NL1013814C2

NL1013814C2 - Werkwijze en inrichting voor de vervaardiging van een laminaat voor gebruik in variabele afschermingen voor bouwkundige openingen.

Info

Publication number: NL1013814C2
Application number: NL1013814A
Authority: NL
Inventors: Wendell Ball Colson; David Hartman
Original assignee: Hunter Douglas Ind Bv
Priority date: 1998-06-22
Filing date: 1999-12-10
Publication date: 2004-02-13
Also published as: US7017853B2; ITMI991390A0; US7311798B2; US6712311B2; US20040155139A1; NL1012399C2; US6382128B1; ITMI991390A1; IT1312500B1; CA2275812A1; NL1013814A1; US20020100414A1; US20060113042A1; US6152068A

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR DE VERVAARDIGING VAN EEN LAMINAAT VOOR GEBRUIK IN VARIABELE AFSCHERMINGEN VOOR BOUWKUNDIGE OPENINGEN

De onderhavige uitvinding heeft in het algemeen betrekking op afschermingen voor 5 bouwkundige openingen zoals ramen, deuren, togen en dergelijke, en meer in het bijzonder op een nieuwe en verbeterde werkwijze en inrichting voor de vervaardiging van een bekend produkt voor gebruik in een optrekbare afscherming. Het produkt omvat een veelvoud flexibele lamellen die onderling parallel aan elkaar bevestigd zijn tussen parallel verlopende vellen flexibel materiaal, waarbij de lamellen langs tegenoverliggende kanten verbonden zijn 10 met de tegenoverliggende vellen materiaal. Het produkt wordt na vervaardiging opgenomen in een besturingssysteem zodat het op een rol gewonden kan worden of anderszins nabij een boven- of zijrand van de bouwkundige opening vergaard kan worden, of zich kan uitstrekken over de opening. De lamellen kunnen om hun langsassen kantelen waardoor de lamellen een gesloten, overlappend vlak kunnen vormen, of open kunnen staan met openin-15 gen tussen de lamellen die de passage van zicht en licht toestaan.

Al jaren bestaan er afschermingen voor bouwkundige openingen in diverse vormen waarbij sommige afschermingen eenvoudig bestaan uit stof die over de bouwkundige openingen is gedrapeerd of anderszins is geplaatst, gewoonlijk op een esthetisch aantrekkelijk 20 manier en tevens zodanig dat de passage van zicht en licht door de opening gewijzigd kan worden.

Een andere populaire afschermingsvorm voor bouwkundige openingen is de "jaloezie" welke meer dan één parallel geplaatste horizontale stijve lamellen omvat die over hun lengte op op afstand van elkaar geplaatste locaties met elkaar verbonden zijn, zodanig dat 25 de lamellen voor de bouwkundige opening verticaal gezien op afstand van elkaar geplaatst zijn, of vergaard kunnen worden in een stapel aan de bovenzijde van de opening. De lamellen, die door ladders ondersteund worden, kunnen ook gelijktijdig om hun langsassen kantelen zodat in een gesloten positie de lamellen zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekken waarbij zij elkaar licht overlappen om de passage van beeld of licht door de opening te blokkeren. De 30 lamellen kunnen ook in een open stand gedraaid worden waarin zij zich parallel aan elkaar kunnen uitstrekken, loodrecht op de opening, zodat zicht en licht tussen de lamellen kunnen passeren. Lamellen voor jaloezieën kunnen van hout, plastic, metaal of een ander geschikt 1013814 2 metaal zijn, maar de lamellen zijn over hun lengte stijf genoeg om niet door te buigen of anderszins over hun lengte samen te vouwen.

Een andere bekende afscherming voor bouwkundige openingen is de verticale jaloezie, die veel lijkt op een horizontale jaloezie behalve dat de lamellen zich verticaal uitstrekken en 5 vergaard kunnen worden naast een of beide zijden van de opening. De afscherming kan zich ook uitstrekken over de opening waarbij de lamellen rond hun verticale langsas kunnen kantelen tussen open en gesloten posities zoals bij een horizontale jaloezie.

Een recentere afscherming voor bouwkundige openingen wordt gevormd door twee parallel verlopende flexibele panelen of vellen die bij voorkeur van doorschijnende stof zijn en 10 welke zich verticaal, parallel aan en op afstand van elkaar kunnen uitstrekken over de opening, waarbij een veelvoud parallelle stroken langs tegenover elkaar liggende randen worden vastgemaakt aan de zich tegenover elkaar bevindende panelen of vellen materiaal. De stroken zijn bij voorkeur van een flexibel opaak of doorschijnend materiaal. De stroken worden ondersteund door de panelen en kunnen kantelen om hun langsassen door de panelen in 15 tegengestelde richtingen te verschuiven, loodrecht op de lengte van de stroken, zodat de stroken bewegen tussen een open stand waarin zij zich parallel aan elkaar bevinden, en in hoofdzaak loodrecht op de bouwkundige opening, en een vlakke, gesloten stand waarin zij de passage van zicht en licht blokkeren. Voor de gebruiker van een dergelijk produkt zijn er vele opties. Eén optie is de panelen of vellen materiaal vertikaal voor de opening ophangen, 20 met de stroken in hun open stand, of een tweede optie met de stroken en de gesloten stand. In nog een derde optie kan de gehele verzameling panelen en stroken opgerold worden of op een andere wijze aan een rand van de bouwkundige opening vergaard worden. In een typische configuratie worden de panelen of vellen en stroken op een rol gewonden aan de bovenrand van de opening, zelfs indien systemen gebruikt zouden kunnen worden voor verga-25 ren of oprollen van het samenstel van panelen en stroken bij een zijrand van de opening, in welk geval de lamellen zich eerder vertikaal dan horizontaal over de opening zouden uitstrekken.

Er bestaan inrichtingen voor de massaproduktie van raambekledingen van het laatstgenoemde type afscherming, waarbij een voorbeeld wordt beschreven in US 5.228.936, met 30 re-examination certificaat B1 5.228.936. Dit octrooi is van dezelfde eigenaar als de huidige aanvrage en beschrijft een werkwijze voor het maken van een bovengenoemd produkt door het aanvoeren van vellen materiaal, bijvoorbeeld doorzichtige stof, convergerend naar een punt van samenkomst en het gelijktijdig in lengterichting aanvoeren van een veelvoud naast

i 0138U

3 elkaar liggende, stroken materiaal tussen de twee vellen materiaal, zodat de vellen en de stroken bij het punt van samenkomst convergeren. De stroken zijn voorbehandeld met zich in lengterichting uitstrekkende sporen kleefmiddel, waarbij één spoor zich langs een zijrand aan één zijde van de strook uitstrekt en een ander spoor kleefmiddel zich langs de tegengestelde 5 zijrand en op de tegengestelde kant uitstrekt. Wanneer de twee vellen materiaal en de stroken met vooraf aangebrachte sporen kleefmiddel aankomen bij de plaats van samenkomst, worden zij samengeperst en in een vaste verhouding tot elkaar gehouden, waarbij de stroken tussen de twee vellen materiaal worden geplaatst en vervolgens door een verwarmingselement gevoerd worden waar het kleefmiddel smelt en de stroken aan de vellen materiaal 10 vasthecht. Het laminaat wordt vervolgens afgekoeld om het kleefmiddel te laten uitharden. Het resultaat heeft twee panelen of vellen welke op afstand van elkaar in een onderling parallelle verhouding voor een bouwkundige opening kunnen worden opgehangen waarbij de lamellen parallel aan elkaar zijn geplaatst en zich tussen de twee vellen uitstrekken.

In het hiervoor genoemde US 5.228.936 zijn de stroken onafgebroken, zij-aan-zij ge-15 plaatst tussen de vellen materiaal en de stroken die de lamellen vormen overlappen elkaar niet zoals gewenst kan zijn. Met andere woorden, indien de stroken materiaal alleen naast elkaar liggen en elkaar niet overlappen wanneer zij zich tussen de tegenoverliggende vellen materiaal bevinden, zullen de lamellen elkaar niet overlappen wanneer het eindprodukt in een bouwkundige opening wordt geplaatst en de lamellen gesloten zijn en daarom zal er 20 geen volledige blokkering van licht en beeld zijn. Dus, een tekortkoming van de inrichting en de vervaardigingswijze volgens het bovengenoemd octrooi bestaat hierin, dat de lamellen elkaar niet overlappen maar zich eerder zij-aan-zij naast elkaar bevinden.

Een andere inrichting en vervaardigingswijze voor bovengenoemd type raambekle-ding waarbij twee tegenover elkaar liggende panelen materiaal door een veelvoud zich 25 daartussen uitstrekkende parallelle lamellen zijn verbonden, is US 5.313.999. In dat octrooi wordt een eerste vel materiaal in een eerste lengterichting en stapsgewijs aangedreven aangevoerd, zodat individuele stroken materiaal in dwarsrichting op de eerste richting kunnen worden aangevoerd en wanneer zij in de gewenste positie zijn kunnen zij worden gekleefd aan het eerste vel materiaal, de voorafgaande vastgekleefde strip overlappend. Terwijl een 30 veelvoud aangrenzende stroken of lamellen worden vastgemaakt aan het eerste vel materiaal voltrekt het proces zich stapsgewijs. Vervolgens wordt het eerste vel materiaal met de lamellen daaraan aan één rand vastgemaakt geleid naar een punt van samenkomst waar een tweede vel materiaal ook in de eerste richting wordt heengeleid om daar geperst te wor- È Q13Ö14 4 den tegen de lamellen en het eerste vel materiaal, zodat de lamellen welke voorbehandeld waren met sporen kleefmiddel, vastgemaakt worden aan de vellen materiaal in een "sandwich" verhouding. Natuurlijk zijn de stroken materiaal voorbehandeld met sporen kleefmiddel, waarbij één spoor kleefmiddel zich langs één rand van de strook en aan één zijde uit-5 strekt terwijl het andere spoor kleefmiddel zich langs de tegenover liggende rand en aan de tegenoverliggende zijde uitstrekt.

Een nadeel van het in US 5.313.999 beschreven systeem is het feit dat zelfs al is het proces in het algemeen onafgebroken, de vellen materiaal stapsgewijs worden aangedreven, terwijl de lamellen dwars op het eerste vel worden aangevoerd en daaraan worden vastge-10 kleefd. Een ander nadeel is het feit dat de stroken niet op spanning zijn gebracht wanneer zij aan het vel worden vastgemaakt en daarom is het op elke strook mogelijk dat bij het vastmaken aan het eerste vel materiaal de spanning niet gelijkmatig is..

De huidige uitvinding is gedaan om de tekortkomingen in de stand van de techniek voor het maken van afschermingprodukten voor bouwkundige openingen op te vangen.

15

De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor de vervaardiging van een afscherming voor een bouwkundige opening waarbij de afscherming twee zich tegenover elkaar bevindende vellen of panelen materiaal omvat die onderling op afstand van elkaar met elkaar verbonden zijn door een veelvoud zich daartussen uitstrekkende parallelle elkaar 20 overlappende lamellen. De lamellen zijn gemaakt van flexibel materiaal dat bij voorkeur opaak of doorschijnend is, terwijl het vel materiaal gemaakt kan zijn van flexibel doorzichtig materiaal dat licht en beeld in enige mate doorlaat. De inrichting omvat drie hoofdstations, en wel: 1: een voorbereidingsstation, 2: een behandelingsstation, en 3: een lamineerstation. Bij het voorbereidingsstation worden rollen of vellen materiaal bevestigd uit welke rollen de la-25 mellen voor de afscherming worden gemaakt, zodat het materiaal door het voorbereidingsstation kan passeren terwijl zij bedrukt of gecoat wordt met een vooraf bepaalde kleur, gedroogd, behandeld met lijnen of sporen kleefmiddel, gesneden in langwerpige naast elkaar liggende stroken en als laatste opnieuw opgerold worden op een opneemrol, die zich op een mobiele transportwagen bevindt.

30 Het materiaal wordt bedrukt met behulp van een beweegbare en verwisselbare druk/rolwagen met een aparte voorraadtank vloeibare inkt, een inkt doorstroomreservoir waar inkt uit de tank circuleert door middel van een circulatiepomp, een opneemrol in samenwerking met het doorstroomreservoir, en een transferral voor het verwijderen van inkt van de op- ,1 Cn 3 5 neemrol, waarbij de transferral ontworpen is om de inkt aan te brengen op het passerende vel materiaal. Wanneer het vel materiaal de transferral raakt, passeert het rond een betrekkelijk grote steunrol die roteerbaar bevestigd is op een raamwerk voor het voorbereidingssta-tion waaraan de druk/rolwagen verwijderbaar gemonteerd is. Het vel materiaal rond de steun-5 rol wordt door een drooggebied binnen het raamwerk van het voorbereidingsstation gevoerd, zodat de bedrukte stof verder voorzien kan worden van langwerpige sporen kleefmiddel.

Na gedroogd te zijn, wordt de stof gevoerd langs een veelvoud zij-aan-zij geplaatste kleefmiddelapplicatoren, ontworpen om lateraal op afstand van elkaar geplaatste lijnen of sporen kleefmiddel aan te brengen op de lengte van het vel. De sporen kleefmiddel worden 10 om en om aangebracht op tegengestelde zijden van het vel en op vooraf bepaalde afstanden, overeenkomstig de breedte van de stroken waaruit de lamellen van het eindprodukt gemaakt zullen worden. Nadat de kleefmiddelsporen zijn aangebracht op het vel, wordt het kleefmiddel op het vel materiaal afgekoeld o.m uit te harden en het inert te maken waardoor het niet meer kleeft; het vel materiaal passeert vervolgens snij-inrichtingen die het vel materi-15 aal snijden in een veelvoud zich zij-aan-zij bevindende stroken die in lengterichting van het vel lopen. De sneden worden zodanig in het materiaal aangebracht dat elke strook een lijn kleefmiddel aan een zijde naast een zijrand van de strook, en aan de tegenoverliggende zijde naast de tegenoverliggende zijrand van de strook heeft.

De naast elkaar liggende stroken worden vervolgens op een opneemrol op een mobiele 20 transportwagen geleid, welke transportwagen de naast elkaar gelegen stroken tijdens het opwinden onafgebroken een kleine afstand lateraal voor- en achterwaarts beweegt. De stroken worden hierdoor opgewonden op de rol zodat de sporen kleefmiddel op de bovenliggende lagen stroken zich niet op dezelfde lijn bevinden om een betrekkelijk gelijkmatige wikkel van de stroken op de opneemrol te verkrijgen.

25 Na een afgeronde wikkelgang van naast elkaar gelegen stroken materiaal op de op neemrol, wordt de transportwagen verreden naar het behandelingsstation.

Het behandelingsstation bevindt zich naast en In lengterichting uitgelijnd met het lami-neerstation. Het behandelingsstation kan een of meer volle transportwagens naast elkaar opnemen en losmaakbaar insluiten. De stroken materiaal van een of meer van de wagens, 30 afhankelijk van de hoogte van de te maken raambekleding zoals later in meer detail zal worden besproken, worden aangevoerd in een verticaal raamwerk omvattende een veelvoud op elkaar afgestemde strookgeleidingselementen of steunen welke de stroken laten passeren door het strookbehandelingsstation, zodat aan het stroomafwaartse deel van het station, el- 6 kaar parallel overlappend en in lengterichting uitgelijnd met het lamineerstation, naar buiten komen.

