NL1013100C2

NL1013100C2 - Artikelvervoer/opslaginrichting en artikel dat met de inrichting wordt vervoerd.

Info

Publication number: NL1013100C2
Application number: NL1013100A
Authority: NL
Inventors: Isamu Tanaka; Tomoaki Arai; Sakae Ishikawa; Satoshi Ishihara
Original assignee: Ricoh Kk
Priority date: 1999-03-05
Filing date: 1999-09-20
Publication date: 2007-04-26
Also published as: FR2790448A1; GB2349135A; FR2790448B1; GB9922955D0; NL1013100A1; FR2872132A1; GB2349135B

Description

Artikelvervoer/opslaginrichting en artikel dat met de inrichting wordt vervoerd.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een artikelvervoer/opslaginrichting voor het vervoeren of opslaan van industriële producten 5 zoals elektrische apparaten, onderdelen daarvan, constructiematerialen, meubels of andersoortige artikelen, zowel als op de artikelen die door dit apparaat worden vervoerd.

Als dit soort artikelvervoer/opslaginrichtingen wordt veelal een inrichting omvattende een pallet waarop een artikel geplaatst kan worden, vier dragers die met ! 10 vier hoeken van de pallet zijn verbonden, in een verticaal opstaande stand ten opzichte van een artikelbeladingsoppervlak daarvan en koppelorganen voor het koppelen en het aan elkaar vast zetten van aangrenzende dragers. Om een artikel met dit type artikelvervoer/opslaginrichting te vervoeren wordt het artikel in een ruimte ondergebracht die wordt omgeven door de vier dragers en op de pallet geplaatst, en het 15 artikel wordt samen met de artikelvervoer/opslaginrichting vervoerd. Bij het opslaan van een artikel dat is ondergebracht in een artikelvervoer/opslaginrichting in een pakhuis of dergelijke, kunnen een verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar worden gestapeld teneinde een ruimte in het pakhuis efficiënt te gebruiken.

20 De afmeting van het met dit type artikelvervoer en opslaginrichting te vervoeren en op te slaan artikel varieert van groot tot klein, echter hebben de conventionele typen artikelvervoer/opslaginrichtingen een vaste ruimtelijke capaciteit voor het onderbrengen van een artikel. Derhalve kan een artikel met een vaste afmeting worden vervoerd en opgeslagen met een artikelvervoer/opslaginrichting met een afmeting die 25 geschikt is voor de afmeting van dat artikel, echter kan een artikel dat een grotere afmeting heeft dan dat kan niet in de artikelvervoer/opslaginrichting worden ondergebracht noch worden vervoerd noch worden opgeslagen. Verder is, als wordt geprobeerd een artikel te vervoeren of op te slaan dat veel kleiner is dan hetgeen in de artikelvervoer/opslaginrichting kan worden ondergebracht, is de transportefficiëntie vrij 30 laag en een ruimte in een pakhuis wordt inefficiënt gebruikt, hetgeen niet wenselijk is.

Een doel van de onderhavige uitvinding te voorzien in een artikelvervoer/opslaginrichting waarmee op efficiënte wijze artikelen kunnen worden vervoerd of opgeslagen en eveneens te voorzien in een artikel dat op efficiënte wijze Λ n a o n r\ 2 kan worden vervoerd met deze artikelvervoer/opslaginrichting.

De artikelvervoer/opslaginrichting volgens de onderhavige uitvinding omvat een pallet waarop het te transporteren of op te slaan artikel wordt gezet, bijvoorbeeld vier dragers die losneembaar verbonden zijn met een oppervlak van de pallet waarop het 5 artikel wordt geplaatst (artikelbeladingsoppervlak). Deze dragers staan vrijwel verticaal ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak van de pallet. Een koppeleenheid koppelt alle aangrenzende dragers aan elkaar, zo dat de ruimte (afstand) tussen elk paar aangrenzende dragers kan worden ingesteld. Bij het vervoer of het opslaan van een artikel wordt een pallet met een geschikte afmeting ten aanzien van de afmeting van het 10 artikel gekozen, de ruimte tussen de dragers wordt daarbij ingesteld in overeenstemming met de afmeting van de pallet. Vervolgens worden de dragers vastgezet aan de pallet en wordt het artikel dat moet worden getransporteerd of opgeslagen op het artikelbeladingsoppervlak van de pallet geplaatst. Aldus kan een artikel met een andere afmeting worden getransporteerd of op geslagen door middel van 15 de artikelvervoer/opslaginrichting met een afineting die geschikt is voor dat artikel.

Het koppeleenheid omvat twee verbindingen (eerste en tweede) en twee koppelorganen (eerste en tweede). Als de dragers met de pallet zijn verbonden, kruisen de twee koppelorganen elkaar, waarbij een uiteinde van het eerste koppelorgaan roteerbaar is verbonden met de eerste verbinding van een drager (eerste) van de twee 20 aangrenzende dragers en het andere uiteinde is roteerbaar verbonden met de tweede verbinding van de andere drager (tweede) van de twee aangrenzende dragers en een uiteinde van het tweede koppelorgaan is roteerbaar verbonden met de tweede verbinding van de eerste drager van de twee aangrenzende dragers en het andere uiteinde is roteerbaar verbonden met de eerste verbinding van de tweede drager van de 25 twee aangrenzende dragers. Hierdoor kan de ruimte tussen de dragers eenvoudig worden ingesteld door de dragers uit elkaar te trekken of door die dragers naar elkaar toe te bewegen.

De koppeleenheid kan drie verbindingen (eerste, tweede en derde) en twee koppelorganen (eerste en tweede) omvatten. Als de dragers met de pallet zijn 30 verbonden, kruisen de twee koppelorganen elkaar, de verbindingen zijn van de bovenkant naar de onderkant van de drager in volgorde geordend als eerste, derde en tweede. Een uiteinde van het eerste koppelorgaan is roteerbaar verbonden met de eerste verbinding van een drager (eerste) van de twee aangrenzende dragers en het andere 1 o 131 η n 3 uiteinde is roteerbaar verbonden met de derde verbinding van de andere drager (tweede) van de twee aangrenzende dragers. Een uiteinde van het tweede koppelorgaan is roteerbaar verbonden met de tweede verbinding van de eerste drager van de twee aangrenzende dragers en het andere uiteinde is roteerbaar verbonden met de eerste 5 verbinding van de tweede drager van de twee aangrenzende dragers. Terwijl de derde verbinding van de eerste drager verbonden is met een eerste verbinding van de vierde drager door middel van een koppelorgaan en de derde verbinding van de tweede drager verbonden is met een eerste verbinding van een derde drager door middel van een koppelorgaan. Hierdoor kan de ruimte tussen de dragers eenvoudig worden ingesteld 10 door de dragers uit elkaar te trekken of door die dragers naar elkaar toe te duwen.

Bovendien kan de ruimte tussen aangrenzende dragers en de ruimte tussen dragers die niet aan elkaar grenzen op verschillende worden ingesteld, zodat de afmeting van de pallet niet.vierkant hoeft te zijn.

Overige doelstellingen en kenmerken van deze uitvinding zullen beter worden 15 begrepen uit de volgende beschrijving, onder verwijzing naar de begeleidende tekeningen:

Fig. 1 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een artikelvervoer/opslaginrichting volgens de onderhavige uitvinding, i ,

Fig. 2 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de 20 artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1 in elkaar is gezet en een verscheidenheid daarvan op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 3 is een uitvergroot perspectivisch aanzicht van de eerste verbinding uit figuur 1 en een koppelorgaan dat daaraan is verbonden,

Fig. 4 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de tweede verbinding 25 en de drager uit figuur 1 uit van elkaar zijn gescheiden,

Fig. 5 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de drager uit figuur 1, is opgevouwen,

Fig. 6 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een verscheidenheid aan pallets uit figuur 1 op elkaar zijn gestapeld, 30 Fig. 7 is een perspectivisch aanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een artikelvervoer/opslaginrichting, verschillend van die uit figuur 1,

Fig.. 8 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de drager uit figuur 7 is opgevouwen, '1013100 _________ __ 4

Fig. 9 is een perspectivisch aanzicht waarin een draageenheid verbonden wordt met of losgekoppeld wordt van een pallet,

Fig. 10 is een perspectivisch aanzicht van een andere situatie waarin de draageenheid verbonden wordt met of ontkoppeld wordt van de pallet, 5 Fig. 11 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een situatie waarin een artikel op de pallet wordt geladen,

Fig. 12 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 13 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de bovenste en 10 onderste verbindingen zijn gekoppeld door middel van een fixatie-element.

Fig. 14 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een fixatie-element,

Fig. . 15 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin andere verbindingen aan elkaar worden gekoppeld door middel van het fixatie-element uit figuur 14, 15 Fig. 16 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een fixatie- element,

Fig. 17 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin verbindingen aan elkaar worden gekoppeld door middel van het fixatie-element uit figuur 16,

Fig. 18 is een perspectivisch aanzicht van weer een ander voorbeeld van het 20 verbinding fixatie-element,

Fig. 19 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin bevestigingen aan elkaar worden gekoppeld door middel van het fixatie-element uit figuur 18,

Fig. 20 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin een plafondplaat op de verbinding fixatie-element is geplaatst, 25 Fig. 21 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een artikel op de plafondplaat is geplaatst,

Fig. 22 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een plafondplaat,

Fig. 23 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een artikel op de 30 plafondplaat uit figuur 22 is geplaatst,

Fig. 24 is een perspectivisch aanzicht van weer een ander voorbeeld van plafondplaat,

Fig. 25 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheden .4 f\ λ η λ r\ λ 5 zijn ondergebracht in de plafondplaat uit figuur 24,

Fig. 26 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een draageenheid bedekt is met een doos,

Fig. 27 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid 5 bedekt is met rekfolie,

Fig. 28 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid bedekt is met een beschermingsnet,

Fig. 29 is een gedeeltelijk uitvergroot aanzicht van figuur 28, ' Fig. 30 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een : 10 beschermingsnet,

Fig. 31 is een perspectivisch aanzicht van een artikelvervoer/opslaginrichting , waarin voorzien is in een beschermarm,

Fig. .32 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin de bedekking is gevormd door middel van twee hoezen, 15 Fig. 33 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin de bedekking een doos is,

Fig. 34 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid wordt opgevouwen,

Fig. 35 is een perspectivisch aanzicht van een opgevouwen draageenheid, 20 Fig. 36 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de drager uit figuur 1 losgenomen is van de eerste en de tweede verbindingen,

Fig. 37 is een perspectivisch aanzicht van een hoes in een opgevouwen toestand, | Fig. 38 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de hoes is gebruikt voor het bedekken van een artikel, 25 Fig. 39 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid wordt verbonden met of losgenomen van de pallet,

Fig. 40 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid verbonden is met of losgenomen is van de pallet,

Fig. 41 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin een artikel is 30 bedekt met twee hoezen ,

Fig. 42 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een artikelvervoer/opslaginrichting,

Fig. 43 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin het 4 η λ o 1 η n 6 artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 42 in elkaar is gezet en een verscheidenheid daarvan op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 44 is een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van een artikelvervoer/opslaginrichting die verschilt van die uit figuur 42, 5 Fig. 45 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid verbonden wordt met of losgenomen wordt van de pallet,

Fig. 46 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een burgorgaan,

Fig. 47 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een brugorgaan, 10 Fig. 48 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin het brugorgaan uit figuur 47 verbonden is aan een bovengedeelte van de drager,

Fig. 49 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een artikelvervoer/opslaginrichting is opgestapeld op eeri ander artikelvervoer/opslaginrichting, 15 Fig. 50 is een perspectivisch aanzicht van een toestand waarin een aangrijpgedeelte van een beengedeelte aangrijpt op het brugorgaan,

Fig. 51 toont een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin het aangrijpgedeelte aangegrepen is op het brugorgaan,

Fig. 52 is een perspectivisch aanzicht van het beengedeelte en het brugorgaan, 20 Fig. 53A en 53B zijn dwarsdoorsneden van een stopeenheid,

Fig. 54A en 54B zijn dwarsdoorsneden van een ander stopeenheid,

Fig. 55 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin het brugorgaan ondergebracht gaat worden in de pallet,

Fig. 56 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin het brugorgaan is 25 ondergebracht in de pallet,

Fig. 57 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van de artikelvervoer/opslaginrichting,

Fig. 58 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 57 is geassembleerd en een verscheidenheid 30 daarvan op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 59 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de pallets uit figuur 57 op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 60A en 60B zijn verklarende aanzichten die duidelijk maken welke 1013100 i

- _____J

7 problemen optreden als de pallet niet voorzien is van een stap,

Fig. 61 is een perspectivisch aanzicht van een enkele pallet,

Fig. 62A en 62B zijn verklarende aanzichten van een situatie waarin een artikel op de pallet wordt geladen door middel van een robotgrijper, 5 Fig. 63 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een artikel op de pallet is geladen door middel van een robotgrijper,

Fig. 64 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een artikel op een pallet is geladen met behulp van een robotgrijper,

Fig. 65 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een pallet, 10 Fig. 66 is een perspectivisch aanzicht van weer een ander voorbeeld van een pallet,

Fig. 67 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een draageenheid is ondergebracht op de pallet uit figuur 66,

Fig. 68 is een perspectivisch aanzicht van weer een ander voorbeeld van een 15 pallet,

Fig. 69 is een gedeeltelijk uitvergroot aanzicht van de pallet uit figuur 68,

Fig. 70 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van de artikelvervoer/opslaginrichting,

Fig. 71 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de 20 artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 70, in elkaar is gezet en een verscheidenheid daarvan op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 72 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de pallets uit figuur i 1 op elkaar zijn gestapeld en zijn opgeslagen,

Fig. 73 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid is 25 ondergebracht in de opgestapelde pallets,

Fig. 74 is een gedeeltelijk uitvergroot aanzicht van de pallet uit figuur 73,

Fig. 75 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een andere pallet, Fig. 76 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de pallets uit figuur 75 op elkaar zijn gestapeld, 30 Fig. 77 is een perspectivisch aanzicht van weer een ander voorbeeld van de pallet,

Fig. 78 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin verscheidene pallets uit figuur 77 op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 79 is een perspectivisch aanzicht van weer een ander voorbeeld van de pallet, 1013100 8

Fig. 80 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van de pallet, waarvan de steunplaat voor de draageenheden losneembaar kan worden verbonden met het basislichaam van de draageenheid,

Fig. 81 is een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een pallet 5 waaraan de steunplaat voor de draageenheid losneembaar met het basislichaam van de steuneenheid kan worden verbonden,

Fig. 82 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin pallets volgens een andere uitvoeringsvorm op elkaar zijn gestapeld,

Fig. 83 is een verklarend aanzicht van een situatie waarin de pallets en artikelen 10 in een vrachtauto zijn geladen,

Fig. 84 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een verscheidenheid aan pallets uit figuur 82 op elkaar zijn gestapeld in twee blokken,

Fig. .85 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin de draageenheid is ondergebracht in de pallet, 15 Fig. 86 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de draageenheid is ondergebracht in het beengedeelte uit figuur 85,

Fig. 87 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een beengedeelte van een kopieermachine aangrijpt op doorlopende boringen in de pallet,

Fig. 88 is een perspectivisch aanzicht van een pallet voorzien van 20 positioneerpennen en schroef gaten,

Fig. 89 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin een artikel, zijnde een kopieermachine, op de pallet uit figuur 88 is geplaatst,

Fig. 90 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin de positioneerpen vast aangebracht is aan een plaatsingsorgaan, 25 Fig. 91 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin een moer is bevestigd aan het plaatsingsorgaan,

Fig. 92 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin een bout is bevestigd aan het plaatsingsorgaan,

Fig. 93 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin op het 30 plaatsingsorgaan positioneerpennen zijn aangebracht,

Fig. 94 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin het plaatsingsorgaan ! i uit figuur 93 op de pallet is bevestigd,

Fig. 95 is een aanzicht van een situatie waarin een kopieermachine, aangegeven η λ o 1 η n ^^—— - ---- -i 9 met stippellijnen, verbonden is met de pallet uit figuur 88,

Fig. 96 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin een basisorgaan zo aan het basislichaam van de pallet is verbonden dat zijn positie ingesteld kan worden, 5 Fig. 97 is een gedeeltelijk uitvergroot aanzicht van de pallet uit figuur 96,

Fig. 98 is een perspectivisch aanzicht waarin de relatie tussen de relatief grote kopieermachine en de pallet wordt getoond,

Fig. 99 is een perspectivisch aanzicht waarin de relatie tussen een relatief kleine kopieermachine en de pallet wordt getoond, 10 Fig. 100 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld waarin een bedekking is voorzien nabij de achterzijde van de kopieermachine,

Fig. 101 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de bedekking uit figuur 10Q geopend is,

Fig. 102 is een perspectivisch aanzicht van een machineplaat op een 15 transportband en een bodemplaat van een kopieermachine,

Fig. 103 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de bodemplaat op de machineplaat is geplaatst,

Fig. 104 is een perspectivisch aanzicht van een kopieermachine en een papierlade, en 20 Fig. 105 is een perspectivisch aanzicht van een situatie waarin de kopieermachine uit figuur 104 en de papierlade op elkaar zijn gestapeld.

Nu wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding onder verwijzing naar de betreffende tekeningen.

Figuur 1 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een 25 artikelvervoer/opslaginrichting volgens dé onderhavige uitvinding. De in deze figuur getoonde artikelvervoer/opslaginrichting omvat een pallet 2 waarop een artikel 1, bijvoorbeeld een kopieermachine, geplaatst is. De in figuur 1 getoonde pallet 2 omvat een dekplaat 3, die een rechthoekige vlakke plaat omvat en twee beengedeelten 4 die elk een vierkante staaf omvatten vast aangebracht aan een bodemvlak van de dekplaat, 30 tegenovergesteld aan een artikelbeladingsoppervlak 5 daarvan. De pallet 5 is vervaardigd van een materiaal met een hoge buigstijfheid, zoals een metaal zoals staal, hout of een harde kunststof. De dekplaat 3 en de beengedeelten 4 kunnen worden gelast of kunnen door middel van een lijm met elkaar worden verbonden, of ze kunnen met 1 niQinn 10 elkaar worden verbonden door middel van schroeven. Elke pallet met een vorm anders dan vierkant kan ook worden gebruikt.

Het artikel 1 dat op de pallet 2 is geplaatst is beweegbaar en losneembaar bevestigd aan de pallet 2 door middel van een moer en een bout, niet getoond. Verder 5 is, in het voorbeeld uit figuur 1, het artikel 1 op de pallet 2 bedekt met een bedekking 31 om het artikel 1 te beschermen, echter kan deze bedekking 31 ook worden weggelaten.

De bedekking 31 bedekt ten minste een gedeelte van het artikel 1 op de pallet 2 en fungeert als een beschermende bedekking voor de bedekking van het artikel 1, 10 bijvoorbeeld voor als iemand tegen het artikel 1 botst, en eveneens om tegen te gaan dat ongewenste materialen of stof zich op het artikel 1 kunnen afzetten. De bedekking 31 die in figuur 1 is getoond, omvat bijvoorbeeld een flexibele hoes 33 die gemaakt is van een kunststoffen vel of een film, gemaakt van een materiaal zoals polyethyleen, en omhult het artikel 1 op de pallet 2. Op de bedekking 31 is informatie M aangaande het 15 artikel 1 afgebeeld. Bijvoorbeeld, zoals in het getoonde voorbeeld in figuur 1, staat "R" voor een fabrikant van het artikel 1, "FT5" voor een productnaam van het artikel 1 en zijn opmerkingen die aangeven dat het belangrijk is dat artikel 1 niet nat wordt van de regen, namelijk een waarschuwingsteken (niet getoond hierin) weergegeven op de bedekking 31. De informatie kan direct op de bedekking 31 zijn geschreven, of een vel 20 waarop de informatie is geprint of geschreven kan op de bedekking 31 zijn bevestigd.

De in figuur 1 getoonde artikelvervoer/opslaginrichting omvat vier dragers 6 die losneembaar zijn verbonden met het artikelbeladingsoppervlak 5 nabij de vier hoeken van de pallet 2, elk in een hoofdzakelijk verticale toestand ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak 5. Uitgaande van een vierkante pallet 2, zijn de dragers 6 25 losneembaar verbonden in een opgerichte positie nabij de hoeken van het vierkant. De drager 6 is gemaakt van een materiaal zoals metaal, kunststof of hout, maar in het in de figuur getoonde voorbeeld is de drager 6 gemaakt van een holle metalen pijp zoals getoond in de figuren 3 en 4. Nabij de vier hoeken van het artikelbeladingsoppervlak 5 van de dekplaat 3 is voorzien in uitsteeksels 7, en een ondergedeelte van elke drager 6 30 grijpt aan met elk van de uitsteeksels 7. Zoals boven is beschreven kan elk van de dragers 6 in dit voorbeeld handmatig en eenvoudig losneembaar worden bevestigd aan de pallet 2.

Verder omvat de artikelvervoer/opslaginrichting in dit voorbeeld eerste en tweede imsmn 11 verbindingen 8, 9 die elk verbonden zijn met de respectievelijke drager 6 in een longitudinale richting daarvan en eerste en tweede koppelorganen 14, 15 elk voor het koppelen van twee aangrenzende dragers 6 die zich zij aan zij van elkaar bevinden. Elk van de eerste en tweede koppelorganen 14,15 koppelt twee aangrenzende dragers 6 op 5 elk van de eerste tot vierde randen 10, 11, 12, 13 van de pallet, waarbij deze elkaar onder een rechte hoek kruisen. Zoals wordt begrepen uit figuur 2 wordt, als de vier dragers 6 verbonden zijn met de pallet 2, bevindt de tweede verbinding 9 zich onder de eerste verbinding 8 en ook kruisen de koppelorganen 14, 15 elkaar in de toestand waarin vier dragers met de pallet 2 verbonden zijn.

10 De eerste en tweede verbindingen 8, 9 omvatten, zoals getoond in de figuren 3 en 4, een buisvormig lichaam, gemaakt van een materiaal zoals metaal, een synthetische kunststof of rubber, en de dragers 6 zijn opgenomen in centrale boringen respectievelijk 27, 127. Twee tonggedeelten 16, 18 steken uit van elk van de verbindingen 8, 9 en de randgedeelten van de eerste en de tweede koppelorganen 14, 15 zijn roteerbaar met de 15 respectievelijke tonggedeelten 16, 18 verbonden door middel van de respectievelijke pennen 17, 19. Het eerste en het tweede koppelorganen 14, 15 zijn gemaakt van een materiaal met een hoge stijfheid zoals hout, een harde kunststof of metaal in een dunne plaat vorm.

Als het nodig is de boven beschreven dragers 6, zoals getoond in figuur 1, elk te 20 identificeren, gebeurt dit door de eerste drager 6A, de tweede drager 6B, de derde drager 6C en de vierde drager 6D te noemen. Op soortgelijke wijze worden de eerste en de tweede verbindingen 8, 9 die respectievelijk verbonden zijn met de dragers 6A t/m | 6D geïdentificeerd als respectievelijk 8A, 9A, 8B, 9B, 8C, 9C, 8D, 9D. Verder worden de eerste en de tweede koppelorganen die de eerste en de tweede dragers 6A en 6B, de 25 tweede en de derde dragers 6B en 6C, de derde en de vierde dragers 6C en 6D, de vierde en de eerste dragers 6D en 6A aan elkaar koppelen, aangeduid met 14A en 15A, 14B en 15B, 14C en 15C, en 14D en 15D. Deze referentiecijfers worden ook in andere uitvoeringsvormen gebruikt.

De eerste en tweede koppelorganen 14, 15 zijn roteerbaar verbonden met de 30 verbindingen zoals hieronder wordt beschreven.

Zoals wordt begrepen uit de figuren 1 en 2 heeft het eerste koppelorgaan 14A, dat is aangebracht tussen de eerste en de tweede dragers 6A en 6B, die zijn verbonden met de pallet 2 aan een eerste rand 10 daarvan en zij aan zij zijn geplaatst, een rand die in 1013100 12 een longitudinale richting roteerbaar is verbonden via een pen met de eerste verbinding 8A verbonden met de eerste drager 6A en heeft tegelijkertijd een andere rand daarvan in een longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de tweede verbinding 9B, verbonden met de tweede drager 6B. Verder heeft het tweede 5 koppelorgaan 15A, voorzien tussen de eerste en de tweede drager 6A en 6B een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de eerste verbinding 8B, verbonden met de tweede drager 6B en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de verbinding 9 A, verbonden met de eerste drager 6 A.

10 Het eerste koppelorgaan 14B, voorzien tussen de tweede drager 6B en de derde drager 6C, verbonden met de pallet 2 aan een tweede rand 11 daarvan, nabij eerste rand 10 en zij aan zij geplaatst heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de eerste verbinding 8B, verbonden met een tweede drager 6B en heeft tegelijkertijd een andere rand daarvan in een longitudinale richting 15 roteerbaar verbonden via een pen met de tweede verbinding 9C, verbonden met de derde drager 6C. Het tweede koppelorgaan 15B voorzien tussen de tweede en de derde dragers 6B en 6C heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de eerste verbinding 8C, verbonden met de derde drager 6C en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar 20 verbonden via een pen met een tweede verbinding 9B verbonden met de tweede drager 6B.

Verder heeft het eerste koppelorgaan 14C voorzien tussen de derde en vierde drager 6C, 6D verbonden met de pallet 2 op een derde rand 12 daarvan nabij de tweede rand 11 en zich zij aan zij bevindend, een rand daarvan in een longitudinale richting 25 roteerbaar verbonden via een pen met de eerste verbinding 8C, verbonden met de derde drager 6C en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de tweede verbinding 9D, verbonden met de vierde drager 6D. Het tweede koppelorgaan 15C voorzien tussen de derde en vierde i ! dragers heeft een rand daarvan in een longitudinale richting roteerbaar verbonden via 30 een pen met de eerste verbinding 8D, verbonden met de drager 6D en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de tweede verbinding 9C, verbonden met de derde drager 6C.

Op soortgelijke wijze heeft het eerste koppelorgaan 14D voorzien tussen de 1 0 13 1 o n 13 vierde en de eerste dragers 6D en 6A verbonden met de pallet 2 op een vierde rand 14 daarvan nabij de derde rand 12 en zich zij aan zij bevindend, een rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de eerste verbinding 8D, verbonden met de vierde drager 6D en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de 5 longitudinale richting roteerbaar verbonden via een pen met de tweede verbinding 9A, verbonden met de eerste drager 6A. Het tweede koppelorgaan 15D voorzien tussen de vierde en de eerste dragers 6D en 6A heeft een rand daarvan roteerbaar verbonden via een pen met de eerste verbinding 8A, verbonden met de eerste verbinding 6A en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden via 10 een pen met de tweede verbinding 9D verbonden met de vierde drager 6D.

Zoals boven werd beschreven heeft in de artikelvervoer/opslaginrichting zoals getoond in figuur 1 t/m 4, elk van de eerste koppelorganen 14 een rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding 8 verbonden met de drager 6 van twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden op elk van de 15 randen 10, 11, 12 en 13 van de pallet 2 en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding 9 verbonden met de andere drager 6 van de twee verbonden dragers die zich zij aan zij bevinden op elke rand van de pallet. Anderzijds kant heeft elk van de tweede koppelorganen 15 een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding 20 8, verbonden met de andere (laatstgenoemde) drager 6 en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding 9 verbonden met de eerste (eerstgenoemde) drager 6. Elke drager 6 functioneert dus om de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 te ondersteunen.

Verder is ten minste een van de tweede verbindingen 8, 9 gekoppeld aan 25 respectievelijk de eerste en tweede koppelorganen beweegbaar samengevoegd met de respectievelijke drager 6, zodat de verbindingen in de longitudinale richting daarvan kunnen bewegen. In een voorbeeld getoond in de figuren bevindt elk van de verbindingen 9 zich in een onderste gedeelte van elke drager 6, en is vast aangebracht aan elke drager 6, zoals getoond in figuur 4, door middel van een schroef of door 30 middel van een las. Anderzijds is elk van de eerste verbindingen 8 in de longitudinale richting verschuifbaar verbonden met elke drager 6. De eerste verbinding 8 kan vast aan de drager 6 zijn aangebracht, waarbij de tweede verbinding verschuifbaar aangrijpt op de drager 6, of zowel de eerste en de tweede verbindingen 8, 9 kunnen verschuifbaar 1013100 14 ί aangrijpen op de drager 6.

