NL1010884C2 - Werkschip. - Google Patents

Description

Titel: Werkschip

De uitvinding heeft betrekking op een werkschip voor het uitvoeren van offshore-werkzaamheden, in het bijzonder voor het gereedmaken en/of exploiteren van winplaatsen van natuurlijke rijkdommen, zoals olie en gas.

5 Bij het offshore winnen van natuurlijke rijkdommen bestaat in toenemende mate behoefte aan exploitatie van winplaatsen die relatief ver van het vaste land verwijderd zijn en/of op relatief grote diepte zijn gelegen. Naar huidige inzichten wordt__gemeend dat ca. 65% van de offshore 10 te winnen olievoorraad, zich bevindt in gebieden die relatief ver van het vaste land zijn gelegen en waar de zeebodem op tenminste 2_000 m diepte is gelegen.

Bij het gereedmaken en exploiteren van dergelijke winplaatsen dienen op de winplaats voorbereidings- en 15 exploitatiehandelingen te worden uitgevoerd. Bij het gereedmaken en het exploiteren van een winplaats voor olie betreffen deze handelingen onder meer het plaatsen van een afsluiter op de zeebodem, het aanbrengen van een stijgbuisconstructie tussen de afsluiter en het zee-20 oppervlak, het aanboren en productierijp maken van de olievoorraad in de bodem, het winnen van olie uit de bodem, eventueel het opslaan en/of bewerken van olie en het afvoeren van de gewonnen olie.

Vanwege de relatief grote afstand ten opzichte van 25 het vaste land en/of de relatief grote diepte van de zeebodem, is het een probleem gebleken om dergelijke winplaatsen op economische wijze gereed te maken en te exploiteren. Wanneer de winplaats op relatief grote afstand van het vaste land is_ gelegen kunnen bijvoorbeeld voorraden 30 en personeel slechts zeer beperkt door de lucht worden aangevoerd. Hierdoor moeten voorraden en personeel relatief snel over zee naar de werkplek kunnen worden vervoerd en moet op de winplaats voldoende opslagcapaciteit beschikbaar zijn. Wanneer de winplaats op relatief grote diepte is 2 gelegen, is het niet mogelijk om op de winplaats een werkeiland aan te brengen dat wordt afgesteund op de zeebodem.

Voorgesteld is reeds om werkzaamheden voor het 5 gereedmaken en exploiteren van dergelijke winplaatsen uit te voeren met behulp van een zogenoemde "semi-submersible". Een dergelijke constructie omvat een rechthoekig dek dat op poten is geplaatst. De poten zijn met behulp van zich onder het wateroppervlak bevindende drijvers verbonden. Een 10 dergelijke semi-submersible is door variatie van het drijfvermogen van de drijvers verstelbaar tussen een drijvende stand waarin het dek op relatief grote afstand van het wateroppervlak is gelegen en een semi-afgezonken stand waarin het dek relatief dicht bij het wateroppervlak 15 is gelegen. In de drijvende stand wordt de semi-submersible naar de winplaats getransporteerd om vervolgens in de semi-afgezonken stand als werkplatform te dienen. Nadelig van een dergelijke semi-submersible is dat deze niet zelfstandig naar een ver weg gelegen winplaats kan varen, 20 maar door een sleepboot naar de winplaats moet worden gesleept. Voorts is de vaarsnelheid van een dergelijke constructie beperkt, waardoor transport naar een dergelijke ver weg gelegen winplaats te lang duurt. Bovendien is het zwaartepunt van een dergelijke constructie relatief hoog 25 gelegen, zodat zelfs wanneer weinig voorraden op het dek mee worden genomen, gevaar voor kantelen aanwezig is. Het gevaar voor kantelen wordt nog verhoogd tijdens het instellen van de drijvende stand naar de semi-afgezonken stand.

30 Voorgesteld is eveneens om de voorbereiding en exploitatie van dergelijke ver verwijderde en/of op grote diepte gelegen winplaatsen uit te voeren met behulp van een werkschip met een van aandrijfmiddelen voorziene, conventionele scheepsromp. Nadelig van een dergelijk schip 35 is, dat het, wanneer het op de winplaats stil ligt, golfbewegingen van het wateroppervlak teveel volgt.

1010384 3

Hierdoor is het dek dikwijls onvoldoende stabiel om de voorbereidings- of exploitatiewerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Dit leidt tot een sterk verlaagde productiviteit.

