NL1011547C2 - Traplift. - Google Patents

Description

TRAPLIFT

De uitvinding heeft betrekking op een traplift, voorzien 5 van een rail die althans gedeeltelijk onder een hellingshoek schuin omhoog is gericht, en een langs de rail verplaatsbaar frame waarop een stoel is aangebracht, welk frame is voorzien geleidingsmiddelen die de rail aangrijpen en van aandrijfmiddelen die tot buiten 10 het frame reiken en die een aandrijforgaan aangrijpen dat zich nabij de rail bevindt.

De aandrijfmiddelen kunnen een in hoofdzaak horizontale aandrijfas omvatten die in hoofdzaak loodrecht op de 15 bewegingsrichting van het frame is gericht, welke aandrijfas tot buiten het frame reikt en buiten het frame is voorzien van een aandrijfwiel. Het frame is doorgaans voorzien van een elektrische aandrijfmotor die via een mechanische reductie de aandrijfas aandrijft. Op 20 de aandrijfas kan als aandrijfwiel een tandwiel zijn aangebracht, welk tandwiel in aangrijping is met een aandrijforgaan in de vorm van een tandheugel die zich langs de rail uitstrekt.

25 Een dergelijke traplift kan worden gebruikt om een persoon, die op de stoel zit, langs een trap te vervoeren, bijvoorbeeld een gehandicapt persoon. De rail is daarbij aan een zijde van de trap aangebracht, waardoor deze hinder kan opleveren bij het normaal 30 gebruik van de trap.

Doorgaans wordt de rail aan de zijde van de trap die de buitenbocht vormt aangebracht, bijvoorbeeld omdat de trap daar minder steil is dan in de binnenbocht. Op die 35 plaats veroorzaakt de rail echter meer hinder omdat personen die de trap oplopen of aflopen bij voorkeur die buitenbocht gebruiken. Ook is het daarbij niet mogelijk dat de traplift zich over meer dan één verdieping ; ; Λ i , 2 uitstrekt.

De uitvinding beoogt een traplift die eenvoudig van constructie is en waarbij de rail met een relatief grote 5 hellingshoek kan worden aangebracht. Bovendien wordt een traplift beoogt waarbij de stoel zich verder van de trap bevindt, ofwel waarbij de rail dichter bij de traptreden kan worden aangebracht.

10 Hiertoe is volgens de uitvinding het tot buiten het frame reikende deel van de aandrijfmiddelen aangebracht op afstand van het verticale middenvlak (symmetrievlak) van de stoel aan de zijde ervan waar de rail omhoog is gericht. Daarbij is bij voorkeur het tot buiten het 15 frame reikende deel van de aandrijfmiddelen aangebracht op afstand van het verticale middenvlak van het frame aan de zijde ervan waar de rail omhoog is gericht. De stoel kan dan midden boven het frame zijn gemonteerd, zodat het verticale middenvlak van het frame samenvalt 20 met het verticale middenvlak, ofwel symmetrievlak, van de stoel.

Met het verticale middenvlak wordt het centraal door het stoel of het frame lopend vlak bedoeld dat zich in 25 hoofdzaak dwars op de bewegingsrichting uitstrekt, althans de horizontale component van de bewegingsrichting.

In bovenaanzicht gezien strekt het frame zich derhalve 30 voornamelijk aan één zijde van de aandrijfas uit.

De stoel kan zodanig op het frame zijn aangebracht dat tijdens het verplaatsen van het frame langs de rail de stoel ten opzichte van het frame min of meer kan 35 kantelen, teneinde rechtop gericht te blijven als het frame kantelt. Bij voorkeur is, althans tijdens het verplaatsen van het frame langs de rail, de stoel in een

TR

3 vaste positie op het frame aangebracht.

De genoemde afstand is bij voorkeur groter is dat 5 cm, meer bij voorkeur groter dan 10 cm, en nog meer bij 5 voorkeur groter 15 cm.

Door de aandrijfas niet centraal in de frame/stoel eenheid aan te brengen, maar nabij de zijde, kan de stoel zich op grotere afstand van de traptreden 10 bevinden, vooral bij een steile rail.

Bij voorkeur omvat de rail twee boven elkaar aangebrachte buizen en omvatten de geleidingsmiddelen een eerste geleidingsorgaan die de onderste buis 15 aangrijpt en een tweede geleidingsorgaan die de bovenste buis aangrijpt en zijn beide geleidingsorganen roteerbaar om een in hoofdzaak horizontale as aan het frame bevestigd. De loodrechte afstand tussen de twee buizen bepaald daarbij de stand van het frame ten 20 opzichte van de richting waarin de buizen lopen, zodat de stoel bij een wisselende hellingshoek van de rail recht kan worden gehouden door die loodrechte afstand te variëren.