De pallet 2 getoond in figuur 1 is zo gemaakt dat de verschillende afmetingen overeenkomen met de afmetingen van het te transporteren artikel. Als het artikel 1 moet worden getransporteerd wordt een pallet 2 gekozen met een afmeting die geschikt 5 is voor de afmeting van het artikel 1. Vervolgens wordt het artikel 1 op het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 geplaatst, het artikel 1 wordt met een bout of dergelijke, vast aangebracht en indien nodig wordt het artikel 1 bedekt met een bedekking 31. De afstanden Dl en D2 tussen de uitsteeksels 7 variëren overeenkomstig met de afmeting van de gekozen pallet 2 en de afstand tussen de dragers 6 kan, voordat 10 deze aan de pallet 2 worden bevestigd, vrij worden ingesteld, zoals hieronder zal worden beschreven, zodat de afstanden overeenkomen met de afstanden Dl en D2.

Als namelijk van de dragers 6 voor te zijn verbonden met de pallet 2, de dragers 6A en 6B en de andere twee verbonden dragers 6C en 6D in de richting van de pijl A in figuur 1 worden getrokken, gaan de dragers verder uit elkaar. De eerste verbindingen 15 schuiven naar beneden langs elke drager 6 en de ruimte tussen de eerste en de tweede j drager 6A, 6B en de ruimte tussen de eerste en de vierde 6A, 6D wordt groter. De eerste en vierde dragers 6A, 6D en tweede en derde dragers 6B, 6C bewegen in een i richting die aan wordt gegeven met de pijl B, zodat de dragers verder van elkaar komen te staan en ook worden de ruimtes tussen de dragers groter.

20 Daarentegen bewegen elk van de eerste verbindingen 8 omhoog langs de respectieve drager 8 als de dragers 6 in de richting tegengesteld aan die aangegeven ! met de pijlen A en B worden gedrukt, zodat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers 6 kleiner wordt. In het voorbeeld uit figuur 1 veranderen de afstanden tussen | twee aangrenzende dragers op de vier randen 10,11, 12 en 13 van de pallet 2 in gelijke j 25 mate, zodat de afstanden daartussen op afhankelijke wijze worden ingesteld.

Zoals boven werd beschreven worden de ruimtes tussen elke twee aangrenzende | dragers ingesteld in overeenstemming met de ruimtes Dl, D2 tussen de uitsteeksels 7 j van de gekozen pallet 2 en vervolgens laat men de ondergedeeltes van de dragers j aangrijpen op de uitsteeksels 7 van de pallet 2, waarop het artikel 1 is geplaatst. De vier |

30 dragers 6 kunnen losneembaar zijn verbonden met vier hoeken van de pallet 2 door aan J

te grijpen op een centrale uitsparing van elk van de tweede verbindingen 9 die verbonden zijn met een ondergedeelte van elke drager 6 met elk uitsteeksel 7 en verder kunnen de dragers 6 losneembaar zijn verbonden met de pallet 2 zoals beschreven 1013 10 0 15 onder verwijzing naar figuur 7.

Zoals boven werd beschreven kunnen, bij twee pallets 2 met verschillende afmetingen, met afmetingen Dl, D2 tussen de uitsteeksels 7, de dragers 6 met elk van de pallets 2 worden verbonden door de afstand tussen twee aangrenzende dragers aan te 5 passen.

De eerste en tweede koppelorganen 14,15 hoeven niet aan elkaar verbonden te worden, maar in het voorbeeld getoond in de figuur, zijn de een koppel vormende eerste en tweede koppelorganen 14, 15 met elkaar verbonden door middel van een schamierpen 21, zo dat elk van de koppelorganen vrijelijk kan roteren. Derhalve kan, 10 het aanpassen van de afstand tussen de dragers 6, soepel worden uitgevoerd door soepel de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 te manipuleren. Dit geldt ook voor de uitvoeringsvormen die hierna worden beschreven.

De arbeid voor het aanpassen van de afstand tussen twee aangrenzende dragers kan ook worden uitgevoerd door de eerste en tweede verbindingen 8 en 9 in de 15 longitudinale richting schuifbaar aan te laten grijpen op de respectievelijke drager 6. Echter als een van de eerste en tweede verbindingen 8, 9, bijvoorbeeld de tweede verbinding 9 verbonden is met de drager 6 en de andere verbinding 8 is schuifbaar samengevoegd met de drager 6, zoals in het voorbeeld uit figuur 1, dan kunnen de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 soepel worden bewogen en het werk voor het 20 aanpassen van de ruimte tussen de dragers kan eenvoudig worden uitgevoerd.

Door de dragers 6 samen te voegen met de pallet 2, wordt een artikelvervoer/opslaginrichting 30 samengesteld zoals getoond in figuur 2. Het artikel 1 (niet uit figuur 2) wordt ondergebracht op het artikelbeladingsoppervlak 5 binnen een onderbrenggebied dat omgeven is door de vier dragers 6 zowel als door de 25 koppelorganen 14, 15. In deze toestand is het mogelijk het artikelvervoer/opslaginrichting 30 en het artikel 1 op te tillen en het artikel 1 te vervoeren door bijvoorbeeld een vork van een vorkheftruck onder de pallet 2 te steken en de vork op te heffen. Bovendien is het ook mogelijk de artikelvervoer/opslaginrichting 30 met het artikel 1 daarin geladen in een vrachtwagen, 30 een vaartuig of een trein te plaatsen en daarmee te vervoeren. Verder kan het artikel 1 ondergebracht in de artikelvervoer/opslaginrichting in een pakhuis of dergelijke faciliteit worden opgeslagen. Zoals boven werd beschreven wordt het artikel 1 tijdens het vervoer en de opslag omgeven door de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 zodat 1 o 131 on 16 het artikel 1 beschermd is.

Anderzijds omvat de pallet 2 een koppelgedeelte, waaraan een bovengedeelte van een ander artikelvervoer/opslaginrichting losneembaar verbonden kan worden, aan de achterzijde van het artikelbeladingsoppervlak 5, in het getoonde voorbeeld in figuur 1 5 omvat het koppelgedeelte vier aanbrenguitsparingen 22 nabij de vier beengedeelten 4 van de pallet 2.

Met de boven beschreven configuratie is het mogelijk een verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar te plaatsen, zoals getoond in figuur 2, met een artikel daarin geplaatst (niet getoond). Door namelijk de doppen 23 met een 10 scherpe punt op een bovengedeelte van de dragers 6 van de artikelvervoer/opslaginrichting zoals getoond in figuur 1 te plaatsen, wordt de artikelvervoer/opslaginrichting 30 bijvoorbeeld in een pakhuis geplaatst. Vervolgens kan een ander artikelvervoer/opslaginrichting 30A met dezelfde configuratie als de artikelvervoer/opslaginrichting 30 op de artikelvervoer/opslaginrichting 30 worden 15 geplaatst door de artikelvervoer/opslaginrichting 30A bijvoorbeeld met een vorkheftruck op te tillen. De doppen 23 (zie figuur 1) die zijn geplaatst op het ! bovengedeelte van de vier dragers 6 van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30 grijpen aan op de aanbrenguitsparingen 22 (zie figuur 1), die gevormd zijn in de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A. Aldus kan een verscheidenheid aan 20 artikelvervoer/opslaginrichtingen 30, 30A op elkaar worden geplaatst en op worden gestapeld, zodat de artikelen 1 kunnen worden opgeslagen waarbij de ruimte in een pakhuis efficiënt wordt gebruikt. Verder kan een verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar worden gestapeld en samen worden vervoerd.

25 De dop 23 die op een bovengedeelte van elke drager 6 is geplaatst, dient er voor het aangrijpen van de drager 6 op de aanbrenguitsparing 22 eenvoudiger te maken.

Echter kan het uiteinde van de dragers 6 ook aangrijpen op de aanbrenguitsparing 22 zonder gebruik te maken van de bovenbeschreven dop 23. Door de uiteinden van de drager 6 taps te laten lopen wordt het aangrijpen op de aanbrenguitsparing 22 echter 30 wel vergemakkelijkt.

Als de artikelvervoer/opslaginrichting niet wordt gebruikt, worden de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 opgevouwen en de hele eenheid kan in een compacte vorm worden gevouwen, zoals getoond in figuur 5. Dit kan worden bereikt door de vier

JULL310O

17 dragers 6 van de pallet 2 te verwijderen en de dragers 6 naar elkaar toe te bewegen. Op deze manier kan de artikelvervoer/opslaginrichting worden ondergebracht in een extreem kleine ruimte. Zoals boven werd beschreven vormen de dragers 6 en koppelorganen 14, 15 een draageenheid 32 die vrijelijk opgevouwen en uitgeklapt kan 5 worden.

Anderzijds kan een verscheidenheid aan pallets 2 waarvan de dragers 6 zijn verwijderd op elkaar worden gestapeld zoals getoond in figuur 6. Door de uitsteeksels 7 gevormd op het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 aan te laten grijpen op de aanbrenguitsparingen 22 (zie figuur 1) van de bovengelegen pallet 2, kunnen de pallets 10 correct worden gepositioneerd en op elkaar worden gestapeld. Zoals boven werd beschreven kunnen de dragers 32 en de pallets 2 herhaaldelijk worden gebruikt waardoor de noodzaak van het weggooien van een artikelvervoer/opslaginrichting, gemaakt van bijvoorbeeld golfplaat, gebaseerd op de conventionele technologie, worden verminderd.

15 Zoals boven werd beschreven kan bij de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1 tot en met 6, in hoofdzaak ongeacht de afmeting van het te vervoeren of op te slaan artikel 1, een pallet 2 met een afmeting geschikt voor de afmeting van het artikel 1 | worden gekozen en door de ruimte tussen de dragers 6 aan te passen in overeenstemming met de afstanden Dl en D2 het artikel 1 eenvoudig worden vervoerd 20 en opgeslagen.

De artikelvervoer/opslaginrichting volgens de uitvoeringsvorm getoond in de figuren 7 t/m 10 heeft ook de pallet 2, waarop het artikel 1 zoals een kopieermachine (zie figuren 9 en 10) en eerste tot vierde dragers 6A, 6B, 6C en 6D (zie figuur 7) verbonden met vier hoeken van de pallet 2 elk in de hoofdzakelijk verticale toestand 25 ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2. Met name bij vierkante pallets 2 zijn de dragers 6 voorzien nabij de vier hoeken van de pallet 2, elk in een opgerichte toestand. Ook kan in dit geval een ondergedeelte van elke drager 6 losneembaar zijn verbonden met de pallet 2 zoals boven is beschreven onder verwijzing naar figuur 1, maar in het voorbeeld uit figuur 7 is in aanbrenguitsparingen 24 voorzien 30 nabij de vier hoeken van het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2, en door direct de ondergedeelten van de dragers 6 of de doppen 25 die aangrijpen op het ondergedeelte daarvan in de aanbrenguitsparingen 24 te steken, kunnen de dragers eenvoudig handmatig worden verbonden en losgenomen van de pallet 2. Bovendien 1 01 a 1 .o o 18 zijn bij de pallet 2 uit figuur 7 drie beengedeelten 4, 4, 4A verbonden met het onderoppervlak van de dekplaat 3. De andere configuratie van de pallet 2 is niet essentieel verschillend van die van pallet 2 uit figuur 1.

In het in figuur 7 getoonde voorbeeld is naast de eerste en tweede verbindingen 8, 5 9 ook een derde verbinding 26 verbonden met elk van de dragers 6. De referentiecijfers 26A, 26B, 26C en 26D zijn gebruikt om de derde verbindingen 26 aan te duiden.

Zoals boven werd beschreven heeft de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 7 de eerste tot derde verbindingen 8, 9, 26 verbonden met elk van de eerste tot vierde dragers 6A tot 6D in de longitudinale richting daarvan. Bovendien omvat heeft de 10 artikelvervoer/opslaginrichting, net als die uit figuur 1, de eerste en de tweede koppelorganen 14, 15 voor het koppelen van de twee aangrenzende dragers; eerste en tweede dragers 6A en 6B, tweede en derde dragers 6B en 6C, derde en vierde dragers 6C en 6D.en vierde en eerste dragers 6D en 6A, die zich zij aan zij bevinden op vier randen 10 t/m 13 van de pallet 2.

15 Als de vier dragers 6 aan de pallet 2 zijn verbonden bevinden de tweede en derde verbindingen 9,26 zich onder de eerste verbinding 8 en tegelijkertijd bevindt de tweede verbinding 9 zich onder de derde verbinding 26, verder kruisen de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 elkaar.

Elk van de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 hebben een rand daarvan in de 20 longitudinale richting roteerbaar gekoppeld via een pen met elke verbinding, op dezelfde manier zoals getoond in figuur 3 en 4.

Als de eerste t/m vierde dragers 6A t/m 6D verbonden zijn met de pallet 2, hebben de eerste en tweede koppelorganen 14A, 15A, voorzien tussen de eerste en de tweede dragers 6A en 6B, zij aan zij geplaatst op de eerste rand 10 van de pallet 2, een 25 rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen 8A, 8B, verbonden met de eerste en tweede dragers 6A, 6B en tegelijkertijd zijn de andere randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbindingen 9B, 9A, respectievelijk verbonden met de tweede en eerste dragers 6B, 6A.

30 Op soortgelijke wijze hebben de eerste en tweede koppelorganen 14B, 15B, voorzien tussen de tweede en derde dragers 6B, 6C die zij aan zij zijn geplaatst op de tweede rand 11, grenzend aan de eerste rand 10 van de pallet 2, een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar gekoppeld aan de eerste verbindingen 8B, 8C, 1 ai η n 19 verbonden met de tweede en derde dragers 6B, 6C en hebben tegelijkertijd de andere randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de derde verbindingen 26C, 26B, verbonden met de derde en tweede dragers 6C, 6B.

De eerste en tweede koppelorganen 14C, 15C, voorzien tussen de derde en vierde 5 dragers 6C en 6D die zij aan zij zijn geplaatst op de derde rand 12, nabij de tweede rand 11 van de pallet 2, hebben een rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen 8C, 8D, respectievelijk verbonden met de derde en vierde dragers 6C, 6D en hebben tegelijkertijd het andere uiteinde daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de verbindingen 9D, 9C, 10 respectievelijk verbonden met de vierde en derde dragers 6D en 6C.

De eerste en tweede koppelorganen 14D, 15D, voorzien tussen de vierde en eerste dragers 6D, 6A, zij aan zij geplaatst op de vierde rand 13 nabij de derde rand 12 van de pallet 2, hebben een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen 8D, 8A, respectievelijk verbonden met de vierde 15 en eerste dragers 6D, 6A en hebben tegelijkertijd de andere rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de derde verbindingen 26A, 26D, respectievelijk verbonden met de eerste en vierde dragers 6A, 6D.

Zoals boven werd beschreven is een verbinding verbonden met elk randgedeelte van de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 maar ten minste de tweede en derde 20 verbindingen 9, 26 van de eerste tot derde verbindingen 8, 9, 26, gekoppeld aan de eerste en tweede koppelorganen 14,15 zijn samengevoegd met de respectieve drager 6, zodat de verbindingen in de longitudinale richting daarvan kunnen bewegen. In het voorbeeld getoond in de figuur zijn de eerste verbindingen 8 nabij het bovengedeelte van elke drager 6, vast aangebracht aan de drager 6 door middel van een schroef of een 25 drukverbinding of lassen, en de tweede en derde verbindingen 9, 26 grijpen verschuifbaar aan op de drager 6, zodat de verbindingen in de longitudinale richting daarvan kunnen bewegen. Ook kunnen de eerste verbindingen 8 verschuifbaar zijn verbonden met de eerste drager 6 zodat de verbinding in de longitudinale richting daarvan kan bewegen.

30 Bij het vervoeren van een artikel met de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 7, wordt een pallet 2 gekozen met een afmeting die past bij de afmeting van het artikel. Vervolgens wordt een artikel 1 op de pallet 2 geplaatst, zoals getoond in figuur 9 of in figuur 10, het artikel 1 wordt losneembaar vast aangebracht op de pallet 2 en het artikel .10131 on 20 wordt verder bedekt met een bedekking 31, al naar gelang de noodzaak. Anderzijds wordt de afstand tussen de dragers 6 voordat deze aan de pallet 2 wordt bevestigd ingesteld in overeenstemming met de afstanden Dl, D2 tussen de aanbrenguitsparingen van de gekozen pallet 2.

5 Om de afstand in te stellen worden de eerste en tweede dragers 6A, 6B, voorzien op de eerste rand 10 en de derde en vierde dragers 6C, 6D, voorzien op de derde rand j 12 tegenover de eerste rand 10, in de richting getrokken die wordt aangeduid met A in figuur 7 of in de tegengestelde richting. De tweede verbindingen 9, verbonden met deze dragers, glijden omhoog en omlaag langs elke drager 6. Derhalve verandert de afstand 10 tussen de eerste en de tweede dragers 6A, 6B en de afstand tussen de derde en de vierde drager 6C, 6D in gelijke mate. In dit voorbeeld verandert de afstand tussen de eerste drager 6B en de derde drager 6C en de afstand tussen de vierde drager 6D en de eerste drager 6A. niet als alleen de afstand tussen de drager 6A en 6B en tussen de dragers 6C en 6D wordt ingesteld.

15 Als de afstanden moeten worden ingesteld, worden de tweede en derde dragers 6B, 6C en de vierde en eerste dragers 6D, 6A in de richting geduwd die in figuur 7 is aangeduid met de pijl B of in de tegengestelde richting. Met deze handeling bewegen de verbindingen 26 die aangrijpen op de dragers naar boven of naar beneden langs elk van de dragers en de afstand tussen de tweede en derde dragers 6B, 6C en tussen de 20 vierde en de eerste dragers 6D, 6A verandert in dezelfde mate. Zoals boven werd beschreven worden in de artikelvervoer/opslaginrichting in dit voorbeeld de afstand tussen de twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij op een rand van de pallet 2 bevinden en een afstand tussen de twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij op een rand tegenover deze rand bevinden op afhankelijke wijze ingesteld, zodat de afstand in 25 gelijke mate varieert, en ook worden de afstanden tussen twee paren aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden respectievelijk op posities tegenover de eerdergenoemde paren aangrenzende dragers ingesteld zodat de afstand in gelijke mate varieert. Op deze manier kan de afstand tussen twee aangrenzende dragers vrijer worden ingesteld vergeleken met wat in figuur 1 werd getoond.

30 Zoals boven werd beschreven kunnen door de pallets 2 met afstanden Dl, D2 tussen de aanbrenguitsparingen 24 waarin de dragers 6 met een aanpasbare afstand tot elkaar moet worden gezet, dragers 6 met de afstanden daartussen ingesteld worden verbonden met een van de pallet 2.

1 0131 η n 21

Zoals boven werd beschreven kan volledig zoals bij de bovenbeschreven uitvoering een artikel dat op het artikelbeladingsoppervlak S van de pallet 2 is geplaatst eenvoudig worden vervoerd. Verder omvat de pallet 2 een koppelgedeelte, omvattende vier aanbrenguitsparingen 22 gevormd op een achtervlak tegengesteld aan het 5 artikelbeladingsoppervlak 5, waarin de bovengedeelten van vier dragers van een andere artikelvervoer/opslaginrichting kunnen worden gestoken. Derhalve kunnen, net zoals getoond in figuur 2, een verscheidenheid aan in elkaar gezette artikelvervoer/opslaginrichtingen die op elkaar worden gestapeld en de artikelen kunnen in een kleine ruimte worden opgeslagen (zie figuur 12).

10 Bovendien kunnen door de dragers 6 uit de pallet 2 te trekken, zoals getoond in figuur 7, de dragers 6 en de eerste en tweede verbindingsorganen 14, 15 compact worden opgevouwen zoals getoond in figuur 8, en tegelijkertijd kunnen de pallets op elkaar worden gestapeld. Zoals boven werd beschreven worden de vier dragers 6 en verbindingsorganen 14, 15 via de verbindingen 8, 9, 26 aan de dragers van een 15 draageenheid 32A gekoppeld die eenvoudig kan worden opgevouwen als de dragers van de pallet 2 worden verwijderd.

Figuur 9 toont een situatie waarin het artikel 1 op de pallet 2 is geplaatst, het artikel 1 losneembaar verbonden is met de pallet 2 en is bedekt met een bedekking 31, vervolgens wordt de draageenheid 32A, uit figuur 7, van bovenaf op de pallet 2 gezet, 20 teneinde de drager 6 aan de pallet 2 vast te zetten of de draageenheid 32A wordt opgetild om de dragers van de pallet 2 te verwijderen, ook de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 1 t/m 6 kunnen op deze manier worden gebruikt.

Als de methode die hierboven wordt beschreven wordt gebruikt, is het 25 noodzakelijk de draageenheden 32, 32A omhoog of omlaag te bewegen en dit is enigszins ingewikkeld. Anderzijds toont figuur 10 een situatie waarin de derde verbinding 26 van de draageenheid 32A uit figuur 7 naar boven is geschoven, de eerste en tweede koppelorganen 14B, 14B en de eerste en tweede koppelorganen 14D, 15D die tegenover elkaar liggen omhoog worden bewogen, waarbij de andere eerste en 30 tweede koppelorganen 14A en 15A, 14C en 15C respectievelijk zijn opgevouwen met de draageenheid 32A is verbonden met of losgekoppeld van de pallet 2. Met deze methode is het niet noodzakelijk de draageenheid 32A omhoog of naar beneden te bewegen en derhalve kan het werk eenvoudig worden uitgevoerd en bovendien zijn de ' ini3ion 22 dragers 6 door een grote afstand van het artikel 1 gescheiden als de draageenheid 32A in horizontale richting wordt bewogen zodat de draageenheid 32A aan de pallet 2 kan worden verbonden of daarvan losgemaakt, zonder dat de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 of de dragers 6 het artikel 1 raken en het artikel daarin 5 beschadigen.

Figuur 11 toont een wijze van gebruik waarin eerst de dragers 6 met de pallet 2 zijn verbonden, de draageenheid 32A op de pallet 2 is gezet en vervolgens het artikel op die pallet 2 wordt geplaatst. De eerste en tweede koppelorganen 14A, 15A die hier worden getoond, hebben onderranden in hun longitudinale richting roteerbaar 10 verbonden met de tweede verbinding 9B, 9A en ook de pennen 21 kan hier vrijelijk mee worden verbonden of van los worden gekoppeld.

Als de draageenheid 32A uit figuur 11 op de pallet 2 is geplaatst zijn alle eerste en tweede koppelorganen 14, 15 gekoppeld via een pen aan de respectievelijke verbindingen, terwijl het artikel 1 nog niet op de pallet 2 is geplaatst. Vervolgens 15 worden de pennen 21, die de koppelorganen 14A, 15 A koppelen, tegenover het artikel 1 aan de buitenzijde van de pallet 2, bewogen met de andere einden daarvan in de longitudinale richting, namelijk de onderranden verwijderd van de tweede verbindingen 9B, 9A. De pennen die de onderranden van de koppelorganen verbinden aan de verbindingen worden gescheiden om de koppelorganen van de verbindingen te 20 verwijderen. Bij deze handeling worden de eerste en tweede koppelorganen 14A, 15A in de toestand zoals aangegeven met de stippellijn in figuur 11 gedraaid rond een rand daarvan in longitudinale richting, namelijk rond de bovenrand daarvan, en de koppelorganen 14A, 15A hangen naar beneden zoals aangegeven met een dichte lijn in de figuur. Aldus worden de eerste drager 6A en de tweede drager 6B van elkaar 25 gescheiden zodat het artikel 1 op de pallet kan worden bewogen door de ruimte tussen de dragers 6A, 6B en vervolgens op de pallet 2 wordt geplaatst, zoals aangegeven met de stippellijn in figuur 11. Vervolgens worden de koppelorganen 14A, 15A geroteerd zoals, getoond door middel van een stippellijn in figuur 11 en aan elkaar gekoppeld door middel van de pen 21 en de andere rand daarvan in de longitudinale richting wordt j 30 gekoppeld met de tweede verbindingen 9B en 9A met een pen.

Met de boven beschreven methode kan het artikel 1 op de pallet 2 worden j geladen en daar vanaf worden gehaald zonder de draageenheid 32A op te tillen.

In het in figuur 11 getoonde voorbeeld zijn de andere randen van de eerste en [ ii n 13 1 η n 23 tweede koppelorganen 14A, 15A losneembaar verbonden met respectievelijk de tweede verbindingen 9B, 9A, maar een rand daarvan kan in longitudinale richting losneembaar zijn verbonden met de respectievelijke eerste verbindingen 8A, 8B. Verder kunnen de andere randen van de eerste en tweede koppelorganen 14A, 15A en de andere randen 5 daarvan in de longitudinale richting losneembaar zijn verbonden met de verbindingen 8A, 8B, 9B en 9A. Verder kan het artikel 1, als een paar eerste en tweede koppelorganen zijn geconstrueerd zoals boven is beschreven, van bovenaf op de pallet 2 worden geplaatst en daarvan worden weggenomen. Om de twee koppelorganen voorzien tussen de twee aangrenzende dragers die zij aan zij zijn geplaatst als een paar 10 koppelorganen te beschrijven, heeft de dragereenheid 32A vier paren koppelorganen en van de koppelorganen omvatten de eerste koppelorganen 14A, 15A, 14B, 15B, 14C, 15C en 14D, 15D ten minste een paar koppelorganen met een rand daarvan in longitudinale richting losneembaar verbonden met de respectievelijke verbindingen en | tegelijkertijd hebben ze de andere rand van in de longitudinale richting losneembaar 15 verbonden met de respectieve verbindingen. Deze configuratie kan worden toegepast evenzo als de artikelvervoer/opslaginrichting met de draageenheid 32 uit figuur 1.

De brugorganen 34 zijn verbonden met de bovengedeelten van de eerste drager 6A en vierde drager 6D evenals aan de bovengedeelten van de tweede drager 6B en derde drager 6C van de draageenheid 32A zoals getoond in figuur 11. Deze 20 brugorganen 34 voorkomen dat de dragers heen en weer gaan zelfs als het bovengedeelte van de dragers aan elkaar zijn verbonden en een kracht wordt uitgeoefend op de dragers 6 in horizontale richting, hierbij worden de brugorganen gebruikt al naar gelang de noodzaak. Als de afstand tussen twee aangrenzende dragers wordt ingesteld of de dragereenheid 32A wordt opgevouwen Zoals boven werd 25 beschreven, dan worden de brugorganen 34 verwijderd van de dragers 6.

De structuur van de pallet 2 uit figuur 11 is enigszins anders dan die van de pallet uit figuur 7, maar het verschil is niet wezenlijk. De pallet uit figuur 11 omvat eveneens twee beengedeelten 4 met een dekplaat 3 daaraan bevestigd en het artikel wordt geplaatst op het artikelbeladingsoppervlak 5 daarvan. Verder is een aangrijpgedeelte 39 30 gevormd met een sleuf met en omgekeerde V-vormige, in een onder zijvlak van elk beengedeelte 4, zoals getoond in figuur 11 en dit aangrijpgedeelte 39 grijpt aan op het brugorgaan 34 van de artikelvervoer/opslaginrichting die zich aan de onderzijde bevindt. Figuur 12 toont deze situatie. Zoals boven werd beschreven heeft, in het i o 131 on 24 voorbeeld uit figuur 11 en 12 het aangrijpgedeelte 39 een koppelgedeelte waaraan een bovengedeelte van een artikelvervoer/opslaginrichting, dat zich onder bevindt, losneembaar gekoppeld kan worden.

Ook al kunnen de tweede en derde verbindingen 9, 26 van de 5 artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 7, vrij langs de dragers 6 waaraan de respectievelijke verbindingen zijn verbonden, schuiven, de verbindingen 9, 26 kunnen zijn verbonden met de dragers door middel van een schroef of dergelijke nadat de draageenheid 32A op de pallet 2 is geplaatst. Dit geldt ook voor de eerste verbinding 8 uit figuur 1. Met deze eigenschap kan de buigstijfheid van de draageenheid 32, 32A die 10 is samengevoedg met de pallet 2, worden verbeterd en het artikel 1 kan stevig worden ondersteund.

Echter in het geval waarin de artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar zijn gestapeld. en de artikelvervoer/opslaginrichtingen wordt vervoerd door een vrachtwagen of ander voertuig, worden vibraties van buitenaf aan de 15 artikelvervoer/opslaginrichting toegevoerd, maar het is als resultaat van een experiment opgehelderd dat de tweede en derde verbindingen 9, 26, die verschuifbaar zijn ten opzichte van elke drager 6, niet met de drager zijn verbonden en de tweede en derde verbindingen 9, 26 zijn verbonden en aan elkaar gekoppeld, kunnen de vibraties op de artikelvervoer/opslaginrichting efficiënt worden geabsorbeerd en vibraties op de 20 ondersre artikelvervoer/opslaginrichting worden niet afgegeven aan de daarboven gelegen artikelvervoer/opslaginrichting en de stabiliteit van de opgestapelde artikelvervoer/opslaginrichtingen als geheel kan worden verbeterd.

