste voorziet het in het aanbrengen van een dunne laag op de wanden van het schone en lege leidingen-10 stelsel zodat hierdoor later met succes bekledingsmateriaal kan worden verpompt. Ten tweede kan het opstartmengsel in een beperkte vooropening (= de ruimte tussen de afdichting 114 en het uitgeharde bekledingsmateriaal in de bekistingsruimte) worden verpompt dankzij een geringe maximale korrelgrootte 15 overeenkomend met die van de grof zand-fractie in de mortel.
Na het verpompen en injecteren van het opstartmengsel over een afstand van enkele cm in de bekistingsruimte wordt overgegaan op het verpompen van het definitieve bekledingsmateriaal, zoals (staal)vezelbeton. Op dat moment ondervindt het beton niet 20 meer een weerstand van een initiële nauwe vooropening, waardoor het risico van ontwatering en een blokkering van het inject ieproces is weggenomen. Het opstartmengsel wordt in een aparte mortelbereidingsinstallatie aangemaakt en met de trans-portpomp 124 naar het drukvat 120 gepompt. De overgang van het 25 opstartmengsel naar het definitieve bekledingsmateriaal is geleidelijk, aangezien het bekledingsmateriaal met dezelfde transportpomp 124 in hetzelfde drukvat 120 wordt gestort.
In bedrijf voor het verwijderen van bekledingsmateriaal uit het bekledingsmateriaalinjectiesysteem, bijvoorbeeld bij 30 een geplande stop of een noodstop, wordt het reservoir van de transportpomp 124 via een leiding 136 geleegd in de bekle-dingsmateriaalafvalwagen 134. Voorts wordt de transportpomp 124 in een zodanige bedrijfstoestand gebracht, dat een door- i' ·.
19 gaande verbinding tussen de leidingen 122 en 136 ontstaat. Ontluchtingen van de kleppen 40a, 40b, 40c, ... worden geopend, en via de leidingen 116a, 116b, 116c, ... worden met behulp van luchtdruk pigs naar de kleppen 40a, 40b, 4 0c, ... getranspor-5 teerd. Het kanaal 62 van het kleplichamen 58 van de kleppen 40a, 40b, 40c, ... staat dan nog in de stand voor het vanuit de leidingen 110a, 110b, 110c, ... naar de bekistingsruimte leiden van bekledingsmateriaal, waardoor de pigs stuiten tegen de kleplichamen 58. Wanneer deze situatie is bereikt, worden de 10 ontluchtingen van de kleppen 40a, 40b, 40c, ... gesloten.
Zoals uit fig. 9 blijkt, brengt het revolververdeel-stuk 126 vervolgens een verbinding tot stand tussen een of meer van de leidingen 118a, 118b, 118c, ... enerzijds en de leiding 122 anderzijds. Na het verdraaien van het kleplichaam 58 15 van een of meer van de kleppen 40a, 40b, 40c, ..., zodat een doorgaande verbinding ontstaat tussen een of meer van de leidingen 116a, 116b, 116c, ... en de leidingen 110a, 110b, 110c, ... kan/kunnen de zich voor de kleplichamen 58 bevindende pig(s) met behulp van luchtdruk verder door het leidingenstelsel wor-20 den verplaatst, waarbij ook het pomplichaam 94 van een of meer van de pompen 70a, 70b, 70c, ... zodanig is verdraaid, dat een doorgaande verbinding ontstaat tussen een of meer van de leidingen 110a, 110b, 110c, ... en de leidingen 118a, 118b, 118c, .... Hierbij duwt elke pig bekledingsmateriaal voor zich uit 25 door een van de kleppen 40a, 40b, 40c, ..., een van de leidingen 110a, 110b, 110c, ..., een van de pompen 70a, 70b, 70c, ..., een van de leidingen 118a, 118b, 118c, ..., het revolververdeelstuk 126, de leiding 122, de transportpomp 124 en de leiding 136. Het betreffende deel van het leidingenstelsel is leeg zodra de 30 pig in de bekledingsmateriaalafvalwagen 134 ligt. Bij voorkeur worden elke klep 40a, 40b, 40c, ..., elke bijbehorende pomp 70a, 70b, 70c, ... en de bijbehorende leidingen afzonderlijk leeggemaakt, maar het is ook mogelijk er meerdere tegelijk te legen, 1015097* 20 mits maatregelen getroffen zijn dat de pigs niet onderling interfereren in het revolververdeelstuk 126 en het stroomafwaarts gelegen traject. Het zal duidelijk zijn, dat in het geval van een storing of verstopping in een van de componenten 5 die de toevoer van bekledingsmateriaal naar een bepaald injec-tiepunt verzorgen, uitsluitend het betreffende leidingstelsel-deel uit bedrijf kan worden genomen en kan worden gerepareerd of ontstopt op de wijze die hiervoor is toegelicht.