5 De uitvinding beoogt een werkschip dat bovengenoemde nadelen niet bezit. Daartoe omvat een werkschip volgens de uitvinding een van voortstuwingsmiddelen voorziene scheepsromp en een dek, waarbij de scheepsromp tijdelijk afzinkbaar is en waarbij het dek met behulp van 10 verbindingsmiddelen met instelbare tussenafstand met de scheepsromp is verbonden, zodanig dat het werkschip verstelbaar is tussen een drijvende stand waarin het dek nabij de scheepsromp is gelegen en een semi-afgezonken stand waarin de scheepsromp in hoofdzaak onder het 15 wateroppervlak is gelegen en het dek op afstand van de scheepsromp boven het wateroppervlak is gelegen.

Hierdoor wordt bereikt dat het werkschip in drijvende stand zonder kantelgevaar zelfstandig, snel en met voldoende voorraad naar de winplaats kan varen, terwijl 20 het in semi-afgezonken stand op de winplaats voldoende stabiel is. In semi-afgezonken toestand is het nabij het wateroppervlak gelegen oppervlak van het werkschip relatief klein, terwijl een groot gedeelte van het totale gewicht van het werkschip 1 onder het wateroppervlak is gelegen.

25 Hierdoor zal het dek, zelfs wanneer veel wind en/of grote golven aanwezig zijn, voldoende stabiel zijn om de werkzaamheden uit te_kunnen voeren. Om de stabiliteit te verhogen kan de scheepsromp in semi-afgezonken toestand meer dan 50%, bij voorkeur meer dan 60% van het totale 30 gewicht van het werkschip omvatten. Voor een optimale stabiliteit is het zwaartepunt van het werkschip in semi-afgezonken toestand nabij of onder het wateroppervlak gelegen. - ________

Opgemerkt wordt, dat wanneer in deze context 35 gesproken wordt van een scheepsromp, hiermee een enkelvoudige, dat wil zeggen één drijflichaam vormende ·-' ' O A - —- ; J i Ü -- t 4 scheepsromp wordt bedoeld. Opgemerkt wordt voorts dat het werkschip ook op andere plaatsen dan op winplaatsen inzetbaar is, bijvoorbeeld voor het leggen van pijpleidingen op de zeebodem. In het hierna volgende zal 5 dan ook worden gesproken van de werkplek van het werkschip.

Nadere uitwerkingen van voordelige uitvoeringsvormen van het werkschip zijn beschreven in de volgconclusies.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld dat in een tekening is 10 weergegeven. In de tekening toont: fig. 1 een schematisch zij-aanzicht van een werkschip volgens de uitvinding in drijvende stand; fig. 2 een schematisch zij-aanzicht van een werkschip volgens de uitvinding in semi-afgezonken stand; 15 fig. 3 een schematisch bovenaanzicht van het werkschip van fig. 1 doorgesneden langs de lijn III-III; fig. 4 een schematisch bovenaanzicht van het werkschip van fig. 1 doorgesneden langs de lijn IV-IV; en fig. 5 een schematische dwarsdoorsnede van het 20 werkschip volgens fig. 2 langs de lijn V-V onder weglating van een aantal details.

Opgemerkt wordt dat de figuren slechts schematische weergaven zijn van een voorkeursuitvoeringsvorm van een werkschip volgens de uitvinding. In de figuren zijn gelijke 25 of overeenkomstige onderdelen met corresponderende verwijzingscijfers aangegeven.

Figuur 1 toont een werkschip 1 in een drijvende stand. In de drijvende stand of "transportstand" kan het schip over zee naar een werkplek varen. Het werkschip 1 30 omvat een scheepsromp 2 en een dek 3. De scheepsromp 2 vormt een enkelvoudig drijflichaam en is tijdelijk afzinkbaar. De scheepsromp 2 is voorzien van voortstuwingsmiddelen 4 en heeft een gestroomlijnde rompvorm die althans gedeeltelijk overeenkomt met de 35 rompvorm van gebruikelijke zeeschepen, zodat het werkschip in verband met de grote af te leggen afstand in de 1 Ü iUöö^i 5 transportstand voldoende snel kan varen, bijvoorbeeld met een snelheid van tenminste 15 knopen.

