NL1014937C2 - Meerlaags parkeerinrichting en parkeersysteem. - Google Patents

Description

MEERLAAGS PARKEERINRICHTING EN PARKEERSYSTEEM

De uitvinding heeft betrekking op een meerlaags parkeerinrichting, omvattende ten minste twee opstel-plaatsen, waarvan er ten minste één langs geleidemiddelen in verticale richting verplaatsbaar is tussen een oprij -5 niveau en een opbergniveau. Een dergelijk parkeerinrichting is bekend uit het Duitse octrooischrift 3442919.

In dit oudere octrooischrift wordt een parkeersysteem beschreven met een aantal in rijen en kolommen gerangschikte opstelplaatsen, waarbij de opstelplaatsen 10 in de kolommen in verticale richting verplaatsbaar zijn tussen een niveau waar een auto op de opstelplaats gereden kan worden, en een daarboven of daaronder gelegen opbergniveau, terwijl daarnaast de opstelplaatsen op het oprijniveau zijdelings verplaatsbaar zijn. Het aantal 15 opstelplaatsen op het oprijniveau is daarbij kleiner dan het aantal opstelplaatsen op de daarboven en daaronder gelegen opbergniveau's, zodat er op het oprijniveau altijd een vrije ruimte is waar een opstelplaats vanaf het bovenste of onderste opbergniveau omlaag of omhoog 20 gebracht kan worden. Het systeem bestaat daarbij in feite uit een aantal gekoppelde parkeerinrichtingen, met telkens drie boven elkaar gelegen opstelplaatsen. Daarbij zijn de opstelplaatsen met hun hoekpunten aan vier kolom-men bevestigd, waar zij langs geleid worden voor de 25 omhoog en omlaag gerichte beweging daarvan.

De bekende parkeerinrichting heeft het nadeel, dat de opstelplaatsen op het oprijniveau lastig te bereiken zijn, als gevolg van de aanwezigheid van de kolommen op de hoekpunten. Hierdoor dienen de opstelplaatsen 30 breder uitgevoerd te worden dan voor het opnemen van de voertuigen strikt noodzakelijk, of dient de ruimte voor de opstelplaatsen relatief breed gemaakt te worden om voldoende manoeuvreerruimte voor de voertuigen te verschaffen. Hierdoor gaat het effect van het meerlaags 1014937 2 parkeersysteem, dat immers gericht is op het minimaliseren van het ruimtebeslag, grotendeels verloren.

De uitvinding heeft derhalve tot doel een verbeterde parkeerinrichting van de hiervoor beschreven 5 soort te verschaffen. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat althans één zijde van de opstelplaatsen vrij is van geleidemiddelen. Langs deze vrije zijde kan een voertuig op een opstelplaats worden gereden, waarbij als het ware de hoek kan worden afgesneden, waardoor 10 relatief weinig manoeuvreerruimte nodig is.

Teneinde de inrichting geschikt te maken om in combinatie met soortgelijke inrichtingen samengebouwd te worden tot een parkeersysteem van het hiervoor beschreven type, strekken de geleidemiddelen zich bij voorkeur in 15 hoofdzaak langs één zijde van de opstelplaats uit. Hierdoor wordt een zijdelingse verplaatsing van de opstelplaats op het oprijniveau mogelijk.

De geleidemiddelen kunnen met voordeel ten minste één staander omvatten, alsmede bij voorkeur een 20 met de ten minste ene staander verbonden voet. Door een dergelijke voet wordt de stabiliteit van de inrichting verbeterd, hetgeen van belang is wanneer slechts aan één zijde van de opstelplaatsen staanders aanwezig zijn. Met voordeel strekt de voet zich daarbij uit tot onder de 25 opstelplaats, waardoor een natuurlijke compensatie van de ongelijkmatige krachten wordt verkregen.

Bij voorkeur zijn de voet en althans de in verticale richting verplaatsbare opstelplaatsen zodanig gevormd en gedimensioneerd, dat deze in elkaar passen. Op 30 deze wijze kunnen de voet en de in verticale richting verplaatsbare opstelplaats een aanzienlijke constructie hoogte vertonen, die nodig is voor het bereiken van de benodigde stabiliteit, zonder dat daardoor de oprijhoogte van de opstelplaats te groot wordt.