Het bekledingsmateriaal dat zich in het huis van de pom-10 pen 70a, 70b, 70c bevindt, vloeit door het openen van het huis 72 van de pompen in een van de afvalverzamelreservoirs 130. Zoals fig. 10 meer in het bijzonder aangeeft, wordt het drukvat 120 geopend en gereinigd boven een afvalverzamelreservoir 130. Eventueel kan de afvalleiding 128 gereinigd worden. Na de 15 voltooiing van het verwijderen van het bekledingsmateriaal uit de systeemcomponenten kunnen de pigs uit de bekledingsmateri-aalafvalwagen 134 worden verwijderd, en kan de mixer 132 worden gereinigd.
Fig. 11 toont een detail van het bekledingsmateriaalin-20 jectiesysteem ter plaatse van de in fig. 8-10 slechts schematisch aangeduide afdichting·114 in de grond 148. Een aantal kleppen 40, waarvan slechts één is getoond, is opgenomen in een in hoofdzaak ringvormige steunconstructie 150, welke om een bekistingring 152 is geplaatst, en is bestemd om in de 25 richting van pijl 153 te bewegen. De derde huisopening 50 van elke klep 40 is naar een met bekledingsmateriaal te vullen ringvormige bekistingsruimte 154 gericht. De steunconstructie 150 omvat een aantal, in het getoonde geval drie, ringvormige bekistingafdichtkragen 156. In door de bekistingsafdichtkragen 30 156 en de bekisting 152 begrensde ruimten 158 kan een fluïdum onder druk worden gebracht via een leiding 160 voor het verbeteren van de afdichtende werking van de bekistingsafdichtkragen 156. De steunconstructie 150 draagt aan de zijde van de i U 1 ; j u ü i 21 bekistingsruimte 154 een ringvormige afdichting 162 van een flexibel materiaal met een holle ruimte welke met behulp van niet nader getoonde middelen met een fluïdum gevuld kan worden om de vooropening voor en tijdens het inbrengen van het op-5 startmengsel in de bekistingsruimte 154 te beschermen tegen het instromen van grondwater en/of grond.
Fig. 12a, 12b en 13 tonen de inrichting voor het bouwen van een tunnel in meer detail. De inrichting omvat een kop-schild 170 en een staartschild 172, die onderling zijn verbon-10 den met een aantal, in het getoonde geval twaalf, langs de omtrek van de schilden 170, 172 geplaatste cilinder-zuigereenheden 174, die hierna als articulatiecilinders zijn aangeduid. De cilinder 174a van de articulatiecilinders 174 is met het kopschild 170 verbonden, terwijl de zuigerstang 174b 15 van de articulatiecilinders 174 met een ringprofiel 176 van het staartschild 172 is verbonden. Van een aantal, in het getoonde geval vierentwintig, in het frontschild 170 langs de omtrek daarvan aangebrachte cilinder-zuigereenheden 178, hierna hoofdcilinders genoemd, is de cilinder 178a verbonden met 20 het frontschild 170, terwijl de zuigerstang 178b afsteunt tegen de bekistingringen 30. De hoofdcilinders 178 zijn bestemd om het frontschild 170, dat is voorzien van een boorinrichting 180, voort te stuwen in de richting van de pijl 153, waarbij de articulatiecilinders 174 het staartschild 172 in principe 25 op passieve wijze meetrekken. Daarbij functioneren de articulatiecilinders 174 als een bolscharnier. De articulatiecilinders zijn overigens ook actief bestuurbaar om redenen die hierna zullen worden uiteengezet.