Van uit dit gezichtspunt worden in de uitvoeringsvorm uit figuur 13 t/m 15 de afstanden tussen de dragers van de draageenheid 32A uit figuur 7 ingesteld en 25 vervolgens, nadat de draageenheid 32A op de pallet 2 is gezet, worden de fixeerorganen 35 losneembaar verbonden met de tweede en derde verbindingen 9 en 26 verbonden met elke drager, bijvoorbeeld met een schroef. Het verbindingsaanbrengorgaan 35 is gemaakt van een materiaal met een hoge buigstijfheid zoals een metaal of een harde kunststof.

30 Zoals boven werd beschreven worden, als de afstand tussen de tweede en derde verbinding 9, 26 constant wordt gehouden en de verbindingen niet vast aan de verbindingen 6 zijn aangebracht, zelfs als de vibraties tijdens het transport of een aardbeving aan de artikelvervoer/opslaginrichtingen worden afgegeven, de vibraties λ n 1 Q 1 Π Π 25 geabsorbeerd. In het bijzonder als de artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar zijn gestapeld, kunnen de vibraties van de bovengelegen artikelvervoer/opslaginrichting efficiënt worden onderdrukt met de verbeterde stabiliteit. Bovendien kan het gewicht van een artikel geladen in de artikelvervoer/opslaginrichting aan de bovenzijde groter 5 zijn dan een artikel in de artikelvervoer/opslaginrichting aan de onderzijde. Derhalve kan een arbeider de artikelvervoer/opslaginrichtingen efficiënt op elkaar stapelen zonder speciale aandacht te besteden aan het gewicht van de artikelen.

Als de eerste verbinding 8 uit figuur 7 verschuifbaar is verbonden met de drager 6 zodat de verbinding in de longitudinale richting daarvan kan bewegen kan, zelfs als de 10 eerste verbinding 8 en de tweede of derde verbinding 9, 26 of alle eerste t/m derde verbindingen 8, 9, 26 verbonden en gekoppeld zijn aan het verbindingsaanbrengorgaan 35, wordt het boven beschreven effect bereikt. Bij de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1 kan hetzelfde boven beschreven effect bereikt worden als de tweede verbinding 9 verschuifbaar is samengevoegd met de dragers 6, zodat de verbinding 15 vrijelijk kan bewegen in de longitudinale richting, zelfs als de eerste verbinding 8 en de tweede verbinding 9 vast zijn gezet en aan elkaar zijn gekoppeld met het verbindingsaanbrengorgaan 35. Bij de artikelvervoer/opslaginrichting uit giguur 1 kan het zelfde bovenbeschreven effect worden verkregen als de tweede verbinding 9 verschuifbaar is samengevoegd met de drager 6, zodat de verbinding vrijelijk kan 20 bewegen in de longitudinale richting, zelfs als de eerste verbinding 8 en de tweede verbinding 9 vast zijn gezet en met elkaar gekoppeld zijn met behulp van een verbindingsaanbrengorgaan 35. Als de draageenheden 32, 32A worden opgevouwen is het slechts nodig het verbindingsaanbrengorgaan 35 van de verbindingen te verwijderen.

25 Zoals boven werd beschreven kan het verbindingsaanbrengorgaan 35 worden gebruikt om ten minste twee verbindingen, die in de longitudinale richting daarvan kunnen bewegen, losneembaar vast te zetten en te koppelen met een drager 6 in de toestand waarin de drager 6 verbonden is met de pallet 2.

Het verbindingsaanbrengorgaan 35 uit figuur 13 is gemaakt van een vlakke plaat, 30 terwijl die uit figuur 14 en 15 gemaakt zijn van een materiaal met een L-vormige doorsnede. Al deze verbindingsaanbrengorganen kunnen de oorspronkelijke functie vervullen aangezien de buigstijfheid van het verbindingsaanbrengorgaan 35 uit figuur 15 hoger is tegen verdraaien dan dat van de andere verbindingsaanbrengorganen zodat 1013100 26 het effect van het absorberen van de vibraties van de artikelvervoer/opslaginrichting verder kan worden verbeterd. Door het mogelijk te maken een verbindingsaanbrengorgaan 35 te gebruiken met dezelfde vorm voor de koppelverbindingen, verbonden met vier dragers 6, ongeacht het type van het 5 verbindingsaanbrengorgaan dat wordt gebruikt, kan een kostenreductie worden verkregen. Aangezien het verbindingsaanbrengorgaan 35 uit figuur 13 een vlakke plaat omvat, kunnen de verbindingen aan de dragers 6 aan elkaar worden gekoppeld door middel van het verbindingsaanbrengorgaan volgens dezelfde uitvoeringsvorm, maar als er is voorzien in tonggedeelten 18, 18A voor het koppelen van de koppelorganen 14,15 10 in uitstekende vorm op elke verbinding, zodat als het L-vormige verbindingsaanbrengorgaan 35 uit figuur 14 of 15 wordt gebruikt, is het om algemene onderdelen te maken nodig de posities of een aantal daarvan in het verbindingsaanbrengorgaan 35 van de schroefgaten aan te passen, evenals een relatie tussen deze factoren en de posities van de tonggedeelten 18,. 18A. Zoals boven werd 15 beschreven wordt het mogelijk de kosten te verminderen door het verbindingsaanbrengorgaan 35 zo te construeren dat alle van een verscheidenheid aan verbindingsaanbrengorganen 35, elk voor het losneembaar vastzetten van verbindingen, verbonden met elk van de vier dragers 6.

Zoals getoond in de figuren 16 en 17 wordt, door een aangrijpgebied te vormen 20 met een ]-vormige dwarsdoorsnede in het verbindingsaanbrengorgaan 35 met een uitsparing 37 daarin en ook door het aangrijpgedeelte 36 aan te grijpen met een van de verbindingen 9 en de drager 6 door de uitsparing 37 te penetreren, wordt het verbindingsaanbrengorgaan 35 op de drager 6 gehouden, zelfs als een schroef 38 verwijderd is, hetgeen het mogelijk maakt te voorkomen dat het 25 verbindingsaanbrengorgaan kwijtraakt.

In de voorbeelden uit de figuren 18 en 19 kan het verbindingsaanbrengorgaan 35 op de drager 6 worden gehouden, zelfs als de schroef 38 is verwijderd door een uitsparing 40, gevormd in het aangrijpgedeelte 36 van het verbindingsaanbrengorgaan 35 aan te laten grijpen.

30 Zoals boven werd beschreven wordt het verlies van het verbindingsaanbrengorgaan 35 worden voorkomen, en ook het probleem dat het verbindingsaanbrengorgaan 35 de werking van andere onderdelen belet kan worden voorkomen, door het verbindingsaanbrengorgaan 35 met de drager 6 samen te voegen, 1013100 27 zodat het verbindingsaanbrengorgaan 35 niet los is van de drager 6.

Overigens kunnen, zoals boven werd beschreven, de artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar worden gestapeld en in die toestand worden vervoerd of opgeslagen, maar een enkele artikelvervoer/opslaginrichting met een 5 artikel daarin geladen kan ook worden vervoerd en opgeslagen. In dit geval wordt de ruimte boven de artikelvervoer/opslaginrichting niet benut.

In de uitvoeringsvormen uit figuur 20 t/m 25, omvat de artikelvervoer/opslaginrichting een plafondplaat, die losneembaar geplaatst is op de dragers 6 daarvan. Een dergelijke plafondplaat kan worden toegepast bij elk van de 10 boven beschreven uitvoeringsvormen.

Elk van de plafondplaten getoond in de figuren 20 t/m 25 omvat een aangrijporgaan 42 dat aangrijpt op het brugorgaan 34, verbonden met een bovengedeelte van de drager 6 nabij het zijvlak daarvan, en een plafondplaat 41 is op de vier dragers 6 geplaatst door middel van de brugorganen 34. Als alternatief kan de 15 plafondplaat 41 direct op de dragers 6 worden geplaatst. Verder heeft het de voorkeur een haakelement te gebruiken die niet is getoond om, voor het positioneren van de plafondplaat 41 ten opzichte van de drager 6 en het vastzetten van de plafondplaat 41 ten opzichte van de drager 6.

Figuur 20 toont een situatie waarin de plafondplaat 41 op de draageenheid 32A is 20 geplaatst. Figuur 21 toont daarentegen een situatie waarin een artikel 43 zoals paketten op de plafondplaat 41 zijn geplaatst. Het bovenvlak van deze plafondplaat is een vlak oppervlak en het artikel 43 kan op stabiele wijze op dit oppervlak worden geplaatst zodat de ruimte boven de artikelvervoer/opslaginrichting efficiënt kan worden benut.

De plafondplaat 41 uit figuur 22 omvat een middel om te voorkomen dat een 25 artikel valt dat een opstaande rand 44 nabij zijn randen omvat en als het artikel 34 zoals stukgoederen op deze plafondplaat 41 wordt geplaatst, zoals getoond in figuur 23, wordt door de opstaande rand 44 voorkomen dat het artikel 43 van het bovenoppervlak daarvan afvalt. Ook kan het afvallen van een artikel worden voorkomen door het vormen van een eenheid dat een uitsparing nabij het midden van de plafondplaat 41 30 omvat en waarbij dit artikel in die uitsparing wordt ondergebracht. Zoals boven werd beschreven is, als de plafondplaat 41 voorzien is van een element dat voorkomt dat het artikel afvalt, zelfs als de artikelvervoer/opslaginrichting trilt, het mogelijk te voorkomen dat het artikel 43 dat geplaatst is op de plafondplaat 41 van het bovenvlak 1 0131 ü n_ 28 daarvan afvalt of uit het bovenvlak geraakt, hetgeen het mogelijk maakt een artikel 43 op de plafondplaat 41 in een stabiele toestand te houden.

Zoals boven werd beschreven, omvatten de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 een voorbeeld van een koppelorgaan voor het aan elkaar koppelen van de dragers 6, 5 zoals boven werd beschreven, en de plafondplaat 41 getoond in de figuren 24 en 25, omvat een aantal opneemuitsparingen 45, elk voor het onderbrengen van de dragers 6, losgekoppeld van de pallet 2 en de koppeleenheid of koppelorganen 14,15 omvatten de koppeleenheid. De draageenheid 32A kan worden ondergebracht in de opneemuitsparing 45, zoals getoond in figuur 25. Bijvoorbeeld is het mogelijk de 10 draageenheid 32A van de pallet 2 te verwijderen de pallets op elkaar te stapelen en de pallets naar de oorspronkelijke positie terug te brengen, als een aantal artikelvervoer/opslaginrichtingen, elk met een artikel daarin geladen, van het ene naar het andere plaats worden bewogen, het artikel 1 wordt weggenomen van elk van de artikelvervoer/opslaginrichtingen en vervolgens de artikelvervoer/opslaginrichtingen 15 worden teruggebracht naar de oorspronkelijke plaats. In deze stap wordt, zoals getoond in figuur 25, een artikelvervoer/opslaginrichting intact gelaten, met opgevouwen draagelementen geplaatst in de opneemuitsparingen 45, gevormd in de plafondplaat 41 en de eerste verbinding 8 daarvan wordt aan een rand van de opneemuitsparing gehaakt, teneinde de draageenheid 32A daaraan te hangen. Met deze configuratie 20 kunnen een aantal draageenheden 32A op efficiënte wijze worden vervoerd.

Overigens, zoals zal worden begrepen uit figuur 12, als het artikel 1 in de artikelvervoer/opslaginrichting is geladen bevinden de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 zich tussen twee aangrenzende dragers 6, maar er bevinden zich grote openingen tussen de drager 6 en de koppelorganen 14, 15. Dus als, bijvoorbeeld de 25 artikelvervoer/opslaginrichting met het artikel 1 daarin geladen en andere lading op een | laadvloer van een vrachtwagen zijn geplaatst of anderszins worden vervoerd, kan de | andere lading tegen het artikel 1, dat zich op de artikelvervoer/opslaginrichting bevindt ! i botsen, door de openingen. j

Om dit te voorkomen omvat de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de i 30 figuren 26 t/m 31 een beschermeenheid voor het afschermen van ten minste een i gedeelte van de openingen tussen de twee dragers die zich zij aan zij bevinden. Deze beschermeenheid kan bij elk van de boven beschreven uitvoeringsvormen worden i i gebruikt.

j

»101310 0 I

_________j 29

In het voorbeeld uit figuur 26 omvat de beschermeenheid, bij wijze van bijvoorbeeld, een hoes of een doos 46 voorzien van een opening in een ondergedeelte daarvan, gemaakt van een materiaal zoals een kunststof zoals polyethyleen, papier of golfplaat, en deze doos 46 bedekt de artikelvervoer/opslaginrichting met het artikel 1 5 daarin geplaatst vanaf de bovenzijde. Met deze configuratie worden alle openingen tussen de dragers van buiten zijn afgeschermd, wat het probleem voorkomt dat het artikel 1 dat op de artikelvervoer/opslaginrichting is geplaatst in contact komt met lading buiten de artikelvervoer/opslaginrichting.

In het in figuur 27 getoonde voorbeeld is de beschermeenheid gemaakt van een 10 rekfolie 47 met een zelfklevende laag. Deze rekfolie 47 wordt rond de drager 6 gewonden die verbonden is aan de artikelvervoer/opslaginrichting en het plakt aan de drager 6 vanwege de zelfklevende laag. Zoals boven werd beschreven kan een gedeelte van de totale opening tussen de dragers worden geblokkeerd door middel van rekfolie 47.

15 In het voorbeeld uit de figuren 28 en 29 omvat de beschermeenheid een beschermend net 48, het beschermende net 48 wordt van buiten af met de dragers 6 van de artikelvervoer/opslaginrichting verbonden, een verscheidenheid aan haken 49 voorzien op het beschermende net 47 worden bijvoorbeeld in fixeeruitsparingen gevormd op de koppelorganen 15 gehaakt, waardoor het beschermende net 48 vast 20 wordt gezet aan de artikelvervoer/opslaginrichting. Ook vanwege deze eigenschap wordt een gedeelte van de opening tussen de dragers geblokkeerd, teneinde te voorkomen dat lading in de ruimte tussen de dragers komt.

In het voorbeeld uit figuur 30 omvat de beschermeenheid een beschermend net 50 met ook een stuk net op het bovengedeelte en dit beschermende net bedekt dragers van 25 de draageenheden die op de pallet 2 zijn gezet van de buitenkant, teneinde het artikel 1 dat daarop is geplaatst te beschermen.

Bovendien omvat de beschermeenheid uit figuur 31 een verscheidenheid aan beschermarmen 51. De beschermarm 51 is roteerbaar verbonden met een schamierpen 52 aan de koppelorganen 14, 15. Teneinde de werking van de beschermarm te 30 beschrijven zijn deze aangeduid met het referentiecijfer 51A van de beschermarmen 51, als deze niet wordt gebruikt, wordt deze gestapeld op het koppelorgaan 14 voor de opslag, zoals aangegeven met een stippellijn in figuur 31. Als deze draageenheid 32A op de pallet 2 wordt geplaatst, wordt de daarin opgeslagen beschermarm 51A bewogen 1013100 30 naar een gebruikspositie, aangegeven met een dichte lijn, door de arm 51A te roteren rond de schamierpen 52 zoals aangegeven met de pijl C. Vervolgens wordt een uiteinde van deze beschermarm 51 gekoppeld aan een uiteinde van de volgende beschermarm 51, die naar een positie is bewogen waarin deze kan worden gebruikt met een 5 koppelpen 53 of een vergrendeleenheid zoals een bout of een moer. Andere beschermarmen 51 worden op soortgelijke wijze bewogen naar de respectievelijke gebruiksposities. Aldus worden de beschermarmen 51 tussen de dragers 6 geplaatst en voorkomen zij dat andere lading in de artikelvervoer/opslaginrichting waarin het artikel 1 is ondergebracht terechtkomt.

10 Zoals getoond in de figuren 1 of 7 kan, ook door het artikel 1 dat is geladen in de artikelvervoer/opslaginrichting te beschermen, het artikel 1 tijdens het vervoer worden beschermt. Figuur 1 toont een flexibele hoes 33 waarin het artikel is omhuld als bedekking 31 voor het bedekken van ten minste een gedeelte van het artikel 1, maar de bedekking 31 kan gevormd zijn uit ten minste twee hoezen die elk het artikel 1 15 omhullen. Figuur 32 toont een voorbeeld waarin de bedekking 31 gemaakt is van twee hoezen 33, 33A. Als het artikel 1 met twee hoezen is omhuld, zelfs als een hoeveelheid vreemd materiaal of stof wordt afgezet op de buitenste hoes 33A als gevolg van statische elektriciteit, tijdens transport of opslag van het artikel 1 samen met de artikelvervoer/opslaginrichting, kunnen de vreemde materialen of stof weg worden 20 genomen door het verwijderen van de buitenste hoes 33A als het artikel 1 aan de gebruiker wordt afgeleverd, zodat het product met een goed uiterlijk aan de gebruiker kan worden afgeleverd.

Ook kan in plaats van een flexibele hoes een bedekking voor het bedekken van ten minste een gedeelte van het artikel dat op de pallet 2 is geplaatst worden gebruikt, 25 dat, indien nodig, voorziet in een informatieweergave betreffende het artikel 1, bijvoorbeeld de bedekking 31A met een vorm ingesteld voor de vorm van het product zoals getoond in figuur 33. De bedekking 31A is gemaakt van een materiaal zoals een kunststof of golfplaat, en ook de informatie M aangaande het artikel 1 is weergegeven op deze bedekking. De bedekking 31A kan meerdere malen worden gebruikt, hetgeen 30 het mogelijk maakt de productie van afval te onderdrukken. Als de bedekking 31A kan worden opgevouwen kan de gebruiker de opgevouwen bedekking 31A nadat het product aan de gebruiker is afgeleverd, efficiënt mee terugnemen.

Zoals boven werd beschreven vormen bij de artikelvervoer/opslaginrichtingen 1013 ton 31

Zoals boven werd beschreven de drager 6, losneembaar verbonden met de pallet 2 en de koppelorganen 14, 15, elk voor het koppelen van twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden opvouwbaar als ze van de pallet zijn genomen en in deze toestand kan de draageenheid worden opgeslagen in een kleine ruimte of kunnen 5 eenvoudig worden vervoerd. Bij het opvouwen van deze draageenheid houdt de gebruiker de dragers 6 in de hand zoals getoond in figuur 34, en beweegt de dragers 6 dichter bij elkaar en vouwt de draageenheid zoals getoond in figuur 35. Echter als een ruimte L tussen de drager 6 en de koppelorganen 14, 15 te klein is, kunnen de vingers van de hand die de drager 6 vasthouden beklemd raken in deze ruimte.

10 Teneinde dit te voorkomen zijn bij de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 34 en 35 de dragers, verbindingen en koppelorganen zo met elkaar samen gevoegd dat als de draageenheid 32A wordt gevouwen, een ruimte L van de 15 mm of meer, bij voorkeur 20 mm of meer ontstaat tussen de drager 6 en de koppelorganen 14, 15, roteerbaar verbonden via de verbinding 8 aan de drager 6. Meer precies kan de 15 ruimte L het best de boven beschreven waarde krijgen door het tonggedeelte 18A voorzien aan elke verbinding 8 langer te maken. Door de ruimte L groter te maken is het mogelijk te voorkomen dat de vingers van de gebruiker klem komen te zitten in de ruimte.

De boven beschreven configuratie kan als zodanig worden toegepast bij de j 20 artikelvervoer/opslaginrichting uit de figuren I t/m 6. In de draageenheid 32A uit de j figuren 34 en 35 wordt een teruggelegen gedeelte gevormd op het bovenvlak van de j eerste verbinding 8 verbonden met elke drager 6 en een aangrijppen (niet getoond) voorzien op een uitsteeksel gevormd op een achtervlak van het brugorgaan 34 uit figuur 11 grijpt losneembaar aan op dit teruggelegen gedeelte. Zoals boven werd beschreven 25 is de draageenheid 32A uit figuur 34 en 35 iets anders dan de draageenheid 32A uit figuur 7, maar de basisconfiguratie is gelijk.

Zoals uit het bovenstaande zal worden begrepen, omvatten alle boven beschreven artikelvervoer/opslaginrichtingen een pallet 2 met een artikel 1 daarop geplaatst, een verscheidenheid aan dragers 6, losneembaar gekoppeld met de pallet 2, zodat de 30 dragers het artikel 1 geplaatst op de pallet 2 omgeven en een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers zodat de afstand tussen de twee aangrenzende dragers vrijelijk kan worden ingesteld.

Om meer precies te zijn omvat de artikelvervoer/opslaginrichting een pallet 2 met 1013100 i 32 j het artikel 1 daarop geplaatst, vier dragers 6, losneembaar verbonden met het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2, elk in de in hoofdzaak opgerichte toestand ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak, en een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers zodat een ruimte tussen de twee 5 aangrenzende dragers kan worden ingesteld. In het voorbeeld getoond in de figuren 1 t/m 6 vormen de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 en eerste en tweede verbindingen 8, 9 de koppeleenheid, en in het voorbeeld uit figuur 7 en verder, vormen de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 en de eerste en derde verbindingen 8, 9, 26 de koppeleenheid.

10 In de koppeleenheid uit het voorbeeld getoond in de figuren 1 t/m 6 wordt de afstand tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden afhankelijk van elkaar ingesteld zodat de afstand tussen twee aangrenzende dragers op alle randen van de pallet in gelijke mate worden veranderd. Met deze configuratie kan een artikel met een andere afmeting worden vervoerd of opgeslagen met de 15 artikelvervoer/opslaginrichting met een afmeting die geschikt is voor dat artikel.

Bij de koppeleenheid uit figuur 7 en verder wordt de afstand tussen twee aangrenzende dragers in onderlinge afhankelijkheid ingesteld, zodat de afstand tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden op een rand en de afstand tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden op een rand tegenover 20 de eerste rand, in gelijke mate verandert. In de koppeleenheid wordt de afstand tussen twee aangrenzende dragers ingesteld zodat de afstand tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden op een rand tegenover de eerdergenoemde rand in gelijke mate wordt veranderd. Derhalve neemt de vrijheidsgraad voor het instellen van de afstand tussen de twee aangrenzende dragers toe.

25 Verder omvatten elk van de boven beschreven artikelvervoer/opslaginrichtingen de pallet 2 een koppel gedeelte met een bovengedeelte van een andere artikelvervoer/opslaginrichting daar losneembaar mee verbonden in de tegenovergelegen zijde van het artikelbeladingsoppervlak 5, zodat een verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen eenvoudig op elkaar kan worden gestapeld.

30 Bovendien is het bij elk van de bovengenoemde artikelvervoer/opslaginrichtingen voordelig dat elke drager 6 en de verbindingen 8, 9 of 8, 9, 26 samengevoegd met de drager 6 onafhankelijk van elkaar worden samengevoegd. Bijvoorbeeld in het geval van de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1, zoals boven werd beschreven, kan .1013100

J

j 33 door de tweede verbinding 9 aan de drager 6 te bevestigen door middel van een verwijderbare schroef 20 (zie figuur 4) en door het verwijderen van die schroef 20, elke drager 6 worden gescheiden van de eerste en tweede verbindingen 8, 9.

Als met de configuratie zoals boven werd beschreven een van de onderdelen van 5 de artikelvervoer/opslaginrichting, bijvoorbeeld een van de dragers 6 beschadigd is en de drager 6 moet wordt vervangen door een nieuwe, kan de drager eenvoudig worden verwijderd van de dragers en door een nieuwe worden vervangen. Ook als de artikelvervoer/opslaginrichting moet worden weggedaan, worden elke drager en elke verbinding afzonderlijk van elkaar gescheiden en kunnen direct worden weggedaan. j 10 Het is derhalve in het bijzonder wenselijk dat de eerste en tweede koppelorganen 14,15 j kunnen worden gescheiden van elke verbinding en dat bovendien de koppelorganen 14,

15 zelf van elkaar kunnen worden gescheiden. I

Verschillende configuraties volgens de onderhavige uitvinding kunnen verder worden gemodificeerd door het veranderen of verbeteren van elk component en kan 15 worden gebruikt voor het transport of de opslag van naast de boven beschreven ' kopieermachine, verschillende typen industriële producten zoals elektrische producten voor in huis, auto's, onderdelen daarvan zoals een motor, een automatische distributieautomat, een printer, een faxmachine, meubels, constructiematerialen en in hoofdzaak alle typen industriële producten.

20 Nu wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de bedekking 31 die het artikel 1 geplaatst op de pallet 2 van de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1 bedekt. Deze bedekking 31 dient als een beschermende bedekking voor het bedekken van ten minste een gedeelte van het artikel teneinde het artikel 1 te beschermen, bijvoorbeeld als iets tegen het artikel 1 aan botst, evenals te voorkomen dat vreemde 25 materialen of stof zich afzetten op dat artikel. De bedekking 31 uit figuur 1 omvat, bijvoorbeeld een flexibele hoes 33 die gemaakt is van een kunststoffen vel of film gemaakt van een materiaal zoals polyethyleen en het artikel 1 op de pallet 2 omhult.

Figuur 37 toont een bedekking 31 die niet wordt gebruikt, bij het gebruik van deze bedekking 31 wordt deze geopend zoals getoond in figuur 38 en het artikel 1 wordt erin 30 geplaatst via de opening die aan de onderzijde van de bedekking ligt teneinde het artikel 1 te bedekken zoals getoond in figuur 1.

Zoals wordt getoond in de figuren 1, 37, 38, omvat de bedekking 31 een etiket aangaande het artikel 1 daarop. Bijvoorbeeld, zoals getoond in het voorbeeld uit de liimnn 34 figuren, duidt "R" op de naam van de fabrikant van het artikel 1 en "FT5" duidt op een productnaam van het artikel 1 en een opmerking zoals een indicatie voor de noodzaak voorkomen dat het artikel nat wordt door regen, namelijk een waarschuwingsteken of dergelijke is weergegeven. Het etiket kan direct op de bedekking 31 zijn geschreven of 5 geprint, maar ook kan een vel met een etiket daarop geschreven of geprint op de bedekking 31 worden geplakt.

Zoals boven werd beschreven kan het artikel 1 worden beschermd met de bedekking 31, extra informatie aangaande het artikel kan worden weergegeven op de bedekking 31, zodat geen speciaal orgaan voor het weergeven van informatie niet nodig 10 is, hetgeen het mogelijk maakt de kosten van de artikelvervoer/opslaginrichting te verlagen.

Figuur 39 toont een situatie waarin, nadat het artikel 1 geplaatst op de pallet 2 is bedekt met een bedekking 31, de draageenheid 32A van bovenaf naar beneden wordt I

bewogen en verbonden met de pallet 2 of de draageenheid 32 wordt opgetild en van de 15 pallet 2 wordt verwijderd. Figuur 40 toont een situatie waarin de draageenheid 32A is opgevouwen en in de horizontale richting wordt wegbewogen en vervolgens wordt de draageenheid 32A verbonden met of verwijderd van de pallet 2. In het voorbeeld uit de figuren 39 en 40 is, evenals in het geval van figuur 1, voorzien in vier uitsteeksels 7 aan de pallet 2, met de ondergedeelten van de dragers 6 daarop aangrijpend en vervolgens 20 aan de pallet 2 worden bevestigd. De handeling van het verbinden van de draageenheid 32A met of het losmaken van draageenheid 32A van de pallet 2 is boven beschreven zodat deze beschrijving hier wordt weggelaten.

In de boven beschreven voorbeelden omvat de bedekking 31 voor het bedekken van het artikel 31 een flexibele hoes voor het daar in verpakken van het artikel 1, en 25 een aantal hoezen is een, maar de bedekking 31 kan ook twee of meer hoezen omvatten die elk het artikel 1 omhullen, figuur 41 toont een voorbeeld waarin de bedekking 31 twee hoezen 33, 33A omvatten. Als het artikel 1 is bedekt met twee hoezen zoals getoond in de figuur, kunnen, zelfs als vreemde materialen of stof zich afzetten tegen als gevolg van statische elektriciteit van het buitenoppervlak van de buitenste hoes 30 33A, het vreemde materialen of stof eenvoudig worden verwijderd door de buitenste hoes 33A te verwijderen, zodat het product met een goed uiterlijk en zonder stof of vreemd materiaal daarop neergeslagen aan de gebruiker kan worden afgeleverd.

