NL1010956C2 - Draaginrichting voor het opnemen van een tweetal boven elkaar geplaatste containers. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Draaginrichting voor het opnemen van een tweetal boven elkaar geplaatste containers.

De uitvinding heeft betrekking op een aan een in hooijte-5 richting verplaatsbare ondersteuning van een heftruck of dergelijke te koppelen draaginrichting voor het opnemen van een tweetal boven elkaar geplaatste containers, die nabij hun hoekpunten zijn voorzien van koppelstukken, die openingen bezitten, waarin insteekdelen van met een gestel van de draaginrichting verbonden aankoppel organen kunnen worden 10 ingestoken, waarbij de aankoppel organen paarsgewijs zijn opgesteld, zodanig, dat van ieder paar aankoppel organen een insteekdeel van een eerste aankoppel orgaan in een eerste richting kan worden ingestoken in een koppelstuk, dat is aangebracht nabij de bovenzijde van de onderste van de beide boven elkaar geplaatste containers en een tweetal boven 15 elkaar gelegen insteekdelen van een tweede, ten opzichte van het gestel van de draaginrichting verzwenkbaar aankoppel orgaan van het desbetreffende paar kunnen worden ingestoken in het genoemde koppelstuk van de eerste container en een nabij het genoemde koppelstuk van de eerste container gelegen, aan de onderzijde van de bovenste 20 container van de boven elkaar geplaatste containers aangebracht koppelstuk in een richting dwars op de richting waarin het insteekdeel van het eerste aankoppel orgaan in het desbetreffende koppelstuk is in te steken.

Een dergelijke draaginrichting is bekend uit het Nederlands 25 octrooi 1004817. Op zich voldoet deze draaginrichting goed, maar bij deze draaginrichting kan bij aangekoppelde containers een zekere verschuiving van de containers ten opzichte van de draaginrichting in de lengterichting van de eerste aankoppel organen plaatsvinden.

Volgens de uitvinding is nu het tweede aankoppel orgaan met 30 een uiteinde scharnierend gekoppeld met een uiteinde van een tussenstuk, dat met zijn andere uiteinde scharnierend is gekoppeld met het gestel van de draaginrichting en is tussen de uiteinden van het tweede aankoppel orgaan een uiteinde van een verbindingsstang scharnierend met het tweede aankoppelorgaan gekoppeld, waarbij het andere uiteinde van 35 de verbindingsstang scharnierend met het gestel van de draaginrichting 1010956 2 is gekoppeld, terwijl een aandrijforgaan voor verzwenken van het tweede aankoppel orgaan aangrijpt op het tussenstuk.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan met behulp van de tweede aankoppel organen een stevige vastklemming'van 5 de containers tegen het gestel van de draaginrichting worden verkregen onder het voorkomen van een eventueel verschuiven van de containers langs de eerste aankoppel organen. Dit is bijvoorbeeld van belang voor het tijdens aankoppelen en transport van de container waarborgen van de juiste werking van detectie-organen, die op het gestel zijn aange-10 bracht voor het waarnemen van het al dan niet juist aan de draaginrichting gekoppeld zijn van de containers.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.

15 Figuur 1 toont schematisch in perspectief een aanzicht op een gebruikelijke container.

Figuur 2 toont schematisch een zijaanzicht op een deel van een gestel van een draaginrichting met daaraan gekoppelde container.

Figuur 3 toont schematisch een zijaanzicht op een deel van 20 de draaginrichting met aankoppel organen.

Figuur 4 toont een zijaanzicht op figuur 3 gezien volgens pijl IV in figuur 3.

Figuren 5-7 tonen bovenaanzichten op de aankoppel organen waarbij in het bijzonder het tweede aankoppel orgaan in verschillende 25 standen is weergegeven, alsmede koppelstukken van containers.

