NL1033700C2

NL1033700C2 - Transporthulpinrichting voor afdalen of bestijgen van een trap.

Info

Publication number: NL1033700C2
Application number: NL1033700A
Authority: NL
Inventors: Arnoldus Johannes Antonius Bouwhuis
Original assignee: Evac Mobility Ct
Priority date: 2007-04-16
Filing date: 2007-04-16
Publication date: 2008-10-20
Also published as: WO2008127089A1; WO2008127089A8

Description

Korte aanduiding: Transporthulpinrichting voor afdalen of bestijgen van een trap.

De uitvinding heeft betrekking op een transporthulpinrichting die is ingericht voor het afdalen of bestijgen van een trap met een enkele in de transporthulpinrichting zittende patiënt. Deze transporthulpinrichting is bij het afdalen van de trap, en ook bij 5 het bestijgen van de trap, hanteerbaar en/of bedienbaar door ten minste een bij de transporthulpinrichting op de trap lopende assistentiepersoon. In de vakwereld worden dergelijke transportinrichtingen bijvoorbeeld aangeboden als draagstoel of als "ambulancestoel (carry chair)", bijvoorbeeld om, bijvoorbeeld door 10 ambulancepersoneel, een patiënt naar een ambulance te transporteren, of "evacuatiestoel" als reddingmiddel in gebouwen.

Onder patiënt wordt in het kader van de aanvrage verstaan elke persoon die niet zelfstandig lopend de trap kan/wil afdalen of 15 bestijgen en daarom met de transporthulpinrichting wordt getransporteerd.

De bekende transporthulpinrichtingen zijn onvoldoende universeel inzetbaar en leveren bijvoorbeeld bij trappen met een of meer 20 bochten of spiltrappen problemen op bij het gebruik.

Het eerste aspect van de uitvinding beoogt een verbeterde transporthulpinrichting te verschaffen.

25 Een verder doel van het eerste aspect van de uitvinding is een transporthulpinrichting te verschaffen die voordelig is bij gebruik op een trap met een of meer bochten.

Het eerste aspect van de uitvinding bereikt een of meer van de 30 bovengenoemde doelen door een transporthulpinrichting volgens de aanhef van conclusie 1 te verschaffen, die is gekenmerkt doordat het stoelsamenstel via een draailager is gesteund op het frame van het onderstel, welk draailager het mogelijk maakt dat het stoelsamenstel Λ T 7 7 Λ Λ -2- bij het afdalen/bestijgen van de trap ten opzichte van het onderstel wordt gedraaid. Hierdoor is het mogelijk het stoelsamenstel, en dus de patiënt, een geschikte stand te geven ten opzichte van het onderstel tijdens het afdalen/bestijgen en deze stand ook te 5 veranderen tijdens het transport.

Bij voorkeur is het draailager zodanig uitgevoerd dat bij het afdalen van een trap met een bocht het stoelsamenstel bij het naderen van de bocht reeds in de richting van de bocht kan worden 10 gedraaid ten opzichte van het onderstel. Dit maakt het mogelijk relatief krappe bochten te passeren, zonder problemen met vastraken van de transporthulpinrichting in de bocht en/of botsing van de patiënt met muur, trapleuning of ander obstakel.

15 In een voorkeursuitvoeringsvorm van de transporthulpinrichting is erin voorzien dat er twee assistentiepersonen zijn die assisteren bij het afdalen van een trap met een patiënt. Hierbij heeft het de voorkeur dat het onderstel is voorzien van een hanterings- en/of bedieningsmiddelen die zijn ingericht voor hantering- en/of 20 bediening door een bij het afdalen van een trap achter de transporthulpinrichting lopende assistentiepersoon, terwijl het stoelsamenstel is voorzien van hanterings- en/of bedieningsmiddelen die zijn ingericht voor hantering - en/of bediening door een bij het afdalen van een trap voor de transporthulpinrichting lopende 25 assistentiepersoon.

Bijvoorbeeld is het stoelsamenstel voorzien van een of meer handgrepen voor de - bij het afdalen - vooraan lopende assistentiepersoon, zodat deze persoon het stoelsamenstel kan 30 draaien ten opzichte van het op de trap afsteunende onderstel. Een of meer van dergelijke handgrepen kunnen deel uitmaken van een voetensteunconstructie van het stoelsamenstel.

