NL1013670C2 - Werkwijze voor het in zijdelings register brengen van een vel met een daarop over te dragen beeld. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het in zijdelings register brengen van een vel met een daarop over te dragen beeld 5

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het in register brengen van een in een toevoerbaan door een transportkneep toegevoerd vel met een beeld dat op een beeidoverdrachtsplaats wordt overgedragen vanaf een beelddrager op dat vel, welke transportkneep, in een registerstap, dwars op de toevoerrichting verplaatsbaar is 10 tussen twee uiterste standen om een in de transportkneep vastgehouden vel met dat beeld in register te brengen.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 5219159. Bij de daarin beschreven werkwijze wordt de transportkneep na elke registerstap naar een tussen de uiterste standen gelegen middenstand teruggeplaatst. Tijdens deze 15 verplaatsing kan de transportkneep geen volgend vel ontvangen waardoor de afstand tussen achtereenvolgens in register te brengen vellen relatief groot moet zijn.

De uitvinding stelt zich tot doel een werkwijze volgens de aanhef te verschaffen waarbij de afstand tussen achtereenvolgens in register met een te ontvangen beeld te brengen vellen sterk bekort kan worden.

20 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat bij na elkaar plaatsvindende registerstappen de dwarsverplaatsing van de transportkneep initieel naar een tussen de twee uiterste standen gelegen middenstand is gericht en doordat het in register te brengen vel en/of beeld ten behoeve van die registerstap in een dwarspositie wordt gebracht die een registerstap in die initiële richting behoeft.

25 Hierdoor wordt bereikt dat een vel in een richting dwars op de toevoerrichting snel een nauwkeurig door de in dwarsrichting verplaatsbare transportkneep in register met een te ontvangen beeld gebracht kan worden zonder dat de transportkneep telkens tussen twee registerstappen enige tijd onwerkzaam is om tussen het transport van twee opeenvolgend in register te brengen vel de transportkneep terug te zetten.

30 Door het vel in een dwarspositie te brengen die een registerstap in die initiële richting behoeft tijdens voortdurende toevoer van vel naar de beeidoverdrachtsplaats kan de registering geheel zonder onderbreking plaatsvinden.

Door als alternatief achtereenvolgens met toegevoerde vellen in register te brengen beelden in dwarsrichting op onderling verschoven posities op de beelddrager 35 aan te brengen wordt bereikt dat op de beeidoverdrachtsplaats velranden niet steeds ^ 0136^ 0 2 met hetzelfde deel van de beelddrager in contact hoeven komen hetgeen randaftekening op de beelddrager voorkomt.

De uitvinding zal hierna verder toegelicht worden aan de hand van bijgaande tekeningen waarin: 5 Fig. 1 in perspectief een eerste uitvoeringsvorm toont van een afdrukinrichting waarin de uitvinding kan worden toegepast,

Fig. 2 een besturingssysteem voor de in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting toont,

Fig. 3 schematisch opeenvolgende toestanden toont waarin de in Fign. 1 en 2 weergegeven afdrukinrichting kan verkeren, 10 Fig. 4 in perspectief een tweede uitvoeringsvorm toont van een afdrukinrichting waarin de uitvinding kan worden toegepast,

Fig. 5 een besturingssysteem voor de in fig. 4 weergegeven afdrukinrichting toont, en Fig. 6 schematisch opeenvolgende toestanden toont waarin de in Fign. 4 en 5 weergegeven afdrukinrichting kan verkeren.

15 De in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting omvat een vellentransportbaan 1 waarlangs vellen een voor een vanaf een stapel 2 naar een beeldoverdrachtsstation 3 worden gevoerd.

In het beeldoverdrachtsstation 3 wordt een door beeldvormingsmiddeien 4 op een roteerbare trommel 5 gevormd beeld op een beeldoverdrachtsplaats 6 overgedragen op 20 een toegevoerd vel.