In het staartschild 172 zijn leidingen 182 aangebracht 3 0 welke op niet nader getoonde wijze zijn aangesloten op de pompen 70a, 70b, 70c, ... en dienen voor het toevoeren van het op-startmengsel en het bekledingsmateriaal aan de bekistingsruimte 154. De pompen 70a, 70b, 70c, ... zijn aangebracht op een /wil 22 centraal in het staartschild 172 opgestelde draagconstructie 184. Op de draagconstructie 184 kan met behulp van een transportsysteem 186 een eerste manipulator 188 voor het transporteren van bekistingsegmenten in de langsrichting van de tunnel 5 worden verplaatst. Dergelijke bekistingsegmenten kunnen door een tweede manipulator 190 worden overgenomen en, zoals fig. 12a in het bijzonder illustreert, worden geplaatst. Tevoren zijn uiteraard de hoofdcilinders 178 op de omtrekspositie van het nieuw te plaatsen bekistingsegment ingetrokken.
10 De inrichting voor het bouwen van een tunnel, waarvan de componenten hiervoor zijn beschreven, is als volgt ontworpen. Voor elk injectiepunt is een afzonderlijk bestuurbare pomp beschikbaar, waarbij de maximale totaal benodigde pompcapaciteit voor de vervaardiging van de tunnelwand in geval van niet-15 beschikbaarheid van een voorafbepaald aantal pompen ook door de overige pompen kan worden geleverd. Aangezien men een tunnelwand met een voorgeschreven minimale dikte wenst te vervaardigen, wordt afhankelijk van de snelheid van de steuncon-structie 150 ten opzichte van de bekisting 152 een bepaalde 20 totale hoeveelheid bekledingsmateriaal geïnjecteerd. Hiertoe zijn de met de kleppen 50 verbonden pompen 70a, 70b, 70c, ... traploos regelbaar in debiet. De pompen 70a, 70b, 70c, ... leveren bij een bepaalde snelheid een minimaal debiet om een afgepaste hoeveelheid bekledingsmateriaal per tijdseenheid te in-25 jecteren. Bij kleine verschillen in debieten tussen de verschillende pompen stroomt het bekledingsmateriaal in de bekis-tingsruimte van het injectiepunt met het hogere debiet naar het injectiepunt met het lagere debiet, zodat er geen verschil in vulgraad van de tunnelwand ontstaat. In aanvulling op de 30 debietregeling wordt het bekledingsmateriaal met een bepaalde druk geïnjecteerd, welke druk direct is gerelateerd aan de plaatselijk gemeten gronddruk. De gronddruk varieert over de hoogte van de tunnel, en derhalve is de druk van het bekle- ι U 1 5097¾¾ 23 dingsmateriaal ter plaatse van de injectiepunten niet gelijk voor alle injectiepunten bij een uniforme tunnelwanddikte.
De voortbeweging van het kopschild 170 is drukgestuurd.
Er wordt een zekere oliedruk toegelaten tot de hoofdcilinders 5 178, en de resulterende beweging wordt gecontroleerd aan de hand van een tevoren vastgelegd traject. Indien bij controle een afwijking van het traject wordt vastgesteld, dan wordt door de besturing van de druk van de afzonderlijke hoofdcilinders 178 het drukpunt van de totale door de hoofdcilinders 178 10 geleverde voortstuwkracht verlegd, zodat de tunnelbouwinrich-ting een ander traject gaat volgen. Een dergelijke controle vindt regelmatig plaats. De bekistingringen 30 kunnen conisch zijn uitgevoerd.
Voorafgaand aan het terugtrekken van twee hoofdcilinders 15 178 voor het plaatsen van een nieuw bekistingsegment wordt telkens de totale voortstuwkracht bepaald, evenals de ligging van het drukpunt. Tijdens het terugtrekken van de twee hoofdcilinders 178 wordt de druk over de overige hoofdcilinders 178 zodanig verdeeld, dat zowel de totale voortstuwkracht als de 20 ligging van het drukpunt niet veranderen. Aldus is het mogelijk, met de boorinrichting 180 in bedrijf te blijven terwijl nieuwe bekistingsegmenten worden ingebouwd, waardoor een continu boorproces is verkregen.
Bij het stoppen van het boorproces kan het in de bekistings-25 ruimte 154 brengen van bekledingsmateriaal nog enige tijd doorgaan door de articulatiecilinders 174 in te trekken. Aldus is het mogelijk, reeds aangemaakt bekledingsmateriaal nog te verwerken, en een tijdsperiode tot het herstarten van het boorproces te overbruggen zonder de injectie van bekledingsma-30 teriaal te stoppen.
jl U 1 O Ü 'ö έ