35 Met voordeel is de parkeerinrichting voorzien van aandrijfmiddelen voor het in verticale richting verplaatsen van de ten minste ene opstelplaats. Deze verticale aandrijfmiddelen omvatten bij voorkeur ten 10U937 3 minste één hydraulische zuiger- cylindereenheid, alsmede een over een daarmee verbonden rol geslagen flexibel trekelement. Bij een dergelijke aandrijving werkt het flexibele trekelement, dat bijvoorbeeld een ketting of 5 kabel kan zijn, doordat deze om de rol geslagen is in feite als slagverdubbelaar, waardoor de opstelplaats met relatief grote snelheid kan worden verplaatst.

De uitvinding betreft verder een meerlaags parkeersysteem, dat gevormd wordt door een aantal naast 10 elkaar geplaatste parkeerinrichtingen van de hiervoor beschreven soort. Bij een dergelijk parkeersysteem is bij voorkeur althans een deel van de opstelplaatsen op het oprijniveau in horizontale richting verplaatsbaar. Op deze wijze kan op het oprijniveau ruimte worden gecreëerd 15 om een opstelplaats in verticale richting van het opberg-niveau naar het oprijniveau terug te brengen.

Het parkeersysteem is met voordeel voorzien van aandrijfmiddelen voor het in horizontale richting verplaatsen van het in horizontale richting verplaatsbare 20 deel van de opstelplaatsen. Bij voorkeur omvatten deze horizontale aandrijfmiddelen op elk van de in horizontale richting verplaatsbare opstelplaatsen aangrijpende, roteerbare wrijvingsrollen. Een dergelijke aandrijving is relatief robuust, en geschikt voor toepassing in situa-25 ties waarbij de te verwachten speling in de positie van de te verplaatsen onderdelen relatief groot is. Met name wanneer de aangrenzende parkeerinrichtingen niet volledig perfect op één lijn opgesteld zijn, biedt een dergelijke aandrijving grote voordelen. Overigens is bij voorkeur 30 elke opstelplaats slechts in horizontale of in verticale richting verplaatsbaar. Door de opstelplaatsen slechts in één richting verplaatsbaar te maken, kan met een relatief eenvoudige constructie worden volstaan.

Bij voorkeur is het aantal opstelplaatsen op 35 het oprijniveau kleiner dan het aantal in verticale richting verplaatsbare opstelplaatsen, waardoor op het oprijniveau altijd ruimte gecreëerd kan worden, zonder 1 014937 4 dat daartoe delen van het parkeersysteem tot voorbij de buitenste opstelplaatsen geschoven hoeven te worden.

Voor het bereiken van een optimale stabiliteit van het systeem zijn bij voorkeur de voeten van aangren-5 zende parkeerinrichtingen met elkaar verbonden.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin:

Figuur 1 een gedeeltelijk opgewerkt perspecti-10 visch aanzicht is van een drietal met elkaar verbonden parkeerinrichtingen volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij de opstelplaatsen op het oprijniveau om redenen van duidelijkheid zijn weggelaten;

Figuur 2 een perspectivisch aanzicht toont van 15 de drie parkeerinrichtingen, waarbij de in verticale richting verplaatsbare opstelplaats van de middelste inrichting zich op het oprijniveau bevindt;

Figuur 3 een met figuur 2 overeenkomend aanzicht is waarbij de middelste opstelplaats omhoog ge-20 bracht is tot het opbergniveau;

Figuur 4 een met figuren 2 en 3 overeenkomend aanzicht is waarbij een onderste opstelplaats van de rechter inrichting naar de middelste inrichting verschoven is,· 25 Figuur 5 een perspectivisch aanzicht is van twee parkeerinrichtingen volgens een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding; <·

Figuur 6 en 7 respectievelijk een perspectivisch onderaanzicht en een zij-aanzicht tonen van deze 30 uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Figuur 8 een perspectivisch detail aanzicht op vergrote schaal is volgens pijl VIII in Figuur 5;

Figuur 9 een schematisch perspectivisch aanzicht is van een verticale aandrijfeenheid voor gebruik 35 in de parkeerinrichting volgens de uitvinding; en

Figuur 10A tot en met IOC in vooraanzicht schematisch de stappen tonen die nodig zijn voor het uit het 1014937 5 parkeersysteem nemen van een voertuig dat zich op de opberglaag bevindt.