In de veilentransportbaan 1 zijn op afstanden die iets korter zijn dan de kortste vellengte een aantal transportknepen opgesteld. Een door rollenpaar 8 gevormde eerste transportkneep voert een van stapel 2 afgenomen vel naar een door twee naast elkaar opgestelde rollenparen 9 en 10 die door respectievelijk motoren 11 en 12 afzonderlijk 25 met verschillende snelheden aandrijfbaar zijn voor het bij voortdurend voorwaarts veltransport rechtleggen van een scheef toegevoerd vel en voor het in een richting dwars op de toevoerrichting over een bepaalde afstand verplaatsen van een toegevoerd vel, zoals hierna meer in detail zal worden toegelicht aan hand van Fign. 2 en 3. Stroomafwaarts van rollenparen 9 en 10 is een transportrollenpaar 14 opgesteld dat 30 door een motor 15 in axiale richting verplaatsbaar is om een door rollenparen 9 en 10 rechtgelegd, maar bijvoorbeeld door de voor rechtlegging benodigde verdraaiing nog iets zijdelings verschoven ligt, in zijdelings register te brengen met een op trommel 5 gevormd beeld.

In Fig. 1 zijn de voor registering benodigde meetmiddelen voor het meten van de 35 scheefligging van een toegevoerd vel door opnemers 16 en 17 weergegeven en de 1 01 367 0 3 benodigde meetmiddelen voor het meten van de dwarspositie van een rechtgelegd vel weergegeven door opnemer 18.

Opnemer 18 kan bestaan uit een enkelvoudige sensor die is opgesteld langs een lijn waarop de zijrand van een vel ligt wanneer dat vel zich in zijn nominale stand bevindt 5 waarbij het precies in register komt met een daarop over te dragen beeld.

Bij toevoer van vellen van verschillend formaat is deze enkelvoudige sensor in zijwaartse richting verplaatsbaar naar een bij dat formaat passende zijlijn. Om een dergelijke verstelling van opnemer 18 te vermijden en om de mate van de door transportrollenpaar 14 te corrigeren afwijking te meten, kan opnemer 18 ook zijn 10 uitgevoerd als een array van sensoren dat zich dwars op de veltoevoerrichting uitstrekt over het bereik waarin de velzijrand van uiteenlopende formaten kan liggen. Afhankelijk van het velformaat wordt uit het verschil tussen de te corrigeren, oorspronkelijke positie van de velrand en de gewenste positie van de velrand op het sensorarray de benodigde axiale verplaatsing van het transportrollenpaar 14 bepaald voor het in register brengen 15 van vel en beeld.

Bij het bereiken van het in zijdelingse richting verplaatsbare transportrollenpaar 14 kan een vel gemakkelijk ± 8 mm verschoven zijn ten opzichte van zijn nominale stand. Deze afwijking kan ontstaan door het enigszins verschoven inleggen van een stapel vellen 2, door de in veilentransportbaan 1 optredende scheefloop als gevolg van tolerantie-20 afwijkingen van transportmiddelen in de vellentoevoerbaan en/of door de voor scheefstandcorrectie door rollenparen 9 en 10 teweeggebrachte zijdelingse verschuiving.

Transportrollenpaar 14 kan een zijdelings tot bijvoorbeeld maximaal ± 8 mm verschoven vel door translatie in dwarsrichting in een positie brengen waarin het vel precies in 25 register komt met een op de beeldoverdrachtsplaats 6 te ontvangen beeld. Om deze maximaal te corrigeren velverschuiving door transportrollenpaar 14 te beperken kan een translatie van een vel in dwarsrichting ook gedeeltelijk door transportrollenparen 9 en 10 gerealiseerd worden. Dit kan gebeuren door gedurende een bepaalde periode één van de transportrollenparen 9 of 10 met een andere snelheid aan te drijven dan de andere, 30 waardoor een door deze transportrollenparen 9 en 10 gegrepen vel over een bepaalde hoek in een richting verdraait en vervolgens de sneiheidsverhouding tussen transportrollenparen 9 en 10 gedurende een bepaalde periode om te keren, met als resultaat dat de eerst teweeggebrachte verdraaiing te niet wordt gedaan maar een zijdelingse verplaatsing van het vel resteert.

35 Een voorbeeld van een dergelijke zijdelingse velverplaatsing is uiteengezet in de 101 3670 4

Europese octrooiaanvrage 0 814 040 en in de daarin beschreven stand van de techniek.