Claims (26)

1. Inrichting voor het vervaardigen van een ondergrondsè 5 tunnel, omvattende: een door de grond beweegbare graafinrichting voor het vormen van een langwerpig gat in de grond; een achter de graafinrichting in het gat aangebrachte bekisting voor het begrenzen van een bekistingsruimte tussen de be-10 kisting en de wand van het gat, en voor het ondersteunen van een bekledingsmateriaal in de bekistingsruimte; en bekledingsmateriaaltoevoermiddelen voor het toevoeren van het bekledingsmateriaal aan de bekistingsruimte.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bekledingsmateriaaltoevoermiddelen een bestuurbare klep omvatten met: een klephuis dat is voorzien van een eerste huisopening voor het toevoeren van het bekledingsmateriaal, een tweede 20 huisopening voor het afvoeren van bekledingsmateriaal, en een derde huisopening voor het toevoeren van reinigingsmiddelen; en een in het klephuis verplaatsbaar kleplichaam dat van een doorlopend kanaal met een eerste kanaalopening en een tweede 25 kanaalopening is voorzien, welke eerste kanaalopening door verplaatsing van het kleplichaam naar keuze in dekking kan worden gebracht met een van de eerste, tweede en derde huis-openingen, waarbij de tweede kanaalopening respectievelijk in dekking wordt gebracht met de derde, eerste en tweede huisope-30 ning, waarbij steeds de overige huisopeningen door het kleplichaam zijn afgesloten.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het kleplichaam roteerbaar is in het klephuis.
4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat 5 het kleplichaam en de naar het kleplichaam gekeerde zijde van het klephuis in hoofdzaak cilindervormig zijn.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de eerste en tweede kanaalopening zich bevinden op de cilindri- 10 sche zijde van het kleplichaam.
6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bekledingsmateriaaltoevoérmiddelen een pomp omvatten met: 15 een pomphuis met een onder druk te brengen pomphuiskamer, een pomphuistoevoer voor het toevoeren van het bekledingsmate-riaal, en een pomphuisafvoer voor het afvoeren van het bekle-dingsmateriaal, waarbij de pomphuiskamer in open hydraulische verbinding staat met de pomphuistoevoer; 20 ten minste twee perskamers, elk met een daarin beweegbare zuiger voor het variëren van het volume van de perskamer, waarbij elke perskamer via een perskameropening in hydraulische verbinding met de pomphuiskamer staat; en een in het pomphuis beweegbaar pomplichaam dat van 25 een doorlopend kanaal met een eerste kanaalopening en een tweede kanaalopening is voorzien, welke eerste kanaalopening door verplaatsing van het pomplichaam naar keuze in dekking kan worden gebracht met een van de perskameropeningen, en waarbij de tweede kanaalopening voortdurend in open hydrauli-30 sche verbinding staat met de pomphuisafvoer.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de zuigers in de perskamers enkelwerkend zijn. - «ivi
8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat bij het in dekking zijn van de eerste kanaalopening met elke perskameropening, steeds althans een van de overige perskamer-openingen in open hydraulische verbinding met de pomphuiskamer 5 staat.
9. Inrichting volgens conclusie 6, 7 of 8, met het kenmerk, dat het pomplichaam tijdens de overgang van een van de perska-meropeningen naar een van de andere perskameropeningen een hy- 10 draulische verbinding tussen de perskamers blokkeert.
10. Inrichting volgens een van de conclusies 6-9, met het kenmerk, dat de eerste kanaalopening door verplaatsing van het pomplichaam aanvullend in hydraulische verbinding kan worden 15 gebracht met de pomphuistoevoer.
11. Inrichting volgens een van de conclusies 6-10, met het kenmerk, dat het pomphuis inwendig in hoofdzaak cilindrisch is uitgevoerd, en dat het pomplichaam cilindersegmentvormig is en 20 over een voorafbepaalde hoek draaibaar is in het pomphuis.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de cilinderdiameter en de cilinderlengte van het pomplichaam in hoofdzaak overeenkomen met de binnendiameter resp. de bin- 25 nenlengte van het pomphuis.
13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de bekledingsmateriaaltoevoer en de bekledingsmateriaalaf-voer aan tegenoverliggende einden van het pomphuis zijn aange- 30 bracht. 1 0 1 509 7*
