NL1012922C2 - Container met drukregelinrichting voor fluïdum afgifte. - Google Patents

Description

Titel: Container roet drukregelinrichting voor fluïdum afgifte.

De uitvinding heeft betrekking op een container van de in de aanhef van de hoofdconclusie beschreven soort. Een dergelijke container is bekend uit FR-A-2 690 142.

Deze bekende container omvat een binnenruimte waarin 5 een af te geven fluïdum wordt opgenomen, in welke binnenruimte een drukvaatje is opgenomen met drukregelmiddelen.

In het drukvaatje is een eerste kamer gevormd waarin een gas onder relatief hoge druk is ingebracht, waarbij een uitstroomopening is voorzien, welke wordt afgesloten door 10 een afsluitorgaan. Dit afsluitorgaan is enigszins staafvormig en wordt in de uitstroomopening omgeven door een strak daartegen afdichtende 0-ring. In het staafvormige element is een omtreksgroef aangebracht. In het drukvaatje is tegenover de eerste kamer een tweede kamer gevormd, 15 welke aan de naar de eerste kamer gekeerde zijde is afgesloten door een membraan waaraan het staafvormige element met een uiteinde is bevestigd. In de tweede kamer is een stuurdruk aangebracht met behulp van een gas. Tussen de eerste en de tweede kamer is een derde kamer opgenomen 20 waardoorheen het staafvormige element zich uitstrekt en welke is voorzien van een opening, welke een fluïdumverbinding vormt tussen de derde kamer en de binnenruimte van de container.

Wanneer bij deze bekende inrichting in de derde 25 kamer een gewenste druk heerst, bijvoorbeeld gelijk aan de stuurdruk, bevindt de groef zich in de derde kamer en is de uitstroomopening afgesloten door het staafvormige element. Wanneer uit de binnenruimte fluïdum wordt afgegeven zal de druk daarin dalen, hetgeen eenzelfde drukdaling in de derde 30 kamer tot gevolg heeft. Daardoor zal het membraanvormige wanddeel van de tweede kamer vervormen in de richting van de eerste kamer, daarbij het staafvormige element axiaal bewegend, verder de eerste kamer in. Wanneer de groef ter hoogte van de 0-ring is gebracht, zal gas onder druk uit de 1012922 2 eerste kamer via de groef langs de O-ring kunnen ontsnappen naar de derde kamer en van daaruit naar de binnenruimte van de container. Hierdoor stijgt in de derde kamer de druk zodanig dat het membraanvormige wanddeel tegen de stuurdruk 5 in wordt terugvervormd, daarbij het staafvormige element mee uit de eerste kamer bewegend. Wanneer het staafvormige element wederom afdichtend wordt omklemd door de O-ring, zal geen gas meer uit de eerste kamer kunnen ontsnappen, in welke toestand de druk in de derde kamer en in de 10 binnenruimte weer ongeveer gelijk is aan de gewenste druk, i.c. de stuurdruk.

Deze bekende container heeft als nadeel dat reeds voor het onder druk in de eerste kamer brengen van het gas het afsluitorgaan en de stuurmiddelen daarvoor, i.c. de 15 tweede kamer, het membraanvormige wanddeel en het staafvormige element moeten zijn aangebracht. De eerste kamer wordt daarbij gevuld door gas onder bijzonder hoge druk via de opening in de derde kamer te persen, zodanig dat het membraanvormige element vervormd in de van de 20 eerste kamer afgekeerde richting. Daarbij wordt het staafvormige element zodanig ver uit de eerste kamer getrokken dat een enigszins toelopend einde daarvan zich in de uitstroomopening bevindt. Het gas kan dan onder hoge druk dit einde passeren en in de eerste kamer worden 25 gebracht. Bij wegnemen van de hoge gasdruk zal het staafvormige element weer in de uitstroomopening worden gebracht onder invloed van de stuurdruk en deze afsluiten. Dit heeft als nadeel dat het inbrengen van het gas onder druk relatief ingewikkeld is en door relatief kleine 30 openingen dient te geschieden. Bovendien bestaat het gevaar dat bij te hoge vuldruk het staafvormige element geheel uit de eerste kamer wordt getrokken en niet terug in de uitstroomopening zal treden wanneer de gasdruk wordt weggenomen, bijvoorbeeld doordat het staafvormige element 35 enigszins verzwenkt terwijl de afsluitende O-ring uit de opening kan worden gedrukt. Bovendien zullen bij het vullen 101 2922 3 relatief grote vervormingen van het membraanvormige wanddeel optreden. Wanneer deze bekende inrichting na het in de eerste kamer brengen van het gas gedurende enige tijd wordt opgeslagen, zal voortdurend de stuurdruk op het 5 membraanvormige element werken, zonder dat een gewenste tegendruk in de derde kamer heerst. Immers, de druk in de derde kamer zal dan nagenoeg atmosferisch zijn. Hierdoor zal het membraan relatief lang in een relatief sterk vervormde toestand gehouden worden, hetgeen nadelig is voor 10 de elastische eigenschappen daarvan. Bovendien bestaat daarbij de kans dat de stuurdruk zal veranderen door weglekken van gas uit de tweede kamer langs of door het sterk vervormde membraan.

Bovendien kan bij lekkage van het membraan de 15 stuurdruk wegvallen waardoor de afsluiting verloren zal gaan en het gas uit de eerste kamer vrij naar de container zal stromen, waardoor deze onder te hoge druk zal komen te staan.

Een verder nadeel van deze bekende inrichting is dat 20 het staafvormig lichaam de uitstroomopening van de tweede kamer afsluit door middel van een O-ring. De hoge gasdruk in de tweede kamer staat voortdurend op deze O-ring. Dit betekent dat wanneer de O-ring en/of het staafvormig element niet exact goed zijn geplaatst en/of zijn 25 gedimensioneerd, gas eenvoudig kan wegstromen tussen het staafvormig element en de O-ring. Ook hierdoor zal op termijn het gas uit de eerste kamer naar de container wegstromen en daarin een te hoge druk opbouwen. Dit is ongewenst, zowel vanwege te hoge drukopbouw als vanwege 30 slecht functioneren van de afgifte van het fluïdum.

De uitvinding beoogt een container van de in aanhef beschreven soort, waarbij de nadelen van de bekende container zijn vermeden, met behoud van de voordelen daarvan. In het bijzonder beoogt de uitvinding een 35 container met drukregelinrichting voor het instandhouden van een in hoofdzaak constante, vooringestelde druk in de 101 2922 4 container, waarbij de drukregelinrichting eenvoudige vulling met een drukfluïdum mogelijk maakt en gedurende relatief lange tijden zijn drukregelende werking behoudt. Daartoe wordt een container volgens onderhavige uitvinding 5 gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusies 1.

Bij een container volgens onderhavige uitvinding kan drukfluïdum in de eerste kamer worden opgenomen en vastgehouden, zonder dat de stuurmiddelen en/of de tweede kamer zijn aangebracht. Immers, het afsluitorgaan is in de 10 gesloten stand voorgespannen en zal de doorlaatopening steeds gesloten houden wanneer het stuurorgaan, althans de tweede kamer is weggenomen, althans de drukregelende werking daarvan buiten werking is gesteld. Hiermee wordt het voordeel bereikt dat de stuurmiddelen kunnen worden 15 aangebracht nadat de eerste kamer is gevuld terwijl de stuurmiddelen bovendien los van de eerste kamer kunnen worden opgeslagen en vervoerd. Daarenboven wordt het voordeel verkregen dat, uitgaande van dezelfde eerste kamer, verschillende stuurmiddelen kunnen worden toegepast, ^ 20 afhankelijk van bijvoorbeeld de gewenste stuurdruk, een gewenste slag van het bedieningsorgaan en dergelijke. Ook wordt hierdoor verhinderd dat het afsluitorgaan voortijdig wordt bediend. Immers, pas na samenvoeging kan het afsluitorgaan worden bediend door de stuurmiddelen. De 25 eerste kamer wordt bij voorkeur langs het afsluitorgaan gevuld met gas of een ander drukfluïdum onder hoge druk, doch ook kan de eerste kamer worden gevuld voorafgaand aan positionering van het afsluitorgaan.

In een voordelige uitwerking wordt een inrichting 30 volgens onderhavige uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 2.