Met bijzondere voorkeur is er verder in voorzien dat het stelsel van 35 een of meerdere wielen en/of riemen zodanig is ingericht dat de werkzame lengte van het stelsel - gezien in de richting van het afdalen/bestijgen van de trap - variabel is.

-3-

Bij voorkeur is het stelsel zodanig ingericht dat die werkzame lengte het grootst is bij het afdalen/bestijgen van een recht deel van een trap en het kleinst bij het passeren van een bocht in een 5 trap, waarbij dan de variatie van de werkzame lengte kan worden uitgevoerd terwijl het onderstel - roet de patiënt zittend in het stoelsamenstel - op de trap afsteunt.

Hierdoor kan bijvoorbeeld bij het afdalen van een trap met een in 10 hoofdzaak recht gedeelte gevolgd door een bocht de werkzame lengte bij het afdalen van het rechte gedeelte op de grootste werkzame lengte ingesteld zijn en bij het naderen van de bocht in de trap de werkzame lengte van het stelsel op de kleinste werkzame lengte ingesteld worden.

15

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het stelsel aan elke zijde van het onderstel twee riemdragers met elk een riem, waarbij de riemdragers ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn, zodat in de uitgeschoven stand de riemdragers in hoofdzaak uit elkaar geschoven 20 zijn en de grootste werkzame lengte van het stelsel definiëren en in een ingeschoven stand een kleinere, of zelfs kleinste werkzame lengte van het stelsel.

Een tweede aspect van de uitvinding betreft eveneens de problemen 25 die worden ervaren als met bekende transporthulpinrichtingen een trap met een bocht wordt afgedaald.

Het tweede aspect van de uitvinding beoogt een verbeterde transporthulpinrichting voor te stellen.

30

Het tweede aspect van de uitvinding verschaft daartoe een transporthulpinrichting volgens de aanhef van conclusie 21, die is gekenmerkt doordat het stelsel zodanig is ingericht dat - bij het afdalen van een trap met een in hoofdzaak recht gedeelte gevolgd 35 door een bocht - de werkzame lengte bij het afdalen van het rechte gedeelte op de grootste werkzame lengte instelbaar is en bij het naderen van de bocht in de trap de werkzame lengte van het stelsel -4- instelbaar is op een kleinere werkzame lengte. Deze oplossing wordt bij voorkeur gecombineerd met de maatregelen van het eerste aspect van de uitvinding. Eventueel kan deze oplossing ook worden toegepast in een transporthulpinrichting waarbij de stoel in een in 5 rijrichting onveranderbare oriëntatie op het onderstel steunt.

Het tweede aspect van de uitvinding verschaft tevens een transporthulpinrichting volgens de aanhef van conclusie 24, die is gekenmerkt doordat het onderstel zodanig is ingericht dat - bij het 10 afdalen of bestijgen van een schuin deel van een trap met een op de stoel zittende patiënt - de werkzame lengte van het op de trap afsteunende stelsel verstelbaar is tussen een grotere en kleinere werkzame lengte terwijl het stelsel gedurende die verstelling op het schuine deel van de trap blijft steunen.

15

Het zal de vakman duidelijk zijn dat de verschillende aspecten van de uitvinding in combinatie toepasbaar zijn, zoals ook zal blijken uit de navolgende toelichting van de uitvinding aan de hand van de tekening. Daarbij toont: 20

Fig. 1 in schematisch zijaanzicht een voorbeeld van een transporthulpinrichting volgens de uitvinding;

Fig. la een detail van de lagering van het stoelsamenstel ten opzichte van het onderstel bij de inrichting van figuur 1, 25 - Fig. 2a, 2b schematisch in zijaanzicht het onderstel van de transporthulpinrichting van figuur 1 tijdens het afdalen van een trap respectievelijk met de riemdragers aan elke zijde in uitgeschoven stand en in ingeschoven stand;

Fig. 3a,b in zijaanzicht en bovenaanzicht het onderstel van de 30 transporthulpinrichting van figuur 1 in uitgeschoven stand;

Fig. 4a,b in zijaanzicht en bovenaanzicht het onderstel van de transporthulpinrichting van figuur 1 in ingeschoven stand.