Het dek 3 is met behulp van verbindingsmiddelen 5 met instelbare tussenafstand met de scheepsromp 2 5 verbonden. Het werkschip 1 is verstelbaar tussen de in figuur 1 getoonde drijvende stand waarin het dek 3 nabij de scheepsromp 2 is gelegen en een in figuur 2 getoonde semi-afgezonken stand. Refererend aan fig. 2 is het dek 3 op afstand van de scheepsromp 2 gelegen en is de scheepsromp 2 10 in hoofdzaak onder het wateroppervlak 6 gelegen. Wanneer het werkschip 1 op de werkplek is aangekomen, wordt het vanuit de transportstand versteld naar de semi-afgezonken of "werkstand". Het verstellen vindt plaats door het drijfvermogen van de scheepsromp 2 te verminderen. Dit kan 15 op voordelige wijze worden uitgevoerd door de scheepsromp te voorzien van ballasttanks 7 en van regelmiddelen voor het regelen van de in de ballasttanks opgeslagen hoeveelheid ballast. Tevens wordt de tussenafstand tussen het dek 3 en de scheepsromp 2 met behulp van de 20 verbindingsmiddelen 5 op een grotere waarde ingesteld, zodat het dek 3 op afstand van de scheepsromp 2 boven het wateroppervlak 6 is gelegen.

De verbindingsmiddelen 5 zijn uitgevoerd als poten 8 die vast met de scheepsromp 2 zijn verbonden, terwijl het 25 dek 3 is voorzien van hijs- of hefmiddelen om het dek 3 langs de poten 8 ten opzichte van de scheepsromp 2 in afstand te kunnen verstellen. Hierdoor wordt bereikt dat enerzijds de verbinding tussen de scheepsromp 2 en de poten 8 op eenvoudige en betrouwbare wijze waterdicht kan worden 30 uitgevoerd, terwijl anderzijds voor het instellen van de tussenafstand tussen de scheepsromp 2 en het dek 3 gebruik kan worden gemaakt van conventionele hijs- of hefmiddelen die in de offshore-industrie worden toegepast om bijvoorbeeld een werkdek van een booreiland langs de poten 35 te kunnen bewegen. Bij voorkeur worden vier poten 8 toegepast, waarbij de poten 8 zijn voorzien van tandheugels ·; · ", i LJ ; L’*' _____ 6 en het dek 3 nabij de poten 8 is voorzien van tandwielen. Het is uiteraard ook mogelijk om meer of minder poten 8 toe te passen. Opgemerkt wordt dat het uiteraard ook mogelijk is om de verbindingsmiddelen anders uit te voeren, 5 bijvoorbeeld als poten 8 die vast met het dek 3 zijn verbonden en langs de scheepsromp 2 kunnen worden verplaatst.

Het werkschip 1 kan op de werkplek worden gepositioneerd met behulp van een dynamische 10 positioneerinrichting, bijvoorbeeld vier of acht kruislings ten opzichte van elkaar opgestelde motoren. In minder diep water kan het werkschip 1 uiteraard ook op de werkplek worden verankerd met behulp van grondankers. Afhankelijk van de door het werkschip 1 te verrichten werkzaamheden, 15 kan het dek 3 zijn voorzien van verschillende soorten installaties. Zo kan het dek zijn voorzien van een pijpenlegger 9 voor het leggen van het uit pijpsegmenten 10 opgebouwde pijpleidingen 11 over de zeebodem. In een dergelijk geval zal het werkschip 1 zich tijdens het leggen 20 van de pijpleiding 10 in de werkstand langzaam verplaatsen. Een voorraad pijpsegmenten 10 kan daarbij op een hierna beschreven wijze in de scheepsromp 2 worden opgeslagen.

Voorts kan het werkschip 1 worden toegepast als kraanschip. In een dergelijk geval kan een kraan 12 of een 25 andersoortige hefinrichting op het dek 3 worden aangebracht om hijs- of hefwerkzaamheden te verrichten. Opgemerkt wordt dat een dergelijke hefinrichting eveneens kan worden toegepast voor het ten opzichte van de poten 8 opheffen van het dek 3 of voor het uitvoeren van heiwerkzaamheden op 30 zee.

In het hiernavolgende zal het werkschip 1 nader worden beschreven in een toepassing als offshore werkschip voor het gereedmaken en exploiteren van een winplaats van olie.

35 Vanuit een haven vaart het werkschip 1 zelfstandig in de in figuur 1 getoonde transportstand naar een op gro.te 1010884 7 afstand van een haven gelegen winplaats voor olie die voor exploitatie moet worden voorbereid en vervolgens moet worden geëxploiteerd. Ten behoeve van het navigeren is het dek 3 van het werkschip 1 voorzien van een stuurhut 13. Het 5 dak van de stuurhut 13 is op voordelige wijze uitgevoerd als helikopterlandplaats 14. Refererend aan fig. 4 omvat het dek 3 een aantal verdiepingen waarin werkruimten en slaapvertrekken voor personen zijn aangebracht, zoals kleedruimten 15, slaapruimten 16, ontspanningsruimten 17, 10 droge en gekoelde voorraadruimten 18, wasruimten 19, pompkamers 20, generatorruimten 21, laboratoria 22 enzovoorts. In de transportstand is de in de ballasttanks 7 opgeslagen hoeveelheid ballast relatief gering, zodat de scheepsromp 2 zoveel drijfvermogen bezit dat deze althans 15 gedeeltelijk boven het wateroppervlak 6 is gelegen.