Het verdient de voorkeur om een vel zo dicht mogelijk vóór de beeldoverdrachtsplaats in de gewenste dwarspositie te brengen door een in axiale richting verplaatsbare 5 vellentransportkneep omdat deze het minste risico inhoudt van een resterende scheefstand hetgeen wel gemakkelijk het geval kan zijn bij een door velverdraaiingen teweeggebrachte velverschuiving in een richting dwars op de vellentoevoerrichting.

Fig. 2 toont een bovenaanzicht van de vellentransportbaan 1 van de in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting.

10 Het vrije uiteinde 20 van een van de in axiale richting verschuifbare transportrollen 14 is vanuit een met 0 weergegeven middenstand verplaatsbaar naar met onderbroken lijnen weergegeven eindstanden die zijn aangeduid met respectievelijk +2a en -2a.

Naast het vrije uiteinde 20 is een opnemer 21 opgesteld die een signaal 22 aan besturingsinrichting 24 afgeeft wanneer de opnemer 21 het uiteinde 20 detecteert in het 15 gebied dat ligt tussen 0 en + 2a en een signaal 23 aan besturingsinrichting 24 afgeeft wanneer de opnemer 21 het uiteinde 20 detecteert in het gebied dat ligt tussen 0 en -2a.

Wanneer opnemer 21 overgaat van afgifte van een signaal 22 naar afgifte van een signaal 23, hetgeen gezien in Fig. 2 een beweging van rollenpaar 14 en een daartussen 20 geklemd vel naar beneden inhoudt, dan geeft besturingsinrichting 24 signalen 25 en 26 af aan respectievelijk motoren 11 en 12 om te bewerkstelligen dat bij ontvangst van een volgend vel dat vel, gezien in Fig. 2, een voorafbepaalde verplaatsing naar beneden ondergaat.

Opnemer 21 kan gevormd zijn door een array van sensoren zoals weergegeven in Fig. 25 3, maar kan ook gevormd zijn door een enkelvoudige sensor, gecombineerd met een axiale verplaatsing van transportrollenpaar 14 met behulp van een stappenmotor, waarbij uit het aantal getelde stappen dat de motor uitvoert vanaf de enkelvoudige sensor op een uitgangspositie steeds de exacte positie van het transportrollenpaar 14 links danwel rechts van zijn middenstand afleidbaar is.

30 In Fig. 3 zijn een aantal stadia A, B en C van het rechtleggen van een toegevoerd vel weergegeven. Bij stadium A zijn links een aantal velposities a, b en c aangegeven waarin een aan veilentransportrollen 9 en 10 toegevoerd vel zich kan bevinden. Met getrokken lijnen is met a een toegevoerd vel in een nominale dwarspositie weergegeven die geen zijwaartse correctie behoeft om in register te komen met een op beelddrager 5 35 aangebracht beeld 5’. Met b en c is het toegevoerde vel in dwarsposities weergegeven 1 01367 0 5 waarin het een maximaal te corrigeren afwijking van de nominale dwarspositie inneemt. Tussen de posities a en b en a en c zijn met onderbroken lijnen scheve posities van een toegevoerd vel weergegeven. De standen b en c representeren uiterste standen waarin een door verdraaiing rechtgelegd vel zich kan bevinden.

5 Met opnemers 30 en 31 kan worden gedetecteerd aan welke zijde van de nominale stand a een toegevoerd vel zich bevindt.

In Fig. 3 is de situatie uitgewerkt dat het eerst toegevoerde vel zich, ook na eventuele scheefstandcorrectie, tussen posities a en b bevindt.

Het zal duidelijk zijn dat de situatie met betrekking van een vel dat zich tussen posities a 10 en c bevindt bij toevoer tussen transportrollen 9 en 10 daarmee vergelijkbaar is. Alleen vinden alle acties in omgekeerde richtingen plaats.

Zoals te zien in Fig. 3 bij A, vindt tussen transportrollen 9 en 10 alleen een rechtlegging plaats van een scheef toegevoerd vel. Het rechtleggen gebeurt door rollen 9 en 10 met verschillende snelheden aan te drijven in afhankelijkheid van het tijdsverloop dat 15 optreedt tussen detectie van de voorrand van het vel door opnemers 16 en 17.