Positionering van het afsluitorgaan, althans in hoofdzaak aan de naar de eerste kamer gekeerde zijde van de doorlaatopening, biedt het voordeel dat tijdens gebruik het 35 afsluitorgaan onder invloed van de in de eerste kamer heersende druk in de richting van de doorlaatopening en 1 D1 90 9 9 * 5 tegen de zitting zal worden gedwongen, teneinde de doorlaatopening af te sluiten. Door begrenzingsmiddelen te voorzien die de maximale slag van het afsluitorgaan beperken, wordt eenvoudig verhinderd dat het afsluitorgaan 5 los in de eerste kamer kan treden. Door de begrenzingsmiddelen op geschikte wijze uit te voeren, wordt er daarbij voor zorggedragen dat drukgas via de doorlaatopening in de eerste kamer kan worden gebracht, daarbij het afsluitorgaan eenvoudig passerend. De begrenzingsmiddelen kunnen daartoe 10 bijvoorbeeld zijn voorzien van ruggen, sleuven of doorlaatopeningen, zodanig dat het afsluitorgaan in een van de doorlaatopening af bewogen stand kan aanliggen tegen althans een deel van genoemde ruggen of tussen genoemde sleuven of openingen aanwezig materiaal, daarbij fluïdum 15 verbindingen vrijlatend tussen de doorlaatopening en het afsluitorgaan enerzijds en tussen genoemde ribben gelegen uitsparingen of de sleuven of doorlaatopeningen anderzijds. Ook kunnen dergelijke ruggen, sleuven of openingen in een van de zitting afgekeerde zijde van het afsluitorgaan zelf 20 zijn opgenomen.

Het verdient de voorkeur dat als voorspanmiddelen veermiddelen worden toegepast welke het afsluitorgaan in de gesloten stand voorspannen, ook wanneer in de eerste kamer geen overdruk aanwezig is. Daardoor wordt contaminatie van 25 de binnenruimte van de eerste kamer eenvoudig verhinderd, terwijl daaruit bovendien geen gassen of vaste stoffen kunnen ontsnappen.

In een verdere voordelige uitvoeringsvorm wordt een container volgens onderhavige uitvinding gekenmerkt door de 30 maatregelen volgens conclusie 3.

Bij een dergelijke container wordt het voordeel bereikt dat de hoofdbewegingsrichting van het stuurmiddel niet zal samenvallen met de hoofdbewegingsrichting van het afsluitorgaan, waardoor een grotere vormgevingsvrijheid 35 wordt verkregen en bovendien grotere toleranties toelaatbaar zijn. Immers, bij samenvallende hoofdbewegingsrich- JO; '22 6 tingen zal de positie van de tweede kamer, althans van het stuurmiddel bijzonder nauwkeurig moeten zijn bepaald ten opzichte van het afsluitorgaan in ten minste de gesloten positie. Een verder voordeel van een dergelijke container 5 kan zijn dat een onbedoelde beweging van het stuurmiddel in de hoofdbewegingsrichting van het afsluitorgaan niet, althans niet direct een beweging van het afsluitorgaan tot gevolg heeft. Hierdoor wordt onbedoeld vrijkomen van gas nog beter verhinderd.

10 Het stuurmiddel strekt zich bij voorkeur althans nagenoeg geheel buiten de eerste kamer uit, waardoor dit eenvoudig kan worden weggenomen. Immers, daardoor komt geen ' opening vrij in de eerste kamer.

In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm wordt 15 een container volgens onderhavige uitvinding voorts gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 5.

Gebruik van althans een deel van een ventiel als afsluitorgaan biedt het voordeel dat eenvoudig een in de gesloten stand voorgespannen afsluitorgaan kan worden 20 verkregen. Door inrichting hiervan zodanig dat dit met behulp van ten minste het stuurmiddel kan worden geopend, wordt het voordeel bereikt dat met behulp van een dergelijk ventiel een zelfregelende drukregelinrichting kan worden verkregen in een container volgens onderhavige uitvinding. 25 In een verdere voordelige uitvoeringsvorm wordt een container volgens onderhavige uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 7.

Losmakelijk verbinden van het stuurmiddel met het afsluitorgaan maakt positionering van het afsluitorgaan ten 30 opzichte van het stuurmiddel relatief eenvoudig mogelijk terwijl beweging van het afsluitorgaan met behulp van het stuurmiddel eenvoudig kan worden verkregen. Een snapverbinding maakt een dergelijke koppeling relatief eenvoudig mogelijk. Bovendien kan hiermee eenvoudig worden 35 verhinderd dat het stuurmiddel los kan worden genomen van 1012922 7 het afsluitorgaan, waardoor malversaties kunnen worden verhinderd.

In een voorkeursuitvoeringsvorm wordt een container volgens onderhavige uitvinding gekenmerkt door de 5 maatregelen volgens conclusie 9.

Door de eerste kamer op te nemen in een eerste behuizing en de tweede kamer op te nemen in een tweede behuizing, welke behuizingen via koppelingsmiddelen kunnen worden gekoppeld, kan op constructief eenvoudige wijze een 10 container volgens onderhavige uitvinding worden verkregen. Met name toepassing van een snapverbinding maakt een dergelijke koppeling bijzonder eenvoudig mogelijk. Een dergelijke snapverbinding wordt bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat deze niet zonder meer weer los te nemen is. 15 Het zal overigens duidelijke zijn dat ook andere koppelingsmiddelen kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld bajonetsluitmiddelen, schroefdraadverbindingen of dergelijke.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is voorzien in 20 een vulopening voor de eerste kamer, gelegen op afstand van de doorlaatopening. Hierdoor wordt het voordeel bereikt dat de eerste kamer niet door de doorlaatopening behoeft te worden gevuld.

In een verdere alternatieve uitvoeringsvorm wordt 25 een container volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 11.

Door uit de eerste kamer tredend gas te verzamelen in een ballonvormig of anderszins expandabel element wordt het voordeel bereikt dat contact tussen en menging van het 30 af te geven fluïdum en het drukfluïdum wordt verhinderd.

Dit is met name voordelig wanneer het drukfluïdum bijvoorbeeld vanwege toxische of chemische redenen niet mag worden afgegeven, althans niet tezamen met het af te geven fluïdum.

1012922 8

De uitvinding heeft voorts betrekking op een druk-regelinrichting voor gebruik in een container volgens de uitvinding.

Een dergelijke drukregelinrichting volgens de 5 uitvinding wordt bij voorkeur gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 13.

Door gebruik van een tussendeel, koppelbaar met de eerste kamer, welk tussendeel ten minste de doorlaatopening en het afsluitorgaan omvat, kan een relatief eenvoudige 10 behuizing voor de eerste kamer worden verkregen met een geschikte doorlaatopening. Op het gewenste moment kan dan vervolgens de tweede kamer met het stuurorgaan worden geplaatst en worden gekoppeld met het tussendeel, zodanig dat de gewenste drukregelinrichting wordt verkregen, 15 althans in een gebruiksgerede toestand wordt gebracht. Daarbij kan al naar gelang de toepassing steeds een geschikte tweede kamer met geschikt stuurorgaan worden gekozen.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een 20 werkwijze voor het voor afgifte van een fluïdum onder nagenoeg constante druk gereed maken van een container, gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 14.

Met een dergelijke werkwijze wordt op eenvoudige wijze een container verkregen die voor een gebruiker direct 25 gereed is voor gebruik. Wanneer uit de container een deel van het daarin opgenomen fluïdum wordt afgenomen, zal in de container in principe de druk afnemen. Met behulp van de drukregelinrichting zal daarop vanuit de eerste kamer een hoeveelheid drukfluïdum in het bijzonder een gas worden 30 afgegeven voor het compenseren van genoemde drukafname. Bij voorkeur wordt daarbij de druk in de containerbinnenruimte zodanig geregeld dat deze voldoende is om het fluïdum uit de container te drukken bij een gewenste druk. Het zal echter duidelijk zijn dat het ook mogelijk is de druk in de 35 binnenruimte op een relatief laag niveau te regelen, bijvoorbeeld atmosferisch of subatmosferisch, waarbij het 101 2922 9 in de binnenruimte gebrachte fluïdum bijvoorbeeld als schermgas kan dienen of kan worden gebruikt om te verhinderen dat in de binnenruimte een onderdruk zal optreden, waardoor afgifte van het fluïdum immers zal 5 worden tegengegaan, althans worden bemoeilijkt.