Bij het lamineerstation worden eerste en tweede rollen materiaal ondersteund voor het lamineren met stroken die uit het behandelingsstation komen. De velaanvoerrollen worden 5 zodanig bevestigd dat het materiaal naar een plaats van samenkomst kan worden gevoerd waarbij het gewenst is dat de vellen en stroken op de plaats van samenkomst in lengterichting met elkaar uitgelijnd, convergeren . Het lamineerstation omvat verwarmings- en afkoe-lingsgedeelten voor het activeren en vervolgens drogen, van het kleefmiddel dat vooraf was aangebracht op de stroken en om de stroken te hechten aan de eerste en tweede vellen 10 materiaal.

De aanvoerrol voor het eerste vel materiaal bevindt zich stroomopwaarts van het lami-neer/strookbehandelingsstation , en wordt over een omgekeerd U-vormig raamwerk geleid, over het behandelingsstation, naar beneden naar de plaats van samenkomst met het strookmateriaal dat uit het behandelingsstation komt. De aanvoerrol voor het tweede vel 15 materiaal bevindt zich stroomafwaarts van het lamineerstation en wordt stroomopwaarts aangevoerd over een lager pad om vervolgens onder het strookmateriaal dat uit het behandelingsstation komt, uit te komen om daar op de plaats van samenkomst te convergeren met de stroken en het eerste vel materiaal. In de praktijk wordt het strookmateriaal op het tweede vel materiaal gelegd en dit halffabrikaat wordt onder het eerste vel materiaal gebracht alvo-20 rens het drielaags laminaat in het verwarmingsgedeelte van het lamineerstation wordt gevoerd.

Het drielaagslaminaat wordt ingesioten tussen transferbanden in het lamineerstation, welke banden het laminaat in eerste instantie door de verwarmingsgedeelten voeren, waar de sporen inert kleefmiddel geactiveerd worden om het strookmateriaal aan de eerste en 25 tweede vellen materiaal te hechten en vervolgens door afkoelgedeeltes, waar het kleefmiddel kan uitharden. Het laminaat dat uit het stroomafwaartse gedeelte van het lamineerstation komt, wordt op een opneemrol op een beweegbare opvangbak, welke vervolgens op een geschikte wijze kan worden overgebracht naar een andere locatie waar het laminaat op de gewenste afmeting kan worden gesneden en met de bedieningshardware samengevoegd wordt 30 om de bouwkundige afscherming te completeren.

Andere aspecten, kenmerken en details van de huidige uitvinding kunnen beter begrepen worden aan de hand van de onderstaande gedetailleerde beschrijving van een voorkeursuitvoering, samen met de tekeningen en de bijgaande conclusies.

Λ 0 1 3fi i 4 7

Fig. 1A is een perspectieftekening van een inrichting volgens de huidige uitvinding.

Fig. 1B is een langsdoorsnede van het behandelingsstation en het lamineerstation van de inrichting uit figuur 1A.

5 Fig. 1C is een verticale langsdoorsnede door het voorbereidingsstation van de inrich ting volgens figuur 1A.

Fig. 2 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van het produkt dat door de inrichting uit figuur 1A gemaakt is, waarbij het produkt getoond wordt in een gesloten stand.

Figuur 3 is een gedeeltelijk perspectiefaanzicht van het produkt uit figuur 2 met het 10 produkt in een open stand.

Figuur 4 is een gedeeltelijk perspectiefaanzicht van het voorbereidingsstation van de inrichting uit figuur 1A

Figuur 5 is een zijaanzicht van de inrichting getoond in figuur 4.

Figuur 6 is een vooraanzicht volgens de lijn 6-6 uit figuur 5.

15 Figuur 7 is. een verticale doorsnede volgens de lijn 7-7 uit figuur 4.

Figuur 7A is een gedeeltelijke perspectieftekening van de printer Figuur 8 is een gedeeltelijke verticale doorsnede genomen van het invoergedeelte van het voorbereidingsstation , waarbij de printerwagen verwijderd is.

Figuur 9 is een uitvergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 9-9 uit figuur 6 20 Figuur 10 is een uitvergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 10-10 uit figuur 6.

Figuur 11 is een uitvergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 11-11 uit figuur 6. Figuur 12 is een uitvergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 12-12 uit figuur 6. Figuur 13 is een uitvergrote doorsnede volgens de lijn 13-13 van figuur 4.

Figuur 14 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 14-14 uit figuur 4.

25 Figuur 15 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 15-15 uit figuur 14

Figuur 16 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 16-16 uit figuur 14 Figuur 17 is een vergrote doorsnede volgens lijn 17-17 uit figuur 14.

Figuur 18 is een vergrote doorsnede volgens lijn 18-18 uit figuur 14.

Figuur 19 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede met delen weggelaten, volgens lijn 30 19-19 uit figuur 18.

Figuur 20 is een gedeeltelijk doorsnede volgens lijn 20-20 uit figuur 19.

Figuur 21 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 21-21 uit figuur 18.

Figuur 22 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 22-22 uit figuur 18.

1013814 8

Figuur 23 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 23-23 uit figuur 18.

Figuur 24 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 24-24 uit figuur 23

Figuur 25 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 25-25 uit figuur 23.

Figuur 26 is een vooraanzicht van een transportwagen gebruikt in het voorbereidings- 5 station

Figuur 27 is een doorsnede volgens lijn 27-27 van figuur 26:

Figuur 28 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 28-28 uit figuur 26. figuur 29 is een gedeeltelijk bovenaanzicht in neerwaartse richting van het -behandelingsstation van de inrichting uit figuur 1A.

10 Figuur 30 is een vergrote verticale doorsnede volgens lijn 30-30 uit figuur 29.

Figuur 31 is een vergrote doorsnede volgens lijn 31-31 uit figuur 30.

figuur 32 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 32-32 uit figuur 31.

figuur 33 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 33-33 uit figuur 31.

Figuur 34 is een perspectief aanzicht van een eerste bevestigingsplaat voor strookge-15 leidingselementen, gebruik in het behandelingsstation.

Figuur 35 is een perspectief aanzicht van een tweede bevestigingsplaat voor een strookgeleidingselement gebruikt in het behandelingsstation.

Figuur 36 is een gedeeltelijk perspectief aanzicht van een gedeelte van het stroomop-waartse gedeelte van het behandelingsstation, waar stroken materiaal in eerste instantie ge-20 leid worden naar het station en verbonden worden met stroken die eerder in het behandelingsstation verwerkt zijn.

Figuur 36A is een gedeeltelijke grafische voorstelling van delen van het lamel-strookbehandelingsstation dat het pad van de stroken materiaal door het station toont.

Figuur 37 is een zijaanzicht van het hoofddeel van het lamineerstation van de inrichting 25 uit figuur 1A.

Figuur 38 is een horizontale doorsnede volgens lijn 38-38 uit figuur 37.

Figuur 39 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 39-39 uit figuur 37.

Figuur 40 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 40-40 uit figuur 39.

Figuur 41 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 41-41 uit figuur 37.

30 Figuur 42 is een doorsnede volgens lijn 42-42 uit figuur 41.

Figuur 43 is een vergrote gedeeltelijke aanzicht volgens lijn 43-43 uit figuur 40.

Figuur 44 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 44-44 uit figuur 43.

Figuur 45 is een doorsnede volgens lijn 45-45 uit figuur 43.

0 - -· ^ 4 9

Figuur 46 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens lijn 45-46 uit figuur 45.

Figuur 47 is een vergrote doorsnede volgens lijn 49-49 uit figuur 47.

Figuur 48 is een vergrote doorsnede volgens lijn 48-48 uit figuur 37.

Figuur 49 is een vergrote doorsnede volgens lijn 49-49 van figuur 47 5 Figuur 50 is een gedeeltelijk verticale doorsnede volgens lijn 50-50 uit figuur 37.

Figuur 50A is een doorsnede volgens lijn 50A-50A uit figuur 50.

Figuur 51 is een gedeeltelijk verticale doorsnede volgens lijn 51-51 uit figuur 37.

Figuur 52 is een gedeeltelijk verticale doorsnede volgens lijn 52-052 uit figuur 37.

Figuur 52A is een geëxplodeerde doorsnede in overeenstemming met figuur 52.

10 Figuur 53 is een vergrote dwarsdoorsnede door en deel van een verwarmingsgedeelte en toont het drielaags laminaat dat zich tussen de transferbanden bevindt.

Figuur 54A is een dwarsdoorsnede met delen verwijderd, door een alternatief verwarmingsgedeelte.

Figuur 55 is een zijaanzicht van het hoofdgedeelte van het lamineerstation.

15 Figuur 55A is een geëxplodeerd aanzicht van figuur 55.

De inrichting 60 van de huidige uitvinding zoals globaal getoond in figuur 1A, is ontworpen om een produkt 61 (figuren 2 en 3) te vervaardigen voor gebruik in een afscherming voor een bouwkundige opening. Het vervaardigde produkt omvat eerste en tweede flexibele, pa-20 rallel verlopende panelen of vellen materiaal 62, resp. 63, welke bij voorkeur van doorschijnende stof zijn en welke met elkaar verbonden zijn door een veelvoud parallel lopende flexibele lamellen 64, die bij voorkeur opaak of doorschijnend zijn. De lamellen kunnen gelijktijdig kantelen rond langsassen door het in tegengestelde richtingen in een vlak verschuiven van de parallel lopende vellen 62 en 63, zodanig dat de lamellen bewegen tussen een open 25 stand waarin zij zich parallel aan elkaar uitstrekken dwars op de bouwkundige opening met een ruimte daartussen, en een gesloten stand, waarin zij zich ten opzichte van elkaar in hoofdzaak in één vlak bevinden en elkaar overlappen, om de doorgang van zicht en licht te blokkeren. De inrichting en de werkwijze zoals onderstaand beschreven wordt met drie voortgangsstations bereikt, waarbij het eerste station een voorbereidingsstation 66 is, het 30 tweede station een behandelingsstation 68 en het derde station een lamineerstation 70 is.

Ί013814 ' 10

OVERZICHT VAN DE INRICHTING

Bij het voorbereidingsstation 66 wordt eerst een vel materiaal 72 waaruit de lamellen 64 gemaakt moeten worden, aangevoerd, om het vel materiaal te bedrukken met elke gewenste kleur of patroon. Vervolgens wordt het behandeld om op tegengestelde zijden langwerpige 5 parallelle sporen kleefmiddel aan te brengen. Vervolgens wordt het vel gesneden of geknipt in een veelvoud langwerpige stroken die de lamellen van het eindprodukt 61 zullen vormen, en de stroken worden verzameld op een transportwagen welke gebruikt wordt om de stroken over te brengen naar het behandelingsstation 68. Bij het behandelingsstation worden de stroken materiaal behandeld om, elkaar overlappend, afgeleverd te worden bij het lamineer-10 station 70 om verbonden te worden met het eerste en tweede vel materiaal 62. De eerste en tweede vellen materiaal bij het lamineerstation gaan met hun tegenover elkaar liggende zijden naar de langwerpige stroken toe om zo een drielaagslaminaat te vormen. Het drielaag-slaminaat wordt door het lamineerstation 70 gevoerd, waar het kleefmiddel dat eerder op de stroken was aangebracht geactiveerd wordt in de verwarmingsgedeelten en vervolgens uit-15 hardt in de koelgedeelten om zo het gewenste eindprodukt te vormen. Het produkt 61 wordt uiteindelijk op maat gesneden en voorzien van een bedieningssysteem om zo de uiteindelijke afscherming voor gebruik in een bouwkundige opening te vormen.

VOORBEREIDINGSSTATION

20 Het voorbereidingsstation 66 is afgebeeld in figuur 1 en in de figuren 4-28. In figuur 4, wordt een voorbereidingsstation getoond met een inktgedeelte 74, een drooggedeelte 76 en een kleefmiddelapplicator 78, een snijgedeelte 80 en een gedeelte 82 voor de opneemrol. Het inktgedeelte 74 omvat een verwijderbare wagen 84 waarvan de wagen een tankje of op-slagdrum 86 voor inkt of een ander vloeibare verf heeft, een vloeistofreservoir 88, een pomp 25 90 voor het circuleren van inkt uit de tank door het reservoir, een batterijvoeding 92, een op neemrol 94 in samenwerking met het binnenste van het vloeistofreservoir en een transferral 96 welke tijdens roteren de opneemrol 94 raakt. Een netsnoer 98 is met de pomp en de motoren verbonden om de opneem- en transferrallen aan te drijven, waarbij het netsnoer zowel in de batterijvoeding 92 op de wagen, als in een contactdoos op een hoofdraamwerk 100 van 30 het voorbereidingsstation gestoken kan worden.

De wagen 84 zelf heeft een laag raamwerk 102 met steunrollen 104 en een verwijderbare printkop 106 bevestigd aan het lage raamwerk. Het lage raamwerk vormt een compartiment 108 voor de opslag van een inkttank 87 en de pomp 90, alsmede van een besturings- e U i C w i *4 11 doos 110 voor de bedieningscomponenten op de wagen en de batterijvoeding 92, terwijl de verwijderbare printkop 106 het vloeistofreservoir 88 omvat, alsmede de opneemrol 94 en de transferrol 96. Het lage raamwerk heeft aan de voorzijde een uitsparing om ruimte te bieden aan de voeding 112, bevestigd op het hoofdraamwerk 100 van het voorbereidingsstation, 5 welke een contactdoos voor verbinding met het netsnoer heeft.

Figuur 8 toont dat de verwijderbare printkop 106 een hulpraamwerk 114 heeft, en zich normaal bevindt op een bovenzijde 116 van het lage raamwerk 102 welke op zijn plaats wordt gehouden door een pen 118 (figuur 12) die in een verticale sleuf 120 in een verticale wand 122 van het lage raamwerk. De printkop dient, voor een hierna nader te bepalen doel, 10 exact uitgelijnd te worden met het hoofdraamwerk 100 van het voorbereidingsstation. Om deze perfecte uitlijning te verkrijgen omvat het hoofdraamwerk (zoals te zien is in figuur 12) een aangrijpbaar klemsysteem 124 met inbegrip van een bedieningscomponent in de vorm van een balstop 126 en een uitsparing 128 waarbij de balstop in de uitsparing 128 aan de voorzijde van de verwijderbare printkop past. Met andere woorden, wanneer de wagen in de 15 uitsparing van het hoofdraamwerk 100 wordt gereden wordt een sleuf of uitsparing 130 aan de voorzijde van de printkop 106 hoofdzakelijk verticaal uitgelijnd met de balstop, zodat de wagen zich in hoofdzaak lateraal en in lengterichting van het hoofdraamwerk op de gewenste plaats bevindt. Het hoofdraamwerk heeft ook een hefsysteem 132 met een hefpen 134, die in de open horizontale sleuf 130 aan de voorzijde van de printkop wordt bewogen bij op de 20 plaats brengen van de wagen, met de balstop in de uitsparing 128. De hefpen 134 wordt voor geleide, verticale beweging in de ovale sleuven 138 in het hoofdraamwerk 100 ondersteund door twee transferstaven 140, een uiteinde van elke transferstaaf wordt kantelbaar verbonden met de inrichting bij 142, en het ander einde wordt aan een verbindingsstaaf 144 vastgemaakt, welke vertikaal kan bewegen door twee grote hefcilinders 146, bevestigd aan elke 25 zijde van het hoofdraamwerk. Normaal gesproken zijn de hefcilinders uitgetrokken om de hefpen 134 naar beneden te brengen, maar samentrekken van de cilinders heft de hefpen 134 omhoog tegen een contact- of hefplaat 148, begrensd door de open horizontale sleuf 130 op de printkop om zo de printkop 106 van het lage raamwerk102 van de wagen te heffen. De uitsparing 128 in de printkop vindt de balstop 126 en de printkop zal licht om de bal-30 stop kantelen, terwijl beweging van de tegengestelde of achterzijde van de wagen wordt tegengehouden door een veerrol 150, welke ervoor zorgt dat de verbindingspen 118 op de printkop niet uit de verticale sleuf 120 in de verticale arm van het lage raamwerk van de wagen komt. Op deze manier wordt het plaatsen van de printkop in verhouding tot het hoof- 1 q 1 3 ü 1 4 12 draamwerk van het voorbereidingsstation exact geregeld en wanneer de wagen eenmaal in positie is en het hoofdraamwerk en de hefcilinders geactiveerd worden bevinden de werkende componenten op de wagen zich op de gewenste plaats.