14. Inrichting volgens een van de conclusies 11-13, met het kenmerk, dat de perskameropeningen aan een van de einden van het pomphuis zijn aangebracht.
15. Inrichting volgens een van de conclusies 10-14, met het kenmerk, dat het pomphuis is voorzien van een opening die toegang geeft tot de pomphuiskamer, welke opening door het pom-plichaam wordt vrijgegeven wanneer de eerste kanaalopening van het pomplichaam in dekking is met de pomphuistoevoer. 10
16. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bekisting is opgebouwd uit bekistingringen welke elk in tangentiele· richting gezien een aantal bekisting-segmenten omvatten, waarbij tussen twee aangrenzende bekis- 15 tingsegmenten een wigvormig, in radiale richting toelopend spanelement is aangebracht, waarbij voorts is voorzien in een verstelinrichting voor het in hoofdzaak in radiale richting binnenwaarts en buitenwaarts bewegen van het spanelement.
17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de verstelinrichting een in een bekistingsegment gelagerde schroefspindel omvat die schroefbaar is gekoppeld met een van een schroefdraad voorziene nok die is bevestigd aan het spanelement . 25
18. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de graaf inrichting een kopschild en een zich daarachter bevindend staartschild omvat, welke onderling langs de omtrek daarvan zijn gekoppeld door middel van cilinder- 3. zu igereenheden.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het kopschild door middel van een aantal langs de omtrek daarvan 1 ü 1 oO O aangebrachte dubbelwerkende cilinder-zuigereenheden is gekoppeld met de bekisting, en dat is voorzien in kopschildbestu-ringsmiddelen welke zijn ingericht voor het afzonderlijk besturen van de door elk van de cilinder-zuigereenheden opgewek-5 te kracht voor het voortstuwen van het kopschild door de grond.
20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de kopschildbesturingsmiddelen zijn ingericht voor het instellen 10 van een drukpunt van de totale door de cilinder-zuigereenheden geleverde voortstuwkracht voor het volgen van een traject in de grond.
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de 15 kopschildbesturingsmiddelen zijn ingericht voor het behouden van het drukpunt bij het intrekken van een of meer cilinder-zuigereenheden bij het aanpassen van de bekisting.
22. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met 20 het kenmerk, dat de graaf inrichting is voorzien van een een begrenzing van de bekistingsruimte vormende injectiering met een aantal langs de omtrek daarvan geplaatste injectieopenin-gen welke in verbinding staan met de bekledingsmateriaaltoe-voermiddelen. 25
23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat met de injectiering een zich in de bekistingsruimte uit strekkende, van een inwendige ruimte voorziene, flexibele afdichtring is verbonden, waarbij de uitwendige afmetingen van de afdichtring 30 door het aan de inwendige ruimte toevoeren of daaruit afvoeren van een fluïdum instelbaar zijn. : <i
24. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, met het kenmerk, dat elke injectieopening is verbonden met een pomp, en dat is voorzien in pompbesturingsmiddelen voor het besturen van het debiet en de persdruk van de respectieve pompen. 5
25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de pompbesturingsmiddelen zijn ingericht voor het meten van de voortbewegingssnelheid van de graafinrichting, en het op basis daarvan instellen van het debiet van elke pomp. 10
26. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat de pompbesturingsmiddelen zijn ingericht voor het meten van de gronddruk in de nabijheid van elke injectieopening, en het op basis daarvan instellen van de persdruk van elke pomp 15 overeenkomstig de bij de bijbehorende injectieopening gemeten gronddruk. ‘V -j
NL1015097A 2000-05-03 2000-05-03 Inrichting voor het bouwen van een tunnel. NL1015097C2 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1015097A NL1015097C2 (nl) 2000-05-03 2000-05-03 Inrichting voor het bouwen van een tunnel.
AU2001255108A AU2001255108A1 (en) 2000-05-03 2001-05-03 Tunnel building device
EP01928250A EP1278941A2 (en) 2000-05-03 2001-05-03 Tunnel building device
PCT/NL2001/000340 WO2001083949A2 (en) 2000-05-03 2001-05-03 Tunnel building device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1015097A NL1015097C2 (nl) 2000-05-03 2000-05-03 Inrichting voor het bouwen van een tunnel.
NL1015097 2000-05-03