De scheepsromp 2 is voorzien van opslagruimten voor het daarin opslaan van een voorraad middelen, zoals water, brandstof, reserve-onderdelen en andere productiehulpmiddelen (fig. 3). Door de poten 8 hol uit te 20 voeren wordt bereikt dat het inwendige van de scheepsromp 2 toegankelijk is, bijvoorbeeld om het inwendige van de scheepsromp 2 te beladen. In figuur 3 is tevens zichtbaar dat de poten 8 zijn voorzien van een dubbelwandige aanvaringszone 8A.

25 * Op voordelige wijze is de scheepsromp 2 voorzien van tenminste één opslagruimte 23 met in verticale stand opslaan van buissegmenten, zoals stijgbuissegmenten 24 en/of boorbuissegmenten 25. Door dergelijke buissegmenten in de scheepsromp op te slaan kan het zwaartepunt van het 30 werkschip worden verlaagd, zodat de kans op kantelen wordt verkleind. Met name is het werkschip 1 hierdoor in de transportstand zeer veel stabieler dan een semi-submersible. Door.stijg- of boorbuissegmenten 24, 25 in verticale stand op te slaan wordt bereikt dat deze niet 35 alleen op efficiënte wijze kunnen worden opgeslagen maar ook op eenvoudige wijze in het inwendige van de scheepsromp 1 0 1 0B 8 4 8 2 kunnen worden ingebracht en daar weer uit kunnen worden afgevoerd. Dit zal verderop nader worden toegelicht.

Wanneer de breedte van het werkschip 1 kleiner wordt gekozen dan 31.5 m en met behulp van de regelmiddelen de 5 hoeveelheid ballast in de ballasttank 7 zodanig wordt ingesteld dat de scheepsromp 2 zich tijdelijk relatief ver boven het wateroppervlak zal bevinden, kan worden bereikt dat het werkschip desgewenst gebruik kan maken van het Panama-kanaal om de vaarweg naar de werkplek te verkorten. 10 Dit is in fig. 1 getoond met een waterlijn 6A.

Eenmaal aangekomen op de werkplek worden de ballasttanks 7 met ballast, bijvoorbeeld water, gevuld en wordt de scheepsromp 2 tot onder het wateroppervlak 6 afgezonken (fig. 2). Tevens wordt het dek 3 met behulp van 15 in de figuur niet-weergegeven hefmiddelen langs de poten 8 omhoog bewogen, zodat het dek 3 op afstand van de scheepsromp 2 boven het wateroppervlak 6 is gelegen. Het dek 3 is in deze werkstand voldoende stabiel voor het daarop uitvoeren van werkzaamheden.

20 Ter voorbereiding van de winplaats voor productie wordt een afsluiterblok met behulp van een kraan 12 vanaf het dek 3 op de zeebodem neergelaten. Om dit te vergemakkelijken is de scheepsromp 2 voorzien van een zich in hoofdzaak verticaal door de scheepsromp 2 uitstrekkend 25 kanaal 26 en een met het kanaal 26 corresponderende opening 27 in het dek 3, zodat het water vanaf het dek 3 via de opening 27 en het kanaal 26 toegankelijk is. Via de opening 27 en het kanaal 26 kunnen uiteraard eveneens andere objecten in het water neergelaten worden, zoals robots.

30 Tevens kunnen via de opening 27 en het kanaal 26 andere werkzaamheden worden uitgevoerd, bijvoorbeeld heiwerkzaamheden om een afsluiter op de zeebodem te fixeren. Teneinde de stroomlijn van de scheepsromp 2 zo min mogelijk te verstoren, kan het kanaal 27 nabij de 35 onderzijde van de scheepsromp 2 afsluitbaar worden uitgevoerd. Uiteraard kan het eveneens voordelig zijn om · 1010384 9 het kanaal 26 en/of de opening 27 ook op andere plaatsen af te sluiten, bijvoorbeeld met oog op de veiligheid.