Criterium daarbij is dat het rechtgelegde vel zich tussen posities a en b bevindt nadat deze rechtlegging heeft plaatsgevonden. Een vel dat zich dan tussen rollen 9 en 10 in positie a bevindt ondervindt geen verdere actie door rollen 9 en 10 en evenmin door rollenpaar 14, omdat de velrand bij opnemer 18 is.

20 Een vel dat zich na rechtlegging door rollen 9 en 10 uiterlijk in positie b bevindt en ook in deze positie tussen rollenpaar 14 komt is vrij van opnemer 18. In reactie daarop beweegt rollenpaar 14 in de pijlrichting totdat de velrand bij opnemer 18 is gekomen.

Het rollenpaar 14 beweegt het nu in zijregister gebrachte vel naar het beeld 5’ op de beelddrager5.

25 Bij verplaatsing van rollenpaar 14 in genoemde axiale richting komt eindvlak 20 in het bereik van de onderste helft van opnemer 21, in reactie waarop via signaal 23 rollen 9 en 10 een volgend vel over een afstand van a mm, gezien in het vlak van Fig. 3, omlaag bewegen, los van een eventuele rechtlegactie van rollen 9 en 10.

De resulterende spreiding van de ligging van een volgende vel tussen rollenparen 9 en 30 10 is onder B weergegeven. Afhankelijk van de daadwerkelijke ligging van het vel vindt daarna een corrigerende verschuiving door rollenpaar 14 plaats die kan variëren tussen 0 en 2a mm. Dit resulteert in een stand van eindvlak 20 die ligt tussen +a mm en -2a mm, afhankelijk van de stand voor correctie van het tweede vel en grootte van correctie voor het tweede vel.

35 Bij een resulterende stand tussen 0 en -2a mm geeft opnemer 21 een signaal 22 af die 1 01 3670 6 transportrollen 9 en 10 voor een volgend vel, als weergegeven onder C in de met een pijl aangegeven richting over een afstand van a mm gezien in het vlak van Fig. 3, omhoog bewegen, ook weer los van een eventuele rechtlegactie van rollen 9 en 10.

Bij een resulterende stand tussen 0 en +a mm geeft opnemer 21 een signaal 23 af die 5 transportrollen 9 en 10 voor een volgend vel, als weergegeven onder B, in de met een pijl aangegeven richting over een afstand van a mm, gezien in het vlak van Fig. 3, omlaag bewegen, ook weer los van een eventuele rechtlegactie van rollen 9 en 10.

De resulterende spreiding van de ligging van het volgende, derde vel tussen rollenparen 9 en 10 is onder C weergegeven.

10 Afhankelijk van de daadwerkelijke ligging van het vel vindt daarna weer een corrigerende verschuiving door rollenpaar 14 plaats die kan variëren tussen 0 en 2a mm. Dit resulteert in een stand van eindvlak 20 die ligt tussen +2a mm en -2a mm, afhankelijk van de stand voor correctie van het derde vel en de grootte van de correctie van het derde vel.

15 Volgende vellen worden door rollen 9 en 10 “omlaag” (volgens B) of “omhoog” (volgens C) bewogen over een afstand van a mm in afhankelijkheid van de gedetecteerde stand van eindvlak 20 aan de ene kant van zijn middenstand of aan de andere kant van zijn middenstand.

Op deze wijze behoeft rollenpaar 14 geen loze slag te maken tussen het in zijdelings 20 register brengen van vellen zodat de vellen in korte opeenvolging in register kunnen worden toegevoerd aan beeldoverdrachtsstation 3.