Een koppelplaat (brugorgaan) 34 met een omgekeerde V-vormige 1 013 1 o n _ 35 dwarsdoorsnede is losneembaar verbonden met de drager 6 uit figuur 41, waarbij het bodemoppervlak 135 van het beengedeelte 4 van de pallet 2 een omgekeerde V-vormige vorm heeft, complementair aan de boven beschreven omgekeerde V-vormige vorm (ook de pallet getoond in de figuren 39 en 40 heeft deze configuratie), en als de 5 artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar zijn gestapeld, de omgekeerde V-vormige bodem van het beengedeelte 4 van de artikelvervoer/opslaginrichting die zich nabij de bovenkant bevindt grijpt aan op de koppelplaat 34 van de artikelvervoer/opslaginrichting die zich daaronder bevindt.

Met de configuratie zoals getoond in figuur 1, aangezien de drager 6 een slank 10 orgaan is, als de drager 6 met de pallet 2 verbonden is, als een uitwendige kracht werkt op een bovengedeelte van de drager 6, schommelt het bovengedeelte van de drager 6, hetgeen de draageenheid die verbonden is aan de pallet 2 onstabiel maakt. Bovendien is het moeilijk altijd een constante afstand te houden tussen het bovengedeelte van twee aangrenzende dragers en de ruimte kan groter of kleiner worden dan de 15 eerdergenoemde ruimte. Als de aanbrenguitsparing (figuur 1) van de pallet 2 van de artikelvervoer/opslaginrichting die zich in de bovenzijde bevinden, worden aangegrepen door de doppen 23, verbonden met bovenste rand gedeelten van de dragers 6 van de artikelvervoer/opslaginrichting die zich onder bevindt, teneinde de artikelvervoer/opslaginrichting op de artikelvervoer/opslaginrichting 30 in een 20 ondergedeelte te plaatsen is het nodig de aanbrenguitsparingen 22 aan te laten grijpen op de doppen 23 waardoor gelijktijdig de ruimte tussen de bovengedeeltes van de dragers 6 wordt ingesteld en het werk erg ingewikkeld wordt. Dit is ook waar in het geval dat de dop 23 niet voorzien is op de uiteinden van de dragers 6 en deze direct aangrijpen op de aanbrenguitsparingen 22.

25 Om het bovengenoemde probleem op te lossen wordt de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1, zoals getoond in figuur 42, voorzien van een beperkingselement 234 voorzien voor het regelmatig houden van de ruimte tussen de dragers door het koppelen van de bovengedeeltes van de dragers 6. Het beperkingselement 234 omvat twee bruggedeelten 235, 235A elk gemaakt van metaal, 30 harde kunststof, hout of dergelijke. Elk van de brugorganen 235, 235A hebben de vorm van een dunne stang of smalle plaat en er zijn aanbrenguitsparingen 236 voorzien nabij beide uiteinde daarvan in de longitudinale richting. Een afstand tussen twee aanbrenguitsparingen van de brugorganen 235, 235A is gelijk aan de afstand D2 tussen !1 n 1 Q 1 n n 36 de uitsteeksels 7, 7 van de pallet 2.

Zoals boven is beschreven onder verwijzing naar figuur 1 worden, als de draageenheid 32 verbonden is met de pallet 2 door het ondergedeelte van de vier dragers 6 aan te laten grijpen op de uitsteeksels 7 van de pallet 2, de 5 aanbrenguitsparingen 236 van een van de brugorganen 235 aangegrepen met de doppen 23 nabij de bovendelen van de eerste en vierde dragers 6A en 6D respectievelijk. Als er niet voorzien is in de dop 23 worden de aanbrenguitsparingen 236 direct aangegrepen met de bovengedeelten van de dragers 6A, 6D. Op soortgelijke wijze worden de aanbrenguitsparingen 236 van het andere brugorgaan 235A aangegrepen met de doppen 10 23 nabij de bovengedeelten van de tweede en derde dragers 6B en 6C. Aldus worden de bovengedeelten van de dragers 6A, 6D en 6B, 6C zij aan zij geplaatst integraal aan elkaar gekoppeld. Dus de afstand tussen de bovengedeelten van de dragers is in hoofdzaak gelijk aan D2 tussen de uitsteeksels 7 zodat de bovengedeelten van de dragers 6 worden gestabiliseerd.

15 Als op de artikelvervoer/opslaginrichting 30A een andere artikelvervoer/opslaginrichting 30 is geplaatst, zoals getoond in figuur 43, kunnen de aanbrenguitsparingen 22 van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting eenvoudig worden aangegrepen met de doppen 23 die zijn voorzien op de dragers 6 van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting of met de dragers 6 zelf. Bovendien worden de 20 bovengedeelten van de brugorganen 235, 235A gestabiliseerd zodat de stabiliteit van de artikelvervoer/opslaginrichting 30A, geplaatst op de artikelvervoer/opslaginrichting 30, wordt verbeterd. |

De afstand tussen de dragers 6A, 6B en tussen de dragers 6C en 6D kan worden j ingesteld aan de afstand Dl tussen de uitsteeksels 7 van de pallet 2 door de 25 aanbrenguitsparingen 236 van de twee brugorganen 235B, 235C aan te grijpen met de doppen 23, geplaatst op de bovengedeelten van de dragers 6A, 6B, 6C en 6D of direct met de dragers 6A, 6B ,6C en 6D. Ook kan een ruimte tussen de bovengedeelten van twee dragers worden gehandhaafd op een juiste lengte door ten minste een van de vier brugorganen 235, 235A, 235B, 235C, uit figuur 42 te gebruiken, waardoor het doel van 30 het beperkingselement 234 wordt bereikt. Verder kan een vierkant beperkingselement worden gemaakt van twee of meer, bijvoorbeeld alle, vier de brugorganen in een, geïntegreerde vorm.

Door de brugorganen van de dragers 6 te verwijderen kan het draagelement 32 1013100 37 eenvoudig worden opgevouwen zoals getoond in figuur 5. Het beperkingselement 234 kan dus vrijelijk worden verbonden met en ontkoppeld van de dragers 6.

Zoals boven werd beschreven beperkt, in de toestand waarin een verscheidenheid aan dragers, meer specifiek twee dragers 6 zoals in het geval uit figuur 42 en 5 43,verbonden zijn met de pallet 2, het beperkingselement 234 de afstand tussen de twee dragers door de bovengedeelten van ten minste twee dragers aan elkaar te koppelen.

Bovendien omvat de artikelvervoer/opslaginrichting volgens de in figuur 44 en 45 getoonde uitvoeringsvorm een pallet 2 met een artikel 1 daarop geplaatst, en eerste t/m vierde dragers 6A, 6B, 6C en 6D, losneembaar verbonden met het 10 artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2, elk in een hoofdzakelijk opgerichte toestand ten opzichte van dat artikelbeladingsoppervlak 5. Dat wil zeggen als een vierkant boven de pallet 2 wordt beschouwd, de dragers 6 voorzien zijn elk in de opgerichte toestand nabij de vier hoeken van dat vierkant. Ook kunnen in deze vorm de onderste delen van de dragers 6 losneembaar zijn verbonden met de pallet 2 op de 15 manier zoals boven beschreven met betrekking tot figuur 1, maar in het voorbeeld uit figuur 44 zijn de aanbrenguitsparingen 24 voorzien nabij de vier hoeken van het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 en de dragers 6 zijn met de pallet 2 verbonden door de ondergedeelten van de drager 6 in de aangrijpholtes 24 of de doppen 25 voorzien op de onderste gedeeltes van de dragers respectievelijk in de 20 aanbrenguitsparingen 24 te steken. Bij de in figuur 44 getoonde pallet zijn drie benen 4, 4, 4A verbonden met het bodemoppervlak van de dekplaat 3. De overige configuratie van de pallet 2 is gelijk aan de pallet 2 uit figuur 1.

In het voorbeeld uit figuur 44, is naast de eerste en tweede verbindingen 8, 9 een derde verbinding 26 verbonden met elk van de dragers 6. De derde verbindingen 26 25 worden aangeduid met de referentiecijfers 26A, 26B, 26C en 26D.

Zoals boven werd beschreven heeft de artikelvervoer/opslaginrichting zoals getoond in figuur 44 de eerste tot derde verbinding 8, 9 en 26 verbonden met respectievelijk elk van de eerste t/m vierde dragers 6 langs de longitudinale richting daarvan en bovendien, evenals de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1, heeft de 30 eerste en tweede koppelorganen 14, 15, elk voor het koppelen van de eerste en tweede dragers 6A en 6B, tweede en derde dragers 6B en 6C, derde en vierde dragers 6C en 6D, en vierde en eerste dragers 6D en 6A respectievelijk voorzien zij aan zij op de randen 10 t/m 13 van de pallet 2 als de dragers 6 zijn verbonden met de pallet 2.

lil n 13 1 Π n 38

Als de vier dragers 6 met de pallet 2 zijn verbonden, bevinden de tweede en derde verbindingen 9, 26 zich onder de eerste verbinding 8 en tegelijkertijd bevindt de tweede verbinding 9 zich onder de derde verbinding 26 en ook in de toestand waarin de eerste tot en met vierde dragers 6A t/m 6D verbonden zijn met de pallet 2, kruisen de eerste i 5 en tweede koppelorganen 14,15 elkaar.

Als een artikel wordt vervoerd met de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 44, waarbij de pallet 2 een afmeting heeft die gekozen is voor de afmeting van dat artikel 1 die geplaatst is op de pallet 2 zoals getoond in figuur 45 en het artikel is losneembaar verbonden met de pallet 2, of is bedekt met de bedekking 31 al naar 10 gelang de noodzaak. Anderzijds worden de afstanden tussen twee aangrenzende dragers op de vier randen zo ingesteld dat de afstanden overeenkomen met de afstanden Dl en D2 tussen de aanbrenguitsparingen 24.

Zoals boven werd beschreven kan een artikel geplaatst op het artikelbeladingsoppervlak van de pallet 2 worden vervoerd op dezelfde manier als bij 15 de uitvoeringsvormen die hierboven werden beschreven. Ook de pallet 2 uit figuur 44 omvat een koppelgedeelte met vier aanbrenguitsparingen 22 waarmee de bovengedeeltes van vier dragers van een andere artikelvervoer/opslaginrichting losneembaar worden verbonden en met dit koppelgebied, kunnen in elkaar gezette artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar worden gestapeld teneinde artikels in een 20 kleine ruimte op te slaan.

Figuur 45 toont een situatie waarin de draageenheid 32A uit figuur 44 van boven op de pallet 2 wordt gezet of de drager 32A wordt opgetild teneinde het van de pallet 2 te verwijderen. De handelingen nodig voor het vastmaken van de draageenheid 32A aan of het losmaken van de draageenheid 32A van de pallet 2 zijn eerder al beschreven.

25 Ook de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 44 en 45 omvat een beperkingselement 234 (zie figuur 45) voor het beperken van de afstand tussen twee dragers, door de bovengedeeltes van ten minste twee dragers aan elkaar te koppelen.

Het beperkingselement 234 dat in deze figuren is getoond is niet anders dan die uit figuur 42. ook het beperkingselement uit figuur 45 omvat namelijk twee brugorganen 30 235, 235A met aangrijpuitsparingen 236 daarin gevormd nabij twee randen daarvan in de longitudinale richting en nadat de vier dragers 6 zijn verbonden met de pallet 2, worden de brugorganen 235, 235A aangegrepen met de bovengedeeltes van de dragers 6A, 6D en deze 6B, 6C. In het voorbeeld getoond in de figuren 44 en 45 worden de 1 013 1nn 39 aangrijpuitsparingen 236 van de brugorganen 235, 235A direct aangegrepen met de bovengedeeltes van de dragers 6, maar zoals getoond in figuur 42, is er ook een configuratie mogelijk waarin doppen op de bovenste uiteinden van de dragers 6 worden gezet en de aangrijpopeningen worden aangegrepen met deze doppen. Verder kan het 5 beperkingselement 234 uit figuur 45 worden aangepast, zoals getoond door middel van de brugorganen 235B, 235C met de gestippelde lijnen zoals beschreven in figuur 42.

Zoals boven werd beschreven wordt ook de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 44 en 45 gestabiliseerd als gevolg van het feit dat de bovengedeeltes van de dragers 6 verbonden zijn met de pallet 2 met het 10 beperkingselement 234 en in een regelmatige vorm kan worden gehouden tussen twee aangrenzende dragers. Derhalve kunnen als een artikelvervoer/opslaginrichting op een andere artikelvervoer/opslaginrichting wordt geplaatst de dragers van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting op correcte wijze aangrijpen op de aangrijpuitsparingen 22 van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting.

15 Een basisconfiguratie van een dragereenheid 32B voorzien van de dragers 6 en koppelorganen 14, 15 in de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 46 verschilt niet van die uit figuur 44. De draageenheid 32B uit figuur 46 verschilt van die uit figuur 44 alleen in dat de eerste verbinding 8 verbonden is met elk van de dragers met een aanbrenguitsparing 37 voorzien in een bovengedeelte van de verbinding 8 en 20 ondergedeeltes van de dragers worden aangegrepen met de uitsteeksels 7 voorzien nabij de vier hoeken van de pallet 2. Ook van de pallet 2 uit figuur 46 zijn de twee dekplaten 3 verbonden met het beengedeelten 4, waarbij een artikel, hier niet getoond, geplaatst is op het artikelbeladingsoppervlak 5 daarvan, en het artikel is losneembaar verbonden met de pallet 2 al naar gelang de noodzaak.

25 Het beperkingselement 234A uit figuur 46 beperkt de afstand tussen twee aangrenzende dragers door de bovengedeelten van twee dragers aan elkaar te koppelen en dit beperkingselement 234A omvat twee brugorganen 235D, 235E voorzien van twee aangrijppennen 238, vast aangebracht aan de twee respectievelijke uiteinden in de longitudinale richting. Als de brugorganen 235D, 235E verbonden zijn met de dragers, 30 worden de aangrijppennen 238 aangegrepen met de aanbrenguitsparingen 237 in bovengedeeltes van de twee dragers. Aldus kan hetzelfde effect als van het beperkingselement 234 van elk van de boven beschreven uitvoeringsvormen worden bereikt.

1013100 40

De draageenheid 32B van de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 47 verschilt niet van die uit figuur 46, en ook is de pallet 2 niet anders dan die uit figuur 26 afgezien van het feit dat een aangrijpgedeelte 239, gevormd met een omgekeerde V-vorm zich uitstrekend over de gehele lengte van het beengedeelte in longitudinale 5 richting daarvan, is gevormd.

Ook het beperkingselement 234B uit figuur 47 beperkt de afstand tussen twee aangrenzende dragers door de bovenuiteinden van die twee dragers, in de toestand waarin de vier dragers 6 zijn verbonden met de pallet 2, te koppelen en ook heeft het beperkingselement 234B getoond in de figuur twee brugorganen 235F, 235G. Het 10 beperkingselement 234B dat tot nu toe werd besproken verschilt niet van de beperkingsorganen 234, 234A die hierboven werden beschreven.

Het verschil tussen het beperkingselement 234B uit figuur 47 en de andere is dat het kruis yan elk van de brugorganen 235F, 23 5G driehoekig is, waarbij een van de punten omhoog wijst. De aangrijppennen 238 zijn voorzien in de uitstekende vorm 15 nabij twee uitenden daarvan in longitudinale richting en de brugorganen 235F, 235G

zijn losneembaar verbonden met de dragers 6, zoals getoond in figuur 48, door de aangrijppennen 238 te laten aangrijpen in de aanbrenguitsparingen 237 gevormd in de eerste verbinding 8 in een bovengedeelte van de drager 6, verbonden met de pallet 2.

Hierbij worden, als een andere artikelvervoer/opslaginrichting 30A op de 20 artikelvervoer/opslaginrichting 30 uit figuur 48 wordt geplaatst, de omgekeerde V-vormige aangrijpgedeelten 239, gevormd in een bodemvlak van de pallet 2 van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A, aangegrepen met een geleidend gedeelte 240, gevormd met omgekeerde V-vormige oppervlakken van de brugorganen 235F, 235G van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30 en als de 25 artikelvervoer/opslaginrichting 30 in de richting wordt geduwd die is aangegeven met de pijl C in de figuur in deze toestand, kan de artikelvervoer/opslaginrichting 30A automatisch ten opzichte van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting worden gepositioneerd en op een specifieke positie van de artikelvervoer/opslaginrichting 30 worden geplaatst. De situatie is getoond figuur 49. Ook de situaties voor en nadat het 30 aangrijpgedeelte 239 is aangegrepen door het geleidende gedeelte 240 zijn getoond in de figuren 50 en 51.

Zoals wordt begrepen uit de figuren 50 en 51 wordt, als het aangrijp gedeelte 239 van de pallet 2 is aangegrepen met het geleidende gedeelte gevormd door de 13100 41 bruggedeelten 235F, 235G, zelfs als de posities van de bovenste en onderste posities ten opzichte van elkaar verschoven zijn, als het aangrijpgedeelte 239 maar enigszins is aangegrepen met het geleidende gedeelte 240, het aangrijpgedeelte 239 automatisch aangegrepen met het geleidende gedeelte 240 vanwege het gewicht van de bovenste 5 artikelvervoer/opslaginrichting, zodat de bovenste en onderste artikelvervoer/opslaginrichtingen automatisch en op juiste wijze ten opzichte van elkaar kunnen worden geplaatst.

Zoals boven werd beschreven kan het plaatsen van een artikelvervoer/opslaginrichting op een andere artikelvervoer/opslaginrichting 10 eenvoudig worden uitgevoerd door de brugorganen 235F, 235G te gebruiken als geleidingsrail, door het aangrijpgedeelte 239 van de pallet 2 van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A op het geleidende gedeelte 240 daarvan te schuiven en de artikelvervoer/opslaginrichting 30A op de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30 te laden. Bovendien kan daarna de bovenste 15 artikelvervoer/opslaginrichting 30A correct worden gepositioneerd op de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30, om precies te zijn in een laterale richting van de brugorganen 235F, 235G, hetgeen de veiligheid ten goede komt.

Overigens als het aangrijpgedeelte 239 in de longitudinale richting van de brugorganen 235F, 235G kan schuiven als de artikelvervoer/opslaginrichting wordt 20 vervoerd of opgeslagen is er de mogelijkheid dat de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A in de longitudinale richting van het brugorgaan 235F, 235G van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30A wordt verplaatst.

Om dit probleem te verhelpen worden, zoals getoond in de figuren 50, 51 en 52, waarin een gedeelte van het beengedeelte 4 is getoond, wordt een geschikt aantal 25 teruggelegen gedeelten 241 gevormd op de brugorganen 235F, 235G, terwijl er aangrijpgedeelten 242 worden gevormd op het aangrijpgedeelte 239 van het beengedeelte 4. Figuur 53A toont een toestand juist voordat het aangrijpgedeelte 239 aangrijpt op het geleidende gedeelte 240. Zoals getoond in figuur 53B grijpen, als het aangrijpgedeelte 239 aangrijpt op het geleidende gedeelte 240 en de bovenste 30 artikelvervoer/opslaginrichting 30A correct op de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30 is geplaatst, de aangrijpgedeeltes 242, voorzien in het aangrijpgedeelte 239 van het beengedeelte 4, aan met de teruggelegen gedeelten 241, gevormd op de brugorganen 235F, 235G. Met deze configuratie glijdt de pallet 2 1013100 _____ 42

van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A niet in de longitudinale richting van de brugorganen 235F, 235G van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30, zodat wordt voorkomen dat de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A zich I

verplaatst ten opzichte van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting 30.

5 Zoals boven werd beschreven vormen de teruggelegen gedeelten 241 en aangrijpuitsteeksels 242 een stopeenheid voor het aangrijpen van het aangrijpgedeelte 239 van de pallet 2 met de brugorganen 235F, 235G, maar als de stopeenheid kunnen ook verschillende typen anders dan de hierboven beschreven worden gebruikt. Bijvoorbeeld is de configuratie mogelijk waarin de aangrijpgedeelten zijn voorzien in 10 de bruggedeeltes 235F, 235G en de teruggelegen gedeeltes voor het aangrijpen met de aangrijpuitsteeksels zijn voorzien in de aangrijpgedeeltes 239 van het beengedeelte 4.

Ook is de configuratie zoals getoond in de figuren 54A en 54B mogelijk, waarin de aangrijpuilsparingen 245 zijn gevormd in het aangrijpgedeelte 239 van het beengedeelte 4, aangrijppennen 243 zijn opgenomen in de brugorganen 235F, 235G en 15 de aangrijppennen 243 worden naar boven gedrongen door een veer 244. Het aangrijpgedeelte 239 dat is gevormd in het beengedeelte 4 van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting grijpt aan met het geleidende gedeelte dat wordt gevormd door de brugorganen 235F, 235G van de onderste artikelvervoer/opslaginrichting, maar als de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 20 niet juist boven de onderste artikelvervoer/opslaginrichting is geplaatst, zoals getoond in figuur 54A, wordt de veer 244 ingedrukt door het aangrijpgedeelte, en de aangrijppennen 243 komen in de gleuven te liggen. Als de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting correct wordt gepositioneerd boven de onderste artikelvervoer/opslaginrichting, zoals getoond in figuur 54B, worden grijpen de 25 aangrijppennen 243 aan op de aangrijpuitsparingen 245 en de aangrijppennen 243 worden in die aangrijpuitsparingen 244 bewogen als gevolg van de druk van de veer 243, teneinde aangrijping tussen de aangrijppennen 243 en de aangrijpgaten 245 te verkrijgen. Aldus is het mogelijk te voorkomen dat de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting kan verplaatsen ten opzichte van de onderste 30 artikelvervoer/opslaginrichting.

Zoals boven werd beschreven omvat het beperkingselement 234 van de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 47 t/m 54 brugorganen 235F, 235G die zich uitstrekken tussen een verscheidenheid (in het voorbeeld in de figuren 1 n 131 o n 43 i twee) dragers 6 voor het koppelen van de bovengedeeltes van de dragers 6 en de brugorganen 235F, 235G hebben een geleidend gedeelte waarmee het aangrijpgedeelte 23 van de pallet 2 van een andere artikelvervoer/opslaginrichting 30A die daarop is geplaatst in een longitudinale richting van de brugorganen 235F, 235G.

5 In het voorbeeld getoond in de figuren 47 t/m 54 hebben het aangrijpgedeelte 239 en geleidend gedeelte 240 elk een omgekeerde V-vormige dwarsdoorsnede, maar de onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de bovengenoemde configuratie en zolang het aangrijpgedeelte 239 van de pallet 2 en een van de geleidend gedeeltes 240 van de brugorganen 235F, 235G een convexe vorm hebben en het andere geleidend gedeelte 10 een vorm heeft waardoor het mogelijk is glijdend aan te grijpen op de convexe vorm die boven werd beschreven, kan het doel van een hechte aangrijping worden bereikt.

De artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 47 t/m 54 omvat een stopeenheid voor het blokkeren, als een andere artikelvervoer/opslaginrichting die zich boven bevindt, een specifieke positie ten opzichte van de onderste 15 artikelvervoer/opslaginrichting inneemt, waarbij het aangrijpgedeelte 239 van de pallet 2 van de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A ten opzichte van de brugorganen 235F, 235G elk met een geleidend gedeelte 240 respectievelijk en met deze configuratie, de bovenste artikelvervoer/opslaginrichting 30A op correcte wijze, en niet beweegbaar worden gepositioneerd.

20 De configuratie die hierboven werd beschreven kan niet alleen worden gebruikt bij een artikelvervoer/opslaginrichting met een draageenheid 34B volgens de uitvoering uit figuur 46 en 47, maar ook bij de artikelvervoer/opslaginrichting voorzien van de draageenheden 34, 34A getoond in de figuren 42 t/m 45.

De brugorganen 235, 235A, 235B, 235C, 235D, 235E, 235F, 235G van de 25 beperkingselementen 234, 234A, 234B die boven werden beschreven zijn losneembaar verbonden met de dragers 6 en als de brugorganen worden verwijderd van de dragers 6 kan de draageenheid worden opgevouwen zoals boven werd beschreven, maar als de brugorganen verwijderd zijn van de dragers 6 en de verwijderde brugorganen, pallet 2 met de draageenheid daarvan verwijderd en de opgevouwen draageenheid worden 30 vervoerd, kunnen de brugorganen het uitvoeren van het werk belemmeren.

Om dit probleem te verhelpen is het wenselijk dat, zoals getoond in het voorbeeld in de figuren 55 en 56 een hol gedeelte SS in het beengedeelte 4 van de pallet 4 te vormen voor het onderbrengen van de brugorganen 235F, 235G die verwijderd zijn van 1 013 1Ω n_

44 I

de dragers 6 in het holle gedeelte SS. Als de brugorganen zijn ondergebracht in het beengedeelte 4, getoond in figuur 56, worden de brugorganen ondergebracht in het holle gedeelte SS vervoerd samen met de pallet 2, om te voorkomen dat de brugorganen uit het holle gedeelte SS kunnen geraken het is voordelig te voorzien in 5 een stop 246 voor de brugorganen die gevormd worden door het beengedeelte 4 nabij een opening van het holle gedeelte van het beengedeelte te buigen.

Ook de andere brugorganen 235 en 235A t/m 235E kunnen worden ondergebracht in de pallet 2 op soortgelijke wijze als in het voorbeeld uit de figuren 55 en 56.

10 Als de pallet 2 is voorzien van een onderbrengedeelte voor het ondeibrengen Van beperkingselementen die zijn verwijderd van de dragers 6 zoals boven werd beschreven, is het mogelijk te voorkomen dat het beperkingselement het makkelijk vervoeren, daarvan verstoort en bovendien kan een bepaald aantal (twee in het voorbeeld dat in de figuren is getoond) beperkingselementen worden ondergebracht in 15 een pallet 2 en hierdoor wordt ook voorzien in het voordeel dat het aantal beperkingselementen per eenheid strikt onder controle gehouden kan worden.

Zoals wordt begrepen van de bovenstaande beschrijving omvat elk van de artikelvervoer/opslaginrichtingen getoond in de figuren 42 t/m 56 de pallet 2 met een artikel 1 daarop geplaatst, een verscheidenheid aan dragers 6 losneembaar verbonden 20 met de pallet 2 zodat de dragers het artikel 1 geplaatst op de pallet 2 omgeven, een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers 6 zodat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers kan worden ingesteld en een beperkingselement voor het, in de toestand waarin de verscheidenheid aan dragers aan de pallet is bevestigd, beperken van de afstand tussen twee aangrenzende dragers door 25 het aan elkaar koppelen van bovengedeelte van de dragers 6.

Meer specifiek omvat de artikelvervoer/opslaginrichting de pallet 2 met het artikel 1 daarop geplaatst, vier dragers die losneembaar zijn verbonden met de pallet 2, elk in de hoofdzakelijk opgerichte positie ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2, een koppeleenheid voor het aan elkaar 30 koppelen van twee aangrenzende dragers zodat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden kan worden ingesteld en een beperkingselement voor het, in de toestand waarin de vier dragers zijn verbonden met de pallet 2, beperken van de ruimte tussen de twee aangrenzende dragers door het koppelen van de

1013 1 G C

45 bovengedeelten van de drager 6. In het voorbeeld getoond in de figuren 42 en 43 vormen de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 en eerste en tweede verbindingen 8, 9 een koppeleenheid, en in het voorbeeld getoond in de figuren 44 t/m 56 vormen de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 en de eerste t/m derde verbindingen 8, 9, 26 de 5 koppeleenheid.

De koppeleenheid getoond in de figuren 42 en 43 past op afhankelijke wijze de ruimte tussen twee aangrenzende dragers aan zodat alle afstanden tussen twee aangrenzende dragers in elk paar in gelijke mate veranderen. Met deze configuratie is het mogelijk artikelen met verschillende afmetingen te vervoeren en op te slaan, door 10 het kiezen van de artikelvervoer/opslaginrichting met een afmeting die geschikt is voor het te vervoeren of op te slaan artikel.

De koppeleenheid getoond in de figuren 44 t/m 56 past op afhankelijke wijze de ruimte tussen twee aangrenzende dragers aan zodat de afstand tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden op een rand van de pallet 2 en de 15 afstand tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij bevinden op een andere tegenovergelegen rand van de pallet 2, in gelijke mate veranderen en tegelijkertijd zo dat twee aangrenzende dragers op een rand van de pallet en de ruimte tussen twee aangrenzende dragers op een andere rand grenzend aan de eerdergenoemde rand van de pallet in gelijke mate veranderen. De koppeleenheid past op afhankelijke wijze de 20 ruimte tussen twee aangrenzende dragers aan zodat alle ruimte tussen twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij op een rand van de pallet 2 bevinden, dat tussen een ander paar van twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij op een andere rand tegenover de eerdergenoemde rand van de pallet 2 bevinden en ook dat tussen weer een ander paar van twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij op weer een 25 andere rand grenzend aan de eerste rand van de pallet 2 bevinden in dezelfde mate veranderen.