Een parkeersysteem 1 (Figuur 1) bestaat uit een aantal naast elkaar geplaatste en met elkaar verbonden 5 parkeerinrichtingen 2, die in het getoonde voorbeeld elk twee opstelplaatsen vertonen. Daarbij is de getoonde opstelplaats 3 in verticale richting verplaatsbaar tussen een oprijniveau 5 en een daarboven gelegen opbergniveau 4. De opstelplaats 3 is daarbij verplaatsbaar langs een 10 geleider 6, in het getoonde voorbeeld een enkele kolom of staander, waarin een aandrijfmechanisme 7 is opgenomen. Dit aandrijfmechanisme 7, dat bij voorkeur zelfremmend is, wordt in het getoonde voorbeeld gevormd door een schroefspindel 8 die geroteerd wordt door een motor 9, en 15 samenwerkt met een moer 33, die bevestigd is aan de opstelplaats 3. Doordat de motor 9 bovenin de staander 6 aangebracht is, is deze eenvoudig bereikbaar voor onderhoud. De opstelplaats 3, welke gevormd wordt door een plaat 10 met omgezette randen 11 en een flauw hellend 20 oprijvlak 32, is daarbij voorzien van een opstaande kraag 12, die om de staander 6 grijpt en daarlangs kan glijden. In de omgezette randen 11 zijn uitsparingen 34 gevormd, waarvan het doel hierna wordt besproken. Verder is de opstelplaats 3 voorzien van blokkeringsmiddelen 26, hier 25 in de vorm van om een horizontale as 27 kantelbare, met een contraggegewicht 28 verbonden blokken 29, die door openingen 30 in de plaat 10 steken. Door deze blokkeringsmiddelen 26, die onder invloed van het contraggegewicht automatisch omhoog komen als de opstelplaats 3 30 omhoog bewogen wordt, wordt voorkomen dat een voertuig 24 van de opstelplaats 3 zou kunnen rollen. Ook is nog een spiegel 31 voorzien, waardoor een bestuurder van een op de opstelplaats gereden voertuig 24 kan controleren of het voertuig vrijblijft van de kraag 12 en kolom 7.

35 Teneinde de inrichting 2 te stabiliseren, en het door de opstelplaats 3 op de staander 6 uitgeoefende moment te compenseren, is de staander 6 aan zijn onderzijde verbonden met een voet 13, bijvoorbeeld van een 1014937 6 metaalplaat. Deze voet 13 zou aan de ondergrond verankerd kunnen worden, maar wordt bij voorkeur vrijstaand gebruikt. Dit heeft het voordeel dat de inrichting 2 eenvoudig op elke gewenste lokatie geplaatst en indien nodig 5 weer verwijderd kan worden. De voet 13 is in het getoonde voorbeeld voorzien van middelen 14 voor het verbinden daarvan met voeten 13 van aangrenzende parkeerinrichtin-gen 2. Deze verbindingsmiddelen 14 hebben in het getoonde voorbeeld de gedaante van uitstekende haakdelen 15, 10 waardoor aan een zijde van elke voet 13 een in bovenaanzicht T-vormig uitsteeksel bepaald wordt, en aan de tegenovergelegen zijde een in bovenaanzicht eveneens T-vormige opnameruimte 16. De zo met elkaar verbonden voeten 13 vormen een doorgaand vlak, waar de uitsparingen 15 34 in de randen 11 van de opstelplaatsen 3,18 omheen vallen, zodat de totale hoogte van de voet 13 en opstelplaatsen 3,18 in de neergelaten stand daarvan beperkt blij ft.

Op de voet 13 zijn verder middelen 17 aange-20 bracht voor het in dwarsrichting daarover verplaatsen van een onderste opstelplaats 18. Deze verplaatsingsmiddelen 17 wordt enerzijds gevormd door geleiders 19, in het getoonde voorbeeld om horizontale en verticale assen roteerbare rollen, en anderzijds door aandrijfmiddelen 25 20, bijvoorbeeld in de gedaante van een tandstang 21. De onderste opstelplaatsen 18 zijn daarbij elk voorzien van met de geleiderollen 19 samenwerkende geleide-oppervlak-ken 22, en met de tandstang 21 samenwerkende aandrijfmo-toren met tandwielen 23.