Door ook in de situaties B en C bij elk volgend toegevoerd vel met behulp van opnemers 30 en 31 vast te stellen of een vel in het gebied tussen a en b of tussen a en c ligt kan de benodigde dwarsverplaatsing door rollenparen 9 en 10 beperkt worden in 25 vergelijking met de in Fig. 3 weergegeven velstand. In situatie B hoeft in feite alleen een vel dat tussen a en b is toegevoerd over een afstand a naar beneden verplaatst te worden om te bereiken dat elk vel beneden zijn nominale stand wordt toegevoerd. In situatie C geldt hetzelfde voor een vel dat tussen a en c wordt toegevoerd. Aldus kan de maximaal benodigde correctieslag van rollenpaar 14 tot de helft beperkt worden, van +a 30 mm tot -a mm.

Op bladzijde 3 is al aangegeven dat met behulp van rollenparen 9 en 10 gerealiseerd kan worden dat een vel aldaar een translatie in dwarsrichting ondergaat om aldus de maximaal te corrigeren velverschuiving door transportrollenpaar 14 te beperken en zo afstand tussen het transportrollenpaar 14 en het daarop volgende 35 beeldoverdrachtsstation kort te kunnen houden hetgeen een goede registering tussen 101 3670 7 vel en beeld zonder een opnieuw optredende verstelling ten goede komt.

Een beperking van de te corrigeren zijdelingse velverschuiving door transportrollenpaar 14 is ook bereikbaar door bij de zijdelingse velverplaatsing door rollenparen 9 en 10 rekening te houden met de exacte zijdelingse ligging van een aan rollenparen 9 en 10 5 toegevoerd vel. De exacte zijdelingse ligging van een vel kan gemeten worden door 30 en 31 uit te voeren als een opnemer-array dat zich dwars op de toevoerrichting uitstrekt en zo de positie van de zijranden van een toegevoerd vel kan meten.

In geval van de in Fig. 3 weergegeven situaties B en C bij toevoer van een vel nadat voor het corrigeren van een eerste vel transportrollenpaar 14 uit zijn middenstand is 10 bewogen, zijn rollenparen 9 en 10 ingesteld om een toegevoerd vel over de afstand te verplaatsen die correspondeert met gemeten afwijking van een vel van zijn gewenste nominale dwarsposities welke afwijking bijvoorbeeld kan oplopen tot ± 5 mm. Daarbovenop verplaatsen rollenparen 9 en 10 een vel over een korte vaste afstand die correspondeert met de maximaal nog door rollenpaar 14 te corrigeren resterende 15 afwijking, bijvoorbeeld over een afstand van 2 mm, in een richting die tegengesteld is aan de richting waarin rollenpaar 14 in een voorafgaande registerstap is verplaatst.

In situaties B en C zijn de afstanden waarover rollenparen 9 en 10 een vel in dwarsrichting verplaatsen bij oorspronkelijke afwijkingen van bijvoorbeeld +5, +3,0, -3, en -5 mm (waarbij + een afwijking in de richting van b en - een afwijking in de richting 20 van c is) als volgt: oorspronkelijke dwarsverplaatsing dwarsverplaatsing afwijking rollenparen 9 en 10 rollenparen 9 en 10

in situatie B in situatie C

25 +5 mm 5 + 2 = +7 mm J 5-2=+3 mm i +3 mm 3+2 = +5 mm J, 3-2=+1 mm i 0 mm 0+2 = +2 mm i 0-2=-2 mm f -3 mm -3+2 = -1 mm f -3-2=-5 mm t 30 -5 mm -5+2 = -3 mm t -5-2=-7 mm f

Een uitvoeringsvorm waarin de benodigde correctieslag van rollenpaar 14 relatief klein is, is vooral van belang voor toepassing in afdrukinrichtingen waarin een relatief grote afstand bestaat tussen rollenparen 9 en 10 waarin een grove registratie plaatsvindt en 35 rollenpaar 14 waarin een fijne registratie plaatsvindt.

1 01 3670 δ

Deze afstand kan zo groot zijn dat zich een aantal vellen daartussen bevinden. In dat geval hebben we te maken met een na-ijl effect waarbij de maximaal benodigde correctieslag van rollenpaar 14 een product is van de correctieslag per vel en het aantal vellen dat zich maximaal tussen rollenparen 9 en 10 en rollenpaar 14 kan bevinden.