25 Bij voorkeur kan een van de geleidingsorganen, bij voorkeur het eerste geleidingsorgaan, roteren om de aandrijfas en bevindt de rotatieas van het tweede geleidingsorgaan zich nabij de zijde van het frame dat is gericht naar de richting waarin de rail omhoog loopt. 30 De aandrijfas is bij voorkeur nabij de onderkant van het frame aangebracht. Deze onderlinge posities zullen nog nader worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld.

35 In een voorkeursuitvoering is de aandrijfas op een vaste plaats in het frame aangebracht en kan de aandrijfas zodanig gemonteerd worden dat hij naar keuze aan de ene ’ w i f O v' ƒ 4 of aan de andere zijde van het frame tot buiten het frame reikt. Daardoor kan hetzelfde frame worden gebruikt voor zowel een rechts als een links omhoog lopende rail door het frame. Het frame, waarin zich 5 naast de aandrijfmotor ook batterijen en andere voorzieningen kunnen bevinden, wordt dan ten opzichte van de stoel en eventueel ook ten opzichte van zijn omhulling om een verticale as over 180 graden gedraaid.

10 De bovengenoemde mogelijkheid om hetzelfde frame voor zowel een rechtse als een linkse traplift te gebruiken kan als een afzonderlijke uitvinding worden gezien.

In het bijzonder kan de beschreven traplift worden 15 toegepast met een rail die, althans gedeeltelijk, een hellingshoek heeft van meer dan 55 graden, bij voorkeur meer dan 60 graden, meer bij voorkeur meer dan 70 graden. De traplift kan met goede resultaten worden aangebracht in de binnenbocht van een trap, waar de 20 hellingshoek veel groter is dan in de buitenbocht.

Door de traplift in de binnenbocht aan de brengen kan de rail zich met schuin omhoog gerichte gedeelten uitstrekken over twee trapgedeelten die zich beneden 25 respectievelijk boven een horizontale vloer bevinden, waarbij de rail boven de vloer een gedeelte heeft met een kleine hellingshoek, zodat de stoel zich zodanig boven de vloer kan bevinden dat een persoon kan gaan zitten op de stoel.

30

Ook nabij zijn ondereinde kan de rail worden voorzien van een gedeelte met een kleine hellingshoek, hetgeen kan dienen om de stoel naar een plaats te brengen waar hij minder hinder oplevert, bijvoorbeeld min of meer 35 onder de trap of tegen een nabij de trap aanwezige muur.

Bij voorkeur is genoemde kleine hellingshoek minder dan 5 30 graden, meer bij voorkeur minder dan 20 graden en nog meer bij voorkeur minder dan 10 graden.

Wanneer de traplift in de binnenbocht van een trap is 5 aangebracht is de rail bij voorkeur bevestigd aan de verticale staander waaraan de trap, althans de traptreden, aan de zijde van de binnenbocht is bevestigd. Die staander kan een centrale houten of metalen paal zijn waaromheen de trap zich uitstrekt, de 10 staander kan ook een vlak wanddeel omvatten waarlangs de trap loopt. In het algemeen is zo'n staander stevig omdat de traptreden eraan zijn bevestigd en is hij daarom ook voldoende stevig voor de bevestiging van de rail. Dit geeft niet alleen een fraai uiterlijk, maar 15 het is ook voordelig dat de traptreden vrij blijven van bevestigingsdelen, bijvoorbeeld voor het schoonhouden van de trap.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een lifteenheid 20 voor een traplift, voorzien van een stoel en een horizontale aandrijfas die in hoofdzaak evenwijdig aan het middenvlak (symmetrievlak) van de stoel loopt en die een tandwiel draagt dat een stationaire tandheugel kan aangrijpen, waarbij de aandrijfas op afstand van het 25 middenvlak is aangebracht.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een traplift langs een trap, waarbij de rail van de traplift in de binnenbocht wordt 30 bevestigd aan de verticale staander waaraan de trap, althans de traptreden, zijn bevestigd.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen, onder verwijzing naar de tekening, twee uitvoeringsvoorbeelden 35 van een traplift worden beschreven.

Figuur 1 toont in achteraanzicht een frame, met een v 6 stoel, van een gebruikelijke traplift; figuur 2 toont in achteraanzicht een frame, met een stoel, volgens de uitvinding, en figuur 3 toont in zijaanzicht het frame met een stoel.