De uitvinding heeft bovendien betrekking op het gebruik van een container of een drukregelinrichting volgens de uitvinding voor het onder nagenoeg constante druk afgeven van koolzuurhoudende drank, in het bijzonder 10 bier en op het gebruik van een werkwijze volgens onderhavige uitvinding daartoe.

Als drukfluïdum wordt in een inrichting of werkwijze volgens de uitvinding bij voorkeur een gas, in het bijzonder C02 of C02-houdend gas toegepast. Evenwel kan ook 15 ander drukfluïdum worden toegepast, bijvoorbeeld een vloeistof. Ook kan op chemische wijze een drukfluïdum worden verkregen, bijvoorbeeld door samenbrengen van kalk, (bi)carbonaat en een zuur zoals citroenzuur. Hierdoor wordt een drukgas, in het bijzonder C02 verkregen. Vele variaties 20 daarop zijn mogelijk. Daarbij kan bijvoorbeeld het (bi)carbonaat of ander, kalkhoudend product in de derde kamer, althans aan de tegenovergelegen zijde van het afsluitorgaan.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen van een 25 container, drukregelinrichting en werkwijze volgens onderhavige uitvinding zijn gegeven in de volgconclusies.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal een aantal uitvoeringsvoorbeelden van een container, drukregelinrichting, werkwijze en gebruik volgens de uitvinding nader 30 worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont:

Figuur 1 schematisch in doorgesneden zij-aanzicht een container met drukregelinrichting volgens onderhavige uitvinding; 35 Figuur 2 in doorgesneden zij-aanzicht schematisch een drukregelinrichting in een eerste uitvoeringsvorm; 1012922 10

Figuur 3 in doorgesneden zij-aanzicht een detail van een drukregelinrichting volgens de uitvinding in een eerste alternatieve uitvoeringsvorm;

Figuur 4 in doorgesneden zij-aanzicht een detail van 5 een drukregel-inrichting in een tweede alternatieve uitvoeringsvorm;

Figuur 5 in doorgesneden zij-aanzicht een detail van een drukregelinrichting in een derde alternatieve uitvoeringsvorm; 10 Figuur 6 een detail van een drukregelinrichting in een vierde alternatieve uitvoeringsvorm;

Figuur 7 een gedeelte van een drukregelinrichting volgens de uitvinding, in doorgesneden zijaanzicht in een „ vijfde alternatieve uitvoeringsvorm; 15 In deze beschrijving wordt de uitvinding in hoofdzaak beschreven aan de hand van een container met - drukregelinrichting voor het afgeven van drank, in het bijzonder frisdrank, meer in het bijzonder koolzuurhoudende drank zoals bier, doch het zal duidelijk zijn dat met een 20 dergelijke inrichting ook andere fluïda kunnen worden afgegeven, bijvoorbeeld cosmetische producten, schuimvormende producten, gassen en dergelijke. In deze beschrijving zal in hoofdzaak worden gerefereerd aan het onder druk afgeven van een fluïdum. Het is evenwel ook 25 mogelijk met behulp van de drukregelinrichting in de container een constante, bijvoorbeeld op het niveau van de omgeving van de container gelegen druk te handhaven, bijvoorbeeld om vervorming van de container of blokkering van de afgifte te verhinderen of om de inhoud van de 30 container tegen contaminatie van buitenaf te beschermen. In deze beschrijving hebben gelijke of corresponderende delen gelijke of corresponderende verwijzingscijfers.

In figuur 1 is in zeer schematische vorm in doorgesneden zijaanzicht een container 1 getoond, in de 35 vorm van een in hoofdzaak cilindervormig blik waarin drank 2 in de binnenruimte 4 is opgenomen. In de container 1 kan 1012922 11 een kopruimte 6 aanwezig zijn, bijvoorbeeld gevuld met koolzuurgas. In de container 1 is voorts een drukregel-inrichting 8 opgenomen, welke een drukvat 10, een klepsamenstel 12 en een uitlaatopening 14 omvat. In het 5 drukvat 10 is, op nog nader te beschrijven wijze, een gas onder relatief hoge druk opgeslagen. Met behulp van het klepsamenstel 12 kan op nog nader te beschrijven wijze gas uit het drukvat 10 via de drukregelinrichting 8 in de binnenruimte 4 van de container 1 worden gebracht voor 10 regeling van de druk daarin. In de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm is in de zijwand van de container l een kraan 16 aangebracht waarmee drank 2 uit de binnenruimte 4 kan worden afgevoerd.

In figuur 2 is een drukregelinrichting 8 in een 15 eerste uitvoeringsvorm getoond, omvattende een het drukvat 10 vormende, cilindrische eerste behuizing 18 met nabij het boveneinde een vulopening 20, waarin een tussendeel 22 op nog nader te beschrijven wijze is vastgezet. Binnen de eerste behuizing 18 is een eerste 20 kamer 24 gevormd, grotendeels gevuld met actief kool, bijvoorbeeld actief koolvezel 26 met een hoog ad- en absorptievermogen voor het drukgas, zoals C02. Hierdoor kan een bijzonder grote hoeveelheid van het drukgas in de eerste kamer 24 worden gebracht in verhouding tot de 25 daarbij verkregen druk. Dit biedt het voordeel dat de eerste kamer 24 relatief klein kan zijn en toch voldoende gas kan bevatten. Een dergelijk gebruik van actief kool is beschreven in de eerder door Aanvraagster ingediende Nederlandse octrooiaanvrage 1009654, welke aanvrage wordt 30 geacht hierin door referentie te zijn opgenomen.

In plaats of naast het C02 kan in de eerste kamer ook een ander drukfluïdum zijn opgenomen, bijvoorbeeld een vloeistof onder druk. Eventueel kan ook een reactieve stof in de eerste kamer zijn opgenofnen, welke met een tweede 35 reactieve stof kan reageren onder de vorming van een drukmedium zoals C02. Dit kunnen bijvoorbeeld een zuur en 101 2922 12 een kalkproduct zijn, zoals citroenzuur en (bi)carbonaat, waarbij de tweede reactieve component in de eerste kamer kan zijn opgeslagen en pas bij drukverlaging reageert, of in de derde kamer, althans aan de aan de van de eerste 5 kamer afgekeerde zijde van het afsluitorgaan. Alsdan vindt de reactie tussen component pas plaats wanneer het afsluitorgaan tijdelijk wordt opengestuurd bij verlaging van de druk in de binnenruimte van de container en de componenten bij elkaar worden gebracht of voldoende 10 drukverandering ondergaan om het gewenste gas de vormen.

Ook andere reacties kunnen op geschikte wijze worden toegepast, te kiezen afhankelijk van onder andere het af te geven medium.

Het tussendeel 22 omvat een doorlaatopening 28, 15 welke nabij het ondereinde gedeeltelijk is gesloten door een zich binnenwaarts uitstrekkende flens 30, voorzien van een aantal bypass-openingen 32. Vanaf het boveneinde is een zitting 34 in de doorlaatopening 28 geschoven, welke zitting 34 aan de naar de flens 30 gekeerde zijde is 20 voorzien van een convex oppervlak, waarop een axiale boring 36 aansluit. Tussen het convexe oppervlak 35 en de flens 30 d is een holte 38 gevormd waarin een kogelvormig afsluit orgaan 40 beweegbaar is opgenomen, welk afsluitorgaan 40 door voorspanmiddelen 42 tegen het convexe oppervlak 35 en 25 de axiale boring 36 is voorgespannen en de axiale boring 36 in de genoemde voorgespannen stand gas- en vloeistofdicht afsluit. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de voorspanmiddelen 42 uitgevoerd als een tegen de flens 30 afsteunende drukveer.