In figuur 7 wordt getoond dat het inktgedeelte 74 van het voorbereidingsstation 66 zich 5 direct naast twee aanvoerrollen 152, 154 met vel materiaal 72 bevindt, van welk doek de lamellen of stroken 64 gebruikt in de afscherming, worden gemaakt. Figuur 7 toont een eerste rol materiaal 152 en een tweede, daaronder geplaatste, aanvoer rol 154, waarbij het duidelijk zal zijn dat slechts een rol materiaal tegelijk gebruikt wordt. Beide aanvoerrollen worden roteerbaar bevestigd op dwarse steunbalken 156 van het hoofdraamwerk. In de tekeningen 10 wordt de bovenste aanvoerrol 152 gebruikt, en het doek 72, komend van de rol, wordt omhoog getrokken, over een spanrol 158 alvorens het naar beneden gaat rond een tussenrol 160 met een tamelijk grote diameter waarna het vel-textiel weer omhoog geleid wordt, over de eerste van een veelvoud geleidingsrollen 162 alvorens het drooggedeelte 76 van het strookvoorbereidingsstation binnengevoerd te worden. Op zijn laagste positie bevindt de tus-15 senrol 160 zich direct naast, en diametrisch uitgelijnd met de transferral 96 op de printkop 106, en zoals onderstaand wordt uitgelegd, kan de tranferrol het doek raken en dus bedrukken met een vooraf bepaalde kleur en drukpatroon wanneer de stof rond de tussenrol passeert.

De opneemrol 94, bij voorkeur een roi van anilox wordt roteerbaar bevestigd in lagers 20 164 die verschuifbaar ondersteund worden op het raamwerk 106 voor verticale beweging in sleuven 166 in het raamwerk zodanig dat een gedeelte van haar omtrek samen met de binnenzijde van het vloeistofreservoir 88 wordt opgenomen, zo dat haar cilindrische oppervlak kan roteren door de inkt in het reservoir. Het vloeistofreservoir is horizontaal onder een hoek geplaatst om een in hoofdzaak rechthoekige open zijde 168 te verkrijgen welke gericht is 25 naar de opneemrol 94. De opneemrol bevindt zich iets boven en aan de zijkant van het vloeistofreservoir. Boogvormige slepende afdichtingen 170 bevinden zich op tegengestelde uiteinden van het reservoir en rechte slepende afdichtingen 172 in de vorm van strijkmessen bevinden zich langs de boven - en onderzijde om te voorkomen dat inkt lekt uit het reservoir wanneer de opneemrol hierin roteert Dit wordt het duidelijkst getoond in figuur 10, waarin inkt 30 wordt aangevoerd naar het reservoir door een onderste poort 174 (figuren 6 en 10) en door twee bovenpoorten 176 uit het reservoir kan stromen, terug in de aanvoertank 86. De pomp 90 circuleert de inkt onafgebroken van de tank 86 door het reservoir 88 om zo een gewenste uniforme menging van de inkt te handhaven. Figuur 11 toont dat de slepende afdichtingen 72 I 013814 13 op tegengestelde uiteinden van het vloeistofreservoir welke de opneemrol raken, een neiging naar buiten hebben door de veren 178 om ervoor te zorgen dat er geen inkt lekt uit het reservoir.

De opneemrol 94 is zo geplaatst dat zij in contact met de met de transferral 96 roteert, 5 zodat de transferral inkt kan opnemen van het cilindrische oppervlak van de opneemrol en kan overbrengen op het doek 72, waarmee de transferral in contact blijft. De transferral is tevens roteerbaar bevestigd in lagers 180 die voor verticale beweging in de sleuven 166 verschuifbaar verbonden zijn met het raamwerk 106. De hefcilinders 148 welke de printkop tijdens het proces van het lage raamwerk van de wagen opheffen, brengen de transferral in 10 contact met het textieldoek 72, wanneer het rond de textielcontrolerol 160 passeert.

De druk tussen de opneemrol 94 en de transferral 96 wordt geregeld door paren afgeknotte kegelvormige elementen 182 en 184 aan elk einde van de rollen, welke in contact staan met de steunlagers 164 en 180 aan de uiteinden van de rollen. Figuur 12 toont een onderste set horizontaal uitgelijnde afgeknotte kegelvormige elementen 182 welke geplaatst 15 zijn tussen de steunlagers 164 voor de opneemrol en de opneemlagers 180 voor de transferral, waarbij de afgeknotte kegelvormige elementen 184 geplaatst zijn bij tegengesteld liggende uitenden van de rollen. Een bovenste set horizontaal uitgelijnde afgeknotte kegelvormige elementen 184 bevindt zich tussen de lagers 180 voor de transferral en een contactlager 186, bevestigd op een montageblok 188 voor de textielcontrolerol 160. Het zal duidelijk zijn 20 dat axiale beweging van de afgeknotte kegelvormige elementen de afstand tussen de respectievelijke lagers en dus de daarmee verbonden rollen, zal bepalen. De afgeknotte kegelvormige elementen zijn bevestigd op draadstangen 190 zodat zij axiaal in en uit de gekantelde bevestigingsblokken 192 kunnen bewegen, en zij reguleren daardoor de afstand tussen en dus de contactdruk tussen de respectievelijke rollen. Uit het bovenstaande zal duidelijk 25 zijn dat wanneer het doek 72 rond de spanrol 158 gevoerd wordt, en langs de textielcontrolerol 160, zij contact maakt met een vooraf bepaalde en gewenste spankracht door de transferral, welke op zijn cilindrische buitenoppervlak door de opneemrol voorzien is van inkt, welke opneemrol op zijn beurt de inkt opgenomen heeft uit het vloeistofreservoir.

De afgeknotte kegelvormige elementen 182 en 184 zijn bevestigd op de gekantelde 30 montageblokken 192, zodat de transfer- en opneemrollen schuifbaar verwijderd kunnen worden en kunnen worden vervangen door de montageblokken uit lijn van de lagers voor de rollen, in de verticale sleuven 166 te zwenken.

1013814 14

Het zal duidelijk zijn dat het met het systeem volgens de uitvinding heel eenvoudig is om rollen of inkt te wisselen, of de inktaanvoer te verversen door de wagens 84 met de rollen en de gewenste voorraad inkt daarop te verwisselen. In overeenstemming daarmee is de buiten-bedrijf tijd die normalerwijze verbonden is met dit soort druksystemen, aanzienlijk 5 verminderd.

Wanneer het vel textiel het inkt- of drukgedeelte 74 van hét voorbereidingsstation verlaat, passeert zij de resterende geleidingsrollen 162 naar het drooggedeelte 76, wat mogelijk het best te zien is in de figuren 5 en 13. In het drooggedeelte ondersteunt de omtrekken van de dwarsgeplaatste geleidende geleidingsrollen 162 aan hun bovenzijde het vel textiel, 10 waarbij de rollen in een boogvorm geplaatst zijn. Een verwarming 194 wordt boven de rollen 162 geplaatst om omgevingslucht in te laten, de lucht te verwarmen en het te richten op het textieldoek 72. De verwarming richt de warme lucht naar beneden door een veelvoud in lengterichting op afstand van elkaar geplaatste verdelers (manifolds) 196. De lucht die gebruikt is om de inkt op de textiel te drogen wordt vervolgens op een ten behoeve van het mili-15 eu gecontroleerde wijze afgevoerd door een uitlaatbuis 198.

De stof die uit het drooggedeelte 76 van het voorbereidingsstation komt, wordt rond een eerste koelrol 200 geleid, en vervolgens in tegengestelde richting geleid rond een tweede koelrol 202 van een conventioneel type dat een koelmiddel dat door de rollen gaat om de hitte van de stof af te voeren, kan omvatten. Wanneer de stof gedeeltelijk rond de tweede 20 koelrol passeert, komt het aan in het kleefmiddelapplicatiegedeelte 78 dat zich direct naast een eerste set kleefmiddelapplicatoren 204 (figuren 14 en 15) bevindt, welke zij-aan-zij naast elkaar op een spanningsverdeler geplaatst zijn en communiceren met een voorraad vloeibaar hot-melt kleefmiddel dat onder druk afgeleverd wordt aan de verdeler.

Figuren 14 en 15 tonen dat de applicatoren 204 een veelvoud spuitmonden 208 om-25 vatten, die alle in verbinding staan met de spanningsverdeler van het hotmelt kleefmiddel dat van het type kan zijn dat door EMS American Grilon, Sumpter, South Carolina vervaardigd en onder mode! no. 6-G verkocht kan zijn. De spuitmonden brengen, wanneer de stof passeert, langwerpige sporen kleefmiddel 210 aan op een zijde van de stof op vooraf bepaalde afstanden. Het kleefmiddel hardt snel uit op de tweede koelrol 202 en wordt inert zodat het niet 30 kleeft of kleverig is. Verderop zal duidelijk worden voor welk doel de sporen kleefmiddel parallel aan elkaar worden aangebracht.

Het oppervlak van de stof 72 met daarop de inerte sporen kleefmiddel 210 beweegt naar en komt tegenover een derde koelrol 212 en nadat de stof gedeeltelijk rond deze derde 1013014 15 koelrol is gevoerd brengt een tweede, identieke kleefmiddelapplicator 214 sporen kleefmiddel 216 op de tegengestelde zijde van het vel materiaal aan, ook parallel en op afstand van de kleefmiddelsporen 210 op een zijde, welke een zeer kleine afstand lateraal versprongen is ten opzichte van de kleefmiddelsporen 216 op de tegengestelde zijde, zoals blijkt uit figuur 5 17.

In overeenstemming daarmee zal er een kleefmiddelspoor 210a op één zijde zijn en een daarmee corresponderend kleefmiddelspoor 216a op de tegengestelde zijde, maar de met elkaar corresponderende sporen bevinden zich op de stof lateraal op een kleine afstand van elkaar. De bij elkaar horende sporen kleefmiddel zijn lateraal op een vooraf bepaalde 10 afstand van elkaar op de stof geplaatst, welke afstand overeenkomt met de breedte die gewenst is voor de lamellen die in het produkt 61 gebruikt zullen worden, welk produkt uiteindelijk deel zal uitmaken van de afscherming voor een bouwkundige opening.

In figuur 14 is duidelijk te zien dat nadat op beide zijden op de stof 72 het kleefmiddel is aangebracht, passeert de stof in omgekeerde volgorde twee extra koelrollen 218 om zo het 15 kleefmiddel 216 aangebracht op de tweede zijde van de stof inert te maken alvorens de stof het kleefmiddelapplicatiegedeelte 78 van het voorbereidingsstation verlaat.

Na het verlaten van het kleefmiddelaanbrengstation komt de stof 72 in het snijgedeelte 80, waar het langwerpige vel stof in een veelvoud zich zij-aan-zij bevindende, in lengterichting uitstrekkende stroken 220 wordt gesneden door geschikte messen 222. In figuur 14 20 wordt getoond dat normaal de stof gesneden wordt met conventionele cirkelvormige messen 222, lateraal op afstand van elkaar roteerbaar bevestigd op een gemeenschappelijke steunbalk 224 om de stof te kunnen snijden wanneer dit over een eerste steunrol 226 van twee steunrollen 226 en 228 gaat. De steunbalk 224 wordt pneumatisch gemonteerd, zodat de druk van de cirkelmessen tegen de stof en steunrol 228 kan worden geregeld. Indien de stof 25 geweven is echter, zouden de cirkelmessen gerafelde randen kunnen achterlaten, zodat de gesneden randen worden verwarmd om rafelen te voorkomen. Alternatief kunnen ultrasone messen 230 gebruikt worden, welke rafelen zouden kunnen voorkomen. Hoewel beide typen messen afgebeeld zijn in figuur 14, is of het ultrasone of het cirkelmes nodig, en niet beide. Een vacuümleiding 232 is naast de steunrol 226 geplaatst, om losse stukken, draden of afval 30 weg te zuigen en deze te verwijderen van het voorbereidingsstation. Opgemerkt moet worden dat het doek tussen corresponderende sporen kleefmiddel op tegengestelde oppervlakken gesneden wordt, zoals getoond in figuur 16, zodat de resulterende stroken materiaal 220 gemaakt uit het vel een spoor kleefmiddel in een randgedeelte 234 hebben, naast een zijrand 1013014 16 van de strook op een zijde van de strook en een tweede kleefmiddelspoor in een randge-deelte 236 naast de tegenoverliggende zijrand en op de tegengestelde zijde.

Bij het verlaten van het snijstation 80 heeft het doek 72 de vorm van een veelvoud naast elkaar liggende stroken, en deze stroken worden geleid naar het opneemrolgedeeite 5 82. Het opneemrolgedeeite wordt mogelijk het duidelijkst afgebeeld in de figuren 5, 14, 18-28 en omvatten een transportwagen 85 waarop de drum 86 geplaatst Is voor het daarop opnemen en wikkelen van stroken stof. De drum wordt roteerbaar bevestigd op de wagen en aangedreven door een motor 240 , synchroon met de snelheid waarmee de stof door het voorbereidingsstation passeert. De stroken 220 zijn derhalve op een unieke manier op de 10 drum gewonden. Indien de stroken na het verlaten van snijgedeelte 80 in een rechte lijn op de drum gewonden zouden worden, zouden de op sporen kleefmiddel 210 en 216 van de op de drum op elkaar liggende lagen uitgelijnd zijn met de overeenkomende sporen op aangrenzende lagen en zo een on gelijk oppervlak vormen door het feit dat de sporen kleefmiddel volume toevoegen aan de stroken op de zijranden van de stroken, en deze verdikte gedeel-15 ten van de stroken zouden allemaal uitgelijnd en op elkaar gestapeld zijn.

Voor het verkrijgen van een betrekkelijk gelijkmatig oppervlak op de rol, worden de naast elkaar gelegen stroken materiaal 220 onafgebroken lateraal en wederkerig verplaatst op het moment dat zij geleid worden naar de opneemrol 86 door gebruik te maken van een spreidsysteem 239. Het spreidsysteem is bevestigd op het hoofdraamwerk 100 van het voor-20 bereidingsstation, waarbij het spreidsysteem waarschijnlijk het duidelijkst is afgebeeld in de figuren 14 en 18-23. Figuur 18 is een bovenaanzicht en toont de stroken 220 tijdens het wikkelen rond een opneemrol van de transferwagen, welke fungeert als een steunframe voor de opneemrol. Gedeelten van de stroken die uit het snij- of splijtgedeelte 80 van het voorbereidingsstation komen, zijn verwijderd voor duidelijkheid. Een dwarsbalk 241 is op het hoof-25 draamwerk 100 bevestigd in lagers 242 om zo in de lagers lateraal te kunnen schuiven. De dwarsbalk heeft twee op afstand van elkaar geplaatste kragen 244 aan een zijde, uitgelijnd en in contact met een excentriek 246 dat bevestigd is op de uitgaande as 248 van een aandrijfmechanisme in de vorm van een elektrische motor 250. Wanneer de motor het excentriek roteert, zet zij de kragen 244 zijdelings onder druk waardoor de dwarsbalk 241 over zijn 30 langsas zijdelings heen en weer bewogen wordt. De dwarsbalk ondersteunt twee dwarsar-men 252 welke zich omhoog in de richting van de transportwagen 85 uitstrekken en een dwarsgeplaatste kam 254 op hun vrije uiteinden bevestigd hebben. De dwarsgeplaatste kam omvat een veelvoud door wrijving vastgezette ronde vingers 256 die excentrisch bevestigd 1013 814 17 zijn op een dwarsbalk 258, waarbij de ronde vingers zo gemaakt zijn dat zij schuifbaar kunnen passen in het doek 72 tussen de stroken 220 die vooraf gesneden zijn. De ronde vingers zijn excentrisch bevestigd zodat zij met de hand geroteerd kunnen worden tussen een oneindig aantal vaste posities door het ongedaan maken van hun door wrijving bepaalde plaats, 5 en ten opzichte van de dwarsbalk van plaats kunnen veranderen om zo de mate waarin zij zich door de stof heen uitstrekken te variëren, met het doel om de mate waarin zij de stof geleiden, te variëren.