In elk van de boven beschreven uitvoeringsvormen zijn de dragers 6 losneembaar verbonden met de pallet 2 en een koppeleenheid voor het koppelen van twee aangrenzende dragers die zich zij aan zij ten opzichte van elkaar bevinden vormen de 30 draageenheden 32, 32A die elk opvouwbaar zijn als de dragers van de pallet 2 zijn verwijderd en hierdoor kan de draageenheid, als deze is verwijderd van de pallet 2 worden opgeslagen in een kleine ruimte en kan eenvoudig worden vervoerd.

Ook omvat in elk van de boven beschreven artikelvervoer/opslaginrichtingen de >1013 10 n --------- - --- i 46 pallet 2 een koppelorgaan (aangrijpgedeelte 239 van het beengedeelte 4 in het voorbeeld getoond in de figuren 47 t/m 56) voorzien op de zijde tegenover het artikelbeladingsoppervlak 5 daarvan, waarmee een bovengedeelte van een andere artikelvervoer/opslaginrichting losneembaar is verbonden, zodat een verscheidenheid 5 aan artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar kunnen worden gestapeld.

Bovendien is het bij de boven beschreven artikelvervoer/opslaginrichtingen voordelig de verbindingen 8, 9 of verbindingen 8, 9, 26 losneembaar te verbinden met elke drager 6. Bijvoorbeeld wordt, in het geval van de artikelvervoer/opslaginrichting die getoond is in de figuur 42, de tweede verbinding 9 vast aangebracht met een 10 verwijderbare schroef aan de drager 6 en de eerste en tweede verbindingen 8, 9 kunnen van elke drager 6 zoals getoond in figuur 32 worden gescheiden door het verwijderen van die schroef.

Met.de boven beschreven configuratie kan de drager 6, zelfs als een onderdeel van de artikelvervoer/opslaginrichting, bijvoorbeeld een van de dragers 6, beschadigd 15 is en moet worden vervangen, eenvoudig vervangen worden door een nieuwe, door de drager 6 van de pallet 2 te verwijderen. Ook als de artikelvervoer/opslaginrichting wordt afgedankt kunnen de dragers en verbindingen eenvoudig van elkaar los worden gemaakt en worden weggegooid. Derhalve is het in het bijzonder wenselijk dat de eerste en tweede koppelorganen 14, 15 kunnen worden gescheiden van de verbindingen 20 en dat verder de koppelorganen 14,15 van elkaar kunnen worden gescheiden.

Figuur 57 toont een perspectivisch aanzicht van een ander voorbeeld van een artikelvervoer/opslaginrichting volgens de onderhavige uitvinding. De in deze figuur getoonde artikelvervoer/opslaginrichting heeft in principe dezelfde configuratie als de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 1, maar deze artikelvervoer/opslaginrichting 25 omvat een verscheidenheid (in de figuur twee) aan basisorganen 300, elk verbonden met elk beengedeelte 4 in de toestand waarin het basisorgaan over de twee beengedeeltes 4 van de pallet 2 is gespannen en twee versterkingsorganen 3A respectievelijk verbonden zijn met de twee beengedeelten 4, en een bovenoppervlak van het basisorgaan 300 functioneert als het artikelbeladingsoppervlak 5. Hierin is de 30 bedekking 31 niet getoond.

De pallet 2 is vervaardigd van een metalen plaat zoals een stalen plaat, maar materialen met een hoge buigstijfheid zoals hout of harde kunststoffen kunnen ook worden gebruikt voor het maken van de pallet. Het basisorgaan 300 en het 1013100 47 versterkingsorgaan 3A kunnen aan de beengedeeltes 4 zijn vastgezet door middel van lassen of lijmen, maar kunnen ook daaraan zijn vastgezet door middel van een schroef of een ander geschikt materiaal dat hierin niet is getoond, zodat de onderdelen eenvoudig uit elkaar kunnen worden gehaald. Bovendien kunnen, zoals later zal 5 worden beschreven, een of meer basisorganen aan het basislichaam van de pallet 2 omvattende de beengedeeltes 4 zijn vast gezet op een wijze dat hun onderlinge positie instelbaar is. Ook kan een pallet met een rechthoekige en vlakke plaat met een geschikt aantal beengedeeltes daaraan vastgezet of een pallet met een andere vorm worden gebruikt. Ook een pallet met vormen anders dan vierkant kan worden gebruikt.

! 10 Verder omvat de artikelvervoer/opslaginrichting een verscheidenheid aan dragers, meer specifiek vier dragers in het geval getoond in van figuur 57 en, zoals getoond in figuur 58, in de toestand waarin de dragers losneembaar verbonden zijn met de pallet 2 nabij vier hoeken daarvan elk in hoofdzaak in de opgerichte positie ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak van de pallet 2. Uitgaande van een vierkant boven de pallet 15 2, zijn de vier dragers 6 verbonden met de vier hoeken van de pallet 2 in de opgerichte positie.

Ook bij de artikelvervoer/opslaginrichtingen uit figuur 57 kunnen de pallets 2 op elkaar worden gestapeld en in die toestand worden opgeslagen, zoals getoond in figuur 59. In deze stap is het mogelijk de pallets correct op elkaar te stapelen door de 20 uitsteeksels gevormd op de pallet 2 aan te laten grijpen met de aangrijpuitsparingen 22 (zie figuur 57) van de bovengelegen pallet. Zoals boven werd beschreven kunnen de draageenheid 32 en de pallet 2 herhaaldelijk worden gebruikt en de afgedankte onderdelen kunnen na het transport evenals in het geval van een artikelvervoer/opslaginrichting gemaakt van golfplaat of dergelijke worden verwijderd 25 of verminderd.

Overigens wordt het artikel 1 zoals een kopieermachine die met een artikelvervoer/opslaginrichting wordt vervoerd in het algemeen op het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 geladen of daarvan afgehaald met behulp van een heftruck of robotgrijper of dergelijke die zich in een bedrijf bevindt. Figuren 30 60A en 60B tonen elk een situatie waarin het artikel 1, omvattende een kopieermachine, door een grijper 33 van een robotgrijperinrichting wordt vastgehouden, de grijper wordt naar beneden bewogen, en het artikel 1 wordt op het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 geladen. In het in de figuren getoonde geval 1 Π 13 i η n 48 bevinden de benen van de kopieermachine in dit geval zich nog steeds boven het oppervlak van de pallet 2 als de grijper 3 het bovenoppervlak van de pallet 2 raakt. Derhalve valt als de grijper met kracht weg wordt gehaald in de richting aangegeven met de pijl in de figuur, het artikel 1 op het bovenoppervlak van de pallet 2 hetgeen een 5 klap kan geven tegen het artikel 1.

Figuur 61 is een perspectivisch aanzicht waarin een enkele pallet 2 uit figuur 57 wordt getoond, waarmee het bovengenoemde probleem niet optreedt. De pallet 2 omvat twee beengedeeltes 4 en vast daaraan bevestigde basisorganen 300, en een bovenoppervlak van het basisorgaan 300 functioneert als het artikelbeladingsoppervlak 10 5. Met deze configuratie, wordt een verlaging H gevormd tussen het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 en ten minste een gedeelte van de pallet anders dan het artikelbeladingsoppervlak daarvan, bovenoppervlakken 335 van de twee beengedeeltes 4 tussen de twee basisorganen 300 uit het voorbeeld uit de figuur zijn gevormd. De hoogte van de verlaging H is groter dan de dikte van de grijper 33 van de 15 robotgrijperinrichting (zie figuur 62) of van de vork van de vorkheftruck. Met deze configuratie wordt, als de pallet 2 in de horizontale positie wordt geplaatst en het artikel l op het artikelbeladingsoppervlak van de pallet 2 worden geplaatst, een ruimte G gevormd waarin de grijper die het artikelvasthoudorgaan of een deel van de inrichting die het artikel laadt en wegneemt, zoals een robotgrijperinrichting of een vorkheftruck, 20 met name de grijper 333 of de vork daarvan, in het gevormde bovenoppervlak 335 van de beengedeeltes 4 worden gestoken als een gedeelte van de pallet 2 en het artikel 1 daarboven. De hoogte van de verlaging H is zo gemaakt dat ruimte G zoals hierboven genoemd kan worden gevormd.

Zoals getoond in figuur 62A wordt, als een ondervlak van het artikel met een paar 25 grijpers 333 van een robotgrijpinrichting, geïnstalleerd in een fabriek, wordt vastgehouden en het artikel 1 wordt op het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 gezet door het laten zakken van het artikel 1, wordt de grijper 333 in de ruimte G tussen het artikel 1 en het bovenoppervlak 335 van de beengedeeltes 4 bewogen, in de toestand waarin de benen 334 van het artikel 1 op het artikelbeladingsoppervlak 5 zijn 30 geplaatst. Dus als de grijper 333 wordt bewogen in de richting die is aangegeven met de pijl in de figuur, kan de grijper 33 uit de ruimte G worden getrokken zonder dat dit een grote klap geeft tegen het artikel 1. Door de grijper 333 in de omgekeerde volgorde te gebruiken kan de grijper 333 in de ruimte G worden gestoken, teneinde het artikel 1 10131 η n 49 omhoog weg van het artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 te bewegen, zonder dat dit een grote stoot geeft tegen het artikel 1. Figuren 63 en 64 zijn perspectivische aanzichten waarin een situatie wordt getoond waarin het artikel 1 geladen is op of weggenomen wordt van de pallet 2 zoals boven is beschreven. Het artikel 1 kan ook op 5 de pallet 2 worden geplaatst en daarvan worden weggenomen met een vorkheftruck.

De figuren 65 t/m 69 tonen voorbeelden van een pallet 2 die elk een configuratie hebben anders dan die van pallet 2 getoond in de figuren 57 t/m 61, maar de basisconfiguratie daarvan is niet verschillend van die van de pallet 2 uit figuur 57. In het geval van de pallet 2 getoond in de figuren 65 t/m 69 grijpen de ondergedeelten van 10 de dragers 6 van de draageenheden 32, 32A namelijk aan met de uitsteeksels 7 die daarop zijn voorzien, teneinde een artikelvervoer/opslaginrichting te vormen en de artikelvervoer/opslaginrichting wordt op dezelfde manier als boven is beschreven gebruikt. Ook in het geval van de pallet 2 getoond in de figuren 65 t/m 69, worden, nadat de draageenheden 32, 32A van de pallet 2 zijn verwijderd, de pallets 2 op elkaar 15 gestapeld, waarbij de uitsteeksels 7 die zijn voorzien op de onderste pallet 2 aangrijpen met de aangrijpuitsparingen 22, voorzien op de bovenste pallet 2, waardoor aldus de pallets ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd.

In het voorbeeld uit figuur 65 omvat de pallet 2 een paar beengedeelten 4, een vlakke plank 336, vast verbonden met de beengedeeltes 4, een paar basisorganen 300, 20 verbonden met het bovenoppervlak van de vlakke plank 336, en een bovenoppervlak van het basisorgaan 300 speelt de rol van het artikelbeladingsoppervlak 5. Ook in het voorbeeld uit figuur 66 omvatten de bovenoppervlakken van een paar basisorganen 300, vast verbonden met een paar beengedeeltes 4 het artikelbeladingsoppervlak 5 waar een artikel op geplaatst kan worden, en een basisorgaan 337 tussen de twee 25 artikelbeladingsoppervlakken van de basisorganen 300 is lager dan het artikelbeladingsoppervlak 5. Ook in de boven beschreven voorbeelden is een verlaging H gevormd tussen het artikelbeladingsoppervlak 5 en ten minste een gedeelte van de pallet, anders dan dat artikelbeladingsoppervlak (een bovenvlak van de plank 336A tussen de twee basisorganen 300 in figuur 65 en deze basisorganen 337 in figuur 66) 30 wordt gevormd. De hoogte van de verlaging H is zo gekozen dat als de pallet 2 in zijn horizontale positie is geplaatst en er een artikel 1 op het artikelbeladingsoppervlak 5 daarvan is geplaatst, er een ruimte ontstaat waarin een artikelvasthoudorgaan van het artikelbeladings- en wegneemapparaat kan worden gestoken, wordt gevormd. Aldus 1013100 50 worden volledig dezelfde effecten en acties bereikt zoals die van de pallets 2 getoond in de figuren 61 t/m 64.

Ook in het geval waarbij een geheel bovenoppervlak van de pallet 2 bedekt is met een plank 336, zoals getoond in figuur 65, door uit te steken van het basisorgaan 300 is 5 het mogelijk door te voorzien in een ruimte waarin een grijper of vork kan worden gestoken tussen het artikel dat geplaatst is op het artikelbeladingsoppervlak 5 en een bovenvlak van de plank 336A, aldus treden de problemen die werden beschreven onder verwijzing naar figuur 6A niet op.

In de pallet 2 uit figuur 66 kunnen de opgevouwen draageenheden 32, 32A 10 worden ondergebracht in het gedeelte van de pallet 2, zoals boven werd beschreven, namelijk in een basisorgaangedeelte 337. De hoogte van de verlaging H is zo gekozen dat, in de toestand waarin de pallet 2 uit figuur 66 horizontaal is geplaatst, als de opgevouwen dragereenheid 32A wordt ondergebracht in een horizontale positie in het basisorgaangedeelte 337 tussen de twee artikelbeladingsoppervlakken van de 15 basisorganen 300 zoals getoond in figuur 67, de hoogte hl van de draageenheid 32A vanaf het horizontale oppervlak is lager dan de hoogte h2 van het artikelbeladingsoppervlak 5 van datzelfde horizontale oppervlak. In deze configuratie worden, bijvoorbeeld als de artikelvervoer/opslagiiirichting wordt opgeslagen in een pakhuis of wordt teruggezonden nadat een artikel 1 is afgeleverd aan de gebruiker, de 20 draageenheid 32A en de pallet 2 van elkaar gescheiden, de artikelvervoer/opslaginrichting kan op een handige wijze worden opgeslagen of teruggezonden door de opgevouwen draageenheid 32A op het basisorgaangedeelte 337 onder te brengen. Bovendien worden de pallets , zelfs als een aantal van de pallets 2 op elkaar zijn gestapeld zoals getoond in figuur 59, niet gestoord door de draageenheid 25 32A die daarin is ondergebracht. Zoals boven werd beschreven wordt het managen van de pallet 2 en de draageenheid 32A eenvoudiger als de draageenheid 32A in de pallet 2 wordt ondergebracht en er wordt ook voorkomen dat de draageenheid 32A kwijtraakt.

De figuren 66 en 67 tonen elk de draageenheid 32A die ook in figuur 8 is getoond, maar ook de draageenheid 32 uit figuur 5 kan worden ondergebracht in het 30 basisorgaangedeelte 337, volledig zoals boven werd beschreven. In de figuren 66 en 67 is het koppelorgaan van de draageenheid 32A niet getoond.

Ook de pallet 2, getoond in de figuren 68 en 69 omvat twee beengedeelten 4, een paar basisorganen 330 die over de twee beengedeelten zijn gespannen en 1 o 1 3 1 0 ü i 51 versterkingsorganen 3A, vast verbonden met de twee beengedeelten en een verlaging H is gevormd tussen het artikelbeladingsoppervlak 5, omvattende een bovenoppervlak van het basisorgaan 300 en ten minste een gedeelte van de pallet 2, anders dan het artikelbeladingsoppervlak 5, namelijk het bovenoppervlak 335 van het beengedeelte, en 5 de hoogte van de verlaging H is gekozen overeenkomstig de verlaging H getoond in figuren 61 t/m 65 of in de figuren 66 en 67.

De pallet 2 getoond in de figuren 68 en 69 verschilt op de volgende punten van de pallet 2 die boven werd beschreven. Ervan uitgaande dat een gedeelte van de pallet 2 anders dan het basisorgaan 300 het basislichaam 338 van de pallet 2 wordt genoemd, 10 wordt het artikelbeladingsoppervlak gevormd in het basisorgaan 300 dat verbonden is met het basislichaam 338 van de pallet zodat het artikelbeladingsoppervlak 5 ten opzichte van het basislichaam 338 van de pallet 2 worden gepositioneerd. In dit voorbeeld.worden langwerpige uitsparingen 339 gevormd is die zich uitstrekken in de longitudinale richting in de bovenwanden van de beengedeelten 4 en, zoals duidelijk 15 wordt uit figuur 69, worden bouten 341 in doorlopende uitsparingen gevormd in de vier beengedeelten van het slanggedeelte 340 van elk basisorgaan 300 worden gestoken zodat de bouten in de longitudinale richting van de uitsparingen 339 kunnen bewegen met moeren 342 op die bouten 341 geplaatst. Een kopgedeelte 341A van elke bout 341 bevindt zich aan de binnenzijde van het beengedeelte 4, en de breedte van het 20 kopgedeelte 341A is groter dan die van de uitsparing 339.

Als elk van de moeren 342 los wordt gedraaid, kan het basisorgaan 300 ten opzichte van het basislichaam 338 van de pallet worden bewogen, in de richting die aan is gegeven met de pijlen in figuur 68. Nadat het basisorgaan 300 in een gewenste positie is geplaatst, bijvoorbeeld in de positie aangegeven met de stippellijn in figuur 25 68, kart het basisorgaan 300 vast worden gezet aan het basislichaam 338 van de pallet in die positie. Met deze configuratie kan de positie van het basisorgaan 300 ten opzichte van het basislichaam 338 van de pallet worden ingesteld al naar gelang de afmeting van het artikel dat op het artikelbeladingsoppervlak 5 wordt geplaatst en artikelen met verschillende afmetingen kunnen op efficiënte wijze worden geladen op 30 het artikelbeladingsoppervlak 5.

Teneinde eenvoudig en precies de positie van het basisorgaan 300 te bepalen, kan een merkteken MM die de positie aangeeft worden gevormd op het beengedeelte 4, of een etiket waarop het merkteken MM is afgebeeld kan op het beengedeelte 4 worden 1fi1Qinn 52 geplakt.

Een gedetailleerde beschrijving wordt hieronder gegeven onder verwijzing naar de figuren 70 t/m 86 voor andere voorbeelden, waarin de opgevouwen draageenheden 32, 32A samen kunnen worden gevoegd met de pallet 2.

5 De figuren 70 t/m 72 tonen aanzichten van elk van de configuraties zoals getoond in de figuren 57 t/m 59. Echter is er hierin een uitsparing 433 gevormd nabij de beengedeelten 4 en twee basisorganen 300, nabij het centrale gedeelte van de pallet 2. Als de pallets 2 zoals boven werd beschreven op elkaar worden gestapeld, zoals getoond in figuur 72, wordt er een doorlopende ruimte S gevormd aan de binnenzijde 10 van de pallets als gevolg van de uitsparing 433.

Ook al toont figuur 73, evenals figuur 72, een situatie waarin een verscheidenheid aan pallets 2 zonder de draageenheden 32,32A op elkaar zijn gestapeld, de figuur toont een gevaL waarin de draageenheden 32A van de pallet 2 zijn verwijderd en zijn ondergebracht in de ruimte S die aan de binnenzijde van de verscheidenheid aan pallets 15 2. In figuur 73 wordt de omtrek van de ruimte S die gevormd wordt door de uitsparing 433 van de verscheidenheid aan pallets 2 aangegeven met een stippellijn en de draageenheden 32A kunnen worden ondergebracht in de ruimte S in him opgerichte positie.

Zoals boven werd geschreven worden als de draageenheden 32A worden 20 ondergebracht in de ruimte S, de ruimte die door deze afzonderlijke componenten wordt ingenomen effectief gereduceerd, dit in tegenstelling tot het geval waarin een grote hoeveelheid draageenheden 32A en een grote hoeveelheid pallets 2 afzonderlijk worden vervoerd of opgeslagen. In de figuren 70 t/m 72 wordt zoals boven werd beschreven, naast de configuratie getoond in de figuren 57 t/m 59, als de 25 verscheidenheid aan pallets 2 zonder de draageenheden 32, 32A op elkaar worden gestapeld, de uitsparing 433 gevormd in de pallets 2, zodat de ruimte S met daarin de opgevouwen draageenheden 32, 32A opgeborgen gedeeld en gevormd. Deze configuratie wordt de eerste configuratie genoemd.

Als een groot aantal pallets 2 op elkaar worden gestapeld, zoals getoond in de 30 figuren 72 en 73, en als elk van de pallets 2 wordt verplaatst en bewogen in de horizontale richting, kan de ruimte S niet worden gegarandeerd en de opgevouwen draagelementen 32A kunnen niet worden ondergebracht in de ruimte S in hun opgerichte positie.

1013100 53

Derhalve worden als de pallets 2 op elkaar worden gestapeld, zoals getoond in de figuur 72 en 73, de pallets correct ten opzichte van elkaar gepositioneerd door de uitsteeksels 7, voorzien op de pallets 2, met de aangrijpuitsparingen 22 in de bovenzijde van de pallet te laten aangrijpen, de pallets 2 correct gepositioneerd en opgestapeld in 5 de verticale richting, teneinde te voorkomen dat de op elkaar gestapelde pallets in de horizontale richting verschuiven. De uitsteeksels 7 en aangrijpuitsparingen 22 geven een voorbeeld van een positioneereenheid voor het positioneren van de op elkaar gestapelde pallets.

De hoogte van elk uitsteeksel 7, voorzien op de pallet 2, is groter dan de hoogte 10 van het artikelbeladingsoppervlak 5, zoals getoond met het teken C in figuur 74. Dus kunnen als de pallets 2 op elkaar zijn gestapeld de uitsteeksels 7 vast aangrijpen in de respectievelijke aangrijpuitsparingen 22 op de bovengelegen pallets 2, zodat de pallets 2 op de juiste wijze kunnen worden gepositioneerd.

Zoals boven werd beschreven omvat de artikelvervoer/opslaginrichting in deze 15 uitvoeringsvorm naast de eerste configuratie een positioneereenheid voor het positioneren van pallets als een verscheidenheid van pallets zonder de draageenheden 32, 23A op elkaar zijn gestapeld. Derhalve kan de ruimte S voor het onderbrengen van de opgevouwen draageenheden 32, 32A binnen de opgestapelde pallets 2 worden verzekerd. Deze configuratie wordt aangeduid als de tweede configuratie.

20 Ook al vertonen de figuren na figuur 74 een pallet 2 met een configuratie die verschilt van de pallet in de voorbeelden getoond in de figuren 70 t/m 74, de basisconfiguratie verschilt niet van hetgeen getoond is in de figuren 70 t/m 74. Een artikelvervoer/opslaginrichting is zo geconfigureerd dat het ondergedeelte van de dragers 6 van de draageenheden 32, 32A losneembaar aangrijpt op de uitsteeksels 7 die 25 zijn voorzien op de pallets 2, zoals getoond in de figuren na figuur 75, en de artikelvervoer/opslaginrichting wordt op precies dezelfde manier gebruikt zoals boven werd beschreven. In het geval van de pallets 2 getoond in de figuren na figuur 75, worden nadat de draageenheden 32, 32A zijn verwijderd van de pallets 2, de pallets op elkaar gestapeld en de uitsteeksels 7 die voorzien zijn op de onderzijde van de pallets 2 30 grijpen aan op de aangrijpuitsparingen 22 die gevormd zijn op het bovenoppervlak van de pallet 2 teneinde deze pallets 2 te positioneren.

De pallets 2 getoond in de figuren 75 en 76 worden vastgezet door een paar beengedeelten 4 vast te zetten met een eenheid van het basisorgaan 300, een .1 0131 o n 54 verscheidenheid aan uitsparingen 433 zijn gevormd in het basisorgaan 300 en het bovenvlak van het basisorgaan 300 vormt een artikelbeladingsoppervlak 5. De andere configuratie van de pallet verschilt niet van de pallet 2, getoond in de figuren 73 en 74. Als de verscheidenheid aan pallets 2 zonder de draageenheden op elkaar worden 5 gestapeld, zoals getoond in figuur76, wordt een verscheidenheid aan ruimtes S gevormd ten gevolge van een verscheidenheid aan uitsparingen 433, en de draageenheden 32A kunnen worden ondergebracht in elk van deze ruimten, waarin de eenheden worden gestoken.

Doordat de grote uitsparing 433 wordt gevormd in de pallets 2 uit figuur 10 73,kunnen als de draageenheden 32A daarin worden ondergebracht, de draageenheden 32A omvallen of de draageenheden kunnen heen en weer bewegen en een lawaai maken tijdens het transport. Daarentegen, aangezien de pallets 2 die getoond zijn in de figuren 75 en 76 voorzien zijn van uitsparingen 433 die alle klein van afineting zijn, kunnen de draageenheden 32A daarin worden ondergebracht en in een opgerichte 15 positie worden gehouden, en het lawaai kan worden voorkomen. De draageenheden 32A worden door de uitsparingen gescheiden gehouden van de omgeving, zodat de draageenheden 32A in hun opgerichte positie of in hoofdzaak opgerichte positie ten opzichte van de vloer of grond van de pallets 2 worden geplaatst.

Zoals boven werd beschreven omvat de artikelvervoer/opslaginrichting waarbij 20 gebruik wordt gemaakt van de pallets 2 zoals getoond in de figuren 75 en 76 als toevoeging aan de eerste en tweede configuraties, de uitsparingen 433 die elk gevormd met een afineting zodat de draageenheden 32, 32A daarin gestoken kunnen worden en in een opgerichte positie gehouden kunnen worden. Deze configuratie wordt aangeduid met een derde configuratie.

25 In het voorbeeld getoond in de figuren 75 en 76 is de inrichting zo uitgevoerd dat, als de verscheidenheid aan pallets 2 op elkaar zijn gestapeld, de uitsparingen 433 met elkaar in lijn liggen. Aldus kunnen in deze configuratie de ruimtes S, elk in een geschikte vorm voor het onderbrengen van de draageenheden 32A die daarin kunnen worden gezet, worden verdeeld en gevormd en de draageenheden k32A kunnen in him 30 opgerichte positie worden gehouden.

Ook al wijkt de pallet 2 getoond in de figuren 77 en 78 niet af van die getoond in de figuren 75 en 76, afgezien van het feit dat een aantal uitsparingen 433 groter is dan die getoond in de figuren 75 en 76, de uitsparingen 433 getoond in de figuren 77 en 78 1 0 13 1 fi f! 55 kunnen de dragereenheden 32 A steviger vasthouden.

Zoals boven werd beschreven hebben de artikelvervoer/opslaginrichtingen die gebruikmaken van pallets 2 getoond is in de figuren 75 t/m 78 de configuratie toegevoegd aan de eerste t/m de derde configuraties, waarin elke positie van de 5 uitsparingen 433 in de pallets 2, gebieden van de uitsparing, in de vorm van de uitsparingen zo zijn gekozen dat als een verscheidenheid van pallets 2 zonder de draageenheden 32, 32A op elkaar kunnen zijn gestapeld, de uitsparingen 433 van de pallets 2 overeenkomen. Deze configuratie zal worden aangeduid met de vierde configuratie.

10 De pallet 2 getoond in de figuren 75 t/m 78 omvat de uitsparingen 433 voor het onderbrengen van de draageenheden 32A in het artikelbeladingsoppervlak 5. Derhalve kan, als een artikel 1 op het artikelbeladingsoppervlak 5 is geplaatst voor het gebruik van de pallet 2 zoals werd beschreven onder verwijzing naar de figuren 70 t/m 72, een gedeelte van het onder deel van het artikel 1 in de uitsparing 433 steken, zodat het 15 artikel 1 kan overhellen. Bijvoorbeeld kunnen, als het artikel 1 een kopieermachine is zoals getoond in figuur 70 en als de kopieermachine op het artikelbeladingsoppervlak 5 is geplaatst, zoals getoond in de figuren 75 t/m 78, de benen (rubberen benen) aan de bodemzijde van de kopieermachine in de uitsparingen 433 steken en daarin geraken ondanks dat deze zorgvuldig is geplaatst.

20 Derhalve omvat de pallet 2 uit figuur 79 uitsparingen 433 voor het daarin onderbrengen van opgevouwen draageenheden, gevormd in een draageenheid-onderbrengplaat 434, die zich bevindt tussen een paar basisorganen 300, gespannan over een paar beengedeelten 4 met een ruimte daartussen en vast verbonden is daaraan en welke randgedeelten vast verbonden zijn met de beengedeelten 4. De 25 draageenhedenonderbrengplaat 434 is onder het artikelbeladingsoppervlak 5 aangebracht. De andere configuratie verschilt niet van de pallet zoals boven werd beschreven. De pallet 2 uit figuur 79, de pallets 2 zijn eveneens op elkaar gestapeld en draageenheden zijn ondergebracht in de ruimten die gescheiden en gevormd door de uitsparingen 433.