Aan de hand van de figuren zullen de aspecten van de uitvinding 35 worden toegelicht.

-5-

In figuur 1 is een transporthulpinrichting 1 weergegeven die is ingericht voor het afdalen of bestijgen van een trap met een enkele in de transporthulpinrichting zittende patiënt. Hierbij rijdt de inrichting 1 over de trap bij het afdalen of bestijgen.

5

De inrichting 1 heeft een onderstel 10 met een frame 11 en met een op de trap afsteunbaar stelsel van een of meerdere wielen en/of riemen. De figuren tonen een voorbeeld van een dergelijk onderstel. Het zal de vakman duidelijk zijn dat dit onderstel, met name in 10 combinatie met het eerste aspect van de uitvinding, ook heel anders uitgevoerd kan zijn.

Op het frame 11 steunt een stoelsamenstel 20, dat een stoel voor patiënt heeft met een zitting 21 en een rugleuning 22.

15

Het stoelsamenstel 20 omvat verder, zoals de voorkeur heeft, armleuningen 24, en als verdere voorkeursoptie een voetensteunconstructie 23, die hier in hoogte verstelbaar is. Verder is hier voorzien in een hoofdsteun 25, die eventueel in hoogte 20 verstelbaar is.

Bij voorkeur is het gehele stoelsamenstel 20 samen te vouwen, zodat het samengevouwen stoelsamenstel weinig ruimte inneemt.

25 De rugleuning 22 is uitgevoerd met een onderste gedeelte 22a en een bovenste gedeelte 22b, die via een scharnier 22c verbonden zijn. Dit maakt het mogelijk de rugleuning 22 samen te vouwen. Het onderste gedeelte is via scharnier 22d verbonden met de zitting, zodat de rugleuning 22 bovenop de zitting 21 kan worden gevouwen. Bij 30 voorkeur is ook de hoofdsteun scharnierbaar bevestigd aan de rugleuning.

In dit voorbeeld is er verder in voorzien dat de armleuningen 24 telescopische steunen 24a hebben, die zijn aangebracht aan de 35 zijkant van de zitting 21 en zijn voorzien van een scharnier 24b.

Bij het samenvouwen kunnen de steunen 24a worden ingeschoven en dan -6- worden gezwenkt, zodat beide armleuningen 24 bovenop de samengevouwen rugleuning komen te liggen.

Het stoelsamenstel 20 maakt dus deel uit van de inrichting 1 en is 5 ingericht om de patiënt in zithouding te transporteren.

Het stoelsamenstel 20 is via een draailager 30 gesteund op het frame 11 van het onderstel 10, hier op een framedeel 11a dat zich onder de zitting 21 bevindt.

10

Het draailager 30 maakt het mogelijk dat het stoelsamenstel 20 bij het afdalen/bestijgen van de trap ten opzichte van het onderstel 10 naar links of rechts wordt gedraaid, terwijl de patiënt in de stoel zit. Het draailager 30 brengt het gewicht van het samenstel 20 en de 15 patiënt over op het onderstel 10. Het draailager 30 vormt een draaias 31 die bij gebruik van de inrichting 1 ongeveer verticaal is, waarbij de exacte stand van die as 31 niet kritisch is zolang de "naar links en rechts draaiing van het stoelsamenstel" maar kan worden gerealiseerd.

20

Bijvoorbeeld ligt de draaias 31 in hoofdzaak evenwijdig aan de rugleuning 22. Men zou ook kunnen stellen dat de draaias 31 bij voorkeur ongeveer haaks op de zitting 22 staat. Het draailager 30 zou ook verder naar beneden kunnen liggen ten opzichte van de 25 zitting 21 en/of verder naar achteren.

Het zal duidelijk zijn dat het draailager 30 allerlei uitvoeringen kan hebben. In de tekening is een soort lagerbus getoond, maar andere oplossingen zijn natuurlijk ook denkbaar.