5

De figuren zijn slechts schematische weergaven, waarbij overeenkomende delen met gelijke verwijzingscijfers zijn aangegeven.

10 In de figuren is slechts een klein deel van de rail weergegeven in de vorm van een onderste buis 11 en een bovenste buis 12. Beide buizen 11,12 hebben een ronde dwarsdoorsnede. In de figuren 1 en 2 zijn de buizen 11,12 als het ware transparant weergegeven, zodat de er 15 achter liggende delen van het frame 13 en het onderste geleidingsorgaan 14 en het bovenste geleidingsorgaan 15 zichtbaar zijn.

Het bovenste geleidingsorgaan 15 is roteerbaar om as 17 20 aan het frame 13 bevestigd en is voorzien van vier wielen 18,19 die de bovenste buis 12 aangrijpen. De wielen 18 grijpen buis 12 aan nabij de rotatie as 17 en de wielen 19 grijpen buis 12 aan op afstand daarvan.

25 Het onderste geleidingsorgaan 14 is roteerbaar om as 16 aan het frame 13 bevestigd en is voorzien van drie wielen 21,22 die de onderste buis 11 aangrijpen. Wiel 21 roteert om genoemde as 16 en de wielen 22 lopen tegen buis 11 aan de tegenoverliggende zijde.

30

Voorts is een aandrijfas 23 aanwezig die coaxiaal met as 16 is aangebracht, waarop het onderste geleidingsorgaan 14 vrij roteerbaar is gelagerd, evenals het wiel 21. Aan het uiteinde is aandrijfas 23 voorzien van een tandwiel 35 24 (alleen weergegeven in figuur 3), welk tandwiel 24 in aangrijping is met een stationair aandrijforgaan 25 in de vorm van een tandheugel die langs de onderste buis 11 ., Ί 7 is aangebracht.

Het frame 13 is voorts voorzien van een stoel met een zitting 31, een rugleuning 32 en twee armleuningen 33, 5 evenals van een voetensteun 34, zodat een persoon comfortabel en veilig op de stoel kan zitten. Op een van de armleuningen 33 is een bedieningsknop 35 aangebracht.

Figuur 1 toont een gebruikelijke traplift, waarbij 10 aandrijfas 23 centraal in het frame 13 nabij de onderzijde ervan is gelegen. Figuur 2 toont een traplift volgens de uitvinding, waarbij de aandrijfas 23 links van het midden van de frame 13 ligt. In beide gevallen ligt de rotatie as 17 schuin boven de aandrijfas 23.

15

Figuur 3 toont dat de leuning 32 van de stoel zich boven de bovenste buis 12 bevindt, teneinde de stoel van de traplift zo dicht mogelijk tegen de wand langs een trap te kunnen plaatsen. Als de rail 11,12 onder een 20 hellingshoek loopt, zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, komt daardoor de stoel dicht bij de bovenste buis 12 te liggen, en wel zodanig dat er een bepaalde maximale hellingshoek mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat bij de traplift volgens figuur 2 een grotere hellingshoek 25 mogelijk is dat bij de traplift volgens figuur 1.

Het in de figuren weergegeven frame 13 kan voor zowel een linkse lift als voor een rechtse lift worden gebruikt. Bij de traplift volgens figuur 1 is dat 30 mogelijk door het bovenste geleidingsorgaan 15 niet ter plaatse van as 17 te laten roteren maar ter plaatse van as 41. Het frame heeft derhalve twee bevestigsplaatsen voor het bovenste geleidingsorgaan 15. 1

Bij de in figuur 2 getoonde traplift is het frame 13 zodanig uitgevoerd dat de geleidingsorganen 14,15 zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het frame 8 aan het frame kunnen worden bevestigd, waarbij ook de aandrijfas 23 met het wiel 24 aan de andere kant vanuit het frame 13 naar buiten reikt. De onderdelen van de stoel worden daarbij ook andersom op het frame 5 gemonteerd evenals de omhulling van het frame.

Daardoor kan hetzelfde frame 13, inclusief de aandrijfmotor een andere delen die zich in het frame bevinden, gebruikt worden voor beide uitvoeringen van de 10 traplift.

De schematisch weergegeven uitvoeringsvormen zijn slechts voorbeelden, vele andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk.