30 Als de artikelvervoer/opslaginrichting zoals getoond in de figuren 70 t/m 72 is uitgevoerd met de pallets 2 uit figuur 79 en een artikel 1 is geplaatst op elk van de artikelbeladingsoppervlakken 5 van de pallets 2, dan komt het artikel 1 niet in contact met de draageenhedenonderbrengplaat 434. Derhalve zal een gedeelte van het 1 n 131 η n 56 bodemgedeelte van het artikel 1 nooit in de uitsparing 433 steken.

Zoals boven werd beschreven heeft de artikelvervoer/opslaginrichting voorzien van de pallets 2 uit figuur 79 de configuratie anders dan de eerste t/m de vierde configuratie waarin de uitsparingen 433 gevormd zijn, in een gedeelte anders dan het 5 artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2. Deze configuratie zal de vijfde configuratie | worden genoemd.

De draageenhedenonderbrengplaat 434 kan worden verbonden met het beengedeelte 4 door middel van lassen of dergelijke zodat de plaat daar niet van kan worden gescheiden, maar de dragereenhedenonderbrengplaat 434 kan ook losneembaar 10 worden bevestigd aan de beengedeelten 4. Als de palletgedeelte anders dan de dragereenhedenonderbrengplaat 434 het basislichaam 435 van de pallet is, is de dragereenhedenonderbrengplaat 434 losneembaar verbonden met het basislichaam 435 van de pallet, zoals getoond in de figuren 80 en 81. Zoals getoond in figuur 80 kan de draageenhedenonderbrengplaat 434 losneembaar zijn verbonden met het basislichaam 15 435 van de pallet door middel van bijvoorbeeld schroeven 438 of bouten. De draageenhedenonderbrengplaat 434 kan ook losneembaar zijn verbonden met het basislichaam 435 van de pallet door middel van de aangrijpelementen 436 op de draageenhedenonderbrengplaat 434, en aangrijpuitsparingen 437 op de bovenwanden van de beengedeelten 4 van het basislichaam 435 zoals getoond in figuur 81 en het op 20 elkaar aan laten grijpen van deze elementen 436 en uitsparingen 437.

Zoals boven werd beschreven heeft de artikelvervoer/opslaginrichting voorzien van de pallets 2 getoond in de figuren 80 en 81 de configuratie anders de eerste t/m de vijfde configuraties, waarin de uitsparingen 433 gevormd zijn in de draageenhedenonderbrengplaat 434 die losneembaar gekoppeld is aan het basislichaam 25 435 van de pallet. Deze configuratie zal worden aangeduid als de zesde configuratie.

Bij de zesde configuratie kunnen de kosten worden verminderd ten opzichte van het geval van de draageenhedenonderbrengplaten 434 zijn voorzien op de pallet 2 omdat de draageenhedenonderbrengplaat 434 enkel indien nodig aan pallet 2 kan worden bevestigd. Bijvoorbeeld in het geval waarin artikelen worden geladen op een 30 verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen, worden de artikelen vervoerd van de ene plaat naar de andere locatie en worden daar afgeleverd, vervolgens worden de draageenheden verwijderd van de pallet van elk van de artikelvervoer/opslaginrichtingen, de pallets worden op elkaar gestapeld, de 1 013 1 C 0 57 opgevouwen draagelementen worden ondergebracht in de ruimtes binnen in de pallet, en de artikelvervoer/opslaginrichtingen worden na al deze stappen naar de oorspronkelijke plaats teruggezonden, er is een methode voor het bevestigen van draageenhedenonderbrengplaten 434 enkel aan de pallets van de een van de 5 artikelvervoer/opslaginrichtingen, waarbij als de pallets en draageenheden worden teruggestuurd de pallets op de draageenhedenonderbrengplaten 434 boven op de andere pallets worden geplaatst en de draageenheden in de uitsparingen 433 in de draageenhedenonderbrengplaten 434 worden ondergebracht. Aldus kunnen, als de verscheidenheid aan pallets en draageenheden terug worden gezonden, alle pallets en 10 draageenheden eenvoudig worden omhuld en teruggestuurd naar de originele plaats enkel door het gebruik van een draageenhedenonderbrengplaat 434.

Bij wijze van een voorbeeld, als duidelijk wordt begrepen uit de figuren 73, 76 en 78, worden de draageenheden 32A in de uitsparingen 433 van deze pallets 2 gestoken en maken ze contact met het vloeroppervlak van de bodemgedeelten daarvan. Als een 15 groot aantal pallets 2 op elkaar wordt gestapeld en op worden getild in die toestand door een heftruck of dergelijke, blijven de draageenheden 32A achter op het vloeroppervlak. Zoals boven werd beschreven is het onmogelijk of extreem lastig de pallets 2 samen met de draageenheden 32A op te tillen.

Derhalve zijn de pallets 2 uit figuur 82 zo vormgegeven dat de draageenheden 20 32A in de uitsparingen 433 worden aangegrepen op de randen van de uitsparingen 433 of daarin worden gehangen. De pallet 2 uit figuur 82 omvat, evenals die uit figuur 70 en 72, een paar beengedeelten 4, basisorganen 300 verbonden met die gedeelten en twee delen van verstevigde organen 3A omvattende plaatorganen verbonden met de beengedeelten 4, waarbij de uitsparingen 433 gevormd zijn op elk van de verstevigde 25 organen 3A.Een deel van de opgevouwen en in de uitsparingingen 433 gestoken draageenheden32A, in dit voorbeeld een eerste verbinding 8 en vier verbindingen nabij een rand van de longitudinale richting van de draageenheden 32A is groter vormgegeven dan het gebied van de uitsparing 433.

Met de boven beschreven configuratie worden, als elk van de dragereenheden 30 32A in de uitsparingen 433 zijn gestoken, de vier eerste verbindingen 8 van de draageenheden 32A aan de rand van de uitsparingen 433 gehangen, zodat de draageenheden 32A in een toestand worden gehouden waarin ze aan de binnenzijde van de verscheidenheid aan pallets 2 hangen. Derhalve worden wanneer de op elkaar ,101310 0 58 gestapelde pallets 2 omhoog worden getild, de draageenheden 32A opgetild samen met de pallets, zodat de pallets 2 en de dragereenheden 32A eenvoudig kunnen worden vervoerd.

Zoals boven werd beschreven heeft de artikelvervoer/opslaginrichting voorzien 5 van de pallets 2 uit figuur 82 een configuratie anders dan de eerste t/m de zesde configuratie waarbij een gedeelte van de opgevouwen draageenheden 32, 32A groter is dan de uitsparing 433 zodat dit grotere gedeelte van de draageenheid op de rand van de uitsparing 433 kan rusten. Deze configuratie wordt de zevende configuratie genoemd.

Overigens wordt, zoals getoond in figuur 82, als een groot aantal pallets 2 op 10 elkaar zijn gestapeld en de gehele stapel pallets worden opgetild of vervoerd, een manipuleerinrichting zoals de vork 439 van een vorkheftruck onder de onderste pallet gestoken zoals getoond met de pijl in figuur 82, en de pallets 2 worden getild door het omhoog bewegen van de vorken 439. Echter, als de uiteinden van de draageenheden 32A die in de uitsparingen 433 van de pallets 2 zijn gestoken, uitsteken tot in een 15 ruimte tussen de twee beengedeelten 4 van de onderste pallet 2, raakt de vork 439 de uiteinden van de draageenheden 32A zodat deze niet naar binnen kan worden gestoken.

Derhalve is het wenselijk de draageenheden binnen de pallets 2 zo onder te brengen dat de uiteinden van de draageenheden 32A niet onder de onderste pallet 2 uitsteken.

Echter als de lengte van de dragereenheden 32A of een aantal pallets 2 dat op 20 elkaar moet worden gestapeld vastligt, zodat de uiteinden van de dragereenheden 32A

| niet onder de onderste pallet 2 of onder de tweede of derde pallet vanaf de bodem j uitsteken, zal de efficiëntie van het onderbrengen van de draageenheden 32A in de pallets 2 worden verminderd.

In dat geval heeft de artikelvervoer/opslaginrichting omvattende pallets 2 uit 25 figuur 82 een configuratie anders dan de eerste t/m de zevende configuratie waarbij een uiteinde van de draageenheden 32 of 32A, dat wil zeggen een gedeelte van de vier eerste verbindingen 8 in figuur 82 groter is dan de uitsparing 433, zodat het grotere gedeelte van de draageenheid kan aangrijpen op de rand van de uitsparing 433, gevormd in de pallet 2 in de statische toestand van de verscheidenheid aan pallets 2 die 30 op elkaar zijn gestapeld en, ervan uitgaande dat N een geheel getal is groter dan 2, T de dikte van een pallet is, en L de totale lengte van een draageenheid 32, 32A is, de waarden van T en L worden zo gekozen dat (N-l)xT = L. Deze configuratie wordt aangeduid met de achtste configuratie.

vl 013 1 0 0 v ί 59

Als er acht pallets 2 op elkaar worden gestapeld, zoals in het voorbeeld uit figuur 82, is N gelijk aan 8, en derhalve is N -1 7, vervolgens wordt de waarde 7 x T verkregen door deze waarde te vermenigvuldigen met de dikte T van de pallets 2 insgelijks aan de L in de longitudinale richting van de dragereenheid 32A. Door de 5 lengte van de dragereenheid op deze manier te kiezen, zullen de uiteinden van de ondergebrachte draageenheden 32A niet uitsteken onder de onderste pallet 2, en de draageenheid 32A zal zich uitstrekken tot aan de tweede pallet 2 vanaf de bodem. De efficiëntie voor het onderbrengen van de pallets 32A kan op deze manier worden gemaximaliseerd en de vork 439 kan onder de onderste pallet 2 worden gestoken.

10 In het voorbeeld uit figuur 82 is het bewerkelijk voor de werker om elke keer te bepalen hoeveel lagen op elkaar moeten worden gestapeld, ook al kan hetzelfde effect worden bereikt door de draageenheden 32A in de uitsparingen 433 te steken als de pallets 2 worden opgestapeld.

In dat geval omvat de artikelvervoer/opslaginrichting voorzien van de pallets 2 15 uit figuur 82 een aantal uitsparingen 433 die gevormd zijn in de pallets 2, waarbij het aantal gelijk is gekozen aan de waarde N die boven is beschreven met betrekking tot de achtste configuratie. Er worden in elke pallet 2 in dit voorbeeld acht uitsparingen 433 gevormd zoals getoond in het voorbeeld van figuur 82. Dus de werkarbeider stapelt de pallets 2 op elkaar al naar gelang het aantal uitsparingen 433 dat gevormd is in de 20 pallets 2 en als de draageenheden 32A in de uitsparingen 433 worden gestoken daln voldoet het opstapelen van de pallets 2 evenals het onderbrengen van de draageenheden 32A daarin automatisch de betrekking (N - 1) x T = L. In dit geval, aangezien hetzelfde aantal draageenheden 32A als het aantal op te stapelen pallets 2 in de pallets 2 worden ondergebracht, kunnen de pallets 2 en de draageenheden 32A eenvoudig worden 25 gemanaged hetgeen voordelig is.

Een verscheidenheid aan pallets 2 of op elkaar gestapelde artikelvervoer/opslaginrichtingen zoals getoond in figuur 71 kunnen in een vervoerinrichting zoals een vrachtwagen of een container worden opgestapeld voor transport. In dit geval, zoals getoond in figuur 83, worden de opgestapelde pallets of in 30 elkaar gezette artikelvervoer/opslaginrichtingen ondergebracht in een container of truck, met name in een artikelonderbrengruimte R, als er zich een grote ruimte bevindt in een bovengedeelte van de artikelonderbrengruimte R, wordt de artikelvervoer-efficiëntie lager. Anderzijds als de totale hoogte van de opgestapelde pallets of de totale ,101310 0 i !

60 I

hoogte van de in elkaar gezette artikelvervoer/opslaginrichtingen gelijk is aan de hoogte van de in- en uitgang van de artikelonderbrengruimte R, is de werkefiïciëntie voor het laden van de pallets of artikelvervoer/opslaginrichtingen in en het ontladen van de pallets en de artikelvervoer/opslaginrichtingen uit de ruimte R wordt lager. Dit 5 is ook waar als de pallets of artikelvervoer/opslaginrichtingen in een container of daaruit worden geladen.

Derhalve is het voordelig bij de artikelvervoer/opslaginrichtingen volgens de achtste of negende configuratie zoals boven werd beschreven, uitgaande dat N een geheel getal groter dan 1 is, de waarden van N en T zo te kiezen dat de waarde van 10 n x N x T niet meer is dan de waarde die wordt verkregen door 3 cm af te trekken van de hoogte Hl van de in- en uitgang van de artikelonderbrengruimte R in de vervoerinrichting en niet minder is dan de waarde die wordt verkregen door 10 cm af te trekken van de hoogte Hl van deze in- en uitgang. Deze configuratie wordt de tiende configuratie genoemd. De hoogte van de ingang van de truck of een container, namelijk 15 de hoogte Hl van de ingang van de vloer van de artikelonderbrengruimte R wordt bepaald volgens industriële standaards, ervan uitgaande dat de hoogte niet meer is dan een waarde die wordt verkregen door 3 cm af te trekken van de hoogte Hl van de ingang van de deur E en niet minder dan de waarde die wordt verkregen door 10 cm af te trekken van de hoogte Hl van de ingang van de deur de maximale hoogte is, wordt 20 de waarde van n x N T de maximale waarde.

Als Bijvoorbeeld de pallets 2 op worden gestapeld, zoals getoond in figuur 82, is de totale hoogte in hoofdzaak NxT, en als de opgestapelde pallets 2 onder zijn gebracht in een laadruim van een vrachtwagen moet de waarde NxT gelijk gekozen worden aan de maximale hoogte. In het geval waar een verscheidenheid aan pallets 25 zoals getoond in figuur 82 op elkaar zijn gestapeld zoals getoond in figuur 84 en (ervan uitgaand dat de pallets een vormen) worden verder opgestapeld teneinde twee stappen te vormen zoals getoond in figuur 84 teneinde alle pallets in de vrachtwagen onder te brengen. De totale hoogte van de pallets 2 is 2 x N x T (n = 2), en deze waarde komt overeen met de genoemde maximale hoogte.

30 Dus als een verscheidenheid aan pallets op elkaar wordt gestapeld teneinde te worden ondergebracht in een vrachtwagen en door de ingang E naar binnen worden gebracht, wordt een ruimte groter dan 3 cm en kleiner dan 10 cm gehandhaafd tussen de bovenste pallet 2 en een bovengedeelte van de ingang E, zodat de pallets eenvoudig 1 o 13 1 η n 61 in het laadruim R kunnen worden geladen. Dit geldt ook voor het uitladen van de pallets uit de ruimte R. Bovendien ontstaat er zo een kleine ruimte G boven de pallets 2 die onder zijn gebracht in de laadruimte R, zodat de pallets efficiënt geplaatst worden. Dit geldt ook als de pallets 2 in een container worden ondergebracht.

5 Hetgeen boven werd beschreven kan ook worden toegepast in het geval waar een artikelvervoer/opslaginrichting 30, of een verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen 30, 30A op elkaar zijn gestapeld en onder worden gebracht in een vrachtwagen of een container. Met name wordt bij een artikelvervoer/opslaginrichting van een van de configuraties een t/m tien, als de 10 draageenheden 32, 32A zijn geplaatst op de pallet 2 teneinde de artikelvervoer/opslaginrichting te vormen, ervan uitgaande dat de totale hoogte van de pallet 2 en de draageenheden 32, 32A H is en n een geheel getal is groter dan 1, een waarde voor H gekozen zodat de waarde van Η x n kleiner is dan de waarde die wordt verkregen door 3 cm af te trekken van de hoogte Hl van de artikelingang E van de 15 laadvloer R van de transportinrichting is en tegelijkertijd groter is dan de waarde die wordt verkregen door 10 cm af te trekken van de hoogte Hl van de ingang E. Ervan uitgaan dat deze configuratie de elfde configuratie wordt genoemd, worden met de elfde configuratie, een artikelvervoer/opslaginrichting (n = 1) of op elkaar gestapelde artikelvervoer/opslaginrichtingen in een verscheidenheid aan stappen (n ^1) in en uit 20 de vrachtwagen of container geladen, het werk kan eenvoudig worden uitgevoerd en bovendien kan de laadruimte effectief worden gebruikt hetgeen de efficiëntie van het vervoer van de artikels bevordert.

Ook als de pallets 2 op zijn gestapeld, bijvoorbeeld zoals getoond in figuur 82 of 84 en in of uit een vrachtwagen of een container worden geladen, is het voordelig de 25 pallet zó te construeren dat het bovengenoemde resultaat wordt bereikt. Met name bij de artikelvervoer/opslaginrichting met de eerste t/m de elfde configuratie, ervan uitgaande dat de dikte van een pallet T is en m een geheel getal is groter dan 2, wordt een waarde van T gekozen, zodat deze kleiner is dan de waarde die wordt verkregen door 3 cm af te trekken van de hoogte Hl van de ingang E van de laadvloer R in de 30 transportinrichting is en groter is dan de waarde die wordt verkregen door 10 cm af te trekken van de hoogte Hl van de artikelingang E. Deze configuratie zal de twaalfde configuratie worden genoemd, ook met de twaalfde configuratie kunnen de op elkaar gestapelde pallets efficiënt in en uit de ruimte R worden geladen en kan deze ruimte R

1 013 1 η n 62 efficiënt worden benut.

Overigens als de pallets 2 op elkaar worden gestapeld zoals bijvoorbeeld in figuur 84 en de pallets worden in twee groepen verdeeld, waarbij elke groep afhankelijk naar een andere locatie wordt vervoerd, wordt een vork onder de achtste pallet van boven 5 gestoken, waar de uiteinden van de draageenheid 32A niet aanwezig zijn (dit wordt aangegeven met het verwijzingscijfer 2A in figuur 84) en er worden acht pallets 2 met de vork opgetild. Echter als de pallet 2 A met de daarin bevindende draageenheden 34A van buiten van de pallets 2 niet visueel gecontroleerd kunnen worden, wordt de werkefficiëntie verminderd. Derhalve worden in de pallets 2 getoond in de figuren 82 ; 10 en 84 de uitsparingen 433 gevormd in de zijde waar de vork in wordt gestoken, namelijk in een positie dichter bij het randgebied dan de centrale positie als de pallet van boven wordt bekeken. Met deze configuratie kan een arbeider de pallet 2A controleren zonder de uiteinden van de draageenheden 32A daarop aanwezig door het visueel te controleren van de op elkaar gestapelde pallets 2, en kan efficiënt zijn werk 15 uitvoeren door de vork onder de pallet 2 A te steken.

Zoals boven werd beschreven is het wenselijk bij elk van de twaalf configuraties te voorzien in een uitsparing nabij een positie dichterbij een rand van de pallet 2, in plaatst van nabij een centraal gedeelte daarvan. Deze configuratie wordt aangeduid met dertiende configuratie.

20 In de voorbeelden getoond in figuren 73 tot en met 84, wordt de draageenheid ondergebracht binnen de op elkaar gestapelde pallets, maar de dragereenheid kan ook worden ondergebracht in elk afzonderlijke pallet 2. De figuren 85 en 86 tonen hier een voorbeeld van en de in deze figuren getoonde pallet 2 heeft naaste de onderdelen van de pallet getoond in de figuren 70 t/m 73, een hol derde beengedeelte 444A die elk 25 functioneren als een opneemgedeelte voor een draageenheid, en de beengedeelten 444A zijn vast aan een bodemvlak van het versterkingsorgaan 3 A bevestigd. De draageenheid 32A verwijderd van de pallet 2 wordt in het derde been gestoken zoals aangegeven met de pijl in figuur 85, en kan daarin worden ondergebracht zoals getoond in figuur 86.

Zoals boven werd beschreven fungeert het derde beengedeelte 444A als een gedeelte 30 voor het onderbrengen van een draageenheid.

De artikelvervoer/opslaginrichting voorzien van een pallet zoals getoond in de figuren 85 en 86 heeft de configuratie waarin voorzien is in een gedeelte voor het onderbrengen van de draageenheden 32, 32A in de pallet 2 van de d 01310 0 63 artikelvervoer/opslaginrichting met een van de configuraties getoond in de figuren 70 t/m 77. Deze configuratie zal worden aangeduid als de veertiende configuratie, de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 85 heeft de veertiende configuratie met een gedeelte voor het onderbrengen van een draageenheid daarin. Deze configuratie wordt 5 de vijftiende configuratie genoemd.

Met de veertiende en vijftiende configuratie kunnen, ook als het aantal pallets klein of zelfs een is, de draageenheden 32, 32A eenvoudig onder worden gebracht in pallet 2. Bovendien kan, met de configuratie waarin een draageenheid kan worden ondergebracht in een pallet, de draageenheid in de pallet eenvoudig worden gemanaged 10 tijdens transport en opslag daarvan.

Verscheidene uitvoeringsvormen van de artikelvervoer/opslaginrichting volgens de onderhavige uitvinding zijn hierboven beschreven, waarbij een artikel is geplaatst op een pallet 2 van een van de boven beschreven artikelvervoer/opslaginrichtingen en samen worden vervoerd of opgeslagen, als een artikel niet goed op de pallet staat 15 losstaat, is het onmogelijk het artikel 1 in een stabiele toestand te vervoeren.

Derhalve is de artikelvervoer/opslaginrichting die is beschreven aan de hand van de figuren 1 t/m 86 voorzien van ten minste een positioneereenheid voor het positioneren van het artikel dat geplaatst is op pallet 2 of een vastzeteenheid voor het verwijderbaar vastzetten van het artikel aan de pallet 2. Hiermee wordt met het vast. 20 zetten van het artikel ten opzichte van de pallet 2 bedoelt, als de pallet 2 horizontall is geplaatst en het artikel 1 daarop wordt geplaatst, het artikel niet verschuift ten opzichte van de pallet in de horizontale richting, maar dat het artikel wordt gepositioneerd en vastgezet aan de pallet 2 zodat het artikel 1 van de pallet kan worden verwijderd door het optillen, en het vast aanbrengen van het artikel 1 aan pallet 2 betekend dat het 25 artikel geplaatst op de pallet 2 vast wordt gezet aan de pallet 2 zodat het artikel niet kan bewegen in horizontale richting, noch in de verticale richting. Een gedetailleerde beschrijving van de positioneereenheid en vastzeteenheid volgt hierna.

Figuur 87 toont een voorbeeld van een positioneereenheid en de positioneereenheid in dit voorbeeld omvat vier aangrijpgedeelten die elk een 30 doorlopende uitsparing 533 omvatten die gevormd is in het basisorgaan 300 van de pallet 2. Anderzijds is het artikel, bijvoorbeeld een kopieermachine, voorzien van vier beengedeelten 543 die elk in contact staan met het vloeroppervlak als de kopieermachine op het vloeroppervlak is geplaatst. Als het artikel 1 op het 1013 100 64 artikelbeladingsoppervlak 5 van de pallet 2 is geplaatst, grijpen de beengedeelten 543 aan met de vier doorlopende uitsparingen 533 die gevormd zijn in de pallet 2. Hierdoor wordt het artikel 1 correct ten opzichte van de pallet 2 gepositioneerd en verschuift deze niet wezenlijk ten opzichte van die pallet tijdens transport of opslag daarvan. Ook 5 is de configuratie mogelijk waarin de aangrijpgedeelten elk een sleuf omvatten die gevormd is in de doorlopende uitsparingen 533 en het artikel 1 ten opzichte van de pallet 2 wordt gepositioneerd door de beengedeelten van het artikel 1 aan te laten grijpen met de aangrijpgedeelten of waarin de uitsteeksels van het artikel 1 anders dan de beengedeelten 543 aangrijpen op de beengedeelten van de pallet 2.

10 De configuratie waarin het artikel 1 kan worden gepositioneerd ten opzichte van de pallet 2 door het laten aangrijpen van de beengedeelten van het artikel 1 op de aangrijpgedeelten van de pallet 2 is in het bijzonder efficiënt als bijvoorbeeld het artikel vervoerd wordt door een gebruiker en een oud artikel dat is gebruikt door de gebruiker wordt teruggezonden naar de verkoper. Bijvoorbeeld als een kopieermachine wordt 15 vervoerd met een artikelvervoer/opslaginrichting naar een gebruiker, wordt de kopieermachine van de artikelvervoer/opslaginrichting geladen en een oude kopieermachine die is gebruikt door de gebruiker wordt door de gebruiker op de pallet 2 geplaatst, de oude kopieermachine kan ten opzichte van de pallet 2 worden geplaatst door de beengedeelten van de oude kopieermachine aan te laten grijpen op de 20 aangrijpgedeelten van de pallet 2.

De positioneereenheid getoond in de figuren 88 en 89 omvat een verscheidenheid van positioneerpennen 544 die uitsteken van het basisorgaan 300 van de pallet 2 en een bodemgedeelte van het artikel 1 dat is geplaatst op de pallet 2 omvat uitsparingen 545 die gevormd zijn in een bodemplaat 534 van de kopieermachine getoond in de figuur 25 en aan grijpen op de positioneerpennen en met deze constructie kan het artikel 1 correct worden gepositioneerd ten opzichte van de pallet 2.

Een verscheidenheid aan schroefgaten zijn gevormd in het basisorgaan 300 van de pallet 2, getoond in de figuren 88 en 89, en een verscheidenheid aan uitsparingen 545A worden gevormd in een bodemgedeelte van het artikel 1 dat geplaatst is op pallet 30 2, in dit geval in de bodemplaat 534. Als het artikel 1 op de pallet 2 wordt geplaatst worden de uitsparingen 545A juist gepositioneerd ten opzichte van de schroefgaten 546, zodat de bouten 547 in de uitsparingen 545A kunnen worden gestoken en de bouten 547 worden vastgezet in de schroefgaten 546. Door de bouten 547 vast te zetten

1 0 13 1 C C

65 zoals boven werd beschreven, wordt het artikel 1 aan de pallet 2 vastgezet. Het artikel 1 kan worden losgehaald van de pallet 2 door het verwijderen van de bouten 547. Zoals boven werd beschreven vormen de schroefgaten 546 en de bouten 547 een vastzeteenheid voor het verwijderbaar vast aanbrengen van een artikel 1 aan de pallet 2, 5 en door te voorzien in deze vastzeteenheid kan, als het artikel 1 op de artikelvervoer/opslaginrichting wordt geladen en samen met de artikelvervoer/opslaginrichting wordt vervoerd, zelfs als de artikelvervoer/opslaginrichting trilt of botst, kan het artikel 1 worden gefixeerd ten opzichte van de pallet 2.

10 Als, het artikel, zoals bij wijze van voorbeeld de kopieermachine, een papierlade omvat, wordt de papierlade uit de kopieermachine getrokken teneinde de uitsparingen 545A vrij te geven, zoals getoond in figuur 89, en de bouten 547 worden door de open uitsparingen 545A gestoken.

In plaats van te voorzien in de positioneerpennen 544 zoals getoond in de figuren 15 88 en 89 is een configuratie mogelijk waarin 4 schroefgaten gelijk aan de schroefgaten 545 worden gevormd in de pallet, het artikel 1 wordt ten opzichte van de pallet 2 I gepositioneerd door bouten in de vier schroefgaten te steken en het artikel 1 aan de pallet te fixeren, echter als het artikel 1 op de pallet 2 is geplaatst, is het nodig een aantal bouten in de schroefgaten te steken en het werk is hierdoor ingewikkeld en 20 lastig. Als daarentegen, zoals het geval is in de figuren 88 en 89, het artikel 1 ten opzichte van de positioneerpennen 544 worden gepositioneerd en het artikel 1 wordt bevestigd aan de pallet 2 door bouten in de schroefgaten 546 te steken, kan het aantal benodigde bouten 547 worden gereduceerd en het werk voor het plaatsen van de bouten kan worden vereenvoudigd. Zoals boven werd beschreven wordt het werk voor het 25 vastzetten van het artikel vereenvoudigd als een positioneereenheid voor het positioneren van artikel 1 geplaatst op de pallet 2 aan de pallet 2 en voorzien is in een vastzeteenheid voor het verwijderbaar vast aanbrengen van het artikel 1 dat geplaatst is op de pallet 2 aan de pallet 2, kan de arbeid voor het bevestigen van het artikel 1 aan de pallet 2 worden vereenvoudigd.