30 Zoals blijkt uit figuur 2 is het tussendeel 22 voorzien van eerste koppelingsmiddelen 44 in de vorm van klikvingers of een klikring welke onder vervorming door de vulopening 20 kunnen worden gedrukt en zich onder de langsrand daarvan kunnen vastzetten. Een steunrand 46 is 35 voorzien welke daarbij aanligt tegen de bovenzijde van de langsrand van de vulopening 20. Hierdoor wordt het 101 2922 13 tussendeel 22 positievast gekoppeld met de eerste behuizing 18, waarbij de eerste koppelmiddelen 44 en de steunrand 46 voor een gas- en vloeistofdichte afsluiting zorgen. Eventueel kunnen daartoe niet getoonde pakkingmiddelen 5 zoals een rubberring, vloeibare pakking, vervormings- middelen of dergelijke op geschikte wijze zijn aangebracht. Op enige afstand boven de steunrand 46 is een tweede, verder koppelmiddel 48 aangebracht, in de vorm van een zich buitenwaarts uitstrekkende langsrand, evenwijdig aan de 10 steunrand 46. Onder deze tweede koppelmiddelen 48 kunnen contra-koppelmiddelen 50 van een tweede behuizing 52 worden vastgezet. Deze tweede behuizing 52 omvat een cilindrische langswand 54, aan één zijde gesloten door een eindwand 56, terwijl aan de tegenovergelegen zijde de contra-koppel-15 middelen 50 zijn aangebracht in de vorm van klikvingers of een klikrand of dergelijke. Binnen de tweede behuizing 52 is een cirkelvormig membraan 58 aangebracht dat met zijn langsrand gas- en vloeistofdicht is vastgezet in de langswand 54. Tussen de eindwand 56, de langswand 54 en het 20 membraan 58 is een tweede kamer 60 ingesloten, waarvan het membraan 58 een vervormbaar wanddeel vormt. Tussen het membraan 58, de langswand 54 en de eerste kamer 24 is een derde kamer 62 opgenomen, welke via ten minste één uitstroomopening 64 in fluïdumverbinding staat met de 25 binnenruimte 4 van de container 1. Vanaf het membraan 58 strekt zich een stafvormig stuurmiddel 66 uit door de axiale boring 36 tot nabij het afsluitorgaan 40. Het stuurmiddel 66 is met een eerste einde vastgezet aan het midden van het membraan 58, zodanig dat het stuurmiddel 66 30 bij vervorming van het membraan 58 in axiale richting wordt bewogen. De lengte van het stuurmiddel 66 is zodanig gekozen dat bij een vooraf gekozen vergroting van het volume van de tweede kamer 60, door vervorming van het membraan 58, het van het membraan 58 afgekeerde vrije einde 35 van het stuurmiddel 66 het afsluitorgaan 40 van de zitting 34 drukt, waardoor gas onder druk via de doorlaatopeningen .10 . J92? 14 28 en de bypass-openingen 32, de holte 38 en de axiale boring 36 in de derde kamer 62 kan stromen en van daaruit via de uitstroomopening 64 naar de binnenruimte 4 van de container 1. Op deze wijze kan de druk in de binnenruimte 4 5 van de container worden verhoogd, bijvoorbeeld teneinde deze druk op een gewenst niveau te brengen wanneer drank uit de container 1 is afgevoerd.

In de tweede kamer 60 is voorafgaand aan gebruik een drukmedium, bijvoorbeeld een gas aangebracht onder een 10 stuurdruk te noemen primaire druk, bijvoorbeeld enigszins hoger dan de druk welke is gewenst in de binnenruimte 4 van de container 1. De mate waarin deze stuurdruk hoger is dan de gewenste druk voor de binnenruimte 4 wordt in hoofdzaak bepaald door de voorspanning geleverd door de voorspan-15 middelen 42. Wanneer in de tweede kamer 60 de stuurdruk heerst, strekt het membraan 58 zich vlak en evenwijdig aan de eindwand 56 uit, waarbij het vrije einde van het stuur-middel 66 zich nabij het afsluitorgaan 40 bevindt. Wanneer via de kraan 16 drank 2 uit de binnenruimte 4 wordt 20 afgevoerd zal de druk in de container afnemen. Dit betekent dat de druk in de derde kamer 62 eveneens zal afnemen, waardoor, als gevolg van het verschil in druk tussen de tweede kamer 60 en de derde kamer 62 het membraan 58 zal worden vervormd, onder toename van het volume van de tweede 25 kamer 60. Daarbij wordt het stuurmiddel 66 tegen het afsluitorgaan 40 bewogen en drukt dit van de zitting 34, tegen de voorspanmiddelen 42 in. Gas onder druk stroomt dan vanuit de eerste kamer 24 langs het afsluitorgaan 40 in de derde kamer 62 en naar de binnenruimte 4. Wanneer de druk 30 in de derde kamer 62 en dus in de binnenruimte 4 terug op het gewenste niveau is gebracht, wordt het membraan 58 terug in de vlakke stand gedwongen, zoals getoond in figuur 2, daarbij het stuurmiddel 66 meenemend. Het afsluitorgaan 40 wordt daarbij door de voorspanmiddelen 42 tegen de 35 zitting 34 teruggedrukt in de afsluitende stand. Op deze wij ze zal steeds wanneer de druk in de binnenruimte 4 onder 1012922 15 een gewenst niveau daalt gas uit de eerste kamer 24 aan de binnenruimte worden toegevoerd, waardoor automatisch drukregeling wordt verkregen. Eventueel kan het membraan enigszins schotelvormig zijn uitgevoerd, waarbij de 5 stuurdruk in de tweede kamer ¢0 overeenkomt met de primaire, gewenste druk wanneer de convexe zijde van een dergelijk membraan 58 naar de tweede kamer is gekeerd. Bij een dergelijke uitvoeringsvorm is een extra drukverschil nodig tussen de tweede en de derde kamer voor het 10 verkrijgen van een voldoende verplaatsing van het stuur-middel 66 om het afsluitorgaan 40 van de zitting 34 te drukken. Bovendien zal bij tegengestelde beweging van het membraan 58 de druk in de derde kamer 62 enigszins verder moeten worden opgevoerd dan bij gebruik van een vlak 15 membraan 58, teneinde het membraan vanuit de tweede kamer 60 gezien concave vorm naar de convexe vorm terug te vervormen. Dit betekent dat bij geopend afsluitorgaan 40 de druk in de binnenruimte 4 tot enigszins boven de gewenste druk zal worden opgevoerd terwijl pas gas vanuit de eerste 20 kamer 24 naar de binnenruimte 4 zal worden gevoerd wanneer de druk in de binnenruimte 4 tot onder het gewenste niveau is gedaald.

In de tweede kamer 60 kan als drukmedium een combinatie van bijvoorbeeld een gas en een ander fluïdum of 25 een gas en een vaste stof worden opgenomen, zodanig dat de stuurdruk wordt gerelateerd aan bijvoorbeeld de temperatuur van de drank 2 in de container 1. Zo kan bijvoorbeeld in de tweede kamer 60 een hoeveelheid van de drank 2 of een daarmee overeenkomstig fluïdum worden opgenomen, waarbij 30 afhankelijk van de temperatuur in de tweede kamer gas uit de daarin opgenomen drank voor drukverhoging of druk-verlaging in de tweede kamer zal zorgdragen. Eenzelfde effect kan worden bereikt door gas ad- of absorberende middelen in de tweede kamer 60 op te nemen, waarvan het ad-35 of absorptievermogen afhankelijk is van onder meer de 1012922 16 temperatuur. Op deze wijze kan een nog betere regeling van de druk in de binnenruimte 4 worden verkregen.

Een drukregelinrichting 8 volgens de uitvinding kan als volgt worden gebruikt. In de eerste kamer 24 wordt, via 5 de vulopening 20, een geschikte hoeveelheid vulmateriaal 26 gebracht, bijvoorbeeld actieve koolvezels, actief koolpoeder of dergelijke gas ad- en/of absorberende middelen, bekend uit bijvoorbeeld EP 5 692 381, welke hierin door referentie wordt geacht te zijn opgenomen.