30 Bij een andere uitvoeringsvorm van de uitvin ding, die op dit moment de voorkeur heeft (Fig. 5), heeft de voet 113 van elke parkeerinrichting 102 de gedaante van een open frame, met langsliggers 111, een achterligger 135 en een voorligger 132, die tevens fungeert als 35 oprijvlak. In de langsliggers 111 zijn uitsparingen 134 aangebracht, waarin de in verticale richting beweegbare opstelplaats 103 kan worden opgenomen, wanneer deze zich in de onderste stand bevindt. Hierdoor kunnen zowel de 1014937 7 voet 113 als de verticaal verplaatsbare opstelplaats 103 de voor de gewenste stijfheid noodzakelijke hoogte vertonen, zonder dat de oprijhoogte te groot wordt.

Zowel de in horizontale richting beweegbare 5 opstelplaats 118 als de verticale beweegbare opstelplaats 103 zijn bij deze variant trapvormig uitgevoerd, met een vlak deel 141 en een opstaande rand 136 die het eind van de opstelplaats 103,118 markeert. De verticale beweegbare opstelplaats 103 is verder aan zijn onderzijde voorzien 10 van een doosvormige steun 142 (Fig. 6), waarvan de hoogte vanaf de oprij zijde beschouwd toeneemt. Deze steun 142 is aan de onderzijde voorzien van uitsparingen 143,144, waarin respectievelijk de geleiderollen 137 en de aan-drijfmiddelen 120 opgenomen kunnen worden, wanneer de 15 opstelplaats 103 is neergelaten tot in zijn onderste stand. In deze stand bevindt zich in de steun 142 dus binnen de door de liggers 111,132 en 135 begrensde ruimte in de voet 113.

De horizontale verplaatsingsmiddelen 117 omvat-20 ten hier eveneens geleiders 119 en aandrijfmiddelen 120. De geleiders 119 worden gevormd door twee rijen steunrol-len 137, die regelmatig verdeeld zijn aangebracht op dwarsstangen 138. De aandrijfmiddelen 120 omvatten twee op afstand van elkaar aangebrachte rollenparen 139, die 25 door een drijfriem 140 verbonden zijn en aangedreven worden door een motor 123 (Fig. 8). De rollen 139 vertonen elk een relatief stroef oppervlak, waardoor deze een aanzienlijke wrijvingskracht kunnen uitoefenen op een daartussen te brengen aan te drijven element 121. Dit aan 30 te drijven element 121 wordt daarbij gevormd door een aan de onderzijde uit de opstelplaats 118 stekende ribbe. Doordat de aandrijfmiddelen 120 in elke voet 113 twee rollerparen 139 vertonen, kan deze ribbe 121 als het ware worden "doorgegeven" van de ene voet 113 naar de volgen-35 de, waardoor dus de opstelplaats 118 in horizontale richting wordt verplaatst. Daarbij is het uiteraard van belang, dat de motoren 123 van de aangrenzende voeten 113 zijn gesynchroniseerd. De aandrijving door middel van 1014937 8 wrijvingsrollen 139 is robuuster en minder gevoelig voor uitlijnfouten dan de tandheugelaandrijving van de eerste uitvoeringsvorm. Dit is van belang omdat de voeten 113 van aangrenzende parkeerinrichtingen 102, die bij deze 5 variant overigens niet met elkaar verbonden zijn, als gevolg van bijvoorbeeld oneffenheden in de ondergrond niet altijd perfect op een lijn gelegen zullen zijn.