30

In figuur la is een verder draailager 40 weergegeven, in het bijzonder tussen het zich achter de rugleuning 22 en eventuele hoofdsteun 25 uitstrekkende gedeelte 11c - hier als een min of meer verticale stang - van het frame 11 van het onderstel 10 enerzijds en 35 het stoelsamenstel 20 anderzijds. Dat draailager 40, waarvan er ook meerdere zouden kunnen zijn voorzien, ondersteunt het stoelsamenstel 20 op een afstand boven het draailager 30 onder de zitting 21, bij -7- voorbeeld nabij de hoofdsteun, en verschaft daardoor additionele stabiliteit.

Bij dit draailagers 40 wordt het hogere deel van het stoelsamenstel 5 20 geleidt en ondersteunt. Aan het stoelsamenstel 20 is hier een boogvormige rails 41, bijvoorbeeld achter de hoofdsteun, bevestigd met een kromming afgestemd op de draaias 31. Het naburige deel van het onderstel, hier de stang 11c, is voorzien van een met de rail 41 samenwerkend schuiforgaan 42, dat in dit voorbeeld in een 10 geleidesleuf in de rails 41 schuifbaar is. De boogvormige rails 41 kan eventueel opklapbaar zijn ten behoeve van het samenvouwen van het stoelsamenstel.

De stang 11c is bij voorkeur samenklapbaar en/of telescopisch. In 15 dit voorbeeld is onderdeel 11a scharnierbaar aan de stang 11c aangebracht, ter verdere reductie van het volume in opbergstand.

In figuur 1 is schematisch aangeduid dat aan het stoelsamenstel 20, bij voorkeur aan de voetensteunconstructie 23 een of meer handgrepen 20 26 zijn aangebracht.

Aan het framedeel 11c zijn een of meer hanterings- en/of bedieningsorganen, hier een handgreep lid met niet getoonde bedieningsknoppen (wordt nader toegelicht), voor hantering- en/of 25 bediening door een bij het afdalen van een trap achter de transporthulpinrichting 1 lopende assistentiepersoon.

De een of meer handgrepen 26 zijn zodanig aangebracht dat ze kunnen worden vastgegrepen door een tweede assistentiepersoon, welke 30 persoon bij het afdalen van een trap voor de transporthulpinrichting loopt of althans daar plaats kan nemen.

Zoals de figuren schematisch tonen biedt het draailager 30 bijvoorbeeld de mogelijkheid bij het afdalen van een trap met een in 35 hoofdzaak recht gedeelte gevolgd door een bocht naar rechts, de tweede persoon alvast het stoelsamenstel 20 naar rechts draait terwijl het onderstel 10 nog op het rechte deel van de trap staat.

-8-

Hierdoor kunnen krappe bochten worden genomen zonder vast te lopen tegen de muur of andere obstakels en zonder met (bijvoorbeeld een been) van de patiënt tegen de muur of obstakel te botsen.

5 Het zal de vakman duidelijk zijn dat de draaimogelijkheid van het stoelsamenstel 20 ten opzichte van het onderstel 10 in allerlei andere situaties kan worden benut, bijvoorbeeld bij spiltrappen (met een continue bocht), bij krappe bochten in een gang of dergelijke.

10 In een mogelijke uitvoering, die de voorkeur heeft, voorziet de uitvinding erin dat de transporthulpinrichting 1 op te delen is in twee delen, te weten het onderstel 10 en het stoelsamenstel 20. Dit is met name voordelig voor de opslag (bijvoorbeeld in een ambulance). Daartoe is er in die optie in voorzien dat een 15 bedienbare koppeling aanwezig is (niet getoond) die het mogelijk maakt dat een assistentiepersoon het stoelsamenstel ontkoppelt van het onderstel, bijvoorbeeld door het bedienen van een hendel of knop die met de koppeling is verbonden.

20 Bijvoorbeeld is het denkbaar dat het draailager 30 een eerste en een tweede draailagerdeel omvat, respectievelijk integraal met het stoelsamenstel 20 en het onderstel 10, welk eerste en tweede draailagerdeel van elkaar losneembaar zijn door bediening van een ontkoppelmechanisme door een assistentiepersoon.

25

Aan de hand van de tekening zal nu een voorkeursuitvoeringsvorm van het onderstel 10 worden toegelicht.