10 Vervolgens wordt het tussendeel 22 met behulp van de eerste koppelingsmiddelen 44 afsluitend in de vulopening vast-gezet, waarna een vulkop (niet getoond) met het tussendeel 22 kan worden verbonden, zodanig dat gas onder druk via de axiale boring 36 langs het afsluitorgaan 40 in de eerste 15 kamer 24 kan worden gebracht. De gasdruk is daarbij zo hoog dat het afsluitorgaan 40 tegen de voorspanmiddelen 42 in van de zitting 34 wordt bewogen. Genoemde vulkop kan van koppelmiddelen zijn voorzien, vergelijkbaar met de contra-koppelmiddelen 50, zodat de vulkop met de tweede koppel-20 middelen 48 van het tussendeel kan worden verbonden. Wordt de gasdruk in de vulkop weggenomen, dan zal het afsluitorgaan 40 door de voorspanmiddelen 42 terug tegen de zitting 34 worden gedrukt en de axiale boring 36 afsluiten, zodanig dat het gas onder druk in de eerste kamer 24 wordt 25 opgesloten. Vervolgens kan, bij voorkeur direct voorafgaand aan gebruik, de tweede behuizing 52 door middel van de tweede koppelmiddelen 48 met het tussendeel 22 worden verbonden, op eerder beschreven wijze, waarna de drukregel-inrichting gereed is voor gebruik.

30 In de in figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm is het afsluitorgaan 40 op afstand gelegen onder het bovenoppervlak 68 van het tussendeel 22, zodat het afsluitorgaan 40 niet onbedoeld van de zitting 34 kan worden gedrukt. De eerste behuizing 18 met het tussendeel 35 22 kan, met gevulde eerste kamer 24, worden opgeslagen en getransporteerd, los van de tweede behuizing 52. Dit biedt 1012922 17 logistieke voordelen, terwijl bovendien eenvoudig wordt verhinderd dat onbedoeld gas uit de eerste kamer 24 kan ontsnappen. Immers, pas na koppeling van de eerste behuizing 18 en de tweede behuizing 52 zal de drukregeling 5 worden geïnitieerd. Een verder voordeel is dat steeds, afhankelijk van de gewenste toepassing, in het bijzonder de te regelen druk een geschikte tweede behuizing 52 met de eerste behuizing 18, althans het tussendeel 22 kan worden gekoppeld, afhankelijk van bijvoorbeeld de gewenste stuur-10 druk. Bovendien kan ongewenste belasting van het membraan 58 eenvoudig worden verhinderd, bijvoorbeeld door afsluiting van de onderzijde van de derde kamer door een geschikte dop wanneer de tweede behuizing 52 is ontkoppeld van het tussendeel 22. Het stuurmiddel 66 kan dan afsteunen 15 tegen de binnenzijde van genoemde dop. Een verder bijzonder voordeel van een drukregelinrichting volgens onderhavige uitvinding is dat de vulmiddelen voor het in de eerste kamer 24 brengen van het gas relatief eenvoudig kunnen worden uitgevoerd, vergelijkbaar met vulinrichtingen voor 20 bestaande aerosolcontainers en dergelijke. Doordat het gas niet onder druk via de relatief kleine uitstroomopening 64 en de derde kamer 62 hoeft te worden ingebracht kan vullen relatief snel worden uitgevoerd, met name ook doordat tijdens het vullen het stuurmiddel 66 zich niet in de 25 axiale boring uitstrekt.

In figuur 3 is een gedeelte van een alternatieve uitvoeringsvorm van een drukregelinrichting volgens onderhavige uitvinding getoond, waarbij wederom een tussendeel 122 met behulp van eerste koppelmiddelen 144 en een 30 bijbehorende steunrand 146 in de vulopening 120 van de eerste behuizing 118 is vastgezet. De tweede behuizing 152 is op eerder beschreven wijze op het tussendeel 122 vastgezet. In deze uitvoeringsvorm is in de tweede behuizing 152 een zuiger 158 aangebracht, verbonden met het stuur-35 middel 166. De zuiger is voorzien van een O-ring 170 of dergelijke zuigerveer, waardoor een gas- en vloeistofdicht 1012922 18 afgesloten tweede kamer 160 wordt verkregen aan de van de eerste kamer 124 afgekeerde zijde van de zuiger 158, met tussengelegen derde kamer 162.

In figuur 4 is een tweede alternatieve uitvoerings-5 vorm van een drukregelinrichting volgens de uitvinding getoond, waarbij de eerste behuizing 218 nabij het boveneinde 219 is voorzien van buitenschroefdraad 221, welke kan samenwerken met binnenschroefdraad 223, nabij het ondereinde van de tweede behuizing 252. De tweede behuizing 252 10 is dopvormig, voorzien van een cilindrische langswand 254 en een gesloten eindwand 256. Binnen de tweede behuizing 252 is wederom een zuiger 258 met zuigerveer 270 opgenomen, daarbij de tweede behuizing 252 scheidend in een tweede kamer 260 en een derde kamer 262. In de eerste kamer 224 is 15 wederom ad- en/of absorberend materiaal 226 opgenomen.

Bij deze tweede alternatieve uitvoeringsvorm strekt zich vanaf het boveneinde 219 van de eerste behuizing 218 een in hoofdzaak cilindrische doordieping 272 uit in de richting van de bodem 274 van de eerste behuizing, coaxiaal 20 met de eerste behuizing 218. De doordieping 272 is aan de bovenzijde open, omvat een langswand 276 en een bodem 278. In de langswand 276 is een doorlaatopening 228 voorzien, ^ welke een axiale boring 236 omvat, die aan de van de doordieping afgekeerde zijde aansluit op een zitting 234.

- 25 Met behulp van tegen bijvoorbeeld de binnenzijde van de langswand van de eerste behuizing 218 afsteunende, veer-vormige voorspanmiddelen 242 wordt een in hoofdzaak kogelvormig afsluitorgaan 240 tegen de zitting 234 gedrukt. Een pen 280 is vast verbonden met het afsluitorgaan 240 en 30 strekt zich door de axiale boring 236 uit tot in de doordieping 272. In de voorgespannen stand wordt het afsluit-orgaan 240 afdichtend tegen de zitting 234 gedrukt. In de eerste kamer 224 is tussen de langswand 276 van de doordieping 272 en de buitenwand van de eerste behuizing 35 218 een filter 282 aangebracht dat gasdoorlatend is, doch 101 PQ 90 19 verhindert dat het materiaal 226 het afsluitorgaan 240 en de doorlaatopening 228 kan bereiken.

Vanaf de onderzijde van de zuiger 258 strekt zich een stafvormig stuurorgaan 266 uit tot in de doordieping 5 272. Binnen de doordieping is rond het stuurorgaan 266 een schijfvormig drukelement 284 aangebracht, hetwelk zich evenwijdig aan de zuiger 258 uitstrekt en een zodanige diameter D heeft dat bij axiale beweging van het stuurorgaan 266 het drukelement 284 in aanraking wordt gebracht 10 met het vrije einde van de pen 280. Verder bewegen van het drukelement 284 vanuit de in figuur 4 getoonde stand in de richting van de bodem 278 zal daardoor tot gevolg hebben dat de pen 236 in axiale richting wordt bewogen, verder de axiale boring 236 in, waarbij het afsluitorgaan 240 tegen 15 de voorspanmiddelen 242 in van de zitting 234 zal worden bewogen. Hierdoor wordt het voordeel bereikt dat gas vanuit de eerste kamer 224 langs de zitting 234 en het afsluit-orgaan 240 via de doorlaatopening 280 in de doordieping 272 kan stromen, welke aansluit op of deel uitmaakt van de 20 derde kamer 262. Vanuit de derde kamer kan het gas via de uitstroomopening 264 wegstromen. Axiale beweging van het stuurorgaan 266 wordt wederom verkregen door drukverschil tussen een stuurdruk in de tweede kamer 260 en de druk in de derde kamer 262. In de doordieping 272 is bij voorkeur 25 een afstandring 286 opgenomen welke het stuurorgaan 266 kan geleiden. In de afstandring kunnen bypass-openingen 233 zijn opgenomen voor het doorlaten van het gas. De afstandring 286 heeft bij voorkeur een diameter welke ongeveer overeenkomt met de binnendiameter van de doordieping 272.

30 De afstandring kan met het stuurorgaan 266 mee bewegen of dit geleiden. Het is uiteraard ook mogelijk het drukelement uit te voeren met een diameter welke ongeveer gelijk is aan de binnendiameter van de doordieping 272, zodanig dat het drukelement tegelijkertijd de functie van de afstandring 35 vervult, waardoor de afstandring kan worden weggelaten.