De in verticale richting verplaatshare opstel-plaats 103 is weer langs een staander 106 beweegbaar, en 10 is daartoe voorzien van een in horizontale doorsnede U-vormige kraag 112. In de staander 106 is weer een aandrijfmechanisme 107 aangebracht dat in dit voorbeeld gevormd wordt door een hydraulische zuiger-cilindereen-heid 108, die verbonden is met een (hier niet getoonde) 15 hydraulische pomp, en die samenwerkt met een slagverdub-belaar 145. Deze slagverdubbelaar wordt gevormd door een op het vrije uiteinde van de zuiger 146 bevestigde rol 147, waarover een flexibel trekelement, bijvoorbeeld een kabel of ketting 148 geslagen is. Een uiteinde 149 van 20 het trekelement 148 is daarbij bevestigd aan een vast deel van de parkeerinrichting 102, terwijl het andere uiteinde 150 bevestigd is aan het verticaal beweegbare opstelplaats 103. Wanneer de zuiger 146 wordt uitgestoken beweegt dus de rol 147 mee, waardoor het uiteinde 150 van 25 het trekelement 148 over het dubbele van de slag wordt verplaatst. Om te voorkomen dat de opstelplaats 103 bij een storing in het aandrijfmechanisme 107 neerstort, is nog een (hier niet getoonde) vang voorzien.

De werking van het systeem is nu dus als volgt. 30 Wanneer een gebruiker een voertuig 24 wil parkeren, zoekt hij een lege opstelplaats. Deze kan worden aangegeven door een systeem van lichten, borden of andere aanduidingen van de status van elke opstelplaats 3,18. Wanneer een van de opstelplaatsen 18 op het oprijniveau 5 nog vrij 35 is, kan de gebruiker eenvoudig daar zijn voertuig 24 oprijden. Is echter geen plaats meer vrij op het oprijni-veau 5, dan dient het voertuig 24 op het opbergniveau 4 .1014937 9 te worden gestald. Daartoe dient dan een vrije opstel-plaats 3 van dit niveau omlaag gebracht te worden.

Ervan uitgaande dat de opstelplaatsen 18 op het oprijniveau 5 allen bezet zijn, dient onder de vrije 5 opstelplaats 3 op het opbergniveau 4 ruimte gecreëerd te worden op het oprijniveau 5. Daartoe worden de opstelplaatsen 18 op het oprijniveau 5 in zijdelingse richting verplaatst, waarbij gebruik gemaakt wordt van het feit dat er op het oprijniveau 5 één opstelplaats 18 minder is 10 dan het aantal opstelplaatsen 3 op het opbergniveau 4. Hierdoor is er op het oprijniveau 5 altijd één vrije ruimte 25, waar een naast gelegen opstelplaats 18 ingeschoven kan worden, waardoor de vrije ruimte 25 als het ware één plaats verschuift. Elke opstelplaats 18 op het 15 oprijniveau 5 behoeft slechts één positie verschoven te worden, waardoor de vrije ruimte 25 verschuift over een met het aantal verschoven opstelplaatsen 18 overeenkomende posities. Zo kan door het verticaal en in zijdelingse richting verplaatsen van de opstelplaatsen 3,18 20 eenvoudig een voertuig 24 daarop geplaatst of daar vanaf genomen worden, zonder dat de verzameling voertuigen als geheel veel wijzigingen ondergaat. Elk geparkeerd voertuig 24 wordt immers slechts hetzij omhoog of omlaag bewogen, hetzij ten hoogste één positie opzij geschoven. 25 Elke gebruiker kan zijn geparkeerde voertuig 24 dus eenvoudig weer terugvinden.

Voor het omhoog en omlaag bewegen van de opstelplaatsen 3 en het zijdelings verschuiven van de opstelplaatsen 18 zijn de motoren 9, respectievelijk 23 30 verbonden met een besturing, die hier niet getoond is, en die door de gebruiker wordt bediend. Deze besturing is verder verbonden met sensoren, die evenmin getoond zijn, maar die waarnemen of een opstelplaats 3,18 vrij of bezet is. De besturing laat geen verplaatsing toe zo lang een 35 naast- of ondergelegen opstelplaats 18 bezet is.

Doordat de staanders 6 zich slechts aan een zijde van de opstelplaatsen 3,18 bevinden, kan bij het op- en afrijden van de voertuigen 24 eenvoudig gemanoeu- 1014937 10 vreerd worden, waarbij de bocht als het ware kan worden "afgesneden". Hiervoor kan volstaan worden met relatief kleine opstelplaatsen 3,18 terwijl ook de ruimte voor de opstelplaatsen die nodig is voor het manoeuvreren beperkt 5 kan blijven. In plaats van een enkele staander 6 per stel opstelplaatsen 3,18 is het natuurlijk ook denkbaar gebruik te maken van bijvoorbeeld twee staanders, die langs een zijde van de opstelplaatsen 3,18 aangebracht zijn.