30 In het voorbeeld getoond in de figuur 88 en 89 is voorzien in twee positioneerpennen 544 en twee bouten 547 voor het fixeren. Echter als het aantal bouten 547 minder is dan het aantal positioneerpennen 544 en bijvoorbeeld drie positioneerpennen 544 en een bout 547 worden gebruikt, kan het werk voor het 1 n 1.9 1 n n 66 vastzetten van het artikel 1 en het verwijderen van het artikel 1 van de pallet 2 verder worden vereenvoudigd. In deze configuratie is het aantal plaatsen voor het positioneren van het artikel 1 op de pallet 2 met de positioneereenheid kleiner dan het aantal plaatsen voor het vast aanbrengen van het artikel 1 aan de pallet 2 met een 5 vastzeteenheid.

Een configuratie is mogelijk waarin vele schroefgaten 546 zijn gevormd in de pallet 2 en enkele schroefgaten 546 worden uitgekozen al naar gelang het gewicht van i het artikel 1. Als bijvoorbeeld het artikel 1 erg zwaar is, wordt het artikel stevig vastgezet aan de pallet 2 door bouten in alle schroefgaten 546 te steken en als het 10 artikel 1 licht is wordt het artikel 1 aan de pallet 2 gefixeerd door slechts in enkele uitsparingen 546 bouten te steken. Bovendien is een configuratie mogelijk waarin schroefgaten 546 met verschillende afinetingen voorzien zijn, en als een zwaar artikel ! vervoerd moet worden, wordt het artikel aan de pallet 2 gefixeerd door grote bouten alleen in de schroefgaten 546 te steken met een grote diameter. Met deze configuratie 15 kan het artikel 1 worden vastgezet aan de pallet 2 met een geschikte vastzetkracht en kan het werk voor het verwijderen van een lichtgewicht artikel 1 van de pallet 2 worden vereenvoudigd.

In het voorbeeld getoond in de figuren 88 en 99 zijn de positioneerpennen 544 direct verbonden met het basisorgaan 300 van de pallet 2. Anderzijds worden in het 20 voorbeeld uit figuur 90 een paar positioneerpennen 544 die de boven beschreven positioneereenheid vormen vastgezet aan de plaatsingsorganen 549 en de plaatsingsorganen 549 worden met behulp van schroeven 550 vastgezet aan het basisorgaan 300 van de pallet 2. De positioneerpennen 544A grijpen op dezelfde manier aan als de positioneereenheden 544 getoond in de figuur 89 in de uitsparingen 25 545 van het artikel 1 teneinde het artikel 1 te positioneren ten opzichte van de pallet 2.

Zoals boven werd beschreven omvat de positioneereenheid positioneerpennen | 544A voor het positioneren van het artikel 1 dat geplaatst is op de pallet 2 en de positioneerpennen 544A worden aan de plaatsingsorganen 549 vastgezet aan de pallet 2. In deze configuratie worden de positioneerpennen 544A via de plaatsingsorganen 30 549 aan de pallet 2 vastgezet en als een grote externe kracht wordt uitgeoefend op de artikelvervoer/opslaginrichting of het artikel 1, wordt een grote spanning gegenereerd in de positioneerpennen 544 zowel als in de plaatsingsorganen 549, maar er wordt geen spanning gegenereerd in de pallet 2. Door deze eigenschap is het mogelijk, zelfs als het 1 n 13 1 η n 67 plaatsingsorgaan 549 beschadigd wordt en/of zelfs permanent vervormd raakt, te voorkomen dat de pallet 2 zelf beschadigd of permanent vervormd raakt. Doordat energie wordt geabsorbeerd door de deformatie van de plaatsingsorganen 549, kan een permanente deformatie van de pallet 2 worden voorkomen. Als de pallet 2 zelf wordt 5 beschadigd en permanent vervormd en als de pallet 2 wordt afgedankt, ontstaat er economisch verlies, maar als het plaatsingsorgaan 549 wordt gebruikt, zelfs als het plaatsingsorgaan 549 wordt beschadigd of permanent wordt gevormd en wordt vervangen door een nieuwe, wordt het economische verlies tot een minimum beperkt, doordat het plaatsingsorgaan 549 aanzienlijk kleiner is dan de pallet 2 en met minder 10 kosten kan worden vervaardigd.

In de artikelvervoer/opslaginrichting uit figuur 91 omvat het fixatie-element een fixatie-element dat een moer 551 omvat en een bout 554 die in de moer 551 is geschroefd en tevens is er een moer 551 vastgezet aan het plaatsingsorgaan 549A. Er is een doorlopende uitsparing gevormd in een gedeelte van het plaatsingsorgaan 549A dat 15 overeenkomt met een centrale uitsparing van de moer 551, en een uitsparing die hierin niet is getoond is ook in het basisorgaan 300 van de pallet 2 gevormd, en een uitsparing 545A die is gevormd in het artikel 1 dat geplaatst is op de pallet 2 wordt correct gepositioneerd ten opzichte van de uitsparing die gevormd is in de pallet 2. In deze toestand maakt het plaatsingsorgaan 549A aangeraakt door het basisorgaan 300 vanaf 20 de bodemzijde (zie figuur 94) teneinde de centrale uitsparing van de moer 551 in register te laten liggen met de uitsparing in de pallet 2, zowel als met de uitsparing 545A van het artikel 1, en een bout wordt door deze uitsparingen gestoken met daarop bevestigd de moer 551, en de bout 545 wordt vastgezet.

De configuratie uit figuur 92 mogelijk met een fixatie-element dat een bout 552 25 omvat die strak is vast gezet aan het plaatsingsorgaan 549A, de bout wordt in een uitsparing van de pallet 2 gestoken evenals in de uitsparing 545A van het artikel dat daarmee in lijn ligt en de moer 553 wordt pop de bout geplaatst en aangedraaid.

Zoals boven werd beschreven omvat de vastzeteenheid in de artikelvervoer/opslaginrichting getoond in de figuren 91 en 92 een fixatie-element voor 30 het vastzetten van het artikel 1 dat geplaatst is op de pallet 2 aan de pallet 2, namelijk de moer 551 of bout 552 en het fixatie-element wordt bevestigd aan het plaatsingsorgaan 549A dat geplaatst is op de pallet 2. Derhalve wordt, net zoals in het voorbeeld uit figuur 90, als een sterke externe kracht wordt uitgeoefend op de 10131 o n 68 artikelvervoer/opslaginrichting op het artikel 1, niet de pallet 2 maar het plaatsingsorgaan 549A beschadigd of permanent vervormd, en door deze eigenschap wordt het economische verlies als gevolg van het beschreven voorval tot een minimum beperkt.

5 Verder is de configuratie mogelijk zoals getoond in de figuren 93 en 94, waarin een verscheidenheid aan pennen 549B voor het positioneren zijn voorzien, elk in een uitstekende vorm op het plaatsingsorgaan 549A, en de pennen 549B grijpen aan op de uitsparing 555 voor het positioneren, gevormd op de basis 300 als het plaatsingsorgaan 549 wordt aangeraakt aan het basisorgaan 300 vanaf de onderzijde. Ook al niet 10 weergegeven in de figuren, kunnen de pennen voor het positioneren elk zijn voorzien in een uitstekende vorm in de pallet 2, en kan het positioneren worden verkregen door het aan laten grijpen van de pennen in de uitsparingen voor het positioneren die gevormd zijn op het plaatsingsorgaan 549A voor het positioneren van het plaatsingsorgaan 549A. Zoals boven werd beschreven kan het plaatsingsorgaan 549 eenvoudig ten 15 opzichte van de pallet worden gepositioneerd door te voorzien in een positioneereenheid voor het positioneren van het plaatsingsorgaan 549A ten opzichte van de pallet 2.

De configuratie is toepasbaar waarin de bout 552 wordt gebruikt, zoals getoond in figuur 92, en is verder toepasbaar op het plaatsingsorgaan 549 uit figuur 90.

20 Als de plaatsingsorganen 549, 549A beweegbaar zijn verbonden met de pallet 2, kunnen de relatieve posities van de positioneerpennen 544A, de moer 551 en de bout 552 ten opzichte van de pallet 2 worden ingesteld en kunnen verschillende artikelen 1 met uitsparingen 545 en 545A in verschillende posities worden gepositioneerd ten opzichte van de pallet 2. Bijvoorbeeld zoals getoond in figuur 90 wordt een aantal 25 schroefgaten gevormd in het basisorgaan 300, er worden geschikte schroefgaten 556 gekozen in overeenstemming met de locatie van de uitsparingen 545 van het artikel 1 (zie figuur 89), en er worden schroeven gestoken in de schroefgaten 556 teneinde het plaatsingsorgaan 549 aan de pallet 2 vast te zetten. Ook kan het plaatsingsorgaan 549 uit figuur 91 t/m 94 worden vastgezet aan de pallet 2 door het kiezen van de geschikte 30 vastzetposities.

Figuur 95 is een perspectivisch aanzicht waarin met een gestippelde lijn het artikel 1 is getoond dat is geplaatst op een pallet 2 uit figuur 88, en als het artikel 1 op de pallet 2 is geplaatst, bevinden over het algemeen de positioneerpennen 544 en i i 1013100 69 schroefgaten 546 zich onder het artikel 1, zodat een arbeider de pennen of uitsparingen niet visueel kan inspecteren en het laden van het artikel ingewikkeld is.

Om dit probleem op te lossen kan een merkteken Ml als referentie voor het plaatsen van het artikel 1 op de pallet 2 op de pallet 2 zijn voorzien, waardoor het 5 plaatsen daarvan op de pallet eenvoudig kan worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld wordt als een dichte lijn en een merkteken Ml getekend met een stippellijn worden voorzien in overeenstemming met de afmeting van het artikel 1 dat moet worden vervoerd op het basisorgaan 300 van de pallet 2 zoals getoond in figuur 95, wordt het artikel 1 uitgericht met het merkteken Ml dat overeenkomt met de afmeting van het artikel 1.

10 Figuur 95 toont een situatie waarin een rand van het artikel is uitgelijnd ten opzichte van het merkteken getekend met de dichte lijn. Hiermee kan het artikel 1 eenvoudig en correct op de pallet 2 worden geplaatst, waarbij de positioneerpennen 544 automatisch aangrijpen op de uitsparingen 545 van het artikel 1 en ook de schroefgaten van de pallet 2 worden automatisch correct gepositioneerd ten opzichte van de uitsparingen 545A

15 van het artikel 1.

Verder kan in plaats van het merkteken Ml direct op de pallet 2 te zetten, het merkteken op een merkorgaan 557 worden gezet zoals een plaat, een vel, of een film en het merkorgaan 557 kan aan de pallet 2 worden bevestigd, bijvoorbeeld door het op de pallet 2 te plakken zoals getoond in figuur 95.

20 Als het artikel 1 niet met de hand maar automatisch op de pallet 2 wordt geladen, bijvoorbeeld door middel van een robot, is het mogelijk dat het merkteken Ml wordt waargenomen door middel van een sensor, die niet getoond is in de figuur en dat de robot handelt al naar gelang de gedetailleerde informatie teneinde het artikel 1 juist op de pallet 2 te plaatsen.

25 De eigenschappen van het merkteken Ml kunnen worden toegepast op alle boven beschreven configuraties.

Het basisorgaan 300 van de pallet 2 kan worden vastgezet aan een bepaald gedeelte van de twee beengedeelten 4, maar als het basisorgaan 300 beweegbaar is verbonden met het beengedeelte 4, kan het artikel 1 dat verschillende afmetingen kan 30 hebben worden geplaatst op het basisorgaan 300.

De figuren 96 en 97 tonen voorbeelden van deze configuratie, en de basis configuratie van de pallet 2 getoond in deze figuren verschilt niet van de pallet 2 uit figuur 57, anders dan de op de volgende punten.

0 13 1 0 o 70

Ervan uitgaande dat hierbij een gedeelte van de pallet anders dan het basisorgaan 300 van de pallet 2 getoond in de figuren 96 en 97 het basislichaam 538 van de pallet 2 is, omvat de pallet 2 een basislichaam 538 en het basisorgaan 300 is beweegbaar bevestigd aan het basislichaam 538 van de pallet. In dit voorbeeld strekken de 5 uitsparingen 539 zich uit in de longitudinale richting tenzij gevormd in bovenwanden van de beengedeeltes 4, en zoals duidelijk weergegeven is in figuur 97, worden bouten 541 door de doorlopende uitsparingen gestoken die gevormd zijn nabij vier posities in een flankgedeelte van elk van de basisorganen 539 zodat de bouten in de longitudinale richting van de uitsparingen 539 kunnen bewegen, en een moer 542 op elke bout 541 10 gezet kan worden. Een kopgedeelte van elke bout 541 wordt aan de binnenzijde van de beengedeelten 4 gepositioneerd, en de breedte van het kopgedeelte 541A is groter dan de afmeting van de uitsparing 539.

Als elke moer 543 wordt losgedraaid kan het basisorgaan 300 worden bewogen ten opzichte van het basislichaam 538 van de pallet in de richting die aan wordt 15 gegeven met de pijl in figuur 96. Nadat het basisorgaan 300 is bewogen tot in een gewenste positie, bijvoorbeeld tot in een positie die aan is gegeven met de gestippelde lijn in figuur 96, kan het basisorgaan 300 worden vastgezet aan het basislichaam 538 ! van de pallet in die positie door de moeren aan te draaien.

Met deze configuratie kan de positie van het basisorgaan 300 ten opzichte van het 20 basislichaam 538 van de pallet worden ingesteld al naar gelang de afmeting van het artikel dat op het artikelbeladingsoppervlak geplaatst gaat worden, waardoor artikelen met verschillende afmetingen efficiënt kunnen worden geladen op het artikelbeladingsoppervlak 5.

Verder kan het merkteken M2 dat de positie aangeeft bijvoorbeeld nabij een 25 beengedeelte zijn gevormd zodat de positie van het basisorgaan 300 eenvoudig en juist kan worden bepaald. In het in de figuur getoonde voorbeeld is het merkteken M2 getekend met een stippellijn, een stipstreeplijn en een dichte lijn zijn gevormd nabij de beengedeelten, en als de afineting van het artikel 1 groot is, wordt het basisorgaan 300 gepositioneerd met behulp van bijvoorbeeld de dichte lijn en wordt bevestigd aan het 30 been. Als de afineting van het artikel 1 klein is kan het basisorgaan 300 met behulp van de stippellijn worden gepositioneerd. Ook in het geval, zoals getoond in figuur 95, het merkteken M2 is gevormd op een merkorgaan, en het merkorgaan kan zijn bevestigd op de pallet 2.

101310η 71

Zoals boven werd beschreven kan het basisorgaan 300 eenvoudig ten opzichte van het basislichaam 538 van de pallet worden gepositioneerd door het merkteken M2 als referentie te gebruiken als het basisorgaan 300 aanpasbaar wordt bevestigd aan het basislichaam 538 van de pallet wordt bevestigd aan het basislichaam 538 van de pallet.

5 Ook kan met de configuratie met aanpasbaar basisorgaan 300 en merkteken M2 worden toegepast bij elk van de boven beschreven configuraties.

Er werd boven een beschrijving gegeven van een aantal voorbeelden van een positioneereenheid en een vastzeteenheid voor een artikelvervoer/opslaginrichting volgens de onderhavige uitvinding, de positioneereenheid positioneert het artikel ten 10 opzichte van de pallet 2 met behulp van een positioneereenheid van het artikel zoals een beengedeelte 534, uitsparingen 545 voorzien in het artikel 1. Evenzo fixeert de vastzeteenheid het artikel 1 aan de pallet 2 in samenwerking met de vastzeteenheid van het artikeL zoals de uitsparingen 545A die voorzien zijn in het artikel 1. Met name het artikel dat wordt vervoerd met elk van de boven beschreven 15 artikelvervoer/opslaginrichtingen omvat ten minste hetzij een van de positioneereenheden van het artikel voor het positioneren van dat artikel 1 ten opzichte van de pallet 2 in samenwerking met de positioneereenheid die boven werd beschreven en een vastzeteenheid van het artikel voor het vast aanbrengen van het artikel 1 ten opzichte van de pallet 2 in samenwerking met de vastzeteenheid die boven werd 20 beschreven.

Het artikel 1 uit figuur 87 omvat de positioneereenheid van het artikel, zoals boven werd beschreven, het beengedeelte 543 in een ondergedeelte van het artikel dat kan aangrijpen met het aangrijpgedeelte (doorlopende uitsparingen 533 in figuur 87) bestaande uit de positioneereenheid die is voorzien op de pallet 2. Van origine waren de 25 beengedeelten 543 voorzien bij industriële producten zoals een kopieermachine en door de beengedeelten 543 te gebruiken als positioneereenheden van het artikel, noodzaak voor het voorzien in een specifieke positioneereenheid van het artikel voor het bepalen van de positie van het artikel ten opzichte van de pallet 2, hetgeen voordelig is in verband met het drukken van de kosten.

30 Als het artikel 1 een elektrisch apparaat is zoals een kopieermachine, een printer, een faxmachine, een televisie, een wasmachine, een koelkast of dergelijke, als een ruimte tussen de beengedeelten gekozen wordt een standaardafstand te zijn in ten minste twee verschillende industriële producten, levert dat het voordeel dat 1013100 72 verschillende typen industriële producten geplaatst kunnen worden op een type pallet en in dezelfde stand vervoerd kunnen worden.

Figuren 98 en 99 tonen een specifiek voorbeeld van deze configuratie. Hier wordt voor het gemak van de beschrijving aangenomen dat het artikel 1 een kopieermachine 5 omvat, zoals getoond in figuur 98 die groter is dan die uit figuur 99 en dat de twee kopieermachines van een verschillend type zijn. Er is voorzien in vier benen 543 nabij de bodemplaten van de respectievelijke kopieermachines. De afstanden L en W tussen de aangrenzende benen van de grote kopieermachine uit figuur 98 zijn gelijk aan de afstanden LI en W1 tussen de aangrenzende beengedeelten van de kleine 10 kopieermachine uit figuur 99 (L = L1 en W = W1). De afstanden L en W tussen de twee aangrenzende beengedeelten van de kopieermachine en de afstanden LI en W1 tussen de twee aangrenzende beengedeelten van de andere kopieermachine zijn dus respectievelijk gelijk aan elkaar. Vanwege deze constructie kunnen beide typen kopieermachines op dezelfde pallet 2 worden geplaatst met een geschikte afstand 15 tussen de twee doorlopende besparingen en kan in deze toestand onder stabiele condities worden vervoerd. Het is derhalve niet nodig de pallet te voorzien van een ruimte tussen de doorlopende uitsparingen 533 die geschikt zijn voor het type industrieel product, hetgeen kostenreductie van de pallets met zich meebrengt en verder wordt het mogelijk de productiekosten van de industriële producten zelf zoals 20 kopieermachines te verminderen.

Bij de kopieermachine uit figuur 100, evenals in de kopieermachine uit figuur 89, zijn uitsparingen 545A gevormd in de bodemplaat van het basislichaam van de kopieermachine en het artikel 1 dat de kopieermachine omvat wordt vastgezet aan de pallet 2 door bouten 547 in de uitsparingen 545 en ook in de schroefgaten (niet uit 25 figuur 100) die gevormd zijn in de pallet 2. De uitsparingen 545A tonen een voorbeeld van een vastzeteenheid van een artikel. In het voorbeeld uit figuur 89 zijn de uitsparingen 545A gevormd nabij de voorkant van de kopieermachine, een papierlade (niet getoond) wordt uit de kopieermachine getrokken zoals boven is beschreven, en door een ruimte aan de voorzijde van de kopieermachine heeft men toegang om de 30 bouten 547 in de uitsparingen 545A te plaatsen en aldus kunnen de bouten eenvoudig in de schroefgaten 546 worden gestoken. Echter de uitsparingen 545A uit figuur 100 bevinden zich binnen het basislichaam van de kopieermachine, zodat het onmogelijk is de handen daarin te steken vanaf de voorzijde van de kopieermachine om de bouten ,1 o 131 o n 73 547 in de uitsparingen 545A te steken en deze bouten in de schroefgaten te draaien. Door het verwijderen van de bedekking 65 nabij de achterzijde van de kopieermachine, kunnen de bouten 547 in de schroefgaten 545A worden geschroefd, maar het is erg lastig om de bedekking 65 elke keer te moeten verwijderen.

5 Om dit probleem te verhelpen wordt er een opening 66 gevormd in de buitenbedekking 65 van de kopieermachine in het voorbeeld uit figuur 100 en 101 met een bedekking 67 verbonden met deze opening 66 zodat de bedekking 67 kan worden geopend en gesloten, en de uitsparingen 545A die de vastzeteenheid van het artikel vormen bevinden zich aan de binnenzijde van de bedekking 67. De bedekking 65 wordt 10 over het algemeen gesloten gehouden zoals getoond in figuur 100 en de opening 66 is dan gesloten. Als de kopieermachine aan de pallet 2 wordt bevestigd wordt de bedekking 67 verwijderd van het basislichaam van de kopieermachine zoals getoond in figuur 101 en de opening 66 wordt geopend. Aldus is de uitsparing 545A dicht bij de opening 66 geplaatst is, kan de bout 567 door de uitsparing 545 worden gestoken en in 15 de schroefgaten in de pallet 2 worden geschroefd. Als dit werk klaar is wordt de bedekking teruggeplaatst en de opening 66 gesloten. De bout 547 kan op dezelfde manier weer worden verwijderd. Deze configuratie kan ook worden toegepast op andere artikelen dan kopieermachines.

Zoals boven werd beschreven zijn in het voorbeeld uit de figuren 100 en 101 de 20 uitsparingen 545A een voorbeeld van een vastzeteenheid van een artikel die binnen het basislichaam van het artikel liggen en binnen de bedekking 67 liggen en verbonden zijn met de opening 66 van het basislichaam van het artikel zodat de bedekking kan worden geopend of worden gesloten al naar gelang de noodzaak. Met deze configuratie kunnen de uitsparingen 545A eenvoudig worden bereikt door het openen van de bedekking 65. 25 Echter zoals zal worden begrepen uit de bovenstaande beschrijving, vormen de uitsparingen 545 en uitsparingen 545A getoond in de figuren 89, 91, 92, 100, 101 een positioneereenheid van een artikel en een vastzeteenheid van een artikel, maar de uitsparingen 545 en 545A zijn gevormd in een artikel voornamelijk voor het positioneren of vast aanbrengen van dat artikel aan de pallet. Daarentegen als de 30 uitsparingen worden gebruikt voor een andere toepassing dan het vastzetten van het artikel 1 aan de pallet 2 zoals de uitsparingen 545 en 545A worden gebruikt voor de uitsparingen 545 en 545A kunnen de productiekosten worden verlaagd.

De figuren 102 en 103 zijn uiteengenomen aanzichten die elk een situatie tonen 1013100 74 waarin een kopieermachine wordt gefabriceerd en in deze situatie wordt een gereedschapplaat 559 op een transportband 558 in een productielijn geplaatst en twee positioneerpennen 60 zijn voorzien die elk uitsteken van de gereedschapplaat 559. Een bodemplaat 534 wordt op de gereedschapplaat 559 geplaatst en de pennen 60 van de 5 gereedschapplaat 559 grijpen aan met de positioneeruitsparingen 68 die gevormd zijn in de bodemplaat 534, waardoor aldus de bodemplaat 534 wordt gepositioneerd ten opzichte van gereedschapplaat 559. De overige componenten van de kopieermachine worden op de bodemplaat 534 bevestigd.

Zoals boven werd beschreven zijn de positioneergaten die worden gebruikt bij het 10 vervaardigen van een kopieermachine, de uitsparingen 545 voor het positioneren of uitsparingen 545A voor het vastzetten zoals getoond in de figuren 89, 91, 92, 100, 101.

Aldus is het nodig te voorzien in uitsparingen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor het positioneren en vast aanbrengen voor het artikel 1 aan de pallet 2, hetgeen het mogelijk maakt de productiekosten van de pallet te verlagen. j 15 De figuren 104 en 105 tonen elk een artikel 1 die een kopieermachine en een j papierlade omvat die tijdens het gebruik aan een ondergedeelte daarvan is verbonden, j en schroefgaten 62 worden gevormd in deze papierlade 61, terwijl bevestigingsgaten 63 j

worden gevormd in de kopieermachine. Als de kopieermachine en de papierlade elk de I

bovengenoemde configuratie hebben en door de gebruiker worden gebruikt kunnen de 20 kopieermachine en de papierlade op elkaar worden gestapeld zoals getoond in figuur 104 en worden vastgezet door middel van de schroeven 64 die in de | bevestigingsuitsparingen 63 worden geschroefd en ook worden de schroeven 64 in de schroefgaten 62 geschroefd teneinde de kopieermachine en de papierlade aan elkaar te bevestigen.

25 Als het artikel 1 dat een kopieermachine omvat zoals boven werd beschreven ten opzichte van de pallet 2 wordt geplaatst worden de boven beschreven bevestigingsuitsparingen 63 gebruikt als de uitsparingen 545 die zijn getoond, bijvoorbeeld in figuur 89 en de positioneerpennen 544 grijpen aan in de aangrijp uitsparingen 63. Als het artikel dat de kopieermachine omvat zoals getoond in figuur 30 104 aan de pallet 2 is bevestigd worden de aangrijpuitsparingen 63 gebruikt als de uitsparingen 545A zoals getoond bijvoorbeeld in figuur 89, de bouten 547 worden in de aangrijpuitsparingen 63 gestoken en in de schroefgaten 546 van de pallet 2 geschroefd teneinde het artikel ten opzichte van de pallet vast te zetten. Door de schroeven 64 uit 1013100

J

i i | 75 figuur 105 te gebruiken als de bouten 547 voor het vastzetten van de kopieermachine aan de pallet 2, kan de gebruiksefficiëntie van de schroeven worden verhoogd. Als het nodig is de fixeersterkte te vergroten bij het vastzetten van het artikel 1 dat een kopieermachine omvat aan de pallet 2, worden de schroeven 64, 5 bevestigingsuitsparingen 63 en schroefgaten 62 met de schroeven 64 daarin gestoken met een grotere diameter gemaakt, zodat de benodigde sterkte voor het vast aanbrengen van het artikel 1 aan de pallet 2 kan worden bereikt.

Als zoals boven werd beschreven de positioneereenheid van het artikel een uitsparing 63 omvat die wordt gebruikt voor verschillende doeleinden anders dan het 10 vast aanbrengen van het artikel aan de pallet 2 en de vastzeteenheid van het artikel omvat een uitsparing 63 die wordt gebruikt voor verschillende doeleinden anders dan het vast aanbrengen van het artikel ten opzichte van de pallet 2, levert het als resultaat dat de productiekosten van het artikel afnemen. Deze configuratie kan worden toegepast op alle configuraties, en in het bijzonder op die, die betrekking hebben op de 15 bedekking 67 getoond in de figuren 100 en 1Ö0.

Verschillende uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding werden boven beschreven, maar de artikelvervoer/opslaginrichting of het artikel dat vervoerd wordt met de artikelvervoer/opslaginrichting kan worden geconstrueerd door het combineren van de verschillende boven beschreven combinaties al naar gelang de noodzaak. Ook 20 kan de onderhavige uitvinding worden toegepast op in hoofdzaak alle typen artikelvervoer/opslaginrichtingen voor verschillende producten anders dan de boven beschreven producten, zoals auto's, onderdelen daarvan zoals een motor, meubels, en constructiemateriaal.

Volgens de uitvinding kan de ruimte tussen twee aangrenzende dragers worden 25 ingesteld, zodat artikelen van alle afmetingen efficiënt kunnen worden getransporteerd.

Volgens de uitvinding kan de vrijheid voor het aanpassen van de ruimte tussen de twee aangrenzende dragers worden verbeterd.

Met de onderhavige uitvinding kan een artikel eenvoudig op de pallet worden geladen en daar vanaf worden gehaald door de eerste en tweede koppelorganen van de 30 koppelingen te verwijderen.

Met de onderhavige uitvinding is het mogelijk te voorkomen dat de artikelvervoer/opslaginrichting te sterk trilt zelfs als er trillingen worden toegevoerd aan de artikelvervoer/opslaginrichting van buitenaf.

1013100 76 j

Met de onderhavige uitvinding kunnen de kosten van de verbindingsvastzetorganen worden verminderd.

Met de onderhavige uitvinding kan het verliezen van verbindingsaanbrengorganen worden voorkomen.

5 Met de onderhavige uitvinding kan de ruimte boven de artikelvervoer/opslaginrichting efficiënt worden benut.

Met de onderhavige uitvinding is het mogelijk te voorkomen dat een artikel op een plafondplaat daar af valt.

Met de onderhavige uitvinding, waarvan de dragers zijn verwijderd van de pallet, 10 kunnen deze in een compacte vorm worden ondergebracht.