Opgemerkt moet worden dat als de elektrische motor 250 wordt aangedreven om het excentriek 246 te roteren, de dwarsbalk zijdelings heen en weer bewogen wordt en daardoor 10 de dwarskam 254 zijdelings heen en weer bewogen wordt, welke op zijn beurt de stroken stof 220 zijdelings heen en weer beweegt wanneer zij op de opneemrol worden gewikkeld. Op deze manier wordt de stof gewikkeld op de drum, zoals in figuur 25, op een zodanige wijze dat de sporen kleefmiddel 210 en 216 grotendeels ten opzichte van elkaar versprongen zijn, om zo een wat gelijkmatig gewikkeld oppervlak op de rol te verkrijgen. Wanneer een vooraf 15 bepaalde hoeveelheid stof 72 op de drum op de transportwagen gewikkeld is, en wanneer de stof gesneden is een vooraf bepaald aantal parallel zij-aan-zij geplaatste stroken 220 met kleefmiddel op de tegengestelde zijden, wordt de transportwagen losgemaakt van het hoofdraamwerk van het voorbereidingsstation en verrold naar het behandelingsstation.

Figuur 14 toont heel duidelijk dat de transportwagens 85 losmaakbaar in een exact be-20 paalde verhouding aan het hoofdraamwerk 100 vast zitten, zodat het snijsysteem op gewenste wijze wordt uitgelijnd met de transportwagen en de opneemdrum. De wagen heeft een lage voorbumperstang 260 met twee horizontale cilindervormige gaten 262 daarin, zodanig dat zij kunnen worden uitgelijnd met twee overeenkomende horizontale geleidepennen 264 bevestigd op een bumperplaat 266 op het hoofdraamwerk en deze kunnen opnemen. 25 Het hoofdraamwerk ondersteunt tevens een over-center pneumatisch bediend lossend klemmechanisme 268. Het klemmechanisme omvat een conventioneel bedienbare verbinding die achter de bumperstang 260 op de wagen kan zwaaien en de wagen strak tegen het hoofdraamwerk 100 kan trekken wanneer de pneumatische cilinder 270 wordt geactiveerd. Natuurlijk wordt de pneumatische cilinder gedeactiveerd om de wagen los te maken zodat de 30 verbinding omhoog zwenkt, waardoor de wagen handmatig weggetrokken kan worden van het voorbereidingsstation 66 en kan worden gerold naar het behandelingsstation 68.

HET BEHANDELINGSSTATION

1 0 13314 18

Het behandelingsstation 68 bestaat uit een verticaal raamwerk 272 dat een veelvoud strookgeleiders omvat, zodat de stroken, elkaar parallel overlappend , worden afgeleverd bij het lamineerstation 70. Het verticale raamwerk 272 wordt onder een scherpe hoek met de langsas van het lamineerstation en derhalve ook met de hoek waarmee het strookmateriaal 5 220 uiteindelijk wordt aangevoerd bij en passeert door het lamineerstation, geplaatst. Dit blijkt het duidelijkst uit de figuren 1 en 29. De hoekverhouding ontstaat door het feit dat het strookmateriaal stroomopwaarts van het verticale raamwerk wordt aangevoerd op de transportwagens 85 welke zij-aan-zij naast elkaar geplaatst zijn, maar de elkaar gedeeltelijk overlappende stroken worden afgeleverd bij het lamineerstation, zodat de totale breedte van de 10 behandelde stroken, stroomopwaarts van het verticale raamwerk breder is dan stroomafwaarts. Door het verticale raamwerk onder een hoek met het lamineerstation te plaatsen, kan de totale breedte van het stroomopwaarts te behandelen strookmateriaal worden ondergebracht ondanks het feit dat een betrekkelijk smallere totale breedte stroomafwaarts zal worden vereist. De totale breedte stroomopwaarts wordt bepaald door de breedte van het vel 62 15 en 63 dat gelamineerd wordt tot stroken, zoals later beschreven zal worden.

In de figuren 1 en 29 wordt ook getoond dat het verticale raamwerk 272 aangepast is om stroomopwaarts een veelvoud transportwagens 85 op te nemen, waarbij ter verduidelijking zes wagens worden getoond. Ook ter verduidelijking wordt in figuur 29 getoond dat elke wagen een vel materiaal 72 heeft, gesneden tot zeven zij-aan-zij liggende stroken 220. In 20 overeenstemming daarmee kan het behandelingsstation 68 in de getoonde uitvoering 42 zij-aan-zij geplaatste stroken 220 behandelen, of elk kleiner aantal in stappen van zeven, afhankelijk van de hoogte van de bouwkundige afscherming 61 dat gemaakt wordt zoals later gedetailleerder zal worden uitgelegd.

In figuur 31 heeft het verticale raamwerk 272 stroomopwaarts een uitgesneden stand-25 plaats 274 voor elke transportwagen 85 met aan de onderzijde van het verticale raamwerk een met elke wagen verbonden lossend klemmechanisme 276, identiek aan het klemmecha-nisme 268 dat eerder beschreven is in verband met het voorbereidingsstation 66. Op deze manier kan elk van de transportwagens op de stroomopwaartse standplaats van het verticale raamwerk exact geplaatst worden ten opzichte van het verticale raamwerk met het kiemme-30 chanisme.

Uit onderstaande beschrijving zal blijken dat het behandelingsstation 68 een set componenten heeft voor het behandelen van individueel strookmateriaal 220 aan elke zijde van de zes wagens, zodat er zes sets identieke componenten zijn, onderling met elkaar verbon- f fs 1 19 den zoals onderstaand beschreven, Om de beschrijving te vereenvoudigen worden echter alleen de componenten beschreven die met één van de wagens 85 en dus de zeven stroken materiaal 220 die hierdoor gedragen worden, verbonden zijn.

Uit de figuren 31 en 36 blijkt dat direct boven elke wagen 85 aan de stroomopwaardse 5 zijde van het verticale raamwerk 272 zich horizontale, onder en boven elkaar geplaatste strookinsluitstaven 278 resp. 280 bevinden, gemonteerd op een Verticale geleidingsplaat 282 die vastgemaakt is aan het verticale raamwerk waarbij elk van de strookinsluitstaven op afstand van de geleidingsplaat ondersteund wordt. De insluitstaven zijn bevestigd op de uiteinden van de zuigerstangen 284 van twee verbonden voedingscilinders 286. De voedingscilin-10 ders kunnen de strookinsluitstaven bewegen tussen uitgetrokken en ingetrokken standen. Teruggetrokken, drukken de staven de stroken 220 tegen de geleidingsplaat 282 voor onderstaand te verklaren verbindingsdoeleinden.

In de uitgetrokken stand is er voldoende ruimte tussen de insluitstaven en de geleidingsplaat voor de stroken materiaal om vrij te verschuiven.

15 Figuur 36 toont hoe een monteur het uiteinde van de stroken 220 van een geleegde transportwagen kan verbinden met het beginstuk van de stroken 220 op een nieuwe transportwagen 85 met een nieuwe voorraad strookmateriaal. De uiteinden van de stroken van de eerste wagen blijven hangen onder de bovenste insluitstaaf 278, terwijl het beginstuk van de stroken op de nieuwe wagen omhoog gevoerd worden, tussen de onderste insluitstaaf 280 20 en de geleidingsplaat 282, om zo in lijn en naast de uiteinden van de eerdere verbonden stroken te zijn. De cilinders 286 worden vervolgens teruggetrokken om de stroken tegen de geleidingsplaat te drukken om ze op hun plaats te houden. Stroken kleefband 288 of iets dergelijks kunnen dan worden aangebracht op de splitsing van de uiteinden van een set stroken 220 en de beginstukken van de opvolgende set stroken 220 om zo een onafgebroken set 25 stroken vanaf de transportwagens te verzorgen.

Uit figuren 31 en 36A blijkt het duidelijkst dat het strookmateriaal 220 vanaf de strookinsluitstaven 278 en 280 omhoog gevoerd wordt over een spanrol 290 verbonden met elke transportwagen 85, en vervolgens worden de stroken stroomafwaarts naar beneden gevoerd, waar zij onder een eerste set strookgeleidingselementen 292 door gevoerd worden. De 30 strookgeleidingselementen 292 worden getoond in figuren 21, 32 en 26a en zijn cilindrische rollen van voldoende lengte om de breedte van een strook materiaal 220 op te nemen. De strookgeleidingselementen van de eerste set zijn bevestigd op een iets driehoekig gevormde plaat 294, vastgemaakt in het verticale raamwerk 272 zodat de strookgeleidingselementen 1013614 20 zich individueel uitstrekken in een horizontale richting, en met betrekking tot elkaar geplaatst zijn langs een lijn 296 die een scherpe hoek vormt met het horizontale vlak. Een veelvoud driehoekige platen 294 zijn bevestigd op het verticale raamwerk, een is verbonden met elke transportwagen, en zijn elk verticaal iets versprongen ten opzichte van elkaar, zodat de eer-5 ste set strookgeleidingselementen geplaatst is langs de lijn 296, over de breedte van het verticale raamwerk met het strookgeleidingselement 292 die zich het meest links op het verticale raamwerk bevindt, zoals te zien is in figuur 36A, op zijn hoogste punt, en het strookgeleidingselement 292 die het meest rechts is, bevindt zich op het laagste punt. De hoek die de lijn 296 vormt met het horizontale vlak is gelijk aan de hoek die het verticale raamwerk maakt 10 met de lengterichting of as van het lamineerstation 70 voor een later omschreven doel.

Nadat de stroken 220 onder een eerste set strookgeleidingselementen 292 passeren, worden zij weer omhoog gevoerd over een tweede spanrol 298, welk een aangedreven rol kan zijn maar dit is niet noodzakelijk. Na over de tweede rol 298 te passeren, strekken de stroken zich naar beneden uit, rond een geleidingsrol 300 en dan verder, naar een tweede 15 set strookgeleidingselementen 302. In de figuren 29 en 31 is duidelijk te zien dat de tweede spanrollen 298 die met elke wagen verbonden zijn zich naast elkaar bevinden, maar afwisselend versprongen stroomopwaarts en stroomafwaarts van elkaar geplaatst zijn met het doel ruimte te verschaffen voor hun bevestigingslagers 304.

De tweede set strookgeleidingselementen 302 worden duidelijk getoond in de figuren 20 35 en 36A. Elk strookgeleidingselement in de tweede set is structureel gelijk aan het strook geleidingselement 292 in de eerste set, dat wil zeggen een cilindrische rol heeft voldoende lengte om de breedte van een strook materiaal 220 op te nemen en de geleidingselemen-ten302 worden bevestigd op een in hoofdzaak rechthoekig blok 306 dat bevestigd is op het verticale raamwerk 272. De strookgeleidingselementen in de tweede set zijn afzonderlijk ge-25 monteerd met hun langsassen loodrecht op de langsas van het lamineerstation 70 en in een licht overlappende verhouding met betrekking tot de langsas van het lamineerstation. Als groep echter worden zij bevestigd in een horizontale lijn 307, over de breedte van het verticale raamwerk. Het zal daarom duidelijk zijn dat elke strook over zijn lengte iets gedraaid is wanneer het rond een overeenkomstig strookgeleidingselement 302 in de tweede set wordt 30 gevoerd, zoals te zien is in figuur 36A.

Daar de langsassen van de strookgeleidingselementen 302 in de tweede set loodrecht staan op de langsas van het lamineerstation 70, worden de stroken materiaal 220 die uit de tweede set strookgeleidingselementen komen uitgelijnd met de langsas van het lamineersta- 10 13 - 21 tion. Er wordt tevens voor gezorgd dat de aangrenzende stroken elkaar gedeeltelijk overlappen nadat de transportrichting is veranderd door de tweede set strookgeleidingselementen en daarom worden de stroken 220 aangevoerd bij het stroomopwaarts gelegen deel van het hoofdstation 308 van het lamineerstation 70, elkaar in lengterichting overlappend en uitge-5 lijnd met de langsas van het lamineerstation.

Het stroomopwaartse einde van het hoofddeel 308 van het lamineerstation 70 dat dwars staat op de lengteas van het lamineerstation, begrenst een eerste refemtielijn 310 en het stroomopwaarts gelegen uiteinde van het verticale raamwerk 272 van het behandelings-station 68, waarmee de transportwagens 85 zijn uitgelijnd, begrenst een tweede referentielijn 10 312 welke ais het ware in een horizontaal vlak met de eerste lijn 310 daarmee een scherpe hoek zou vormen. De eerste set strookgeleidingselementen zijn geplaatst langs een derde lijn 296 die als het ware in een vertikaal vlak met de tweede lijn 312 een scherpe hoek zou vormen, gelijk aan de hoek tussen de eerste en tweede lijnen. De tweede set strookbehan-delingselementen worden langs een vierde lijn 307 geplaatst, welke parallel loopt met de 15 tweede lijn 312.

Met bovenvermelde verhouding van het verticale raamwerk 272 tot de eerste lijn zal duidelijk zijn dat de stroken 220 die een wagen 85 aan de linkerzijde van het stroomopwaarts gelegen einde van het behandelingsstation 68 verlaten (zie figuur 36A) een grotere horizontale afstand tot de eerste lijn 310 op het lamineerstation moet afleggen dan de stroken aan 20 de rechterzijde van het behandelingsstation. Later zal duidelijk worden waarom het belangrijk is dat overeenkomstige of lateraal uitgelijnde hypothetische referentiepunten op de stroken die de transportwagens verlaten, gelijktijdig bij de eerste referentie lijn 310 van het lamineerstation aankomen, en om de verschillende horizontale afstanden die de naast elkaar gelegen stroken moeten afleggen van hun eigen transportwagen naar de eerste lijn te compenseren, 25 wordt de eerste set strookgeleidingselementen 292, zoals eerder vermeld, langs de lijn 296 geplaatst, onder een scherpe hoek met het horizontale vlak, welke hoek compenseert voor de horizontale verschillen in afstand die de naast elkaar gelegen stroken moeten afleggen. Het zal duidelijk zijn dat terwijl op deze manier een strook aan de linkerzijde van het verticale raamwerk een grotere horizontale afstand moet afleggen dan een strook aan de rechterzijde, 30 de stroken aan de rechterzijde een grotere verticale reisafstand hebben dan die aan de linkerzijde, en de verschillen verspringen ten opzichte van elkaar zodat de overeenkomstige of lateraal uitgelijnde hypothetische referentiepunten op de stroken materiaal bij het verlaten van de transportwagens tegelijkertijd aankomen bij de eerste referentielijn 310. Het is belang- 22 rijk dat de uitgelijnde referentiepunten bij het verlaten van de transportwagen uitgelijnd zijn wanneer zij aankomen bij de eerste referentielijn, zodat wanneer een vel materiaal 72 op een transportwagen, van welk materiaal een veelvoud stroken 220 gesneden is, een horizontale of transversale onvolkomenheid heeft, deze onvolkomenheid nog steeds lateraal of transver-5 saai uitgelijnd bij de eerste referentielijn aankomt zodat als het uit het eindprodukt, dat van het strookmateriaal gemaakt wordt, moet worden weggesneden, slechts een klein segment van het produkt verwijderd hoeft te worden. Indien de referentiepunten op de strook materiaal dat de transportwagen verlaat, niet synchroon of transversaal uitgeiijnd aan zouden komen bij de plaats van ontvangst, zou de onvolkomenheid in het strookmateriaal zich in lengterich-10 ting uitstrekken over aangrenzende stroken 220 en daardoor zou een aanzienlijke lengte van het in het lamineerstation gevormde produkt verwijderd moeten worden om een kleine onvolkomenheid op het vel 72 te verwijderen.