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1015097C2 true NL1015097C2 (nl) 2001-12-12

Family

ID=19771310

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1015097A NL1015097C2 (nl) 2000-05-03 2000-05-03 Inrichting voor het bouwen van een tunnel.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP1278941A2 (nl)
AU (1) AU2001255108A1 (nl)
NL (1) NL1015097C2 (nl)
WO (1) WO2001083949A2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1035709C2 (nl) * 2008-07-16 2010-01-19 Ebema N V Werkwijze voor het reinigen van een inrichting voor het aanmaken en het storten van beton en inrichting daarbij toegepast.

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP6308765B2 (ja) * 2013-12-06 2018-04-11 前田建設工業株式会社 トンネル覆工における材料の充填方法
EP3872300A1 (de) * 2020-02-27 2021-09-01 Kern Tunneltechnik SA Vorrichtung zur ausschalung einer tunnelröhre
LU502258B1 (de) * 2022-06-13 2023-12-13 Hybrid Tension Ind Ag Verfahren zur Herstellung eines Röhrenkomplexes

Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US768898A (en) 1904-03-11 1904-08-30 Haeseler Ingersoll Pneumatic Tool Company Throttle-valve mechanism for pneumatic hammers.
FR2298683A1 (fr) * 1975-01-24 1976-08-20 Armand Andre Procede et dispositif pour l'execution a front du soutenement de la paroi d'un tunnel circulaire
DE2819647A1 (de) * 1978-05-05 1979-11-08 Helmut Dipl Ing Edeling Aktives tunnelbausystem mit ortbetonauskleidung und vortriebsschild dazu
DE3122891A1 (de) * 1981-06-10 1982-12-30 Gewerkschaft Eisenhütte Westfalia, 4670 Lünen Stirnschalungsanordnung zur herstellung einer ortbetonauskleidung beim vortrieb unterirdischer bauwerke
FR2532359A1 (fr) * 1981-07-07 1984-03-02 Hochtief Ag Hoch Tiefbauten Coffrage frontal pour machines a realiser des tunnels
US4645378A (en) * 1984-03-30 1987-02-24 Gochtief Ag Vorm. Gebr. Helfmann Movable form front for a tunnel-lining form
EP0258905A1 (de) * 1986-09-05 1988-03-09 Strabag Bau - Ag Verfahren und Vorrichtung zum Auskleiden und Sichern eines im Schildvortrieb ausgefahrenen, unterirdischen Hohlraumes
EP0336331A1 (de) 1988-04-07 1989-10-11 Stetter Gmbh Anlage zur Betonverteilung insbesondere für den Tunnel- und Stollenbau
DE4001949A1 (de) * 1990-01-24 1991-07-25 Putzmeister Maschf Verfahren und vorrichtung zur ueberwachung des fuelldrucks bei konsolidierungsinjektionen im tunnelbau
EP0881359A1 (de) * 1997-05-28 1998-12-02 Herrenknecht GmbH Verfahren und Anordnung zur Herstellung eines Tunnels im Schildvortrieb
EP0897050A1 (en) 1997-08-14 1999-02-17 I.T.M. Industriele Tunnelbouw Methode C.V. Method of building a lined tunnel