Zoals schematisch is weergegeven in figuur 1 is een gebruikelijke parallellepipedumvormige container 1 voorzien van een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende zijvlakken 2, een tweetal zich loodrecht op deze zijvlakken 1 uitstrekkende eindvlakken 30 2’, een bovenvlak 3 en een zich evenwijdig daaraan uitstrekkend, in figuur 1 niet zichtbaar ondervlak. In het algemeen is daarbij de lengte van een zijvlak 2 groter dan de breedte van een eindvlak 2’. Verder zijn op gebruikelijke wijze in de hoekpunten van de container koppelstukken 4 aangebracht, die in een drietal loodrecht op elkaar 35 staande vlakken zijn voorzien van openingen 5-7 voor het insteken,van insteekdelen van aankoppel organen, die deel uitmaken van een of andere 1010956 3 hef- of draaginrichting met behulp waarvan de desbetreffende container kan worden opgetild en/of verplaatst, of die deel uitmaakt van een voertuig en met behulp waarvan dan de desbetreffende container op het voertuig kan worden vastgezet.

5 In het bijzonder lege containers worden vaak verplaatst met een zogenaamde heftruck, waartoe een draaginrichting wordt gekoppeld met een in hoogte verplaatsbare ondersteuning van de heftruck, zodanig, dat deze draaginrichting op gebruikelijke wijze met behulp van een hefmechanisme van de heftruck of dergelijke in hoogterichting 10 verplaatsbaar is. De draaginrichting is daarbij dan voorzien van aankoppel organen, waarvan insteekdelen in in de koppelstukken 4 van een container aangebrachte openingen kunnen worden gestoken teneinde de container aan de desbetreffende draaginrichting vast te zetten.

Zo is in figuur 2 schematisch een deel van een gestel 8 van 15 een dergelijke aan een heftruck of dergelijke te koppelen draag inrichting weergegeven. Daarbij is in dit in figuur 2 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld het gestel 8 nabij zijn boveneinde voorzien van een tweetal op afstand van elkaar gelegen haakvormige aankoppel organen 9, die in een richting evenwijdig aan hun lengte-assen kunnen worden 20 ingestoken in nabij de bovenrand van de desbetreffende container 1 aangebrachte koppelstukken en wel gebruikelijk door de openingen 6 van koppelstukken 4, die aan de bovenzijde van de container bij de hoekpunten van de lange zijde 2 van de container zijn gelegen. Daarbij komen, zoals in figuur 2 weergegeven de uiteinden van de insteekdelen 25 van de haakvormige aankoppel organen 9 in de in het bovenvlak van de container gelegen openingen 5 te liggen. Verder ligt daarbij de container nabij zijn onderzijde gebruikelijk aan tegen het gestel 8.

Zoals uit figuur 2 duidelijk zal zijn is daarbij de uitvoering zodanig, dat de in de koppelstukken 4 ingestoken aankoppel-30 organen 9 niet boven het bovenvlak van de container uitsteken, zodat op deze container een verdere container kan worden geplaatst.

Het aan een hefinrichting of dergelijke aan te koppelen gestel 8 omvat gebruikelijk een tweetal zich omhoog uitstrekkende, op afstand van elkaar gelegen kolommen 10 waarvan er een in de figuren 3 35 en 4 is weergegeven.

1010956 4

Aan het boveneinde van iedere kolom 10 is een eerste haakvormig aankoppel orgaan 9 bevestigd. Verder is aan het boveneinde van iedere kolom 10 een tweede aankoppel orgaan 12 aangebracht, dat is voorzien van een tweetal boven elkaar gelegen armen 13, die onderling 5 zijn verbonden door een verbindingsstuk 14.

De vrije einden van de armen 13 vormen insteekdelen 15, die op hieronder nog nader te beschrijven wijze in koppelstukken 4 van boven elkaar geplaatste containers kunnen worden gestoken.