5 De in Fig. 4 weergegeven afdrukinrichting omvat, evenals de in Fig. 1 weergegeven afdrukinrichting, een veilentransportbaan 1 waarlangs vellen vanaf een stapel 2 één voor één naar een beeldoverdrachtsstation worden gevoerd, waar een door beeldvormingsmiddelen 41 op een roteerbare trommel 40 gevormd beeld wordt overgedragen op het toegevoerde vel.

10 In de vellentransportbaan 1 is een transportrollenpaar 30 opgesteld dat door een motor 31 in axiale richting verplaatsbaar is om een vanaf stapel 2 toegevoerd vel in zijdelings register te brengen met een op trommel 40 gevormd beeld.

Bij het bereiken van het in zijdelingse richting verplaatsbare transportrollenpaar 30 kan een vel ook hier gemakkelijk ± 4 mm verschoven liggen ten opzichte van zijn nominale 15 stand.

Transportrollen paar 30 kan een in zijdelingse richting tot maximaal ± 4 mm verschoven vel door translatie in axiale richting in die richting in een positie brengen waarin het vel precies in register komt met een vanaf trommel 40 over te dragen beeld.

Fig. 5 toont een bovenaanzicht van de vellentransportbaan 1 van de in Fig. 4 20 weergegeven afdrukinrichting met weergave van een daarvoor geschikt besturingssysteem 36.

Een vanaf stapel 2 scheef toegevoerd vel wordt eerst tegen een stilstaand of terugdraaiend rollenpaar 30 gedrukt om de voorrand tegen de door rollenpaar 30 gevormde kneep recht te drukken zoals in Fig. 4 is aangegeven. Vervolgens wordt het 25 rechtgelegde vel in de kneep van rollenpaar 30 gevoerd waarna dat rollenpaar in axiale richting verplaatsbaar is om een vel maximaal tot in twee eindstanden te brengen die met onderbroken lijnen zijn weergegeven onder rollenpaar 30 en welke eindstanden corresponderen met uiterste velposities b en c. Het vrije uiteinde 32 van het in Fig. 5 weergegeven rollenpaar (of elk ander vast punt op rollenpaar 30) is verplaatsbaar tot in 30 met onderbroken lijnen weergegeven eindstanden.

Naast het vrije uiteinde 32 is een opnemer 33 opgesteld dat een signaal 34 afgeeft aan de besturingsinrichting 36 wanneer de opnemer 33 het uiteinde 32 detecteert in de in Fig. 5 weergegeven bovenste helft van zijn verplaatsingsgebied en een signaal 35 aan de besturingsinrichting 36 afgeeft wanneer de opnemer 33 het uiteinde 32 detecteert in 35 de onderste helft van zijn verplaatsingsgebied.

101 3670 g initieel wordt door beeldvormingsmiddelen 41 een beeld in het centrale gebied 45 afgebeeld.

Wanneer opnemer 33 overgaat van afgifte van een signaal 34 naar afgifte van een signaal 35, hetgeen gezien in het vlak van Fig. 5 een beweging van rollenpaar 30 met 5 een daartussen geklemd veld naar beneden inhoudt, dan geeft besturingsinrichting 36 een signaal 37 aan de beeldvormingsmiddelen 41 af om te bewerkstelligen dat bij een volgende afdrukcyclus het beeld in een gebied 46 wordt afgedrukt.

Bij overgang van afgifte van signaal 35 naar afgifte van signaal 34 geeft besturingsinrichting 36 een signaal 37 af om te bewerkstelligen dat bij een volgende 10 afdrukcyclus het beeld in een gebied 47 wordt afgedrukt.

In Fig. 6 zijn wederom een aantal stadia A, B en C van het in zijregister brengen van een vel met een daarop af te drukken beeld weergegeven. Bij stadium A zijn links een aantal velposities a, b en c aangegeven en daartussen gelegen scheve posities waarin een aan transportrollenpaar 30 toegevoerd vel zich kan bevinden, welke posities 15 overeenkomen met de bij Fig. 3 toegelichte velposities.

Met een bij A weergegeven opnemer op de nominale velrandposities kan worden gedetecteerd welke zijde van de nominale stand a een toegevoerd vel zich bevindt. In Fig. 6 is bij A de situatie uitgewerkt dat het eerst toegevoerde vel zich, na eventuele scheefstandcorrectie, tussen posities a en b bevindt.