Het getoonde onderstel 10 heeft voor het rijden over de trap een 30 stelsel van loopwielen en riemen. In motorisch aangedreven vorm worden die riemen in het Engels ook wel "crawlers" genoemd, terwijl in de niet aangedreven vorm die riemen als "glijriemen" bekend staan. Vaak zijn het gebruikelijke V-snaren die in binnenste buiten gekeerde vorm worden gebruikt, maar andere riemen of 35 schakelconstructies zijn ook denkbaar.

-9-

In de tekening is te zien dat het stelsel aan elke zijde van het onderstel 10, dus aan de linker- en de rechterzijde, twee riemdragers 50,51 heeft met elk ten minste een riem 52,53.

5 De riemdragers 50 hebben elk een lichaam dat twee op afstand van elkaar gelegen rollen 50a,b en 51a,b draagt waar de betreffende riem 52,53 omheen loopt. Bij voorkeur, zoals hier getoond, heeft een riemdrager tussen de bijbehorende rollen een riemgeleideconstructie, bijvoorbeeld een geleidestrip, waar een part van de riem langs 10 loopt, met name voor het naar de trap gekeerde part van de riem. In dit voorbeeld is voor beide parten van de riem voorzien in een dergelijke geleidestrip.

In de getoonde uitvoering heeft het onderstel een centraal framedeel 15 48, hier met nader toe te lichten motoren en een accu. De stang 11c is ontkoppelbaar bevestigd aan dit centrale framedeel 48. Verder zijn de twee riemdragers 50 deel van een gemeenschappelijk subframe 49 en zijn de twee riemdragers 51 elk aan een zijde van dat subframe, en hier aan de buitenkant daarvan, opgesteld.

20

De riemdragers 51 zijn in langsrichting heen en weer verschuifbaar geleid ten opzichte van dat subframe tussen een uitgeschoven stand (figuur 2a, figuur 3a,b) en een ingeschoven stand (fig. 2b, fig.

4a,b). Bijvoorbeeld is voorzien in een profielrailgeleiding. Er is 25 in voorzien dat een of meer actuatoren, zoals elektromotoren, zijn voorzien voor het bewerkstelligen van de beweging van de riemdragers 51 tussen de uitgeschoven en ingeschoven stand.

Bij voorkeur, zoals hier getoond, is tussen de riemdragers 51, die 30 in bij het afdalen van de trap bij voorkeur naar achteren wijzen, een vrije ruimte aanwezig, zodat de achter de inrichting 1 lopende assistentiepersoon daar zijn voeten neer kan zetten.

Met name vanwege de stabiliteit heeft het de voorkeur dat het 35 subframe met de riemdrager 50 juist een dwarsverbinding heeft tussen de riemdragers nabij de loopwielen 60.

-10-

De riemdragers 51 vormen in de uitgeschoven van het subframe als het ware een verlenging van de riemdragers 50 en dus heeft het stelsel dan een grootste werkzame lengte, waarmee het stelsel op een ondergrond, met name de trap, kan afsteunen.

5

In de uitgeschoven stand van dit voorbeeld liggen de rollen 50b en 51a van naburige riemdragers naast elkaar. In dit voorbeeld is erin voorzien dat de riemdragers 51 alleen hun uiterste stand kunnen innemen, en niet kunnen stoppen op tussengelegen posities, zodat 10 alleen twee discrete standen zijn voorzien. In andere uitvoeringen zijn eventueel tussengelegen standen of traploze verstelling wel mogelijk.

De motoren in het centrale framedeel, bij voorkeur geschikte 15 elektromotoren, drijven ten minste de riemen van de riemdragers 50 aan, en eventueel ook van de riemdragers 51 zoals de voorkeur heeft.

Het subframe met de riemdragers 50 is scharnierbaar ten opzichte van het centrale framedeel, zoals nader zal worden toegelicht.

20

De riemdragers 51 zijn in de uitgeschoven stand ook scharnierbaar ten opzichte van het centrale framedeel 48.

In dit voorbeeld is deze scharnierbaarheid voorzien om een in 25 hoofdzaak horizontale scharnieras, hier een gemeenschappelijke scharnieras 55 voor het subframe met de beide riemdragers 50 en elk van de riemdragers 51. Die as 55 bevindt zich in dit voorbeeld verder naar achteren dan het zitvlak 21, op een hoogte nabij het zitvlak 21, in dit voorbeeld iets daaronder.