Aan zijn van de insteekdelen 15 afgekeerde uiteinde is dit 10 tweede aankoppel orgaan 12 met behulp van een zich omhoog of verticaal uitstrekkende as 15’ scharnierend verbonden met een uiteinde van een in bovenaanzicht gezien min of meer driehoekig gevormd tussenstuk 16. Dit tussenstuk 16 is opgebouwd uit een tweetal boven elkaar gelegen plaatvormige delen 17, die onderling zijn verbonden door een zich 15 tussen de plaatvormige delen uitstrekkend verbindingsstuk 18. In het bijzonder uit figuur 4 zal het duidelijk zijn, dat het met behulp van de pen 15’ scharnierend met het tussenstuk 16 verbonden uiteinde van het aankoppel stuk 12 tussen de uiteinden van de plaatvormige delen 17 van het tussenstuk 16 is gelegen.

20 Het tussenstuk 16 is verder met behulp van een zich evenwijdig aan de as 15’ uitstrekkende as 19 scharnierend met het gestel 8, in het bijzonder met een tweetal aan het boveneinde van de kolom 10 aangebrachte op afstand boven elkaar gelegen horizontale platen 20 en 21 gekoppeld. In een derde hoekpunt van het in boven-25 aanzicht gezien min of meer driehoekige tussenstuk 16 is met behulp van een zich evenwijdig aan de assen 15’ en 19 uitstrekkende as 22 een uiteinde gekoppeld van een zuigerstang 23, die deel uitmaakt van een verstelcilinder 24. Een cilinderhuis 25 van de verstelcilinder 24 is aan zijn van de as 22 afgekeerde uiteinde met behulp van een zich 30 evenwijdig aan de as 22 uitstrekkende as 26 scharnierend gekoppeld met de van de kolom 10 afgekeerde uiteinden van de platen 20 en 21, waarbij, zoals in het bijzonder uit figuur 3 blijkt, het met behulp van de pen 26 aangekoppelde uiteinde van het huis 25 van de verstelcil inder 24 tussen de platen 20 en 21 is gelegen.

35 Nabij de insteekdelen van de tweede aankoppel organen is.met behulp van een zich evenwijdig aan de assen 15 en 19 uitstrekkendè as 1010956 5 27 een uiteinde gekoppeld van een koppelstang 28, terwijl het andere uiteinde van de koppelstang 28 met behulp van een zich evenwijdig aan de as 27 uitstrekkende as 29 met het gestel 8, in het bijzonder de platen 20 en 21 is gekoppeld.

5 Zoals in het bijzonder uit figuur 4 blijkt is een derge lijke verbindingsstang opgebouwd uit een tweetal boven elkaar gelegen plaatvormige delen 30, die aan een uiteinde met elkaar zijn verbonden met een bus 32 waarin de as 27 is opgenomen, terwijl de andere uiteinden met elkaar zijn verbonden door een bus 33, waarin de as 29 is 10 opgenomen.

Zoals uit figuren 5-7 duidelijk is liggen de hartlijnen van de assen 19 en 29 in een vlak dat tenminste nagenoeg evenwijdig verloopt aan de lengte-as van een aankoppel orgaan 9. Daarbij ligt de as 29 op grotere afstand van de naar een op te nemen container toege-15 keerde zijde van het gestel van de draaginrichting dan de as 19.

Verder is nabij het boveneinde van de kolom 10 een zich tenminste nagenoeg horizontaal uitstrekkende voelerpen 34 (figuur 3) aangebracht die over een deel van zijn lengte is omgeven door een drukveer 35, die tracht de voelerpen 34 in de in figuur 3 weergegeven 20 stand te houden. Zoals uit figuur 3 duidelijk zal zijn steekt in deze stand het vrije uiteinde van__de.voelerpen 34 enigszins uit buiten het aan het boveneinde van de kolom 10 aangebrachte steunvlak 36 waartegen een aan de draaginrichting aangekoppelde container 1 zal komen te liggen zoals hieronder nader uiteengezet.