20 Een vel in de nominale toevoerpositie a behoeft geen registeracties en houdt rollenpaar 30 in zijn bij A met getrokken lijnen weergegeven middenstand en bewerkstelligt beeldvorming in het centrale gebied 45.

Een vel dat zich na scheefstandcorrectie tegen rollenpaar 30 uiterlijk in positie h bevindt levert een beweging van een tussen rollenpaar 30 ingeklemd vel van de met 25 onderbroken lijn weergegeven stand naar de met getrokken lijn weergegeven stand, waarna het rollenpaar 30 het vel in register brengt met een in gebied 45 aangebracht beeld. Bij verplaatsing van rollenpaar 30 in genoemde axiale richting komt eindvlak 32 in de onderste helft van het bereik van opnemer 33, in reactie waarop een signaal 35 wordt afgegeven dat bewerkt dat een volgend beeld in het gebied 46 wordt afgebeeld. 30 De resulterende spreiding van de ligging van een volgend vel tussen rollenpaar 30 is onder B weergegeven en resulteert in een corrigerende verschuiving door rollenpaar 30 die kan variëren tussen 0 en 2a mm. Dit resulteert in een stand van eindvlak 32 die ligt tussen +a mm en -2a mm, afhankelijk van de stand vóór correctie van het tweede vel en de grootte van de correctie voor dat vel.

35 Bij een resulterende stand bij B tussen 0 en -2a mm geeft opnemer 33 een signaal 34 101 367 0 10 af dat bewerkt dat een volgend, derde, beeld in het gebied 47 wordt afgebeeld zoals in Fig. 6 onder C is weergegeven.

Bij een resulterende stand bij B tussen 0 en +a mm geeft opnemer 33 een signaal 35 af dat bewerkt dat een volgend beeld in het gebied 46 wordt afgebeeld.

5 De resulterende spreiding van de ligging van het volgende, derde vel tussen rollenpaar 30 vóór correctie is onder C weergegeven. Afhankelijk van de daadwerkelijke ligging van het vel vindt daarna weer een corrigerende verschuiving door rollenpaar 30 plaats die kan variëren tussen 0 en 2a mm resulterend in een stand van eindvlak 32 die ligt tussen +2a mm en -2a mm, afhankelijk van de stand vóór correctie van het derde vel 10 en de grootte van correctie van het derde vel.

Volgende beelden worden door de beeldvormende middelen 41 in een gebied 46 (volgens B) of in het gebied 47 (volgens C) afgebeeld in afhankelijkheid van de gedetecteerde stand van eindvlak 32 aan de ene kant van zijn middenstand of aan de andere kant van zijn middenstand.

15 Aldus behoeft ook in de in Fign. 4-6 weergegeven inrichting rollenpaar 30 geen loze slag te maken tussen het in register brengen van vellen zodat ook hier vellen in korte opeenvolging in register kunnen komen met erop aan te brengen beelden.

Een voordeel van de in Fign. 4-6 weergegeven inrichting boven de in Fign. 1-3 weergegeven inrichting is dat transportrollenparen nodig zijn die een vel voor het 20 bereiken van het in axiale richting verplaatsbare transportrollenpaar in zijwaartse richting kunnen verplaatsen. Wel zal er rekening gehouden moeten worden dat de afstand die een beeld aflegt tussen de beeldvormingsmiddelen 41 en de beeldoverdrachtsplaats kleiner is dan de afstand die een vel aflegt van de dwarspositioneermiddelen 30 tot de beeldoverdrachtsplaats.

25 In de hiervoor beschreen uitvoeringsvormen van de uitvinding bestaat het in axiale richting verplaatsbare transportrollenpaar 14 c.q. 40 uit een enkel transportrollenpaar. Het kan echter ook gevormd worden door een dubbel uitgevoerd transportrollenpaar, zoals rollenparen 9 en 10, waarbij echter, de voor rechtlegging van een vel beide onafhankelijk van elkaar aandrijfbare rollenparen gezamenlijk in axiale richting 30 verplaatsbaar zijn.