Patent Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US768898A (en) 1904-03-11 1904-08-30 Haeseler Ingersoll Pneumatic Tool Company Throttle-valve mechanism for pneumatic hammers.
FR2298683A1 (fr) * 1975-01-24 1976-08-20 Armand Andre Procede et dispositif pour l'execution a front du soutenement de la paroi d'un tunnel circulaire
DE2819647A1 (de) * 1978-05-05 1979-11-08 Helmut Dipl Ing Edeling Aktives tunnelbausystem mit ortbetonauskleidung und vortriebsschild dazu
DE3122891A1 (de) * 1981-06-10 1982-12-30 Gewerkschaft Eisenhütte Westfalia, 4670 Lünen Stirnschalungsanordnung zur herstellung einer ortbetonauskleidung beim vortrieb unterirdischer bauwerke
FR2532359A1 (fr) * 1981-07-07 1984-03-02 Hochtief Ag Hoch Tiefbauten Coffrage frontal pour machines a realiser des tunnels
US4645378A (en) * 1984-03-30 1987-02-24 Gochtief Ag Vorm. Gebr. Helfmann Movable form front for a tunnel-lining form
EP0258905A1 (de) * 1986-09-05 1988-03-09 Strabag Bau - Ag Verfahren und Vorrichtung zum Auskleiden und Sichern eines im Schildvortrieb ausgefahrenen, unterirdischen Hohlraumes
EP0336331A1 (de) 1988-04-07 1989-10-11 Stetter Gmbh Anlage zur Betonverteilung insbesondere für den Tunnel- und Stollenbau
DE4001949A1 (de) * 1990-01-24 1991-07-25 Putzmeister Maschf Verfahren und vorrichtung zur ueberwachung des fuelldrucks bei konsolidierungsinjektionen im tunnelbau
EP0881359A1 (de) * 1997-05-28 1998-12-02 Herrenknecht GmbH Verfahren und Anordnung zur Herstellung eines Tunnels im Schildvortrieb
EP0897050A1 (en) 1997-08-14 1999-02-17 I.T.M. Industriele Tunnelbouw Methode C.V. Method of building a lined tunnel

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1035709C2 (nl) * 2008-07-16 2010-01-19 Ebema N V Werkwijze voor het reinigen van een inrichting voor het aanmaken en het storten van beton en inrichting daarbij toegepast.

Also Published As

Publication number Publication date
WO2001083949A2 (en) 2001-11-08
WO2001083949A3 (en) 2002-04-18
AU2001255108A1 (en) 2001-11-12
EP1278941A2 (en) 2003-01-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
DE3811585A1 (de) Verfahren und vorrichtung zur verarbeitung von moertel und beton im tunnel- und stollenbau
NL1015097C2 (nl) Inrichting voor het bouwen van een tunnel.
EP0426709A1 (de) Vorrichtung und verfahren zum verteilen von pumpfähigen dickstoffen in mehrere förderleitungen.
DE10343802B4 (de) Kolben-Dickstoffpumpe mit kontinuierlichem Förderstrom
CN101512148A (zh) 计量泵
DE1955488C3 (de) Verfahren und Vorrichtung zum Sanieren von Rohrleitungen
KR102233686B1 (ko) 다단그라우팅 장치 및 이를 이용한 지중 그라우팅 시공방법
NL1034431C2 (nl) Slurriepomp.
US4674913A (en) Apparatus for construction of continuous article having bores
KR102518229B1 (ko) 레미콘차량의 믹싱드럼 세척장치
KR101143538B1 (ko) 다중점주입에 의한 지반복원 그라우팅 공법
DE19505984A1 (de) Formenfülleinrichtung
NL1016830C2 (nl) Tunnelboorinrichting: een werkwijze voor het gebruik daarvan.
EP0240672B1 (de) Schürf- und Fördereinrichtung einer unterirdisch arbeitenden Vortriebsvorrichtung für Rohrleitungen
RU2145542C1 (ru) Пресс для впрыскивания вещества в форму
DE19836730A1 (de) Vorrichtung zur Sanierung von rohrförmigen Gegenständen
KR102293628B1 (ko) 커터헤드부의 개구율을 조절하여 굴착토의 유입량의 조절이 가능한 기계식 굴착기
CN220255290U (zh) 一种客土湿喷机
JP2005009158A (ja) シールド工法における裏込め材注入装置
US20240052743A1 (en) Automated method and processing train for lining tunnels
JP3682732B2 (ja) 出銑樋施工装置
DE4123075A1 (de) Verteileranordnung fuer dickstoff-druckfoerderanlagen
JPH07279157A (ja) 地盤改良体造成装置及び工法
JP3344965B2 (ja) 法面の安定化工法
JP2003522307A (ja) エンドレスに敷設されたパイプラインを充填コンクリートで覆うための方法及びシステム

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20041201