30

Aan het van de scharnieras 55 afgekeerde einde is elke riemdrager 50 voorzien van een loopwiel 60, hier twee schijven naast of integraal met de tussenliggende rol van de riem, waarmee de inrichting 1 eveneens over een ondergrond kan rijden. De riemdragers 51 zijn elk 35 aan dat einde voorzien van een zwenkwiel 61.

, I

-11-

Voor het scharnieren van elk van de riemdragers 50,51 om as 55 is voorzien in een of meer actuatoren, bijvoorbeeld geschikte elektromotoren met bijbehorende overbrenging (niet getoond).

5 In figuur 1 staan de riemdragers 50,51 aan elke zijde van de inrichting 1 onder een hoek ten opzichte van elkaar, zodanig dat een omgekeerde V-stand is verkregen waardoor de wielen 60,61 over een ondergrond kunnen rijden, bijvoorbeeld in een gang of over straat, bijvoorbeeld als de patiënt naar een ambulance wordt gereden.

10

In figuur 2a zijn de riemdragers 50,51 aan elke zijde van de inrichting zodanig opgesteld dat de riemen als het ware in eikaars verlengde liggen en dus in feite één lang steunvlak aan elke zijde van de inrichting 1 vormen.

15

Het getoonde onderstel maakt het ook mogelijk de inrichting 1 in een ambulance of dergelijke te rijden, met name uitgaande van de stand volgens figuur 1. Bij voorkeur is de ambulance daartoe voorzien van een hefbaar platform.

20

Met dit stelsel van riemen en wielen is het mogelijk dat de werkzame lengte van het stelsel - gezien in de richting van het afdalen/bestijgen van de trap - variabel is. Deze variatie kan worden gerealiseerd terwijl de inrichting op de trap blijft 25 afsteunen met het stelsel.

In de stand van figuur 2a is deze werkzame lengte het grootst, terwijl als de riemdragers naast elkaar worden gebracht (figuur 7b) de werkzame lengte het kleinst is. Het zal duidelijk zijn dat de 30 grote werkzame lengte het voordeel heeft van een goede stabiliteit, terwijl de kleinere werkzame lengte voordelig is voor de wendbaarheid.

Deze aanpassing van de werkzame lengte van het stelsel van met name 35 de riemdragers 50,51 wordt geinitialiseerd door een van de assistentiepersonen, bij voorkeur de persoon die achter de inrichting 1 loopt.

-12-

Deze aanpassing kan met bijzonder voordeel worden benut bij het afdalen van een trap met een in hoofdzaak recht gedeelte gevolgd door een bocht, waarbij de werkzame lengte het grootst is bij het 5 afdalen/bestijgen van een recht deel van een trap en dan gereduceerd wordt bij het naderen van de bocht.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn een of meer, bij voorkeur elektrische, aandrijfmotoren zijn voorzien voor het aandrijven van 10 een of meer wielen 60 en/of, bij voorkeur, de riemen 51. Verder heeft de voorkeur te voorzien in remmen, dan wel de motoren als remmen te kunnen laten functioneren.

Het zal duidelijk zijn dat indien de inrichting 1 is voorzien van 15 een of meer elektrische aandrijfmotoren en/of actuatoren de inrichting bij voorkeur is voorzien van een accu.

Eventueel kan zijn voorzien in een actuator voor het bewerkstelligen van de draaibeweging van het stoelsamenstel, bijvoorbeeld een 20 elektromotor, bijvoorbeeld bedienbaar door een assistentiepersoon.

Eventueel kan zijn voorzien in een rem en/of blokkeermechanisme voor het remmen en/of blokkeren van de draaiing van het stoelsamenstel.