LAMINEERSTATION

15 Het lamineerstation 70 omvat behalve een hoofdgedeelte 308 een omgekeerd U- vormig raamwerk 314 voor de aanvoer van het eerste vel materiaal 62 dat aan stroken 220 gelamineerd moet worden. De aanvoer voor het tweede vel materiaal 63 vormt een gedeelte van het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation bij het stroomafwaarts gelegen uiteinde van het station. In het bijzonder onder verwijzing naar figuur 1A bevindt de aanvoer voor het 20 eerste vel 62 zich stroomopwaarts van het behandelingsstation 68. Zoals eerder vermeld, omvatde aanvoer voor het eerste vel materiaal 62 een omgekeerd U-vormig raamwerk 314 dat zich over het behandelingsstation uitstrekt en een opneemstation 316 dat stroomopwaarts ingericht is om een rol eerste materiaal op te wikkelen welk materiaal zoals eerder aangegeven, bij voorkeur een doorschijnende stof is. Het eerste vel doorschijnend materiaal 25 strekt zich omhoog van de aanvoerrol uit, over een geleidingsrol 318 aan de bovenzijde van het raamwerk 314, gaat vervolgens naar beneden rond een gleeidingsrol 320 alvorens weer naar boven te gaan, over een tweede geleidingsrol 322. De tussenrol brengt het materiaal op de gewenste spanning. Het eerste vel materiaal strekt zich dan horizontaal over het behandelingsstation 68 uit en gaat vaar beneden over een derde geleidingsrol 325 aan het stroom-30 afwaarts gelegen einde van het raamwerk en wordt, vanaf de geleidingsrol 324 afgeleverd bij het stroomopwaarts gelegen deel van het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation op een hierna beschreven wijze.

| o Tc - ‘ 4 23

De voorraadrol voor het tweede vel 63, figuur 1B, wordt bij het stroomafwaartse einde van het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation ook roteerbaar ondersteund op een la-gerstoel 326 en het tweede vel materiaal, bij voorkeur een doorzichtig materiaal, gaat omhoog rond een geleidingsrol 328 en vervolgens naar beneden rond een lagere geleidingsrol 5 330 alvorens zich horizontaal stroomopwaarts uit te strekken. Bij het stroomopwaartse uitein de van het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation 70 gaat hét tweede vel materiaal rond een derde geleidingsrol 332 alvorens naar boven toe afgeleverd te worden voor het lamineren van de stroken 220 en het eerste vel materiaal 62 op een verderop beschreven wijze.

Het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation 70 ontvangt de drie componenten van 10 de gelamineerde afscherming 61, namelijk de eerste resp. tweede vellen materiaal 62 en 63 en de stroken materiaal 220 welke daartussen zijn geplaatst, en hecht de drie componenten tot een drielaags laminaat waarvan de afscherming voor een bouwkundige opening kan worden gemaakt. Uit bovenstaande beschrijving van het voorbereidingsstation 66 zal duidelijk zijn dat het strookmateriaal 220 dat door het behandelingsstation 68 passeert, daarop lijnen 15 of sporen kleefmiddel 210 en 216 heeft welke inert zijn tot zij door verwarming geactiveerd worden en het lamineerstation 70 dient ertoe om het kleefmiddel te activeren om de stroken op een gewenste manier te hechten aan de eerste en tweede vellen materiaal 62 en 63 en vervolgens het kleefmiddel af te koelen om zo het kleefmiddel uit te harden om het laminaat te vormen.

20 Figuur 1B toont schematisch de samenwerking tussen het behandelingsstation 68 en het lamineerstation 70. Zoals eerder genoemd, wordt het eerste vel 61 aangevoerd van zijn rol aan de bovenzijde van het behandelingsstation 68 naar het stroomopwaarts gelegen uiteinde van het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation. Bij die locatie wordt het aangevoerd over een geleidingsrol 324 welke zich bevindt boven het strookmateriaal 220 en het 25 tweede vel materiaal 63. Het tweede vel materiaal is, zoals eerder aangegeven, stroomopwaarts aangevoerd, onder het hoofdgedeelte van het lamineerstation, en wordt omhoog gevoerd, over de geleidingsrol 332. Vervolgens wordt het tweede vel materiaal stroomafwaarts gevoerd over een gebogen vacuümtafel 334 om onder de stroken materiaal 220 te liggen die ook naar de vacuümtafel gevoerd worden. Het tweede vel materiaal met de stroken 220 30 daarop wordt vervolgens onder het eerste vel materiaal 62 gevoerd, zodat de drie compo-nentdelen dan zoals gewenst gestapeld zijn bij de eerder genoemde eerste referentielijn 310 of de opneemplaats, voor verdere verwerking.

. . Λ Λ < - λ V . .·· >} \ O : ^ v > ^ 24

Een onder- en boventransportband 336 resp. 338 worden op aangedreven rollen 340 ondersteun binnen het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation 70, waarbij bovenste aan-drijfband 336 tegen de richting van de klok in beweegt en de onderste aandrijfband 338 met de klok mee beweegt, zoals in figuur 1B. De onderste horizontale loop 336L van de bovenste 5 aandrijfband en de bovenste horizontale loop 338U van de onderste aandrijfband raken elkaar en door wrijving kan het drielaags laminaat daartussen gëplaatst worden en door het hoofdgedeelte van het lamineerstation gevoerd worden. Wanneer het gerede laminaat 61 uit het stroomafwaartse uiteinde van de transportbanden komt, wordt het omhoog gevoerd rond een eerste geleidingsroi 342 en vervolgens horizontaal naar het stroomafwaartse uiteinde 10 van het lamineerstation, waar het rond een tweede geleidingsroi 344 passeert en van daar uit naar een aangedreven opneemrol 346 gaat, welke gevestigd is in een lagerstoel 348. De la-gerstoel voor de opneemrol bevindt zich op wielen om zo gemakkelijk verwijderd te worden uit het lamineerstation en te worden vervangen door een lege opneemrol op een gelijke lagerstoel.

15 Wanneer het laminaat doorgevoerd wordt door het hoofdstation van het lamineerstation gaat het eerst onder een pers 350 langs om de drie componenten van het laminaat gericht tussen de transportbanden 336 en 338 te plaatsen en dan door twee zij-aan-zij geplaatste identieke verwarmingsgedeelten 352 welk de kleefmiddel 210 en 216 op het strookmateriaal 220 activeert om de stroken materiaal aan de vellen materiaal 62 en 63 te hechten aan de 20 tegengestelde zijden daarvan.

Na het passeren van de verwarmingsgedeelten 352 wordt het laminaat door twee zij-aan-zij liggende identieke koelgedeelten 354 gevoerd, waar het kleefmiddel uithardt. Dankzij het feit dat de oppervlakken van de twee transportbanden elkaar raken wordt het laminaat gedurende de verwarmings- en afkoelprocessen op de plaats gehouden, zodat het laminaat 25 gelijkmatig en betrouwbaar geproduceerd wordt. Kijkt men naar het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation 70 dan is de vacuumtafel 334 aan het stroomopwaarts gelegen gedeelte van het hoofdgedeelte, duidelijk te zien in de figuren 39 en 40, naar boven en stroomafwaarts gebogen, en omvat een rechthoekige doos met een geperforeerde bovenplaat 356 en gesloten zijkanten 358 en een onderkant 360. Een ventilator 362 is in de onderkant bevestigd 30 om lucht door de geperforeerde plaat 356 aan te zuigen en de lucht onder de vacuumtafel af te voeren. Een lamelcontrolestang 364 bevindt zich diagonaal boven de vacuumtafel, zie figuur 39, waarbij de controlestang een veelvoud strookgeleidingselementen 366 in de vorm van rollen, identiek aan de rollen die zich aan beide zijden in het behandelingsstation 68 be- ,10 - ; ; * 25 vinden, heeft zodat de stroken materiaal 220 die uit het behandelingsstation komen onder de controlestang 364 door gevoerd worden en geleid worden door de geleidingselementen 366 om zo op kleine afstand van elkaar en met betrekking tot de bovenzijde van de vacuumtafel boven elkaar geplaatst worden. De controlestang 364 bevindt zich iets boven de bovenzijde 5 van de vacuümtafel om een ruimte waardor het strookmateriaal kan passeren te creëren.

Zoals eerder beschreven gaat het tweede vel 63 stroomopwaarts onder het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation door en gaat vervolgens rond de spanrol 332, omhoog, over de bovenzijde van de vacuumtafel. De stroken materiaal 220 worden op de bovenkant van het tweede vel materiaal aangevoerd in de bewegingsrichting van het tweede vel materi-10 aal, zodat het tweede vel materiaal en de stroken op elkaar liggend, parallel uitgelijnd zijn wanneer zij op de vacuumtafel geassembleerd worden. De vacuumtafel zuigt natuurlijk het tweede vel materiaal en de stroken naar beneden, op de bovenzijde van de tafel, om de gewenste uitlijning in stand te houden. Tevens moet opgemerkt worden dat omdat het tweede vel materiaal bij voorkeur een doorzichtige enigszins poreuze stof is, het vacuüm niet alleen 15 effectief is op het tweede vel materiaal, maar ook op de stroken materiaal die daarop liggen.

Zoals uit figuur 40 duidelijk wordt passeert het eerste vel materiaal 62 over de gelei-dingsrol 324, naar beneden naar de vacuumtafel 334, gaat het onder een geleidingsrol 368 geplaatst aan het stroomafwaarts gelegen einde van de vacuumtafel, zodat het eerste vel materiaal op die plaats boven op de stroken 220 wordt gelegd. De drie componenten van het 20 produkt 61 waarvan een bouwkundige afscherming zal worden gemaakt worden derhalve voor de eerste keer op deze plaats, waar voorheen naar verwezen werd als eerste referentielijn of ontvangstplaats 310, geassembleerd. Het drielaagslaminaat wordt stroomafwaarts vervoerd tussen de transportbanden 336 en 338, welke het laminaat meevoeren door het hoofdgedeelte van het lamineerstation. Zoals uit de eerdere beschrijving van het voorberei-25 dingsstation 66 blijkt, worden de stroken materiaal 220 voorzien van twee sporen kleefmiddel waarbij een spoor 210 zich aan de bovenzijde bevindt en het andere spoor 216 zich aan de onderzijde van elke strook bevindt, en de sporen bevinden zich langs tegengestelde zijranden van de stroken. De sporen worden aangebracht op randgedeeltes op elke zijde van de stroken die naast de zijranden van de stroken liggen. Dus is een spoor kleefmiddel 216 naar 30 beneden gericht naar het tweede vel materiaal en het andere spoor kleefmiddel 210 is omhoog gericht naar het eerste vel materiaal wanneer het laminaat het hoofdgedeelte van het lamineerstation binnengaat.

• j" 26

De transportbanden 336 en 338 zijn identiek en zijn bij voorkeur gemaakt van een glasvezel/Teflon composiet waarbij de glasvezels de banden de gewenste sterkte geven en Teflon een oppervlak met een lage wrijvingscoëfficiënt geeft zodat het laminaat niet kleeft aan de banden bij het passeren door of het verlaten van het hoofdgedeelte van het lamineer-5 station. De banden kunnen ook gemaakt zijn van siliconenrubber met een coating van het glasvezel/Teflon composiet. De transportbanden hebben een veelvoud in lengterichting uitgelijnde glijvoetjes 370 langs elke zijrand van de eindloze band. Er zijn ook eindloze niet-elastische aandrijfkettingen 372 naast elke zijde van elke band welke ondersteund en aangedreven worden door tandwielen 374, geplaatst op tegengesteld liggende uiteinden van het 10 hoofddeel 308 van het lamineerstation. De tandwielen 374 gelegen aan het stroomafwaartse einde van het hoofdgedeelte, worden aangedreven door een motor 376 met een vooraf bepaalde snelheid.

In figuren 47 t/m 51 worden de aandrijfbanden geleid in zich langs de zijden van de loop van de transportbanden bevindende sporen 378 met regelmatige verbinding in de aan-15 drijfketting door middel van tabs 380 die naar binnen steken, naar de overeenkomende transportband. Elke tab heeft een opening die een einde van twee veerkrachtige spiraal-veerconnectoren 382 kan opnemen en vasthouden, waarbij de tegengestelde uiteinden van de draadveren verbonden zijn met dichtbij gelegen glijvoetjes op de transportband. De spi-raalveren zijn geplaatst in een zig-zag patroon om de transportband de gewenste spanning 20 en een rechte loop te geven, wanneer deze door zijn eindloze lus van één einde van het hoofdgedeelte van het lamineerstation naar het andere einde gaat.

Zoals eerder genoemd, wordt, als de transportbanden het drielaags laminaat door het hoofdgedeelte van het lamineerstation beweegt, het produkt onderworpen aan verwarmings-en afkoelingsgedeelten om de kleefmiddelsporen 210 en 216 te smelten en vervolgens uit te 25 harden. Onderstaand wordt uitgelegd dat de verwarmings- en afkoelingselementen binnen het interieur van de transportbanden geplaatst zijn en om de wrijving en vertraging tussen de banden en de verwarmings- en afkoelingselementen zo klein mogelijk te maken worden glij-vellen 384 van Teflon/glasvezel net boven de onderste loop 336 van de bovenste transportband en direct onder de bovenste loop 338U van de onderste band geplaatst. Wanneer het 30 drielaags laminaat het hoofdgedeelte van het lamineerstation binnengaat, gaat zij eerst door de pers 350 (fig. 40) welke eenvoudig een lage dwarse steunplaat 398 is, geplaatst onder de bovenste loop 338U van de onderste transportband en een bovenste drukplaat 388, geplaatst boven de bovenste loop 336L van de bovenste transportband. De drukplaat hangt . 1 y i ö o ί 4 27 aan de onderste einden van de zuigerstangen 390 van een veelvoud verticaal georiënteerde hydraulische cilinders 392, geplaatst binnen de bovenste transportband 336.De hydraulische cilinders zorgen ervoor dat de druk die uitgeoefend wordt door de drukplaat 388 tegen de bovenste transportband 336 kan worden gereguleerd. Na door de pers gevoerd te zijn gaat het 5 laminaat door de twee verwarmingsdelen 352, welke zich dwars uitstrekken op het hoofdgedeelte en in lengterichting van het hoofdgedeelte iets op afstand van elkaar geplaatst zijn. Elk verwarmingsgedeelte is identiek en heeft een verwarmingssysteem dat geplaatst is binnen de lus van de bovenste transportband 336, en een ander verwarmingssysteem dat geplaatst is binnen de lus van de onderste transportband 338. De verwarmingssystemen zijn 10 direct naast de glijplaten 384 geplaatst om zo door de glijplaten en de banden warmte af te geven aan het laminaat om het kleefmiddel op de stroken materiaal te activeren en zo de stroken materiaal op tegengestelde zijden aan de vellen materiaal te hechten.