Doordat met elke staander 6 bovendien een voet 10 13 verbonden is, is de parkeerinrichting 2 inherent stabiel, zonder dat daartoe de staander 6 in de ondergrond verankerd behoeft te worden. Hierdoor kan de parkeerinrichting 2 eenvoudig geplaatst of weggenomen worden, waardoor het parkeersysteem naar behoefte kan worden 15 uitgebreid of ingekrompen.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt. Zo zouden meer dan twee lagen opstelplaatsen aangebracht kunnen worden, terwijl 20 ook het aantal kolommen, de vorm en het aantal voeten en dergelijke kunnen worden gewijzigd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bijgevoegde conclusies.

1014937

Claims (16)

1. Heerlaags parkeerinrichting, omvattende ten minste twee opstelplaatsen, waarvan er ten minste één langs geleidemiddelen in verticale richting verplaatsbaar is tussen een oprijniveau en een opbergniveau, met het 5 kenmerk, dat althans één zijde van de opstelplaatsen vrij is van geleidemiddelen.

2. Meerlaags parkeerinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de geleidemiddelen zich in hoofdzaak langs één zijde van de opstelplaatsen uitstrek- 10 ken.

3. Meerlaags parkeerinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de geleidemiddelen ten minste één staander omvatten.

4. Meerlaags parkeerinrichting volgens conclu-15 sie 3, gekenmerkt door een met de ten minste ene staander verbonden voet.

5. Meerlaags parkeerinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de voet zich tot onder de opstelplaats uitstrekt.

6. Meerlaags parkeerinrichting volgens conclu sie 5, met het kenmerk, dat de voet en althans de in verticale richting verplaatsbare opstelplaats zodanig gevormd en gedimensioneerd zijn, dat deze in elkaar passen.

7. Meerlaags parkeerinrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door aandrijfmiddelen voor het in verticale richting verplaatsen van de ten minste ene opstelplaats.

8. Meerlaags parkeerinrichting volgens conclu-30 sie 7, met het kenmerk, dat de verticale aandrijfmiddelen ten minste één hydraulische zuiger- cylindereenheid omvatten, alsmede een over een daarmee verbonden rol geslagen flexibel trekelement.

9. Meerlaags parkeerinrichting volgens één der 35 conclusies 2 tot 8, met het kenmerk, dat elke opstel- 10 1 4937 < ' 12 plaats een in de richting van de geleidingsmiddelen stijgend verloop vertoont.

10. Meerlaags parkeersysteem, omvattende een aantal naast elkaar geplaatste parkeerinrichtingen vol- 5 gens één der voorgaande conclusies.

11. Meerlaags parkeersysteem volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat althans een deel van de opstel-plaatsen op het oprijniveau in horizontale richting verplaatsbaar is.

12. Meerlaags parkeersysteem volgens conclusie 11, gekenmerkt door aandrijfmiddelen voor het in horizontale richting verplaatsen van het in horizontale richting verplaatsbare deel van de opstelplaatsen.

13. Meerlaags parkeersysteem volgens conclusie 15 13, met het kenmerk, dat de horizontale aandrijfmiddelen op elk van de in horizontale richting verplaatsbare opstelplaatsen aangrijpende, roteerbare wrijvingsrollen omvatten.

14. Meerlaags parkeersysteem volgens één der 20 conclusies 11 tot 13, met het kenmerk, dat elke opstel- plaats slechts in horizontale of in verticale richting verplaatsbaar is.

15. Meerlaags parkeersysteem volgens één der conclusie 11 tot 14, met het kenmerk, dat het aantal 25 opstelplaatsen op het oprijniveau kleiner is dan het aantal in verticale richting verplaatsbare opstelplaatsen.

16. Meerlaags parkeersysteem volgens één der conclusies 11 tot 15, met het kenmerk, dat de voeten van 30 aangrenzende parkeerinrichtingen met elkaar verbonden zijn. 1014937