25 De voelerpen 34, die eveneens is opgenomen in de ruimte tussen de platen 20 en 21 is voorzien van een borst 37, die, gezien in figuur 3 bij naar links verschuiven vanuit de weergegeven stand een sensororgaan 38 bedient.

Aan het ondereinde van ieder kolom 10 is verder nog een 30 buffer 39 aangebracht, waartegen een met behulp van de draaginrichting opgenomen container nabij zijn onderzijde komt te rusten.

Alvorens containers op te nemen zullen de aankoppelorganen 25 naar de geheel "geopende stand" worden gezwenkt zoals weergegeven in figuur 5.

35 Vervolgens kan de door een heftruck of dergelijke gedragen draaginrichting zodanig worden gemanipuleerd, dat de vrije einden of 1010956 6 insteekdelen van de haakvormige aankoppelorganen 9 worden ingestoken in de aan de bovenzijde van een container 1 gelegen koppelstukken, zoals hierboven besproken.

Bij het opnemen van een tweetal op elkaar geplaatste 5 containers zullen de nabij de bovenzijde van de onderste container gelegen koppelstukken nabij de aan de onderzijde van de boven geplaatste container gelegen koppelstukken staan opgesteld, terwijl daarbij deze koppelstukken niet altijd recht boven elkaar behoeven te zijn gelegen, zoals in figuur 6 aangeduid voor een koppelstuk 4’ aan 10 de bovenzijde van een onderste container en een koppelstuk 4” aan de onderzijde van een erboven geplaatste container.

Na het insteken van de aankoppelorganen 9 in de koppelstukken 4 van de onderste container zullen de beide tweede aankoppelorganen 12 van de draaginrichting naar elkaar toe en in de richting 15 van de koppelstukken 4” aan de onderzijde van de bovenste container worden verzwenkt met behulp van de verstelcilinder 24 zoals weergegeven in figuren 6 en 7.

Daarbij zullen de bovenste insteekdelen 15 van de aankoppelorganen 12 worden ingestoken in de aan de korte zijkanten van de 20 container gelegen openingen 7 van de koppelstukken 4” van de bovenste container, terwijl de onderste insteekdelen 15 van de tweede aankoppelorganen 12 zullen worden ingestoken in de aan de zijkanten van de onderste container gelegen gaten 7 in de desbetreffende koppelstukken 4’.

25 Tijdens dit verzwenken van de tweede aankoppelorganen 12 zal, indien de bovenste container niet recht boven de onderste container staat opgesteld een verschuiving van de bovenste container ten opzichte van de onderste container worden bewerkstelligd, zodanig, dat uiteindelijk de koppelstukken 4’ en 4” recht boven elkaar zullen 30 komen te liggen.

Zoals uit figuur 7 duidelijk zal zijn is bij het bereiken van de naar binnen gezwenkte eindstand van de tweede aankoppelorganen 12 iedere verbindingsstang 28 in een stand gekomen, waarin deze zich ongeveer loodrecht op het naar de draaginrichting toegekeerde be-35 grenzingsvlak 2 van de container uitstrekt. In deze stand, waarip de as 27, waaromheen het aankoppel orgaan 12 ten opzichte van de ver- 1010956 7 bindingsstang 28 verzwenkt, aan de van de verstelcilinder 24 afgekeerde zijde van het tussenstuk 16 ligt, kan nu met behulp van de verstelcilinders 24 nog een verzwenking van de aankoppelorganen 12 om de assen 27 in de richting volgens pijl A worden bewerkstelligd, zóals 5 aangeduid in figuur 7, waardoor de koppelstukken 4’, 4” stevig tegen de steunvlakken 36 van het draaggestel 8 zullen worden gedrukt en in deze stand kunnen worden vastgehouden. Bij dit aandrukken van de containers tegen deze steunvlakken 36 zullen de nabij de boveneinden van de kolommen opgestelde voelerpennen 34 worden ingedrukt en daar-10 door de sensororganen in werking stellen. Deze sensororganen zullen dan een signaal geven, dat de beide containers op de beoogde wijze zijn vastgeklemd aan de draaginrichting 8.