De verwarming in de bovenste transportband 336 omvat een roestvrijstalen doos 394 met een open bodem, waarover heen de bovenste glijplaat 384 van Teflon/glasvezel is ge-15 plaatst, of een ander materiaal met een lage wrijvingscoëfficiënt. Deze glijplaat raakt de binnenzijde van de bovenste transportband 336 die tevens een Teflonmateriaal omvat, zodat de transportband gemakkelijk over de bodem van de bovenste verwarming schuift. Binnenin de roestvrijstalen doos, en direct boven de glijplaat bevindt zich een flexibele weerstandverwar-ming 396 met ingekapselde elektrische weerstanddraden 394 die met geschikte kabels ver-20 bonden zijn met een (niet getoonde) elektriciteitsbron. Bovenop de flexibele verwarming 396 bevindt zich een isolatielaag 400, bij voorkeur een vloeibare schuimisolatie, welke niet alleen dient om de warmte in een neerwaartse richting naar de transportbanden toe te leiden, maar ook plaats biedt aan de lichte mate van ongelijkheid in het laminaat, veroorzaakt door het overlappen van de stroken 220 en de kleefmiddelsporen op de stroken. Een stijve plaat 402 25 welke van aluminium kan zijn is in de roestvrijstalen doos geplaatst, boven het isolerende schuimmateriaal 400 en is verbonden met een drukcilindersysteem 404 dat een veelvoud drukcilinders omvat waarvan de zuigers zich door een bevestigingsplaat 406 uitstrekken, en die verbonden zijn met de stijve plaat 402 zodat vooraf bepaalde druk kan worden uitgeoefend op het isolatiemateriaal door de stijve plaat, waarbij de glijplaat 384 geperst wordt tegen 30 de binnenzijde van de bovenste transportband.

Het verwarmingssysteem in de onderste transportband 338 omvat een veelvoud zich in lengterichting uitstrekkende zij-aan-zij geplaatste geleidende verwarmingsstaven 408 welke tevens verbonden zijn met een (niet getoonde) elektriciteitsbron en waarop aan hun boven- "f! ^ . * .j·.

• · ' / X

28 zijde een aluminiumplaat 410 geschroefd is waardoor de warmte wordt verplaatst. De ver-warmingsstaven zijn langwerpig en hun langsrichting strekt zich uit in lengterichting van het lamineerstation 70. Elke verwarming is verbonden met zijn eigen (niet getoonde) rheostaat, zodat door een juiste afstelling, gelijkmatige verwarming plaats vindt over de breedte van de 5 onderste transportband. De glijplaat 384 van Teflon/glasvezel is bovenop de aluminiumplaat 410 geplaatst om een oppervlak met lage wrijving te verschaffen tussen het onderste ver-warmingssysteem en de onderzijde van de transportband 338 die zich direct daarboven bevindt. Onder de staafverwarmingen bevindt zich een isolerende laag schuim 412 of iets dergelijks om de warmtestraling tot een opwaartse richting te beperken.

10 Er is dus een verwarmingssysteem geplaatst boven en onder het laminaat wanneer het tussen de transportbanden is ingesloten, waarbij de warmte voldoende is om het kleef-middel te activeren, welk kleefmiddel inert was voordat het laminaat naar de verwarmingsge-deelten van het lamineerstation gevoerd werd. Zoals eerder genoemd zijn er twee verwar-mingsgedeelten geplaatst in de lengterichting van het lamineerstation, zodat het laminaat dat 15 door het lamineerstation gevoerd wordt, achtereenvolgens door elk verwarmingsgedeelte passeert.

Na onder het tweede verwarmingsgedeelte gepasseerd te zijn, bewegen de transportbanden 336 en 338 het drielaags laminaat door de koelgedeelten 354 van het lamineerstation 70, welke evenals het verwarmingsgedeelte twee koelsecties heeft die zich dwars op de 20 inrichting uitstrekken maar iets op afstand van elkaar geplaatst zijn, in lengterichting van het hoofdgedeelte van het lamineerstation. Elk koelgedeelte is identiek en heeft koelers binnen de bovenste transportband geplaatst, en binnen de onderste transportband.

Het koelsysteem binnen de onderste transportband omvat een aluminium blok 414, met daarin een veelvoud vloeistofkanalen 416 die verbonden zijn met een koelvloeistofinlaat 418, 25 hetgeen water of iets dergelijks kan zijn. Het koelmiddel dat uit de kanalen in het aluminium blok komt wordt met een (niet getoonde) pomp buiten de onderste transportband omhoog gepompt voor gebruik in het koelsysteem binnen de bovenste transportband. Het aluminium blok bevindt zich direct naast de glijplaat 384 in de onderste transportband.

De koelvloeistof die uit het onderste koelsysteem komt, wordt omhoog gebracht naar 30 het bovenste koelsysteem binnen de bovenste transportband en dit koelsysteem omvat een roestvrijstalen pan 420 met een neopreen of andere waterproef voering. De bodem van de pan bevindt zich direct naast de glijplaat 384 in de bovenste transportband 336. De vloeistof die uit het onderste koelsysteem komt wordt in de pan in het bovenste systeem gevoerd, en 10 13 014 29 voorzien is in afvoerleidingen 422 om vloeistof uit de bovenste pan te verwijderen en over te brengen naar een elders geplaatst afwerkstation, of naar een warmtewisselaar 424 om de warmte te onttrekken aan de vloeistof zodat het in het systeem opnieuw gebruikt kan worden.

Op deze manier wordt de warmte van het drielaags laminaat afgevoerd, waardoor het 5 kleefmiddel uithardt zodat de stroken 220 op de gewenste manier op tegenover elkaar liggende zijden van de vellen 62 en 63 worden vastgemaakt.

In een andere uitvoering van een koelsysteem getoond in figuur 52 waarin gelijke delen gelijke referentienummers hebben gekregen, met een eerste accent, is het koelsysteem in de onderste transportband identiek aan het vorenstaande, waarbij het koelsysteem in de boven-10 ste transportband identiek is aan het koelsysteem in de onderste transportband, Met andere woorden, de bovenste en onderste koelsystemen omvatten een aluminium blok 414 met doorgangen 417' daarin voor de beweging van koelvloeistoffen, waarbij de koelvloeistoffen afgevoerd worden naar een (niet getoonde) warmtewisselaar. De bovenste en onderste systemen kunnen hun eigen warmtewisselaars hebben of kunnen deel uitmaken van een ge-15 meenschappelijk systeem.

Een ander verwarmingssysteem wordt getoond in figuur 55 waarbij gelijke delen gelijke nummer hebben gekregen, met een accent. De onderste verwarming kan hetzelfde zijn als die welke eerder beschreven is, met een veelvoud verwarmingsstaven 408' met daarboven een aluminiumplaat 410’ . Het bovenste verwarmingselement is een pan 426 gevuld met 20 warmte geleidende roestvrijstalen kogels 428, zoals geweerhagel, en een verwarmingselement 430 dat zich boven de kogels uitstrekt. Het verwarmingselement verwarmt natuurlijk de metalen kogels die de warmte overbrengen in benedenwaartse richting, in de transportband, en daar de kogels bolvormig van opbouw zijn, is er ruimte voor elke oneffenheid die veroorzaakt zou kunnen zijn tussen de transportbanden door het laminaat.

25 Zoals eerder beschreven en te zien is in figuur 1B gaat het laminaat bij het verlaten van het hoofdgedeelte 308 van het lamineerstation naar boven, rond een geleidingsrol 342 en vervolgens horizontaal stroomafwaarts over een tweede geleidingsrol 344 voordat zij naar beneden geleid word rond een opneemrol 346. Natuurlijk is het kleefmiddel volledig uitgehard tegen de tijd dat het laminaat uit het stroomafwaarts gelegen einde van het hoofdgedeelte 30 van het lamineerstation komt, zodat er geen probleem is met ongewenst kleven van lagen wanneer het produkt op de opneemrol gewikkeld wordt.

-ï 'v ;; ,>

j" * ‘ 'X

30

Het laminaat 61 dat met de hiervoor beschreven inrichting wordt gemaakt en getoond is in de figuren 1 en 2 kan in elke gewenste maat gesneden worden en werkbaar verbonden worden met een bedieningsystemen voor gebruik in een bouwkundige opening.

Normaal gesproken zullen de parallelle lamellen in het produkt zich in horizontale rich-5 ting uitstrekken in een bouwkundige opening en dienovereenkomstig, zal de breedte van de eerste en tweede vellen 62 en 63 de hoogte van het produkt 61 bepalen, dat uiteindelijk de afscherming van de bouwkundige opening zal vormen.

Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat een uniek systeem voor het maken van een laminaat beschreven is, dat gebruikt kan worden in een afscherming voor een bouwkundige 10 opening, en zoals uit de beschrijving van de inrichting blijkt is het een onafgebroken proces waardoor een minimale tijd voor buiten gebruik zijn verkregen wordt, om op deze manier optimaal het produkt te maken binnen een gegeven periode, met een minimum aan afval.

Hoewel de onderhavige uitvinding beschreven is met een bepaalde mate van detail, moet begrepen worden dat de beschrijving slechts als voorbeeld van een uitvoering geldt en 15 dat veranderingen in detail- en structuur gemaakt kunnen worden zonder het wezen van de uitvinding zoals in de bijgaande conclusies gedefinieerd, te verlaten.

i 0 > a; 4

Claims

1. Werkwijze voor de vervaardiging van een laminaat uit samenstellende componenten, geschikt om te worden gebruikt in een afscherming voor bouwkundige openingen, welke werkwijze in combinatie de volgende stappen omvat: 5 aanvoer van een eerste en een tweede vel materiaal naar een gemeenschappelijk vlak van samenkomst; aanvoer van een veelvoud aan parallele stroken naar het gemeenschappelijke vlak van samenkomst en tussen het eerste en het tweede vellen materiaal; na samenkomst in een gemeenschappelijk vlak van de eerste en tweede vellen 10 materiaal en de parallele stroken door verwarming activeren van, op een van deze samenstellende componenten aangebrachte, sporen kleefmiddel en vervolgens door afkoeling uitharden van deze sporen kleefmiddel om de stroken te hechten aan de eerste en tweede vellen materiaal en aldus het laminaat te vormen; waarbij de aanvoer van de eerste en tweede vellen materiaal alsmede de aanvoer 15 van de stroken, betrokken op het gemeenschappelijke vlak van samenkomst, in hoofzakelijk dezelfde richting plaatsvindt.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de stroken vervaardigd worden door de volgende voorafgaande stappen: 20 verven van een velvormig materiaal, drogen van het geverfde materiaal, aanbrengen van in lengterichting verlopende kleefmiddellijnen op tegenliggende zijden van het materiaal en het snijden van het materiaal in een veelvoud naast elkaar liggende stroken, waarbij 25 elke strook een kleefmiddellijn aan elke zijde heeft, langs tegenoverliggende zijranden.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij verder het van kleefmiddel voorziene in stroken gesneden materiaal op een rol wordt gewikkeld en getransporteerd om verwerkt en toegevoerd te worden aan het gemeenschappelijke vlak van samenkomst van de eerste en 30 tweede vellen materiaal terwijl de stroken elkaar parallel overlappen.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij de stroken opgewikkeld worden op een opneemrol, die zich op een mobiele transportwagen bevindt. *k A "·· Λ Ë U ·

5. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij het materiaal wordt bedrukt met behulp van een beweegbare en verwisselbare druk/rolwagen met een aparte voorraadtank vloeibare inkt, een inkt doorstroomreservoir waar inkt uit de tank circuleert door middel van een circulatie- 5 pomp, een opneemrol in samenwerking met het doorstroomreservoir, en een transferral voor het verwijderen van inkt van de opneemrol, waarbij de transferral ontworpen is om de inkt aan te brengen op het passerende vel materiaal.

6. Werwijze volgens conclusie 5, waarbij het vel materiaal de transferral raakt, gelijktijdig 10 passeert rond een betrekkelijk grote steunrol die roteerbaar bevestigd is op een raamwerk voor het voorbereidingsstation waaraan de druk/rolwagen verwijderbaar gemonteerd is.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, waarbij het vel materiaal rond de steunrol gevoerd wordt door een drooggebied binnen het raamwerk van het voorbereidingsstation, zodat de 15 bedrukte stof verder voorzien kan worden van langwerpige sporen kleefmiddel.

8. Werkwijze volgens een der voorafgaande conclusies, waarbij het materiaal na gedroogd te zijn, wordt gevoerd langs een veelvoud zij-aan-zij geplaatste kleefmiddelapplicato-ren, ontworpen om in dwarsrichting op afstand van elkaar geplaatste lijnen of sporen kleef- 20 middel aan te brengen op de lengte van het materiaal.

9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij de sporen kleefmiddel om en om aangebracht worden op tegenoverliggende zijden van het vel en op vooraf bepaalde afstanden, overeenkomstig de breedte van de stroken waaruit de lamellen van het eindprodukt gemaakt zullen 25 worden.

10. Werkwijze volgens conclusie 8 of 9, waarbij nadat de kleefmiddelsporen zijn aangebracht op het vel, het kleefmiddel op het vel materiaal wordt afgekoeld om uit te harden en het inert te maken waardoor het niet meer kleeft; het vel materiaal passeert vervolgens snij- 30 inrichtingen die het vel materiaal snijden in een veelvoud zich zij-aan-zij bevindende stroken die in lengterichting van het vel lopen. 1013 :14

11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij de sneden zodanig in het materiaal worden aangebracht dat elke strook een lijn kleefmiddel aan een zijde naast een zijrand van de strook, en aan de tegenoverliggende zijde naast de tegenoverliggende zijrand van de strook heeft. 5

12. Werkwijze volgens een der voorafgaande conclusies, waarbij de naast elkaar liggende stroken vervolgens op een opneemrol op een mobiele transportwagen worden geleid, welke transportwagen de naast elkaar gelegen stroken tijdens het opwinden onafgebroken een kleine afstand in dwarsrichting voor- en achterwaarts beweegt, waardoor de stroken 10 worden opgewonden op de rol zodat de sporen kleefmiddel op de bovenliggende lagen stroken zich niet op dezelfde lijn bevinden om een betrekkelijk gelijkmatige wikkel van de stroken op de opneemrol te verkrijgen.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, waarbij na een afgeronde wikkelgang van naast el-15 kaar gelegen stroken materiaal op de opneemrol, de transportwagen verreden wordt naar het behandelingsstation.

14. Werkwijze volgens conclusie 2 waarbij de kleefmiddelsporen op tegengestelde zijden van het materiaal worden aangebracht. 20

15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij de kleefmiddelsporen op één zijde van het materiaal versprongen zijn ten opzichte van de kleefmiddelsporen op de andere zijde van het materiaal.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de ten minste enkele snijlijn zich bevindt tussen de kleefmiddelsporen op de tegengestelde zijden van het materiaal.

17. Werkwijze volgens conclusie 16, waarbij elke strook tegengestelde zijden heeft en zijranden omvat met een randgedeelte op elke zijde langs elke zijrand, waarbij de kleefmid-30 delsporen zich bevinden op de randgedeelten. 1 o 13314

18. Werkwijze volgens conclusie 17, waaarbij een kleefmiddelspoor zich slechts op een randgedeelte op elke zijde van de stroken bevindt, langs slechts één zijrand van de stroken.