1 01 3670

Claims (5)

1. Werkwijze voor het in register brengen van een in een toevoerbaan (1) door een transportkneep (14; 30) toegevoerd vel met een beeld dat op een 5 beeldoverdrachtsplaats (6) wordt overgedragen vanaf een beelddrager (5; 40) op dat vel, welke transportkneep (14; 30), in een registerstap, dwars op de toevoerrichting verplaatsbaar is tussen twee uiterste standen om een in de transportkneep (14; 30) vastgehouden vel met dat beeld in register te brengen, met het kenmerk, dat bij na elkaar plaatsvindende registerstappen (B; C) de dwarsverplaatsing van de 10 transportkneep (14; 30) initieel naar een tussen de twee uiterste standen gelegen middenstand is gericht en dat het in register te brengen vel en/of beeld ten behoeve van die registerstappen in een dwarspositie wordt gebracht (19,10; 46, 47) die een registerstap in die initiële richting behoeft.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het in een dwarspositie 15 brengen van een vel die een registerstap in genoemde initiële richting behoeft plaatsvindt tijdens voortdurende toevoer (9,10) van dat vel.

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat achtereenvolgens met toegevoerd vellen in register te brengen beelden in dwarsrichting op onderling verschoven posities (46, 47) op de beelddrager worden aangebracht.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der conclusies 1 -3, omvattende - een vellentoevoerbaan (1), - een de transportkneep vormend transportrollenpaar (14) in de vellentoeverbaan voor het toevoeren van vellen, 25. een voortbeweegbare beelddrager (5), - een beeldoverdrachtsplaats (6) voor het overdragen van een beeld vanaf de beelddrager (5) op een via de vellentoevoerbaan (1) toegevoerd vel, - een verplaatsingsmechanisme (15) voor het verplaatsen van het transportrollenpaar (14) in een richting dwars op de vellentoevoerrichting tussen twee uiterste standen, 30 met het kenmerk, - dat detectiemiddelen (20,21) aanwezig zijn voor het detecteren van passage van het verplaatsingsmechanisme (14,15) door een tussen de uiterste standen gelegen middenstand, - dat dwarspositioneermiddelen (9-12) aanwezig zijn voor het selectief in een van twee 35 aan elkaar tegenovergestelde dwarsrichtingen positioneren van een vel vóór het bereiken van het transportrollenpaar en 1013670 - dat besturingsmiddelen (24) aanwezig zijn die in reactie op het vaststellen van passage van verplaatsingsmechanismen door zijn middenstand (22 -»23; 23 ->22) de bewegingsrichting van de dwarspositioneermiddelen (9-12) bij toevoer van een volgend vel omkeren.

5. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der conclusies 1 -3, omvattende - een vellentoevoerbaan (1), - een de transportkneep vormend transportrollenpaar (30) in de vellentoeverbaan (1) voor het toevoeren van vellen, 10. een voortbeweegbare beelddrager (40), - een beeldoverdrachtsplaats voor het overdragen van een beeld vanaf de beelddrager (40) op een via de vellentoevoerbaan (1) toegevoerd vel, - een verplaatsingsmechanisme (31) voor het verplaatsen van het transportrollenpaar (30) in een richting dwars op de vellentoevoerrichting tussen twee uiterste standen, 15 met het kenmerk, - dat detectiemiddelen (33) aanwezig zijn voor het detecteren van passage van het verplaatsingsmechanisme door een tussen de uiterste standen gelegen middenstand, - dat dwarspositioneermiddelen (36, 37, 41) aanwezig zijn voor het selectief in een van 20 twee aan elkaar tegenovergestelde dwarsrichtingen positioneren van een beeld (51) voor het bereiken van de beeldoverdrachtsplaats en - dat besturingsmiddelen (33-37) aanwezig zijn die in reactie op het vaststellen van passage van het verplaatsingsmechanisme door zijn middenstand (34 -* 35; 35 -*34) de positionering van de dwarspositioneermiddelen bij toevoer van een volgend 25 vel omkeren (46 -»47; 47 -»· 46). 1 0 1 36 7 0