25 0 3 3 7 o n

Claims

1. Transporthulpinrichting ingericht voor het afdalen of bestijgen van een trap met een enkele in de transporthulpinrichting zittende 5 patiënt, welke transporthulpinrichting over de trap rijdt bij het afdalen of bestijgen en dan door ten minste een bij de transporthulpinrichting op de trap lopende assistentiepersoon hanteerbaar en/of bedienbaar is, 10 welke transporthulpinrichting omvat: een onderstel met een frame en met een op de trap afsteunbaar stelsel van een of meerdere wielen en/of riemen, een op het frame gesteund stoelsamenstel omvattende een stoel met 15 een zitting en een rugleuning voor de patiënt, met het kenmerk, dat het stoelsamenstel via een draailager is gesteund op het frame 20 van het onderstel, welk draailager het mogelijk maakt dat het stoelsamenstel bij het afdalen of bestijgen van de trap ten opzichte van het onderstel wordt gedraaid.

2. Transporthulpinrichting volgens conclusie 1, waarbij het 25 draailager zodanig is dat bij het afdalen of bestijgen van een trap met een bocht het stoelsamenstel bij het naderen van de bocht reeds in de richting van de bocht kan worden gedraaid ten opzichte van de onderstel.

3. Transporthulpinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het draailager zich in het gebied onder de zitting van het stoelsamenstel bevindt.

4. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande 35 conclusies, waarbij het draailager een draaias vormt die in hoofdzaak haaks op de zitting is gericht. n * x 7 η n -14-

5. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij een bedienbare koppeling is voorzien die het mogelijk maakt dat een assistentiepersoon het stoelsamenstel ontkoppelt van het onderstel. 5

6. Transporthulpinrichting volgens conclusie 5, waarbij het draailager een eerste draailagerdeel en een tweede draailagerdeel omvat, respectievelijk integraal met het stoelsamenstel en het onderstel, welk eerste en tweede draailagerdelen van elkaar 10 losneembaar zijn door een assistentiepersoon.

7. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het stelsel van een of meerdere wielen en/of riemen zodanig is ingericht dat de werkzame lengte van het stelsel - 15 gezien in de richting van het afdalen of bestijgen van de trap -variabel is.

8. Transporthulpinrichting volgens conclusie 7, waarbij de werkzame lengte zodanig variabel is dat deze werkzame lengte het 20 grootst is bij het afdalen of bestijgen van een recht deel van een trap en het kleinst bij het passeren van een bocht in een trap.

9. Transporthulpinrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij het stelsel zodanig is ingericht dat de werkzame lengte ervan variabel 25 tijdens het afdalen of bestijgen van een trap, terwijl het stelsel op de trap blijft steunen.

10. Transporthulpinrichting volgens conclusie 9, waarbij het stelsel zodanig is ingericht dat - bij het afdalen van een trap met 30 een in hoofdzaak recht gedeelte gevolgd door een bocht - de werkzame lengte bij het afdalen van het rechte gedeelte op een grote werkzame lengte instelbaar is en bij het naderen van de bocht in de trap de werkzame lengte van het stelsel instelbaar is op een kleine werkzame lengte. 35 -15-

11. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het onderstel aan elke zijde twee riemdragers met elk ten minste een riem omvat.

12. Transporthulpinrichting volgens conclusie 11, waarbij de riemdragers aan elke zijde van het onderstel ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn tussen een uitgeschoven stand waarin de riemdragers een grote werkzame lengte van het stelsel definiëren en in een ingeschoven stand waarin de riemdragers een kleinere werkzame 10 lengte definiëren

13. Transporthulpinrichting volgens conclusie 12, waarbij een of meer actuatoren zijn voorzien voor het bewerkstelligen van de beweging van de riemdragers tussen de uitgeschoven en ingeschoven 15 stand.

14. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het stelsel aan elke zijde van het onderstel twee riemdragers met elk een riem omvat, welke riemdragers om een 20 horizontale as scharnierbaar zijn ten opzichte van het frame, bij voorkeur een gemeenschappelijk as, zodanig dat de riemdragers een stand in hoofdzaak in eikaars verlengde kunnen innemen - en in die stand eventueel verplaatsbaar zijn ten opzichte van elkaar tussen een uitgeschoven en ingeschoven stand -, en een stand kunnen innemen 25 waarin de riemdragers een omgekeerde V-positie of dergelijke innemen.

15. Transporthulpinrichting volgens conclusie 14, waarbij een of meer actuatoren zijn voorzien voor de scharnierbeweging van de 30 riemdragers.

16. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij een of meer aandrijfmotoren zijn voorzien voor het aandrijven van een of meer wielen en/of riemen van het stelsel. 35

17. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het onderstel is voorzien van een hanterings- -16- en/of bedieningsmiddelen die zijn ingericht voor hantering- en/of bediening door een bij het afdalen van een trap achter de transporthulpinrichting lopende assistentiepersoon.

18. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het stoelsamenstel is voorzien van hanterings-en/of bedieningsmiddelen die zijn ingericht voor hantering - en/of bediening door een bij het afdalen van een trap voor de transporthulpinrichting lopende assistentiepersoon. 10

19. Transporthulpinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het stoelsamenstel een voetensteunconstructie omvat.

20. Transporthulpinrichting volgens conclusies 18 en 19, waarbij de hanterings- en/of bedieningsmiddelen zijn geïntegreerd met de voetensteunconstructie.

21. Transporthulpinrichting ingericht voor het afdalen of bestijgen 20 van een trap met een enkele in de transporthulpinrichting zittende patiënt, welke transporthulpinrichting bij het afdalen of bestijgen over de trap rijdt en door ten minste een bij de transporthulpinrichting op de trap lopende bedieningspersoon hanteerbaar en/of bedienbaar is, 25 welke transporthulpinrichting omvat: een onderstel met een frame alsmede met een op de trap afsteunbaar stelsel van een of meerdere wielen en/of riemen, 30. een op het frame steunend stoelsamenstel omvattende een stoel met een zitting en een rugleuning voor de patiënt, met het kenmerk, 35 waarbij het onderstel zodanig is ingericht dat - bij het afdalen of bestijgen van een trap met een in hoofdzaak recht gedeelte gevolgd door een bocht - de werkzame lengte van het op de trap afsteunende -17- V L stelsel bij het afdalen of bestijgen van het rechte gedeelte op de grote werkzame lengte instelbaar is en bij het naderen van de bocht in de trap de werkzame lengte van het stelsel instelbaar is op een kleinere werkzame lengte. 5

22. Transporthulpinrichting volgens conclusie 21, waarbij het onderstel aan elke zijde twee riemdragers met elk een riem omvat, en waarbij de riemdragers aan een zijde van het onderstel ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn tussen een uitgeschoven stand waarin 10 de riemdragers een grote werkzame lengte van het stelsel definiëren en in een ingeschoven stand waarin de riemdragers een kleinere werkzame lengte definiëren

23. Transporthulpinrichting volgens conclusie 21 of 22, waarbij de 15 riemdragers bij hun naburige einden elk om een in hoofdzaak horizontale scharnieras, bij voorkeur een gemeenschappelijke scharnieras, scharnierbaar zijn, zodanig dat de riemdragers kunnen scharnieren tussen een de in hoofdzaak in eikaars verlengde gelegen uitgeschoven stand en een met hun vrije einden naar beneden wijzende 20 stand, zodat in hoofdzaak een omgekeerde V-stand van de riemdragers is verkregen en met de vrije einden van de riemdragers of eventueel een of meer bij die vrije einden voorziene wielen over een ondergrond gereden kan worden.

24. Transporthulpinrichting ingericht voor het afdalen of bestijgen van een trap met een enkele in de transporthulpinrichting zittende patiënt, welke transporthulpinrichting bij het afdalen of bestijgen over de trap rijdt en door ten minste een bij de transporthulpinrichting op de trap lopende bedieningspersoon 30 hanteerbaar en/of bedienbaar is, welke transporthulpinrichting omvat: een onderstel met een frame alsmede met een op de trap 35 afsteunbaar stelsel van een of meerdere wielen en/of riemen, een op het frame steunend stoelsamenstel omvattende een stoel met een zitting en een rugleuning voor de patiënt, -18- met het kenmerk, dat het onderstel zodanig is ingericht dat - bij het afdalen of bestijgen van een schuin deel van een trap met een op de stoel zittende patiënt - de werkzame lengte van het op de trap 5 afsteunende stelsel verstelbaar is tussen een grotere en kleinere werkzame lengte terwijl het stelsel gedurende die verstelling op het schuine deel van de trap blijft steunen. 10 i λ t » ”7 Λ Λ