Het zal duidelijk zijn, dat het loskoppelen van de containers van de draaginrichting kan plaatsvinden in een volgorde 15 omgekeerd van de hierboven beschreven volgorde van aankoppelen.

Γ· 1010956

Claims (6)

1. Aan een in hoogterichting verplaatsbare ondersteuning van een heftruck of dergelijke te koppelen draaginrichting voor 'het 5 opnemen van een tweetal boven elkaar geplaatste containers, die nabij hun hoekpunten zijn voorzien van koppelstukken, die openingen bezitten waarin insteekdelen van met een gestel van de draaginrichting verbonden aankoppelorganen kunnen worden ingestoken, waarbij de aan-koppelorganen paarsgewijs zijn opgesteld, zodanig, dat van ieder paar 10 aankoppelorganen een insteekdeel van een eerste aankoppel orgaan in een eerste richting kan worden ingestoken in een koppelstuk, dat is aangebracht nabij de bovenzijde van de onderste van de beide boven elkaar geplaatste containers en een tweetal boven elkaar gelegen insteekdelen van een tweede ten opzichte van het gestel van de draag-15 inrichting verzwenkbaar aankoppelorgaan van het desbetreffende paar respectievelijk kunnen worden ingestoken in het genoemde koppelstuk van de eerste container en een nabij het genoemde koppelstuk van de eerste container gelegen, aan de onderzijde van de bovenste container van de beide boven elkaar geplaatste containers aangebracht koppelstuk 20 in een richting dwars op de richting waarin het insteekdeel van het eerste aankoppelorgaan in het desbetreffende koppelstuk is in te steken, met het kenmerk, dat het tweede aankoppelorgaan met een uiteinde scharnierend is gekoppeld met een uiteinde van een tussenstuk, dat met zijn andere uiteinde scharnierend is gekoppeld met het 25 gestel van de draaginrichting, en tussen de einden van het tweede aankoppelorgaan een uiteinde van een verbindingsstang scharnierend met het tweede aankoppelorgaan is gekoppeld, waarbij het andere uiteinde van de verbindingsstang scharnierend met het gestel van de draaginrichting is gekoppeld, terwijl een aandrijforgaan voor verzwenken 30 van het tweede aankoppelorgaan aangrijpt op het tussenstuk.

2. Draaginrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de scharnieras waarom het tussenstuk ten opzichte van het gestel verzwenkbaar is en de scharnieras waarom de verbindingsstang ten opzichte van het gestel verzwenkbaar is, zijn gelegen in een vlak, dat 35 zich tenminste nagenoeg evenwijdig aan de insteekrichting vanv.het eerste aankoppelorgaan uitstrekt. 1010956

3. Draaginrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de scharnieras waarom het tussenstuk ten opzichte van het gestel verzwenkbaar is dichter bij de naar de op te nemen containers toegekeerde zijde van de draaginrichting is gelegen dan de scharniêras 5 waarom de verbindingsstang ten opzichte van het gestel verzwenkbaar is.

4. Draaginrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen het gestel en het tussenstuk een verstel-cilinder is aangebracht, die op het tussenstuk aangrijpt tussen het 10 aankoppel punt van het tweede aankoppel orgaan aan het tussenstuk en het aankoppel punt van het tussenstuk aan het gestel.

5. Draaginrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitvoering zodanig is, dat in de stand van het tweede aankoppel orgaan waarin een container aan de draaginrichting is 15 vastgeklemd de scharnieras tussen het tweede aankoppeloraan en de koppelstang aan die zijde van het tussenstuk is gelegen, die afgekeerd is van de verstelci1inder waarmede het tussenstuk te verzwenken is.

6. Draaginrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de draaginrichting is voorzien van een voelerpen, 20 zodanig, dat deze voelerpen wordt verplaatst bij het vastklemmen van een container aan het gestel. 1010956 v'