* . 1 ί : ^ r

Claims (16)

1. Traplift, voorzien van een rail die althans gedeel telijk onder een hellingshoek schuin omhoog is gericht, en een langs de rail verplaatsbaar frame waarop een stoel is aangebracht, welk frame is voorzien geleidingsmiddelen die de rail aangrijpen 10 en van aandrijfmiddelen die tot buiten het frame reiken en die een aandrijforgaan aangrijpen dat zich nabij de rail bevindt, met het kenmerk, dat het tot buiten het frame reikende deel van de aandrijfmiddelen is aangebracht op afstand van het 15 verticale middenvlak van de stoel aan de zijde ervan waar de rail omhoog is gericht.

2. Traplift volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stoel, althans delen die de stoel vormen, 20 zodanig aan het frame bevestigd is, respectievelijk zijn, dat de stoel tijdens zijn verplaatsing langs de rail een in hoofdzaak vaste positie ten opzichte van het frame inneemt. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

3. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met 2 het kenmerk, dat het tot buiten het frame reikende 3 deel van de aandrijfmiddelen is aangebracht op 4 afstand van het verticale middenvlak van het frame 5 aan de zijde ervan waar de rail omhoog is gericht. 6 7

4. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met 8 het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een in hoofdzaak horizontale aandrijfas omvatten die in 10 hoofdzaak loodrecht op de bewegingsrichting van het 11 frame is gericht, welke aandrijfas tot buiten het frame reikt en buiten het frame is voorzien van een aandrijfwiel dat in aangrijping is met een stationair aandrijforgaan, waarbij de aandrijfas is aangebracht op afstand van het verticale middenvlak van de stoel.

5. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afstand groter is dat 5 cm, bij voorkeur groter dan 10 cm en meer bij voorkeur groter dan 15 cm.

6. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rail twee boven elkaar aangebrachte buizen omvat en dat de geleidingsmiddelen een eerste geleidingsorgaan omvatten die de onderste buis aangrijpt en een tweede geleidings-15 orgaan die de bovenste buis aangrijpt en dat beide geleidingsorganen roteerbaar om een in hoofdzaak horizontale as aan het frame zijn bevestigd.

7. Traplift volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat 20 een van de geleidingsorganen, bij voorkeur het eerste geleidingsorgaan, kan roteren om de aandrij fas.

8. Traplift volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat 25 het eerste geleidingsorgaan kan roteren om de aandrijfas en/of dat de rotatieas van het tweede geleidingsorgaan zich bevindt nabij de zijde van het frame dat is gericht naar de richting waarin de rail omhoog loopt. 30

9. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfas nabij de onderkant van het frame is aangebracht. 1

10. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfas op een vaste plaats in het frame is aangebracht en naar keuze zodanig gemonteerd kan worden dat hij aan de ene of aan de andere zijde van het frame tot buiten het frame reikt.

11. Traplift volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het frame is voorzien van een verwijderbare omhulling en/of een stoel die naar keuze in twee standen, 180 graden gedraaid om een verticale as, op het frame monteerbaar zijn. 10

12. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hellingshoek, althans gedeeltelijk, meer dan 55 graden is, bij voorkeur meer dan 60 graden, meer bij voorkeur meer dan 70 graden. 15

13. Traplift volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rail is aangebracht in de binnenbocht van een trap.

14. Traplift volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de rail zich met schuin omhoog gerichte gedeelten uitstrekt over twee trapgedeelten die zich beneden respectievelijk boven een horizontale vloer bevinden en dat de rail boven de vloer een gedeelte 25 heeft met een kleine hellingshoek. 1 2 3 Traplift volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat nabij zijn ondereinde de rail een gedeelte heeft met een kleine hellingshoek. 30 2 Traplift volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat de kleine hellingshoek minder dan 30 graden is, bij voorkeur minder dan 20 graden is, meer bij voorkeur minder dan 10 graden is. 35 3 Traplift volgens een der conclusies 13-16, met kenmerk, dat de rail is bevestigd aan de verticale staander waaraan de trap, althans de traptreden, aan de zijde van de binnenbocht is bevestigd.

18. Lifteenheid voor een traplift, voorzien van een 5 stoel en een horizontale aandrijfas die in hoofdzaak evenwijdig aan het middenvlak van de stoel loopt en die een tandwiel draagt dat een stationaire tandheugel kan aangrijpen, met het kenmerk, dat de aandrijfas op afstand van het 10 middenvlak is aangebracht.

19. Werkwijze voor het aanbrengen van een traplift langs een trap, met het kenmerk, dat de rail van de traplift in de binnenbocht wordt bevestigd aan de 15 verticale staander waaraan de trap, althans de traptreden, zijn bevestigd. 1011247¾