19. Werkwijze volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij het verkregen laminaat wordt opgewikkeld op een rol voor transport naar een plaats waar het produkt op maat gesneden kan worden en kan worden verbonden met een bedieningssysteem om zo de afscherming voor een bouwkundige opening te vormen.

20. Werkwijze voor het maken van een uit meer componenten bestaande stof, met ten minste een onafgebroken langwerpig velmateriaal en een veelvoud langwerpige stroken materiaal die zich parallel aan de lengte van het vel uitstrekkenen daarmee langs een zijrand van de stroken verbonden worden, gebruikmakend van een combinatie van de volgende stappen: 15. een onafgebroken aanvoer van materiaal; snijden van het materiaal waaruit de stroken gemaakt kunnen worden, tot een veelvoud langwerpige, parallelle stroken; oprollen van de parallelle stroken materiaal; roteerbaar ondersteunen van een opneemrol op een beweegbare wagen; 20. behandelen en in hoofdzaak parallel houden van de stroken op de veelvoud wagens in een behandelingsstation omvattende een systeem voor het opnemen van een veelvoud wagens, en bevestigen van de stroken aan het langwerpig velmateriaal zodat de stroken zich onafgebroken uitstrekken over de lengte van het langwerpig velmateriaal in een lami-25 neerstation voor het opnemen van de parallelle stroken uit het behandelingsstation, het lami-neerstation omvat een toevoer van het langwerpig velmateriaal.

21. Werkwijze volgens conclusie 20, waarbij het strookbehandelingsstation middelen omvat voor het in lengterichting, elkaar gedeeltelijk overlappend afleveren van de stroken 30 aan het lamineerstation. Ï0' :

22. Werkwijze volgens conclusie 20 of 21, waarbij de uit meer componenten bestaande stof twee vellen materiaal omvat, het lamineerstation omvat voorts een tweede voorraad-rol materiaal en kan de stroken tussen de vellen materiaal aan het materiaal bevestigen.

23. Werkwijze volgens conclusie 21 of 22, omvattend een kleefmiddelapplicator voor het aanbrengen van onafgebroken sporen kleefmiddel op het materiaal waaruit de stroken vervaardigd worden, voordat het gewikkeld wordt op de opneemrol.

24. Werkwijze volgens conclusie 23, waarbij de stroken materiaal tegengestelde zijden 10 en tegengestelde zijranden heeft, met randgedeelten langs elke zijrand en op elke zijde, twee sporen kleefmiddel zijn aangebracht op elke strook waarbij een spoor zich in een randge-deelte op een zijde bevindt en het andere spoor zich in een randgedeelte bevindt op de tegengestelde zijde langs een tegengestelde zijrand.

25. Werkwijze volgens conclusie 21, waarbij het lamineerstation een eerste referentie lijn bepaalt die loodrecht staat op de stroken bij aflevering aan het lamineerstation, het behandelen van de stroken en het elkaar gedeeltelijk overlappend afleveren van de stroken bij het lamineerstation vindt plaats onder gebruikmaking van een combinatie van: een raamwerk dat een tweede referentielijn bepaalt die indien deze zich in een 20 horizontaal vlak met de eerste referentielijn zou bevinden, daarmee een scherpe hoek zou vormen, ten minste een meerlaagse rol stroken waarbij in elke laag de stroken zich in een vlak naast elkaar bevinden en zodanig geplaatst zijn langs en parallel met de tweede referentielijn dat achtereenvolgende stroken in een richting langs de tweede referentielijn horizontaal op steeds grotere afstand van de eerste referentielijn zijn geplaatst; 25. een zich in lengterichting van het raamwerk bevindende eerste set strookge- leidingselementen, individueel toegevoegd aan de stroken, de eerste set geleidingselemen-ten is geplaatst langs een lijn voor het zodanig reguleren van de loop, dat elke strook een gelijke afstand aflegt van de voorraadrol tot aan het opneemstation; een tweede set strookgeleidingselementen in lengterichting van het raamwerk, 30 individueel verbonden met de stroken, de tweede set strookgeleidingselementen omvat individuele geleidingselementen die in de lengte onder een hoek geplaatst zijn ten opzichte van de lengtes van de geleidingselementen van de eerste set, zodanig dat stroken die zich naast elkaar bevinden en over de elementen gaan, elkaar gaan overlappen. 1 013614

26. Werkwijze volgens conclusie 25, waarbij geleiding van een eerste set stroken plaatsvindt langs een derde referentielijn die, indien geplaatst in een vertikaal vlak met de tweede referentie lijn, daarmee een scherpe hoek zou vormen en waarbij geleiding van een 5 tweede set plaatsvindt langs een vierde referentielijn welke parallel loopt met de tweede referentielijn.

27. Werkwijze volgens conclusie 22, verder omvattend een stap voor het aanvoeren van het ten minste enkele verdere materiaal op het ten minste enkele materiaal tijdens de 10 lamineerstap.

28. Werkwijze volgens conclusie 27, verder omvattend een tweede stap voor het aanvoeren van een derde materiaal op het ten minste ene verdere materiaal wanneer de eerste twee genoemde materialen de lamineerstap al hebben ondergaan. 15

29. Inrichting voor het vervaardigen van een uit meer componenten bestaande stof voor een bouwkundige afscherming, omvattende ten minste een onafgebroken langwerpig vel materiaal en een veelvoud langwerpige stroken materiaal die zich parallel aan de lengte van het vel uitstrekkenen daarmee langs een zijrand van de stroken verbonden worden, om- 20 vattende een combinatie van: een behandelingsstation omvattende middelen voor het behandelen en in hoofdzaak parallel houden van de stroken op de veelvoud wagens, en een lamineerstation voor het opnemen van de parallelle stroken uit het behan-delingsstation, het lamineerstation omvat een voorraadrol van het materiaal, het lamineersta-25 tion kan de stroken vastmaken aan het vel materiaal zodat de stroken zich onafgebroken uitstrekken over de lengte van het materiaal.

30. Inrichting volgens conclusie 29, waarbij het behandelingsstation zich bevindt in de nabijheid van en in lengterichting uitgelijnd met het lamineerstation. 30

31. Inrichting volgens conclusie 29, verder voorzien van een voorbereidingsstation, dat beschikt over: een onafgebroken voorraadrol materiaal; 10^3014 een snijsysteem voor het snijden van het materiaal waaruit de stroken gemaakt kunnen worden, tot een veelvoud langwerpige, parallelle stroken; een opneemrol voor het daarop rollen van de parallelle stroken materiaal; alsmede 5. een beweegbare wagen die een opneemrol roteerbaar ondersteunt; en waarbij het behandelingsstation beschikt over een systeem voor het opnemen van een veelvoud wagens.

32. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij het behandelingsstation een of meer volle 10 transportwagens naast elkaar losmaakbaar kan opnemen.

33. Inrichting volgens conclusie 32, waarbij de stroken materiaal van een of meer van de wagens, afhankelijk van de hoogte van de te maken raambekleding worden aangevoerd in een verticaal raamwerk voorzien van een veelvoud op elkaar afgestemde strookgeleidings- 15 elementen of steunen welke de stroken laten passeren door het behandelingsstation, zodat de stroken aan het stroomafwaartse deel van het station, elkaar parallel overlappend en in lengterichting uitgelijnd met het lamineerstation, naar buiten komen.

34. Inrichting volgens conclusie 29 of 31, waarbij het behandelingsstation middelen 20 omvat voor het in lengterichting, elkaar gedeeltelijk overlappend afleveren van de stroken aan het lamineerstation.

35. Inrichting volgens conclusie 29, 31 of 34, waarbij de uit meer componenten bestaande stof twee vellen materiaal omvat, het lamineerstation omvat voorts een tweede voor- 25 raadrol materiaal en kan de stroken tussen de vellen materiaal aan het materiaal vastmaken.

36. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij het lamineerstation verwarmings- en afkoe-lingsgedeelten omvat voor het activeren en vervolgens drogen, van een kleefmiddel dat vooraf is aangebracht op de stroken en om de stroken te hechten aan de eerste en tweede 30 vellen materiaal. I U I Ο . .· * 4

37. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij aan het lamineerstation eerste en tweede rollen materiaal ondersteund worden voor het lamineren met stroken die uit het behande-lingsstation komen.

38. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij de velaanvoerrollen zodanig worden beves tigd dat het materiaal naar een plaats van samenkomst kan worden gevoerd de vellen en stroken op de plaats van samenkomst in lengterichting met elkaar uitgelijnd, convergeren.

39. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij de aanvoerrol voor het eerste vel materiaal 10 zich stroomopwaarts van het lamineer- en het behandelingsstation bevindt, en over een omgekeerd U-vormig raamwerk wordt geleid, over het behandelingsstation, naar beneden naar de plaats van samenkomst met het strookmateriaal dat uit het behandelingsstation komt en waarbij de aanvoerrol voor het tweede vel materiaal zich stroomafwaarts van het lamineerstation bevindt en stroomopwaarts wordt aangevoerd over een lager traject om vervolgens 15 onder het strookmateriaal dat uit het behandelingsstation komt, uit te komen om daar op de plaats van samenkomst te convergeren met de stroken en het eerste vel materiaal.

40. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij het strookmateriaal op het tweede vel materiaal wordt gelegd en dit halffabrikaat onder het eerste vel materiaal wordt gebracht alvorens 20 als drielaags laminaat in het verwarmingsgedeelte van het lamineerstation te worden gevoerd.

41. Inrichting volgens conclusie 40, waarbij het drielaagslaminaat ingesloten wordt tussen transferbanden in het lamineerstation, welke transferbanden het laminaat in eerste instantie 25 door de verwarmingsgedeeiten voeren, waar de sporen inert kleefmiddel geactiveerd worden om het strookmateriaal aan de eerste en tweede vellen materiaal te hechten en vervolgens door afkoelgedeeltes voeren, waar het kleefmiddel kan uitharden.

42. Inrichting volgens conclusie 31, omvattend een kleefmiddelapplicator voor het 30 aanbrengen van onafgebroken sporen kleefmiddel op het materiaal waaruit de stroken gemaakt worden, voordat het gewikkeld wordt op de opneemrol. 1 013Ö14

43. Inrichting volgens conclusie 42, waarin de stroken materiaal tegengestelde zijden en tegengestelde zijranden hebben, met randgedeelten langs elke zijrand en op elke zijde, twee sporen kleefmiddel zijn aangebracht op elke strook waarbij een spoor zich in een rand-gedeelte op een zijde bevindt en het andere spoor zich in een randgedeelte bevindt op de 5 tegengestelde zijde langs een tegengestelde zijrand.

44. Inrichting volgens een van de conclusies 29 tot en met 43, waarbij het laminaat dat uit een stroomafwaarts gedeelte van het lamineerstation komt, op een opneemrol op een beweegbare opvangbak wordt opgewikkeld, welke vervolgens op een geschikte wijze kan wor- 10 den overgebracht naar een andere locatie waar het laminaat op de gewenste afmeting kan worden gesneden en met bedieningshardware samengevoegd kan worden om tot een bouwkundige afscherming te worden verwerkt.

45. Lamineerstation voor gebruik bij een inrichting volgens conclusie 29, welk lami-15 neerstation is uitgerust met een combinatie van: twee zich tegenover elkaar bevindende eindloze banden waartussen de materialen geplaatst zijn, de banden kunnen de materialen langs een traject verplaatsen; een stroomopwaarts geplaatst verwarmingssysteem langs het traject voor het activeren van het kleefmiddel, het verwaringssysteem omvat boven en onder de banden een 20 laag isolatiemateriaal, en verwarmingselementen tussen de isolatielagen en de banden; en een koelsysteem stroomafwaarts van het verwarmingssysteem, het koelsysteem omvat circulerende vloeistof onder en boven de banden en middelen voor het insluiten van de circulerende vloeistof.

46. Lamineerstation volgens conclusie 45, waarbij ten minste één van de verwar mingselementen weerstanddraden heeft ingesloten in een flexibel materiaal. 1 2 Lamineerstation volgens conclusie 45 waarbij ten minste één van de verwarmingselementen een staafverwarming is. 30 2 Lamineerstation volgens conclusie 45 waarbij een van de verwarmingselementen weerstandsdraden ingesloten in een flexibel materiaal omvat en het andere verwarmingselement een staafverwarming is.

49. Lamineerstation volgens conclusie 45, verder omvattend vellen met een lage wrij-vingscoefficient tussen de banden en de verwarmingselementen.

50. Lamineerstation volgens conclusie 45, waarbij de middelen om de vloeistof in te sluiten een vloeistoftank omvat welke thermisch in verbinding staat met ten minste één van de banden.

51. Lamineerstation volgens conclusie 45, waarbij de middelen voor het insluiten van 10 de vloeistof een warmtegeleidend lichaam omvat met doorgangen daarin door welke de vloeistof passeert.

52. Lamineerstation volgens conclusie 45 waarbij de middelen voor het insluiten van de vloeistof een vloeistoftank boven de banden en een warmtegeleidend lichaam onder de 15 band omvat met doorgangen daarin waardoor de vloeistof passeert, en verder een pomp omvat voor het circuleren van de vloeistof door de tank, het lichaam en de warmtewisselaar.

53. Lamineerstation volgens conclusie 45 waarbij ten minste een van de verwarmingselementen een bak omvat met een veelvoud warmtegeleidende lichamen daarin en verwar- 20 mingsmiddelen om de warmtegeleidende lichamen te verwarmen.

54. Lamineerstation volgens conclusie 45 verder omvattend een geperforeerd oppervlak bij het stroomopwaartse einde van het lamineerstation waarover ten minste een van de materialen passeert, een vacuumbron onder het oppervlak zodat ten minste een van de ma- 25 terialen aangetrokken wordt door het oppervlak wanneer het hierover passeert.

55. Lamineerstation volgens conclusie 54, verder omvattend middelen voor het aanvoeren het ten minste ene verdere materiaal op het ten minste ene materiaal op het oppervlak. 30

56. Lamineerstation volgens conclusie 55, verder omvattend een tweede element voor het aanvoeren van een derde materiaal op het ten minste ene verdere materiaal wanneer de eerste twee genoemde materialen het oppervlak verlaten. 1013S14

57. Lamineerstation volgens conclusie 45 waarbij de banden gemaakt zijn van een flexibel materiaal en verder aandrijfmiddelen voor de banden omvat bestaande uit twee eindloze niet-elastische aandrijfelementen die zich uitstrekken langs tegengestelde zijden 5 van de banden en veerkrachtige connectoren omvat die zich tussen de aandrijfelementen en de banden uitstrekken, de veerkrachtige connectoren zijn langwerpig en vormen scherpe hoeken met de zijden van de banden.

58. Lamineerstation volgens conclusie 57, waarbij de veerkrachtige connectoren spi-10 raalveren zijn.

59. Lamineerstation volgens conclusie 58, waarbij naburige connectoren gelijke doch tegengestelde scherpe hoeken vormen met de zijden van de banden.

60. Lamineerstation volgens conclusie 59, waarbij de aandrijfelementen kettingen zijn.

61. Lamineerstation volgens conclusie 45, verder omvattend een opneemrol rond wel ke het laminaat dat het koelsysteem verlaat, opgewikkeld kan worden.

62. Lamineerstation volgens conclusie 45, waarbij het verwarmingssysteem flexibel is om plaats te bieden aan variërende diktes materiaal tussen de banden.