1012922 20

Bij een drukregelinrichting volgens figuur 4 wordt de eerste behuizing 218 bijvoorbeeld met de buitenschroefdraad 221 in de vulkop van een vulinrichting geschroefd, waarna gas onder druk op eerder beschreven wijze in de 5 eerste kamer 224 wordt gebracht. Na losname van de eerste behuizing 218 van de vulkop kan de tweede behuizing 252 met zuiger 258 en stuurorgaan 266 op de eerste behuizing 218 worden geschroefd, waarna de drukregelinrichting 208 gereed is voor gebruik. Het zal overigens duidelijk zijn dat in 10 plaats van een drukveer ook andersoortige voorspanmiddelen 242 kunnen worden toegepast bij drukregelinrichtingen volgens onderhavige uitvinding, bijvoorbeeld verende vingers, flexibele elementen, of dergelijke. Ook kan het afsluitorgaan gedeeltelijk als zuiger worden uitgevoerd en 15 worden opgenomen in een passende cilinder, waardoor d compressie van een geschikt fluïdum binnen de cilinder voor de gewenste voorspanning kan zorgdragen.

In figuur 5 is een gedeelte van een derde alternatieve uitvoeringsvorm van een drukregelinrichting 308 ..4 20 volgens de uitvinding getoond, enigszins vergelijkbaar met een uitvoeringsvorm volgens figuur 4. Bij deze uitvoeringsvorm is in de doordieping 372 in de eerste behuizing 318 wederom een doorlaatopening 328 opgenomen, met axiale boring 334. Een afsluitorgaan 340 wordt door voorspan-25 middelen 342 tegen de zitting 334 gedwongen, waarbij de pen 380 zich door de axiale boring 336 tot in de doordieping 372 uitstrekt. Bij deze uitvoeringsvorm zijn de voorspanmiddelen 342 en het afsluitorgaan 340 opgenomen in een vierde kamer 386 met instroomopeningen 388. Hierdoor kan de 30 doordieping 372 op relatief grote afstand van de wand van de eerste behuizing 218 zijn gelegen.

Bij deze derde alternatieve uitvoeringsvorm is de tweede behuizing 352 opgenomen in de doordieping 372, zodanig dat deze met de eindwand 356 aanligt tegen de bodem 35 378 van de doordieping. De zuiger 358 is bij deze uitvoe ringsvorm uitgevoerd als een cilinder met een buitenomtrek 101 2922 21 welke ongeveer overeenkomt met de binnenomtrek van de tweede behuizing 252, onder tussenkomst van een passende zuigerveer 370 of dergelijke gas- en vloeistofdichte afdichtmiddelen. Tussen de zuiger 358 en de eindwand 356 is 5 wederom de tweede kamer 360 gevormd. Aan het van de tweede kamer 360 afgekeerde einde van de zuiger 358 is een stuur-orgaan 366 aangebracht, uitgevoerd als een schijf 367 met afgeknot conische langsranden 390, 392. De schijf 367 heeft een buitendiameter welke bijvoorbeeld ongeveer overeenkomt 10 met de binnendiameter van de doordieping 372, terwijl de kleinste doorsnede van de afgeknot conische langsranden 390, 392 ongeveer gelijk zijn aan de doorsnede van de zuiger 358. Bij de zuiger 358 in een neutrale stand, dat wil zeggen in een toestand waarbij de druk in de tweede 15 kamer 360 gelijk is aan de gewenste stuurdruk ligt de pen 380 met het vrije einde aan tegen de buitenste afgeknot conische langsrand 390, bij voorkeur nabij het vrije einde daarvan. Wanneer de druk in de derde kamer 362, welke in de getoonde uitvoeringsvorm wordt gevormd door de binnenruimte 20 4, afneemt zal de zuiger 358 door de druk in de tweede kamer 360 omhoog worden bewogen, dat wil zeggen in de van de eindwand 356 afgekeerde richting. Daarbij drukt het de eerste afgeknot conische langsrand 390 de pen 380 en daarmee het afsluitorgaan 340 buitenwaarts weg, zodanig dat 25 een gasstroombaan wordt vrijgegeven vanuit de eerste kamer 324 via de instroomopeningen 388, de vierde kamer 386 en de doorlaatopening 328 naar de derde kamer 362.

De eindwand 356 van de tweede behuizing 352 is aan de buitenzijde afgeschuind, zodanig dat wanneer de tweede 30 behuizing 352 in de doordieping 372 wordt gedrukt deze de pen 380 eenvoudig kan passeren. Om dezelfde reden is de tweede afgeknot conische langsrand 392 van de schijf 367 voorzien. Overigens kan in de langswand 354 van de tweede behuizing 352 een groef zijn voorzien voor het kunnen laten 35 passeren van het vrije einde van de pen zonder dat deze wordt weggedrukt.

10t 2922 22

Bij deze uitvoeringsvorm kan gas via de doorlaat -opening 328 in de eerste kamer 324 worden gebracht, waarna de tweede behuizing 352 in de doordieping 372 kan worden gedrukt, teneinde de inrichting geschikt te maken voor 5 gebruik. Het zal overigens duidelijk zijn dat bij deze uitvoeringsvorm de tweede behuizing 252 kan worden geplaatst voorafgaand aan het inbrengen van het gas in de eerste kamer 224. Dit betekent echter dat de zuiger 358 in een stand zal moeten worden vastgezet waarbij in de tweede 10 kamer 360 de stuurdruk heerst, ook wanneer in de derde kamer, althans in de omgeving van de drukregelinrichting een druk heerst lager dan de druk gewenst in de binnenruimte 4 van de container 1.

In figuur 6 is een gedeelte van een vierde 15 alternatieve uitvoeringsvorm van een drukregelinrichting 408 volgens de uitvinding getoond, voorzien van een eerste behuizing 418, een tussendeel 422 en een tweede behuizing 452. In het tussendeel 422 is een ventiel 494 opgenomen van een type dat gebruikelijk wordt toegepast in spuitbussen, 20 zoals aerosolcontainers en dergelijke. Een dergelijk ventiel is uit de praktijk bekend. In figuur 6 is een geschikte uitvoeringsvorm van een ventiel 494 getoond doch het zal duidelijk zijn dat ook anders uitgevoerde ventielen in een drukregelinrichting volgens onderhavige uitvinding 25 kunnen worden toegepast. In de getoonde uitvoeringsvorm omvat het ventiel een vast met het tussendeel 422 verbonden derde behuizing 495 met daarin een vierde kamer 486 waarin een drukveer 442 als voorspanmiddel is opgenomen. Een stafvormig element 496 ligt met een kraag 498 opgesloten 30 tussen het koppeldeel 422 en het boveneinde van de veer 442 en strekt zich tot buiten het koppeldeel 422 uit. In het buiten het koppeldeel 422 gelegen deel is een axiale boring 436 voorzien in de vorm van een blind gat. Boven de kraag 498 is een radiale boring 437 voorzien, welke uitmondt in 35 de axiale boring 436. In de in figuur 6 getoonde stand is de radiale boring 437 gesloten door een afdichtring 439 in 1012922 23 het tussendeel 422. Op het tussendeel 422 is op eerder beschreven wijze de tweede behuizing 452 bevestigd met geschikte koppelmiddel 448, 450, in welke tweede behuizing 452 een zuiger 458 axiaal verplaatsbaar is opgenomen.

5 Binnen de tweede behuizing 452 wordt de tweede kamer 460 door de zuiger 458 gescheiden van de derde kamer 462. De derde kamer 462 staat via de uitstroomopening 464 in verbinding met binnenruimte 4 van de container. Aan de onderzijde van de zuiger 458 is een cilindrisch deel 495 10 gevormd met een axiale boring 498 welke passend over het boveneinde van het stafvormige element 496 kan worden vastgezet. Aan de naar de zuiger 458 gekeerde zijde is een kraag 499 in de axiale boring 498 voorzien welke afsteunt tegen het boveneinde van het stafvormige element. Vanaf de 15 axiale boring 498 strekken zich radiale boringen 497 uit, welke de axiale boring 498 in fluidumverbinding brengen met de derde kamer 462.