Met de onderhavige uitvinding kan worden voorkomen dat materiaal van buitenaf een artikel op de pallet aanraakt.

Met. de onderhavige uitvinding kan een verscheidenheid aan artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar worden gestapeld.

15 Met de onderhavige uitvinding kunnen onderdelen van de artikelvervoer/opslaginrichtingen eenvoudig worden vervangen voor nieuwe of weggegooid.

Met de onderhavige uitvinding kan de draageenheid worden verwijderd van de pallet en in een compacte vorm worden opgeslagen of vervoerd.

20 Met de onderhavige uitvinding kan worden voorkomen dat de vingers van een arbeider klem komen te zitten bij het inklappen van de draageenheid.

Met de onderhavige uitvinding kan de ruimte tussen twee aangrenzende dragers worden ingesteld, en een artikel met een willekeurige afmeting efficiënt worden vervoerd en opgeslagen. Bovendien kan een artikel op een pallet worden beschermd 25 met een bedekking en informatie betreffende dat artikel worden weergegeven op de bedekking, zodat een speciaal getal voor de display niet nodig is.

Met de onderhavige uitvinding kan de vrijheid voor het aanpassen van de ruimte tussen twee dragers worden verbeterd.

Met de onderhavige uitvinding kunnen de dragers indien verwijderd van de pallet 30 worden opgevouwen in een compacte vorm en in die toestand worden opgeslagen.

Met de onderhavige uitvinding kan het artikel worden beschermd met een eenvoudige bedekking.

Met de onderhavige uitvinding kan een verscheidenheid aan 1013100 _ 77 artikelvervoer/opslaginrichtingen op elkaar worden gestapeld en opgeladen of gevoerd worden in deze toestand.

Met de onderhavige uitvinding kan een ruimte tussen twee aangrenzende dragers worden ingesteld, zodat een artikel ongeacht zijn afmeting op efficiënte wijze kan 5 worden vervoerd en opgeslagen. Bovendien kan, in de toestand waarin de dragers aan de pallet zijn bevestigd, een ruimte tussen twee aangrenzende dragers worden beperkt door de bovenuiteinden van die dragers te koppelen, zodat de dragers worden gestabiliseerd en bovendien een andere artikelvervoer/opslaginrichting eenvoudig op de artikelvervoer/opslaginrichting kan worden gelaten.

10 Met de onderhavige uitvinding kan een artikelvervoer/opslaginrichting eenvoudig op een andere artikelvervoer/opslaginrichting worden geladen.

Met de uitvinding, kan het verschuiven van een bovenste artikelvervoer/opslaginrichting ten opzichte van een onderste artikelvervoer/opslaginrichting worden voorkomen.

15 Met de onderhavige uitvinding kunnen de dragers eenvoudig worden opgevouwen door het beperkingselement van de dragers te verwijderen. Bij de onderhavige uitvinding belemmert het beperkingselement nadat het van de drager is verwijderd het werk van de arbeider niet, en het beperkingselement kan worden gevoerd met de pallet terwijl de dragers daarvan verwijderd zijn.

20 Bij de onderhavige uitvinding kan een artikel van elk afmeting efficiënt worden opgeslagen of vervoerd aangezien de ruimte tussen twee aangrenzende dragers kan worden ingesteld. Bovendien kan een artikel voorzichtig op en van de pallet worden geladen met een artikelvasthoudgedeelte van een artikellaad/ontlaadinrichting zonder dat het artikel grote schokken te verduren heeft.

25 Met de onderhavige uitvinding kan de opgevouwen draageenheid worden ondergebracht in de pallet en als de artikelvervoer/opslaginrichting niet wordt gebruikt kunnen de pallet en draageenheid in een compacte vorm worden opgeslagen of worden vervoerd.

Met de onderhavige uitvinding kan een draageenheid worden ondergebracht in de 30 pallet, bovendien kunnen de pallets op elkaar worden gestapeld en in deze toestand worden vervoerd.

Met de onderhavige uitvinding kan een artikel met verschillende afmetingen efficiënt op het artikelbeladingsoppervlak worden geladen.

1013100 78

Met de onderhavige uitvinding is het mogelijk een artikelvervoer/opslaginrichting te construeren waarbij de afstand tussen aangrenzende dragers eenvoudig kan worden ingesteld.

Met de onderhavige uitvinding kan de draageenheid worden opgeslagen in een 5 rechtopstaande toestand, op zo een manier dat dit probleem kan worden voorkomen dat de dragers tijdens het transport van de pallet omvallen.

Met de onderhavige uitvinding kan een ruimte met een specifieke afmeting worden gedefinieerd binnen de opgestapelde pallets en de draageenheid kan in deze ruimte worden ondergebracht.

10 Met de onderhavige uitvinding kan het probleem dat, als een artikel op het artikelbeladingsoppervlak van de pallet is geladen schuim komt te staan worden voorkomen.

Met.de onderhavige uitvinding kan een draageenheidonderbrengplaat alleen aan een pallet worden verbonden, waarvan alleen een uitsparing nodig is waardoor de 15 draageenheid gestoken kan worden, waardoor een kosten zowel als een gewichtsreductie van de pallet kan worden gerealiseerd.

Met de onderhavige uitvinding worden als de opgestapelde pallets op worden getild ook de in de pallets opgeslagen dragers opgetild en kunnen de pallets eenvoudig worden vervoerd.

20 Met de onderhavige uitvinding, in de toestand waarin de uiteinden van de draageenheid zich niet op een pallet in de bodemlaag van de opgestapelde pallets bevinden, en de pallet eenvoudig kan worden vervoerd met een ladingsmanipuleerinrichting of dergelijke en verdere draageenheid kunnen op efficiënte wijze worden ondergebracht binnen de opgestapelde pallets.

25 Met de onderhavige uitvinding pallets voorzien van een aantal uitsparingen kunnen op elkaar worden gestapeld teneinde het aantal opgestapelde pallets zoals boven werd beschreven te optimaliseren.

Met de onderhavige uitvinding kunnen de pallets zoals boven werd beschreven op elkaar worden gestapeld en efficiënt in een ladingsruimte worden geplaatst en 30 bovendien kan daardoor de ladingsruimte efficiënt worden benut.

Met de onderhavige uitvinding kan de artikelvervoer/opslaginrichting efficiënt in of van een artikelbeladingsruimte worden geladen en verder kan de ruimte in de laadruimte efficiënt worden benut.

Λ 0 13 1 0 0 79

Met de onderhavige uitvinding kan de toestand van de draageenheid die onder is gebracht binnen de opgestapelde pallets visueel worden gecontroleerd van buiten de opgestapelde pallets.

Met de onderhavige uitvinding kunnen, zelfs als er slechts een pallet is, de 5 draageenheden in de pallet worden ondergebracht.

De onderhavige uitvinding kan van een gedeelte zijn voorzien voor het onderbrengen van de draageenheid in een beengedeelte van de pallet.

Met de onderhavige uitvinding kan een artikel van elke afmeting efficiënt worden opgeslagen en vervoerd doordat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers kan 10 worden ingesteld. Bovendien kan een artikel dat op de pallet is geplaatst ten opzichte van de pallet worden gepositioneerd en vastgezet, zodat het artikel verder in een stabiele toestand kan worden vervoerd en opgeslagen. Bovendien zijn de handelingen voor het vastzetten van het artikel aan de pallet eenvoudig.

Met de onderhavige uitvinding kunnen beschadigingen of permanente 15 vervormingen van de pallet zelf, die kunnen optreden als gevolg van grote externe krachten die werken op de artikelvervoer/opslaginrichting of op het artikel, worden voorkomen, hierdoor wordt economisch verlies tot een minimum beperkt.

Met de onderhavige uitvinding kunnen verschillende typen artikelen worden gepositioneerd of vastgezet ten opzichte van de pallet met eenzelfde vorm.

20 Met de onderhavige uitvinding kan een artikel in de correcte positie op de pallet worden geplaatst.

Met de onderhavige uitvinding kunnen artikelen met verschillende afmetingen op een pallet met dezelfde afmeting worden geladen doordat een basisorgaan met een daarop geplaatst artikel ten opzichte van het basislichaam van de pallet kan worden 25 gepositioneerd.

Met de onderhavige uitvinding kan het basisorgaan eenvoudig en correct met de pallet worden verbonden.

Met de onderhavige uitvinding spelen de beengedeelten van een artikel ook de rol van een positioneereenheid van dat artikel, zodat het mogelijk is te voorkomen dat de 30 structuur van een artikel te ingewikkeld wordt.

Met de onderhavige uitvinding kunnen verschillende typen industriële producten op een gewone pallet worden geladen en daarmee worden vervoerd.

Met de onderhavige uitvinding kan een artikel aan de pallet worden vastgezet 1013100 80 door de vastzeteenheid van het artikel handmatig te gebruiken.

Met de onderhavige uitvinding kan worden voorkomen dat het vervaardigen van een artikel te gecompliceerd wordt.

Ook al is de uitvinding beschreven ten aanzien van een bepaalde uitvoeringsvorm 5 vanwege een volledige en duidelijke onthulling, de bijgevoegde conclusies zijn hiertoe niet beperkt maar dienen te worden gezien als alle modificaties en alternatieve constructies die kunnen optreden en voor de hand liggen van een vakman en die redelijk binnen het getoonde basisconcept vallen te omvatten.

101310η

Claims

1. Aitikelvervoer/opslagjnrichting omvattende: een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, een verscheidenheid aan dragers die losneembaar zijn verbonden met die pallet, zodat 5 deze het artikel omgeven, en een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers zodat de ruimte tussen de twee aangrenzende dragers kan worden ingesteld, waarbij de koppeleenheid is geconstrueerd om de ruimte tussen twee aangrenzende dragers afhankelijk in te stellen, zodat de ruimte tussen alle twee aangrenzende dragers in 10 gelijke mate verandert.

2. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, vier rechtopstaande dragers die losneembaar verbonden zijn met een artikelbeladingsoppervlak van die pallet in opgerichte toestand, en 15 een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers zodat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers kan worden ingesteld, waarbij de koppeleenheid is geconstrueerd om de ruimte tussen twee aangrenzende dragers afhankelijk in te stellen, zodat de ruimte tussen alle twee aangrenzende dragers in gelijke mate verandert.. 20

3. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: een pallet voor daarop plaatsen van een artikel, eerste t/m vierde dragers losneembaar verbonden met een artikelbeladingsoppervlak van de pallet in zijn opgerichte toestand, 25 eerste t/m derde verbindingen verbonden met elk van de eerste t/m de vierde dragers in de respectievelijke longitudinale richting, en eerste en tweede koppelorganen voor het koppelen van respectievelijk de twee aangrenzende eerste en tweede dragers, tweede en derde dragers, derde en vierde dragers, en vierde en eerste dragers aan elkaar, waarbij, 30 als die vier dragers met de pallet zijn verbonden, de tweede en derde verbindingen zich onder de eerste verbinding bevinden en tegelijkertijd de tweede 1013100 verbinding zich onder de derde verbinding bevindt, ook als die eerste t/m vierde dragers met de pallet zijn verbonden, kruisen de eerste en tweede koppelorganen elkaar, remden in de longitudinale richting van de eerste en tweede koppelorganen 5 voorzien tussen de twee aangrenzende eerste en tweede dragers roteerbaar verbonden zijn met de eerste verbindingen verbonden met respectievelijk de eerste en tweede dragers en tegelijkertijd met de andere randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden zijn met de tweede verbindingen respectievelijk verbonden met de tweede en eerste dragers, 10 randen in de longitudinale richting van de eerste en tweede koppelorganen voorzien tussen de twee aangrenzende tweede en derde dragers roteerbaar verbonden zijn met de eerste verbindingen verbonden met respectievelijk de eerste en tweede dragers en tegelijkertijd met de andere randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden zijn met de derde verbindingen respectievelijk verbonden met de 15 derde en tweede dragers, randen in de longitudinale richting van de eerste en tweede koppelorganen voorzien tussen de twee aangrenzende derde en vierde dragers roteerbaar verbonden zijn met de eerste verbindingen verbonden met respectievelijk de derde en vierde dragers en tegelijkertijd met de andere randen daarvan in de longitudinale richting 20 roteerbaar verbonden zijn met de tweede verbindingen respectievelijk verbonden met de vierde en derde dragers, randen in de longitudinale richting van de eerste en tweede koppelorganen voorzien tussen de twee aangrenzende vierde en eerste dragers roteerbaar verbonden zijn met de eerste verbindingen verbonden met respectievelijk de vierde en eerste 25 dragers en tegelijkertijd met de andere randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden zijn met de derde verbindingen respectievelijk verbonden met de eerste en vierde dragers, en verder van die eerste t/m derde verbindingen ten minste de tweede en derde verbindingen verbonden zijn met de respectievelijke dragers, zodat de verbindingen in 30 de longitudinale richting kunnen bewegen.

4. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens conclusie 3, waarbij, ervan uitgaande dat de eerste en tweede koppelorganen, voorzien tussen twee aangrenzende 1013100 — dragers een paar koppelorganen vormen, ten minste een uiteinde in de longitudinale richting van het eerste en tweede koppelorgaan, die ten minste een paar koppelorganen vormen van vier paren koppelorganen losneembaar is verbonden met de verbinding.

' 5 5. Artikelvervoer/opslagrichting volgens een van de conclusies 3 t/m 4, i omvattende een verbindingsaanbrengorgaan voor het losneembaar vast aanbrengen en i koppelen van ten minste twee verbindingen die in de longitudinale richting van een drager naar de drager kunnen bewegen in een toestand waarin die dragers aan die pallet 10 zijn bevestigd.

6. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens conclusie 5, waarbij de verbindingsaanbrengorganen, voor het losneembaar vast aanbrengen en koppelen van een verscheidenheid aan verbindingen, verbonden met vier dragers dezelfde vorm 15 hebben.

7. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens conclusie 5 of 6 waarbij de verbindingsaanbrengorganen samen zijn samengevoegd met de dragers, zodat de organen niet van de dragers kunnen worden gescheiden. 20

8. Artikelvervoer/opslagrichting volgens een van de conclusies 1 t/m 7, omvattende een plafondplaat die losneembaar geplaatst is op die dragers.

9. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens conclusie 8, waarbij die 25 plafondplaat een eenheid omvat die voorkomt dat een daarop geplaatst artikel eraf valt.

10. Artikelvervoer/opslagrichting volgens conclusie 8 of 9, waarbij een opneemuitsparing voor het onderbrengen van de dragers die losgekoppeld zijn van de 30 pallet en de koppeleenheden voor de dragers of de koppelorganen die elk de koppeleenheid omvatten en gevormd is in de plafondplaat.

11. Artikelvervoer/opslagrichting volgens een van de conclusies 1 t/m 10 1013100 omvattende een beschermingseenheid voor het afschermen van ten minste een gedeelte van de ruimte tussen twee aangrenzende dragers.

12. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 1 t/m 11, waarin de pallet een koppelgedeelte omvat voor een bovengedeelte van een andere artikelvervoer/opslaginrichting die losneembaar daaraan is gekoppeld, op een zijde tegengesteld aan het artikelbeladingsoppervlak daarvan.

13. Artikelvervoer/opslagrichting volgens een van de conclusies 1 t/m 12, waarin elk van de dragers en een daaraan verbonden verbinding los van daarmee worden samengevoegd.

14. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 3 t/m 13, 15 waarbij de dragers die losneembaar verbonden zijn met de pallet en het koppelorgaan die twee aangrenzende dragers aan elkaar koppelt, een draageenheid vormen die opvouwbaar is als die dragers los zijn genomen van de pallet.

15. Artikelvervoer/opslagrichting volgens conclusie 14, waarbij de 20 draageenheid is opgevouwen, de drager, de verbinding en het koppelorgaan zo zijn samengevoegd dat een ruimte van 15 mm of meer gevormd wordt tussen de drager en het koppelorgaan dat roteerbaar via de verbinding aan de drager is gekoppeld.

16. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: 25 een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, een verscheidenheid aan dragers die losneembaar zijn verbonden aan die pallet zodat de dragers het artikel omgeven, en een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers zodat de ruimte tussen de twee aangrenzende dragers kan worden ingesteld, en 30 een bedekking voorzien van informatie betreffende het artikel die ten minste een gedeelte van dat artikel bedekt.

17. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: 1013100 een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, vier dragers die losneembaar zijn verbonden met vier hoeken van die pallet elk in een opgerichte toestand op een artikelbeladingsoppervlak van die pallet, een koppeleenheid voor het koppelen van twee aangrenzende dragers zodat de 5 ruimte tussen twee aangrenzende dragers langs elke rand van de pallet kan worden ingesteld, en een bedekking voorzien van informatie over het artikel dat ten minste een gedeelte van het artikel bedekt.

18. Artikelvervoer/opslagrichting volgens een van de conclusies 16 of 17, waarbij de koppeleenheid is geconstrueerd teneinde de ruimte tussen twee aangrenzende dragers afhankelijk aan te passen, zodat alle ruimten tussen twee aangrenzende dragers langs de vier randen van de pallet in gelijke mate veranderen.

19. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens conclusie 16 of 17, waarin de koppelingseenheid is geconstrueerd om de ruimte tussen twee aangrenzende dragers zo in te stellen dat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers langs een rand en dat langs 20 een tegenoverliggende rand in gelijke mate veranderen, en ook zodat de ruimte tussen twee aangrenzende dragers op de andere rand en dat nog steeds een andere rand tegenover die andere rand in de gelijke mate verandert.

20. Artikel vervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 16 t/m 19, 25 waarbij de dragers losneembaar zijn verbonden met de pallet en de koppeleenheid die twee aangrenzende dragers aan elkaar koppelt een opvouwbare draageenheid te vormen als deze van de pallet zijn losgenomen.

21. Artikel vervoer/opslagrichting omvattende: een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, een bedekking voorzien van informatie over het artikel die ten minste een gedeelte van het artikel bedekt, 1013100 vier dragers die losneembaar zijn verbonden met vier hoeken van de pallet, elk in een hoofdzakelijk opgerichte toestand ten opzichte van een artikelbeladingsoppervlak van die pallet, eerste en tweede verbindingen verbonden met elk van de dragers in de 5 longitudinale richting daarvan, en eerste en tweede koppelorganen voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers op elke rand van de pallet, waarbij, als die vier dragers aan de pallet zijn verbonden, bevindt de tweede verbinding zich onder de eerste verbinding en kruisen de eerste en tweede koppelorganen elkaar, 10 elk van die eerste koppelorganen heeft een rand in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met die eerste verbinding, verbonden aan een van twee aangrenzende dragers aan elke rand van de pallet en heeft tegelijkertijd de andere rand in de longitudinale richting daarvan roteerbaar verbonden met de andere van de twee aangrenzende dragers op elke rand van de pallet, 15 en elk van die twee koppelorganen heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met die eerste verbinding, verbonden met de andere drager en de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding verbonden met de andere drager, en ten minste een van die eerste en tweede verbindingen is samengevoegd met 20 de respectievelijke drager zodat de verbinding in de longitudinale richting kan worden bewogen.

22. Artikelvervoer/opslagrichting omvattende: een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, 25 een bedekking voorzien van informatie aangaande het artikel dat ten minste gedeeltelijk het artikel bedekt, eerste t/m vierde dragers losneembaar verbonden met vier hoeken van de pallet elk in een hoofdzakelijk opgerichte toestand ten opzichte van een artikelbeladingsoppervlak van die pallet, 30 eerste tot derde verbindingen verbonden met elk van die eerste tot vierde dragers in de longitudinale richting daarvan en, eerste en tweede koppelorganen voor het koppelen van die eerste en tweede dragers, tweede en derde dragers, derde en vierde dragers, vierde en eerste dragers, die 1013100 zich respectievelijk zij aan zij bevinden op elke rand van de pallet, waarbij in een toestand waarin de vier dragers verbonden zijn met de pallet, de eerste en derde verbindingen zich onder de eerste verbinding bevindt en tegelijkertijd de tweede verbinding zich onder de derde verbinding bevindt, 5 ook in de toestand waarin de eerste tot en met vierde dragers verbonden zijn met de pallet, kruisen de eerste tweede koppelorganen elkaar, het eerste koppelorgaan voorzien tussen de eerste en tweede dragers, zij aan zij op een eerste rand van de pallet heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding, verbonden met de eerste drager en 10 heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding, verbonden met de tweede drager, het tweede koppelorgaan voorzien tussen de eerste en tweede dragers heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste 15 verbinding, verbonden met de tweede drager en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding, verbonden met de eerste drager, dat eerste koppelorgaan voorzien tussen de tweede en derde dragers, zij aan zij op een eerste rand van de pallet, grenzend aan de eerste rand van de pallet heeft een 20 rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding, verbonden met de tweede drager en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de derde verbinding, verbonden met de derde drager, dat tweede koppelorgaan, voorzien tussen de tweede en derde dragers heeft een 25 rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding, verbonden met de derde drager en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de derde verbinding, verbonden met die tweede drager, dat eerste koppelorgaan voorzien tussen die derde en vierde dragers, verbonden 30 zij aan zij op een derde rand grenzend aan de tweede rand van de pallet, heeft een rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding, verbonden met die derde drager en heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in de longitudinale richting verbonden met de tweede verbinding, verbonden met die vierde 1013100 drager, dat tweede koppelorgaan, voorzien tussen die derde en vierde dragers heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbinding verbonden met die vierde drager en heeft tegelijkertijd de andere rand 5 daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding, verbonden met die derde drager, dat eerste koppelorgaan, voorzien tussen die vierde en eerste dragers, zij aan zij op een vierde rand, grenzend aan de derde rand van de pallet, heeft een rand daarvan roteerbaar verbonden met die eerste verbinding, verbonden met die vierde drager en 10 heeft tegelijkertijd de andere rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met die derde verbinding, verbonden met die eerste drager, dat tweede koppelorgaan voorzien tussen die vierde en eerste drager heeft een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met die eerste verbinding, verbonden met die eerste drager en heeft tegelijkertijd de andere rand 15 daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met die derde verbinding, verbonden met die vierde drager, en ten minste die tweede en derde verbindingen van die eerste t/m derde verbindingen zijn verbonden met de respectievelijke dragers, zodat de verbindingen in de longitudinale richting daarvan kunnen bewegen. 20

23. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 16 t/m 22, waarbij die bedekking een flexibele hoes omvat, die het artikel omhult.

24. Artikelvervoer/opslagrichting volgens een van de conclusies 16 t/m 22, 25 waarbij de bedekking ten minste twee flexibele hoezen omvat, die elk het artikel omhullen.

25. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 16 t/m 24, waarbij de pallet een koppelgedeelte omvat voor een bovengedeelte van een andere 30 artikelvervoer/opslaginrichting, die daar losneembaar mee verbonden kan worden, in j een zijde tegengesteld het artikelbeladingsoppervlak daarvan.

26. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: 1013100 een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, een verscheidenheid aan dragers die losneembaar zijn verbonden met de pallet zodat die dragers het artikel dat op de pallet is geplaatst omgeven, een koppeleenheid voor het aan elkaar koppelen van twee aangrenzende dragers 5 zodat de ruimte tussen de twee dragers kan worden ingesteld, en een beperkingselement voor het beperken van de ruimte tussen twee aangrenzende dragers door het koppelen van ten minste bovengedeelten van de twee | aangrenzende dragers in een toestand waarin de verscheidenheid aan dragers aan de i pallet is verbonden, waarbij de koppeleenheid is geconstrueerd om de ruimte tussen 10 twee aangrenzende dragers afhankelijk aan te kunnen passen zodat de ruimten tussen twee aangrenzende dragers op alle randen van de pallet in de gelijke mate worden veranderd.

27. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: 15 een pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, vier dragers die losneembaar zijn verbonden met de pallet, elk in een hoofdzakelijk opgerichte positie ten opzichte van het artikelbeladingsoppervlak van de pallet staan, en een beperkingselement voor het beperken van de afstand tussen de twee 20 aangrenzende dragers, door het koppelen van ten minste bovengedeelten van de twee dragers, in een toestand waarin de vier dragers met de pallet zijn verbonden, waarbij de koppeleenheid is geconstrueerd om de ruimte tussen twee aangrenzende dragers afhankelijk aan te kunnen passen zodat de ruimten tussen twee aangrenzende dragers 25 op alle randen van de pallet in de gelijke mate worden veranderd.

28. Artikelvervoer/opslaginrichting omvattende: pallet voor het daarop plaatsen van een artikel, eerste t/m vierde dragers die losneembaar zijn verbonden met een 30 artikelbeladingsoppervlak van de pallet, elk in een hoofdzakelijk opgerichte toestand, eerste t/m derde verbindingen verbonden met elk van de eerste t/m vierde dragers in de respectievelijke longitudinale richtingen, eerste en tweede koppelorganen voor het koppelen van die eerste en tweede j j 1013100 dragers, tweede en derde dragers, derde en vierde dragers, en vierde en eerste dragers die zich elk zij aan zij bevinden, en een beperkingselement voor het beperken van de ruimte tussen twee aangrenzende dragers door het koppelen van ten minste de bovengedeeltes van de 5 twee dragers in een toestand waarin de vier dragers met de pallet zijn verbonden, waarbij als die vier dragers met de pallet zijn verbonden, de tweede en derde verbindingen zich onder de eerste verbinding bevinden en tegelijkertijd de tweede verbinding onder de derde verbinding bevindt en de eerste en tweede koppelorganen 10 elkaar kruisen, die eerste en tweede koppelorganen voorzien tussen de eerste en tweede dragers die zich zij aan zij bevinden hebben respectievelijk een rand daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen, verbonden met respectievelijk de eerste en tweede dragers en hebben tegelijkertijd zijn de andere 15 daarvan in de longitudinale richting roteerbaar respectievelijk verbonden met de eerste verbinding verbonden met de tweede en eerste dragers, die eerste en tweede koppelorganen voorzien tussen de eerste en tweede dragers die zich zij aan zij bevinden, hebben respectievelijk een van de randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen, respectievelijk 20 verbonden met de eerste en derde dragers en hebben tegelijkertijd de andere randen daarvan in de longitudinale richting roteerbaar verbonden met de derde verbindingen, respectievelijk verbonden met de derde en tweede dragers, die eerste en tweede koppelorganen, voorzien tussen die derde en vierde dragers die zich zij aan zij bevinden hebben een rand daarvan in de longitudinale richting 25 roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen, respectievelijk verbonden met die derde en vierde dragers en hebben tegelijkertijd de andere randen daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de tweede verbinding, respectievelijk verbonden met de vierde en derde dragers, die eerste en tweede koppelorganen, voorzien tussen de vierde en eerste dragers 30 die zich zij aan zij bevinden, hebben een rand daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de eerste verbindingen, respectievelijk verbonden met de vierde en eerste dragers en hebben tegelijkertijd de andere randen daarvan in longitudinale richting roteerbaar verbonden met de derde verbindingen, respectievelijk 1013100 j verbonden met die eerste en vierde dragers en I ten minste een van die eerste en tweede verbindingen zijn samengevoegd met de respectievelijke dragers, zodat die verbindingen in de longitudinale richting kunnen worden bewogen. 5

29. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 26 t/m 28, waarbij het beperkingselement een brugorgaan omvat dat zich uitstrekt over een verscheidenheid aan dragers en bovenste koppelgedeeltes van de dragers, en waarbij het brugorgaan een geleidingsgedeelte omvat, waarbij een aangrijpgedeelte van die 10 pallet of een andere artikelvervoer/opslaginrichting dat daar op is geplaatst en daar verschuifbaar in longitudinale richting op aangrijpt.

30. Artikel vervoer/opslaginrichting volgens conclusie 29 waarbij het laterale kruisgedeelte van een van de aangrijpgedeelte van de pallet en het geleidingsgedeelte 15 van het brugorgaan een uitstekende vorm heeft en een lateraal kruisgedeelte van de ander van de twee bovengenoemde een sleufVormige vorm heeft, geschikt om relatief en verschuifbaar aan te grijpen op het bovengenoemde uitstekende gedeelte.

31. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 29 of 30, 20 omvattende: een stopeenheid waarmee het aangrijpgedeelte van de pallet aan het brugorgaan met het geleidingsgedeelte kan haken, als de andere artikelvervoer/opslagrichting zich in een bepaalde positie ten opzichte van de andere artikelvervoer/opslaginrichting daaronder bevindt. 25

32. Artikel vervoer/opslaginrichting volgens een van de conclusies 26 t/m 31, waarbij het beperkingselement losneembaar is verbonden met de drager.

33. Artikelvervoer/opslaginrichting volgens conclusie 32, waarbij de pallet een 30 opneemgedeelte omvat voor het opnemen van het beperkingselement als deze van de drager is verwijderd. 1013100