63. Lamineerstation volgens conclusie 45, waarbij het koelsysteem flexibel is om plaats te bieden aan vaderende diktes materiaal tussen de banden. 25

64. Lamineerstation volgens conclusie 45, waarbij het verwarmingssysteem en het koelssysteem flexibel zijn om plaats te bieden aan vaderende diktes materiaal tussen de banden.

65. Behandelingsstation voor gebruik bij een inrichting volgens conclusie 29 ingericht voor het behandelen van een onafgebroken vel flexibel materiaal met tegengestelde zijden om een veelvoud onafgebroken zij-aan-zij liggende stroken materiaal te vormen, elke strook materiaal heeft tegengestelde zijden en randgedeelten aan elke zijde langs tegengestelde 1013814 zijranden, en langwerpige sporen kleefmiddelen langs tegenoverliggende randgedeelten en op tegengestelde zijden, het behandelingsstation omvat een combinatie van: een raamwerk een steunstang welke roteerbaar een rol flexibel materiaal ondersteunt; 5. tenminste een tussenrol rond welke het flexibele materiaal zich uitstrekt; kleefmiddelapplicatoren naast de ten minste enkele tussenrol voor het aanbrengen van op afstand van elkaar gelegen langwerpige sporen kleefmiddel op ten minste een van de zijden van het materiaal; ten minste één snij-inrichting naast het flexibele materiaal voor het snijden van 10 het materiaal langs ten minste één met de sporen kleefmiddel parallel lopende lijn; een opneemrol waarop de resulterende stroken met daarop kleefmiddelsporen gewikkeld kan worden.

66. Behandelingsstation volgens conclusie 65 waarbij de kleefmiddelsporen op tegen-15 gestelde zijden van het materiaal worden aangebracht.

67. Behandelingsstation volgens conclusie 66, waarbij de kleefmiddelsporen op één zijde van het materiaal versprongen zijn ten opzichte van de kleefmiddelsporen op de andere zijde van het materiaal. 20

68. Behandelingsstation volgens conclusie 67, waarbij de ten minste enkele snijlijn zich bevindt tussen de kleefmiddelsporen op de tegengestelde zijden van het materiaal.

69. Behandelingsstation volgens conclusie 65, waarbij de snij-inrichting een ultrasone 25 snij-inrichting is.

70. Behandelingsstation volgens conclusie 65, waarbij de snij-inrichting een cirkelvormige snij-inrichting is.

71. Behandelingsstation voor gebruik in een inrichting volgens conclusie 29 ingericht voor de behandeling van een veelvoud onafgebroken flexibele stroken en het over een lengte, elkaar parallel overlappend afleveren van de stroken aan een opneemstation, het op-neemstation bepaalt een eerste referentielijn loodrecht op de stroken wanneer deze worden 1013814 afgeleverd bij het opneemstation; het station omvat een raamwerk dat een tweede referentielijn bepaalt die, indien in een vlak met de eerste referentielijn daarmee een scherpe hoek zou vormen; ten minste één meerlaagse rol met een veelvoud stroken, waarbij in elke laag de stroken in een vlak naast elkaar liggend geplaatst zijn langs de tweede referentielijn, de 5 tweede referentielijn heeft een eerste uiteinde en een tweede uiteinde waarbij het eerste uiteinde zich dichter bij de eerste referentielijn bevindt dan het tweede uiteinde, een eerste veelvoud strookgeleidingselementen, elk strookgeleidingselement heeft een lengte die aangepast is aan de breedte van elk van de stroken, de strookgeleidingselementen zijn in lengterichting parallel aan elkaar en aan de tweede referentielijn geplaatst, maar zijn ten opzichte 10 van elkaar geplaatst langs een derde referentielijn die indien in een verticaal vlak met de tweede referentielijn, daarmee een scherpe hoek zou vormen, de betrokken hoeken tussen de eerste en tweede referentielijnen en de tweede en derde referentielijnen zijn gelijk, en waarbij de derde referentielijn een eerste en een tweede uiteinde heeft, waarbij het eerste uiteinde van de tweede en derde referentielijnen zich dichter bij elkaar bevinden dan de 15 tweede uiteinden, en een tweede veelvoud strookgeleidingselementen heeft een lengte die aan de breedte van elk van de stroken is aangepast, de lengte van de tweede veelvoud strookgeleidingselementen bevindt zich parallel aan de eerste referentielijn, maar is ten opzichte van elkaar geplaatst langs een vierde referentielijn, parallel aan de tweede referentielijn; het tweede veelvoud strookgeleidingselementen overlapt elkaar gedeeltelijk en overlapt 20 zo gedeeltelijk de stroken wanneer zij daarover passeren, waarbij de stroken elkaar overlappend worden aangevoerd bij het opneemstation.

72. Behandelingsstation voor gebruik in een inrichting volgens conclusie 29 ingericht voor het behandelen van een veelvoud onafgebroken stroken flexibel materiaal waarbij de stroken 25 elkaar gedeeltelijk overlappend worden afgeleverd bij een opneemstation, het opneemstation bepaalt een eerste referentielijn loodrecht op de stroken bij aflevering bij het opneemstation, en omvat verder middelen voor het afleveren van eerste en tweede vellen materiaal aan het opneemstation, zodanig dat de stroken tussen de vellen worden afgeleverd, het station omvat een combinatie van het volgende: 30. een raamwerk dat een tweede referentielijn bepaalt en dat, indien het zich in een horizontaal vlak met de eerste referentielijn zou bevinden, daarmee een scherpe hoek zou vormen, tenminste een meerlaagse rol met een veelvoud stroken, waarbij de stroken in elke laag zich in een vlak naast elkaar bevinden en geplaatst zijn langs de tweede referentie- I 013S1 4 lijn, zodanig dat achtereenvolgende stroken in een richting langs de tweede referentielijn horizontaal op een steeds grotere afstand van de eerste referentielijn zijn geplaatst. geleidingselementen op het raamwerk, individueel verbonden met de stroken, de geleidingselementen zijn zodanig geplaatst dat zij de loop van de stroken zodanig regule-5 ren dat elke strook een gelijke afstand van de rol naar het opneemstation aflegt en een aangrenzende strook gedeeltelijk overlapt bij aflevering bij het opneemstation.

73. Behandelingsstation volgens conclusie 72, met eerste en tweede sets geleidingselementen, de eerste set is zodanig geplaatst dat zij de loop van de stroken reguleert, zodat 10 elke strook een gelijke afstand van de rol naar het opneemstation aflegt, en de tweede set is zodanig geplaatst dat naast elkaar gelegen stroken elkaar in lengterichting gedeeltelijk gaan overlappen.

74. Behandelingsstation voor gebruik in een inrichting volgens conclusie 29 ingericht 15 voor de behandeling van een veelvoud onafgebroken stroken flexibel materiaal en het elkaar gedeeltelijk overlappend afleveren van de stroken bij een opneemstation, het opneemstation bepaalt een eerste referentielijn dat loodrecht staat op de stroken bij aflevering aan het opneemstation, het station omvat een combinatie van: een raamwerk dat een tweede referentielijn bepaalt die indien deze zich in een 20 horizontaal vlak met de eerste referentielijn zou bevinden, daarmee een scherpe hoek zou vormen, ten minste een meerlaagse rol stroken waarbij in elke laag de stroken zich in een vlak naast elkaar bevinden en zodanig geplaatst zijn langs en parallel met de tweede referentielijn dat achtereenvolgende stroken in een richting langs de tweede referentielijn horizontaal op steeds grotere afstand van de eerste referentielijn zijn geplaatst; 25. een zich in lengterichting van het raamwerk bevindende eerste set gelei dingselementen, individueel verbonden met de stroken, de eerste set geleidingselementen is geplaatst langs een lijn voor het zodanig reguleren van de loop, dat elke strook een gelijke afstand aflegt van de voorraadrol tot aan het opneemstation; een tweede set strookgeleidingselementen in lengterichting van het raamwerk, 30 individueel verbonden met de stroken, de tweede set strookgeleidingselementen omvat individuele geleidingselementen die in de lengte onder een hoek geplaatst zijn ten opzichte van de lengtes van de geleidingselementen van de eerste set, zodanig dat stroken die zich naast elkaar bevinden en over de elementen gaan, elkaar gaan overlappen. } Q 1 3 b - 4

75. Behandelingsstation volgens conclusie 74, waarbij de geleidingselementen van de eerste set langs een derde referentielijn geplaatst zijn die, indien geplaatst in een vertikaal vlak met de tweede referentie lijn, daarmee een scherpe hoek zou vormen. 5

76. Behandelingsstation volgens conclusie 74 of 75, waarbij de geleidingselementen van de tweede set geplaatst zijn langs een vierde referentielijn welke parallel loopt met de tweede referentielijn.

77. Behandelingsstation volgens conclusie 76, waarbij de strookgeleidingselementen roteerbare cilinders zijn waarvan de lengte de breedte van de stroken benadert.

78. Behandelingsstation volgens conclusie 77, waarbij de lengteassen van de roteerbare cilinders van de eerste set parallel lopen aan elkaar. 15

79. Behandelingsstation volgens conclusie 77, waarbij de lengteassen van de roteerbare cilinders van de tweede set parallel lopen aan elkaar.

80. Behandelingsstation volgens conclusie 78 waarbij de lengteassen van de roteerba-20 re cilinders van de tweede set parallel lopen aan elkaar.

81. Behandelingsstation volgens conclusie 78 waarbij de lengteas van de roteerbare cilinders in de eerste set zich parallel aan de derde referentielijn uitstrekken.

82. Behandelingsstation volgens conclusie 79, waarbij de lengteas van de roteerbare cilinders in de tweede set een scherpe hoek vormt met de vierde referentielijn.

83. Behandelingsstation volgens conclusie 81, waarbij de lengteassen van de roteerbare cilinders in de tweede set een scherpe hoek vormen met de vierde referentielijn. 30

84. Behandelingsstation volgens conclusie 74, waarbij het station verder een set spanrollen langs de lopen waarlangs de stroken reizen omvat. 1 0 Ί 3 :.n 4

85. Behandelingsstation volgens conclusie 84, waarbij de spanrolien zodanig in de lopen geplaatst zijn dat de stroken over de spanrollen lopen nadat zij de eerste set geleidings-elementen gepasseerd zijn en voordat zij de tweede set geleidingselementen passeren.

86. Drukinrichting voor gebruik bij een voorbereidingsstation van een inrichting volgens conclusie 31 ingericht voor het bedrukken van een onafgebroken vel flexibel materiaal omvattende: een hoofdraamwerk; een steunstang voor het roteerbaar ondersteunen van een rol van het flexibele 10 materiaal; een tussenrol waaromheen het flexibele materiaal zich uitstrekt; een opneemrol voor het opnemen van het materiaal nadat het om de tussenrol gepasseerd is, en een aan het hoofdraamwerk verwijderbaar vastgemaakte wagen, de wagen omvat 15 een opslagtank voor verfmateriaal, een circulatiereservoir voor het verfmateriaal, vloeistof-transportfijnen die de opslagtank en het reservoir met elkaar verbinden, een pomp voor het circuleren van het verfmateriaal uit de opslagtank door het reservoir, een vloeistofopneemrol naast het reservoir om in kontakt te komen met het verfmateriaal in het reservoir en een transferrol die in roterend in kontakt is met de vloeistofopneemrol en roteerbaar het materiaal 20 kan raken wanneer dit rond de tussenrol passeert, om het verfmateriaal over te brengen van de opneemrol naar het flexibele materiaal.

87. Drukinrichting volgens conclusie 86, waarbij het materiaal wordt bedrukt met behulp van een beweegbare en verwisselbare druk/rolwagen met een aparte voorraadtank vloeibare 25 inkt, een inkt doorstroomreservoir waar inkt uit de tank circuleert door middel van een circula-tiepomp, een opneemrol in samenwerking met het doorstroomreservoir, en een transferrol voor het verwijderen van inkt van de opneemrol, waarbij de transferrol ontworpen is om de inkt aan te brengen op het passerende vel materiaal.

88. Drukinrichting volgens conclusie 86, waarbij het vel materiaal de transferrol raakt, ge lijktijdig passeert rond een betrekkelijk grote steunrol die roteerbaar bevestigd is op een raamwerk voor het voorbereidingsstation waaraan de druk/rolwagen verwijderbaar gemonteerd is. ioisau

89. Drukinrichting volgens conclusie 88, waarbij het vel materiaal rond de steunrol gevoerd wordt door een drooggebied binnen het raamwerk van het voorbereidingsstation, zodat de bedrukte stof verder voorzien kan worden van langwerpige sporen kleefmiddel. 5

90. Een opneemrolysteem voor gebruik bij een voorbereidinsstation van een inrichting volgens conclusie 31 ingericht voor het opwikkelen van een onafgebroken vel materiaal met daarop langwerpige sporen kleefmiddel, het systeem omvat een combinatie van: een steunraamwerk 10. een opneemrol roteerbaar bevestigd op het steunraamwerk; een voorraadsystem voor het onafgebroken aanvoeren van het vel materiaal naar de cilindrische rol, en een spreidsysteem dat in kontakt staat met het vel materiaal voor het zijwaarts van de rol heen en weer bewegen van het materiaal wanneer het materiaal gewikkeld wordt 15 op de rol, waarbij kleefmiddelsporen op naastgelegen lagen materiaal op de rol versprongen zijn ten opzichte van elkaar.

91. Opneemrolsysteem volgens conclusie 90, waarbij het materiaal zijranden heeft en het spreidsysteem een dwarskam met vingers omvat voor het aangrijpen van de zijranden 20 van het materiaal, alsmede een aandrijfmechanisme dat verbonden is met de dwarskam voor het zijdelings heen en weer bewegen van de rol om ervoor te zorgen dat het materiaal heen en weer en zijwaarts beweegt bij het opwikkelen op de rol.

92. Opneemrolsysteem volgens conclusie 91 waarbij het spreidsysteem voorts een 25 excentriek en een dwarsbalk omvat, het excentriek kan de dwarsbalk aangrijpen om de dwarsbalk zijwaarts van de rol heen en weer te bewegen, waarbij de dwarsbalk de dwarskam zijwaarts van de rol kan bewegen.

93. Opneemrolsysteem volgens conclusie 91, waarbij het spreidsysteem twee dwars-30 armen omvat welke de dwarskam ondersteunen, de dwarsbalk heeft twee op afstand van elkaar geplaatste nokkragen die het excentriek kunnen aangrijpen, waarbij rotatie van het excentriek ervoor zorgt dat de dwarsbalk en de dwarskam heen en weer en zijwaarts van de rol bewegen. 1 0 1 3 f-1 4

94. Opneemrolsysteem volgens een van de conclusies 90 tot en met 93, waarbij het vel materiaal een veelvoud zij-aan-zij liggende stroken materiaal omvat.

95. Opneemrolsysteem volgens conclusie 94, waarbij de vingers van de dwarskam aangepast zijn om tussen de stroken geplaatst te worden.

96. Opneemrolsysteem volgens conclusie 95, waarbij elke strook tegengestelde zijden heeft en zijranden omvat met een randgedeelte op elke zijde langs elke zijrand, waarbij de 10 kleefmiddelsporen zich bevinden op de randgedeelten.

97. Opneemrolsysteem volgens conclusie 96, waaarbij een kleefmiddelspoor zich slechts op een randgedeelte op elke zijde van de stroken bevindt, langs slechts één zijrand van de stroken. 15

98. Opneemrolsysteem volgens conclusie 90, waarbij het voorraadsysteem bevestigd is op een hoofdraamwerk en het steunraamwerk losmaakbaar is verbonden met het hoofdraamwerk. 20 A ' i ' I 0 ^