Bij deze uitvoeringsvorm resulteert een vergroting van het volume van de tweede kamer 460, welke op eerder 20 beschreven wijze tot stand zal komen, in een verplaatsing van de zuiger 458 in de richting van de eerste kamer 424, daarbij het stafvormige element 496 axiaal verplaatsend in de richting van genoemde eerste kamer 424, tegen de voor-spanning van de veer 442 in. Daarbij wordt de fluïdum-25 verbinding verkregen tussen de eerste kamer 424 en de derde kamer 462 via de doorlaatopening 428, de vierde kamer 486, de radiale boring 437, de axiale boringen 436, 498 en de radiale boringen 497. Een dergelijke uitvoeringsvorm biedt het voordeel dat op geschikte wijze gebruik kan worden 30 gemaakt van op zichzelf bekende ventielen 494 of dergelijke, terwijl bovendien gebruik kan worden gemaakt van op zichzelf bekende spuitbussen, aerosolcontainers en dergelijke als onderdeel voor een drukregelinrichting volgens onderhavige uitvinding. Het zal duidelijk zijn dat 35 de eerste kamer 424 kan worden gevuld met gas wanneer de tweede behuizing 452 met de zuiger 458 is weggenomen, 101292? 24 terwijl de tweede behuizing 452 eenvoudig kan worden geplaatst.

In figuur 7 is een vijfde alternatieve uitvoeringsvorm voor een drukregelinrichting volgens 5 onderhavige uitvinding getoond, waarbij de doorlaatopening 528 met de axiale boring 536 en de zitting 534 in de buitenwand van de eerste behuizing 518, bijvoorbeeld in de bovenwand daarvan zijn opgenomen. Op de pen 580 welke zich vanaf het afsluitorgaan 540 uitstrekt door de axiale boring 10 536 is een klemring 581 aangebracht. Tussen de klemring 581 en de langsrand van de axiale boring 536 is een veer 542 als voorspanmiddel opgenomen. Op enige afstand van de doorlaatopening 528 is de tweede behuizing 552 op het betreffende wanddeel van de eerste behuizing 518 vastgezet, 15 bijvoorbeeld met behulp van daartoe geschikte klikvingers 544 of vergelijkbare geschikte koppelmiddelen. De eerste behuizing 518 omvat een langswand 554 en een eindwand 556, welke zich ongeveer haaks op het betreffende wanddelen van de eerste behuizing 518 uitstrekt. De langswand 554 kan 20 bijvoorbeeld een in hoofdzaak rechthoekige doorsnede van de binnenruimte van de tweede behuizing bepalen. In de tweede behuizing 552 is een membraan 558 met zijn langsrand vastgezet op met betrekking tot figuur 2 beschreven wijze. Vanaf het midden van het membraan 558 strekt zich ongeveer 25 evenwijdig aan het genoemde wanddeel van de eerste behuizing een stuurorgaan 566 uit, tot door een geleidings-opening 565 in een zich van genoemd wanddeel van de eerste behuizing 518 uitstrekkende, opstaande rand 567. Hierdoor wordt gewaarborgd dat het stuurorgaan 566 slechts axiaal 30 kan verplaatsen, onder invloed van volumeveranderingen van de tweede kamer 560. Op het stuurorgaan 566 is coaxiaal een afgeknot kegelvormig drukelement 584 vastgezet, dat met het afgeknot kegelvormige oppervlak aanligt tegen het vrije einde van de pen 580. Het afgeknot kegelvormige drukelement 35 584 loopt toe in de richting van de opstaande rand 567. Bij toename van het volume van de tweede kamer 560 zal derhalve 1012922 25 de pen 580 en daarmee het sluitorgaan 540 in figuur 7 neerwaarts dat wil zeggen in de richting van de eerste kamer 524 worden gedwongen, tegen de voorspanmiddelen 542 in, daarbij de doorlaatopening 528 althans gedeeltelijk 5 vrijgevend. De bewegingsrichtingen van het drukelement en het stuurorgaan sluiten een hoek van ongeveer 90° in.

Bij een inrichting volgens figuur 7 zal gas via de doorlaatopening 528 in de eerste kamer 524 kunnen worden gebracht bij weggenomen tweede kamer en stuurorgaan.

10 Voorafgaand aan gebruik wordt vervolgens het stuurorgaan 566 met het eerste einde door de geleidingsopening 565 gestoken, waarna de tweede behuizing 552 met behulp van de klikvingers 544 aan de eerste behuizing 518 wordt gekoppeld.

15 Bedieningsinrichting volgens onderhavige uitvinding hebben in beginsel als belangrijk bijkomend voordeel dat bij wegvallen van de stuurdruk in de tweede kamer, bijvoorbeeld door lekkage, het bedieningsorgaan naar een gesloten stand wordt gedwongen. Daarmee wordt eenvoudig en 20 doeltreffend verhinderd dat gas uit de eerste kamer ongecontroleerd naar de derde kamer kan wegstromen en een te grote druk in de container, althans in de derde kamer tot gevolg zal hebben. Hierdoor wordt de veiligheid van de container volgens de onderhavige uitvinding, althans van 25 een daarbij te gebruiken drukregelinrichting nog verder verhoogd.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en de tekening getoonde uitvoerings-voorbeelden: vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het 30 raam van de uitvinding, zoals geschetst in de bijbehorende conclusies.

Zo kan op afstand van de uitlaatopening een secundaire vulopening zijn voorzien waardoorheen gas in de eerste kamer kan worden gebracht. Een dergelijke secundaire 35 vulopening kan bijvoorbeeld het voordeel hebben dat deze relatief groot kan worden uitgevoerd zodat vulling van de 1 Π 1 on o o 26 eerste kamer nog sneller kan worden verkregen terwijl een uitlaatopening van geschikte, relatief kleine afmeting kan worden behouden. Voorts kan een drukregelinrichting op verschillende wijze in een container worden vastgezet en 5 gepositioneerd, afhankelijk van de toepassing. Ook kunnen delen van de drukregelinrichting, in het bijzonder de eerste behuizing deel uitmaken van de container, bijvoorbeeld als een vast compartiment daarvan. Uiteraard kunnen ook verschillende uitvoeringsvormen als getoond 10 worden gecombineerd. Voorspanmiddelen voor een inrichting volgens onderhavige uitvinding kunnen los van het afsluitorgaan zijn aangebracht doch kunnen ook een j integraal deel daarvan vormen, waardoor het aantal benodigde onderdelen verder wordt verminderd. Het zal 15 duidelijk zijn dat wanneer de druk in de container relatief hoog wordt ingesteld de drank of elk ander fluïdum of zelfs bijvoorbeeld poeder of korrelvormig product uit de container kan worden verdreven via een opening die op elke gewenste positie in de container kan zijn aangebracht, 20 bijvoorbeeld in een zij- of bovenvlak. Ook kunnen andere afvoermiddelen worden toegepast dan een kraan 16. Het zal voorts duidelijk zijn dat de zuigers en membranen toegepast in inrichtingen volgens onderhavige uitvinding elke gewenste, geschikte vorm kunnen hebben, bijvoorbeeld rond, 25 rechthoekig of veelhoekig in doorsnede en van elk gewenst geschikt materiaal kunnen zijn gemaakt, bijvoorbeeld kunststof of metaal. Hetzelfde geldt voor de verschillende behuizingen, tussendeel, stuurorgaan en afsluitorgaan. In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden is als afsluitorgaan 30 steeds een in hoofdzaak kogelvormig element toegepast. Het zal echter duidelijk zijn dat ook anders gevormde afsluitorganen kunnen worden toegepast, bijvoorbeeld afgeknot kegelvormig, schijfvormig en dergelijke. Bij niet-kogelvormige afsluitorganen kan het afsluitorgaan steeds 35 zodanig worden gepositioneerd dat de gasdruk in de eerste kamer een extra druk zal uitoefenen op het afsluitorgaan in 27 de richting van de daarmee samenwerkende zitting voor een verhoging van de voorspanning, De koppelmiddelen voor een drukregelinrichting volgens onderhavige uitvinding kunnen reversibel zijn uitgevoerd doch het verdient de voorkeur 5 dat deze niet zonder beschadiging kunnen worden losgenomen, zodat deze niet op ongewenste wijze kunnen worden gemanipuleerd.

Deze en vele vergelijkbare variaties worden geacht binnen het raam van de uitvinding te vallen, zoals 10 beschreven in de conclusies.

Ί012922

Claims (16)

1. Container met drukregelinrichting voor het in stand houden van een in hoofdzaak constante, vooringestelde druk in de container, welke container is ingericht voor het afgeven van een fluïdum, waarbij de drukregelinrichting is 5 voorzien van een eerste kamer voor het bevatten van een drukfluïdum, een tweede kamer waarin een stuurdruk heerst en een derde kamer die wordt gevormd door of in verbinding staat met, althans ten minste gedeeltelijk is opgenomen in een binnenruimte van de container, waarbij tussen de eerste 10 kamer en de derde kamer een doorlaatopening is voorzien waarin een afsluitorgaan is opgenomen voor het tijdens normaal gebruik afsluiten van de doorlaatopening wanneer de druk in de derde kamer lager is dan de stuurdruk, waarbij een stuurmiddel beweegbaar is door een verplaatsbaar of 15 vervormbaar deel van de wand van de tweede kamer en is ingericht voor het althans gedeeltelijk verplaatsen van het afsluitorgaan wanneer de druk in de derde kamer lager is dan de stuurdruk, zodanig dat drukfluïdum onder druk vanuit de eerste kamer naar de derde kamer kan stromen, met het : 20 kenmerk, dat ten minste het stuurorgaan en/of de tweede kamer althans gedeeltelijk wegneembaar zijn van de eerste kamer en waarbij voorspanmiddelen zijn voorzien voor het in de gesloten stand houden van het afsluitorgaan wanneer ten minste het stuurorgaan en/of de tweede kamer althans 25 gedeeltelijk zijn weggenomen.

2. Container volgens conclusie 1, waarbij het afsluitorgaan althans in hoofdzaak aan de naar de eerste kamer gekeerde zijde van de doorlaatopening is gepositioneerd en de doorlaatopening kan afsluiten door 30 aanligging tegen een zitting rond de doorlaatopening, waarbij begrenzingsmiddelen zijn voorzien voor het beperken van de mogelijke slag van het afsluiterlichaam, zodanig dat bij het afsluiterlichaam maximaal wegbewogen van de 1012922 doorlaatopening een fluïdum langs het afsluiterlichaam in de eerste kamer kan worden gebracht.

3. Container volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het stuurmiddel een hoofdbewegingsrichting heeft 5 welke een hoek insluit met de hoofdbewegingsrichting van het afsluitorgaan, welke hoek bij voorkeur is gelegen tussen 90 en 175 graden, meer in het bijzonder tussen 90 en 135 graden en bij voorkeur ongeveer 90 graden is.

4. Container volgens een der voorgaande conclusies, 10 waarbij de tweede kamer en het stuurmiddel althans grotendeels wegneembaar zijn, waarbij het afsluitorgaan in gesloten stand is gelegen onder een buitenoppervlak van de drukregelinrichting van de eerste kamer waarin de doorlaatopening is gelegen.

5. Container volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het afsluitorgaan is uitgevoerd als deel van een ventiel, ingericht om vanuit een gesloten stand naar een geopende stand te worden gebracht met behulp van ten minste het stuurmiddel.

6. Container volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het stuurmiddel een stafvormig element omvat dat is voorzien van ten minste een deel dat in een richting ongeveer haaks op de lengteas van het betreffende element uitsteekt buiten een naastgelegen deel, waarbij bij axiale 25 beweging van het betreffende stafvormige element het uitstekende deel in en buiten aanraking kan worden gebracht met het afsluitorgaan, waarbij het afsluitorgaan in de geopende stand wordt gedrukt wanneer het uitstekende deel daarmee in aanraking is en in de gesloten stand wordt 30 gedwongen wanneer het uitstekende deel daarmee niet in aanraking is.

7. Container volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het stuurmiddel losmakelijk is verbonden met het afsluitorgaan, in het bijzonder door middel van een 35 snapverbinding. 101292?

8. Container volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het afsluitorgaan een membraanvormig element omvat dat het afsluitorgaan voorspant in de gesloten stand.

9. Container volgens een der voorgaande conclusies, 5 waarbij de eerste kamer is opgenomen in een eerste behuizing, terwijl de tweede kamer is opgenomen in een tweede behuizing, waarbij koppelingsmiddelen zijn voorzien - voor koppeling van de eerste behuizing met de tweede behuizing, in het bijzonder koppelingsmiddelen voor de 10 vorming van een snapverbinding.

10. Container volgens conclusie 9, waarbij de eerste behuizing busvormig is en is voorzien van een vulopening, waarbij de koppelingsmiddelen een tussendeel omvatten dat vastzetbaar is in de genoemde vulopening en ten minste het 15 afsluitorgaan en de doorlaatopening omvat, waarbij het tussendeel is voorzien van verdere koppelingsmiddelen welke kunnen samenwerken met contra-koppelingsmiddelen aan de tweede behuizing.

11. Container volgens een der voorgaande conclusies, 20 waarbij de derde kamer althans in hoofdzaak is opgenomen in een ballonvormig of anderszins expandabel element, zodanig dat uit de eerste kamer tredend gas in genoemd expandabel element wordt opgenomen en gescheiden wordt gehouden van in de container opgenomen en daaruit af te geven fluïdum.

12. Drukregelinrichting voor gebruik in een container volgens een der voorgaande conclusies.

13. Drukregelinrichting, aansluitbaar op of voorzien van een eerste kamer voor het bevatten van een drukfluïdum, een tweede kamer waarin een stuurdruk heerst en een 30 doorlaatopening, tijdens gebruik gesitueerd tussen de eerste kamer en de omgeving, waarbij in de doorlaatopening een afsluitorgaan is opgenomen voor het tijdens normaal gebruik afsluiten van de doorlaatopening wanneer de druk in de omgeving lager is dan de stuurdruk, waarbij een 35 stuurmiddel beweegbaar is door een verplaatsbaar of vervormbaar deel van de wand van de tweede kamer en is 1012922 y ingericht voor het althans gedeeltelijk verplaatsen van het afsluitorgaan wanneer de druk in de omgeving lager is dan de stuurdruk, zodanig dat drukfluldum onder druk vanuit de eerste kamer naar de omgeving kan stromen, waarbij de 5 drukregelinrichting een tussendeel omvat dat ten minste de doorlaatopening en het afsluitorgaan omvat, welk tussendeel koppelbaar is met een eerste kamer, waarbij ten minste het stuurorgaan en/of de tweede kamer althans gedeeltelijk wegneembaar zijn van genoemd tussendeel, en waarbij 10 voorspanmiddelen zijn voorzien voor het in de gesloten stand houden van het afsluitorgaan wanneer ten minste het stuurorgaan en/of de tweede kamer althans gedeeltelijk zijn weggenomen.

14. Werkwijze voor het voor afgifte van een fluïdum 15 onder nagenoeg constante druk gereedmaken van een container, waarbij een busvormige houder wordt voorzien van een eerste deel van een drukregelinrichting, welk eerste deel ten minste een afsluitorgaan omvat dat in een gesloten stand is voorgespannen en door een daarop vanaf de 20 buitenzijde aangebrachte overdruk kan worden geopend, waarbij een drukfluldum onder genoemde overdruk langs genoemd afsluitorgaan onder relatief hoge druk in de houder wordt gebracht en bij wegname van de overdruk het afsluitorgaan in de genoemde gesloten stand wordt gebracht, 25 waarna op het eerste deel een tweede deel van de drukregelinrichting wordt aangebracht, welk tweede deel stuurdruk geregelde stuurmiddelen omvat welke het afsluitorgaan tegen genoemde voorspanning naar een geopende stand dwingen wanneer in de omgeving van de houder een druk 30 heerst die lager is dan genoemde stuurdruk, waarbij de houder met gekoppeld eerste en tweede deel in de container wordt gebracht, welke container wordt gevuld met een af te geven fluïdum en vervolgens wordt gesloten.

15. Gebruik van een container volgens een der conclusies 35 1 - 11 of een drukregelinrichting volgens een der 1012922 ·>· ·> conclusies 12 - 13 voor het onder nagenoeg constante druk afgeven van koolzuurhoudende drank, in het bijzonder bier.

18. Gebruik van een werkwijze volgen conclusie 14 voor het voor afgifte gereedmaken van een container 5 koolzuurhoudende drank, in het bijzonder bier. 1012922