Refererend aan fig. 1, fig. 2 en fig. 5 is het werkschip 1 voorts voorzien van een zich in hoofdzaak in 5 verticale richting uitstrekkende werkkolom 28 voor het daarin bewerken van stijg- of boorbuisconstructies of andere offshore-inrichtingen. Bij de getoonde uitvoeringsvorm is een centrale werkkolom 28 aangebracht waarbinnen een kanaal 26 zich uitstrekt. De werkkolom 28 10 strekt zich tevens uit door de opening 27 in het dek 3 (fig. 5). De werkkolom 28 is voorzien van een ophanginrichting 30 voor het ophangen van een stijg- of boorbuisconstructie. In semi-afgezonken toestand van het werkschip 1 is het inwendige van de scheepsromp 2 via de 15 hol-uitgevoerde poten 8 en de werkkolom 28 toegankelijk.

Nadat een afsluiter op de zeebodem is geplaatst, worden stijgbuissegmenten 24 vanuit de scheepsromp 2 via de werkkolom 28 naar het dek 3 getransporteerd. Het werkschip 1 omvat daartoe verticale transportmiddelen 31 voor het via 20 het inwendige van de poten 8 of de werkkolom 28 in verticale stand omhoog en omlaag bewegen van stijgbuissegmenten 24. In de scheepsromp 2 zijn verplaatsingsmiddelen 32 aangebracht voor het aansluitend in verticale stand zijwaarts verplaatsen van de 25 stijgbuissegmenten 24 (fig. 2). Bij het opbouwen van een stijgbuisconstructie worden de stijgbuissegmenten 24 eerst vanuit hun opslagruimte 23 met behulp van de horizontale verplaatsingsmiddelen 32 naar de werkkolom 28 getransporteerd en aansluitend in verticale stand met 30 behulp van de verticale verplaatsingsmiddelen 31 verticaal omhoog bewogen tot op hoogte van het dek 3. Vervolgens wordt het stijgbuissegment 24, bijvoorbeeld met behulp van een kraan 12 of verdere horizontale verplaatsingsmiddelen boven het kanaal 26 geplaatst en aan de ophanginrichting 30 35 bevestigd. Vervolgens wordt een volgend stijgbuissegment 24 op dezelfde wijze aangevoerd en aan het voorgaande 1 Ü i L - ' 10 stijgbuissegment 24 gekoppeld. Telkens wanneer een stijgbuissegment 24 is gekoppeld, wordt de ophanginrichting 30 losgekoppeld en wordt de door de gekoppelde stijgbuissegmenten 24 gevormde stijgbuis 34 met behulp van 5 hijsmiddelen 35 neergelaten en met behulp van de ophanginrichting 30 weer vastgeklemd. Zodra de stijgbuis 34 de zeebodem heeft bereikt, wordt deze gekoppeld met de afsluiter. Tijdens de werkzaamheden worden eventuele bewegingen van het werkschip 1 ten opzichte van de 10 stijgbuis 34 gecompenseerd met behulp van de axiaal binnen het kanaal 26 verplaatsbare afstandsmiddelen, zoals hydraulische telescoopcilinders 36.

Om de oliebron aan te kunnen boren, kunnen vervolgens boorbuissegmenten 25 worden aangevoerd op 15 dezelfde wijze als de stijgbuissegmenten 24 zijn aangevoerd. De verdere voorbereiding van de winplaats voor productie wordt hier niet nader toegelicht, daar deze de vakman duidelijk zal zijn. Opgemerkt wordt echter, dat de stijgbuis- en boorbuissegmenten 24, 25 door de hier 20 beschreven werkwijze omgekeerd uit te voeren, weer terug in de scheepsromp 2 kunnen worden gebracht.

Zodra de oliebron gereed is voor productie, wordt olie via de stijgbuis 34 aangevoerd en, eventueel na een eerste bewerking, via een pijpleiding 11 afgevoerd naar het 25 vasté land of naar een opslagschip. De scheepsromp 2 kan eveneens voorzien zijn van één of meer opslagtanks voor het opslaan van met behulp van het werkschip gewonnen olie (fig. 3). Indien de opslagtanks voldoende groot worden uitgevoerd, kan het werkschip dan tevens fungeren als 30 zogenaamd FPSO of opslagschip. Tijdens het vullen van de opslagtank dient uiteraard met behulp van de regelmiddelen de in de ballasttanks 7 opgeslagen hoeveelheid ballast te worden geregeld, teneinde het juiste drijfvermogen van de scheepsromp 2 te handhaven. Opgemerkt wordt dat de 35 werkkolom 28 ook decentraal op het schip kan worden aangebracht.

8 O <· 11

Tevens is een hulpwerkkolom 29 aangebracht. In een dergelijke hulpwerkkolom 29 kunnen tegelijkertijd op analoge wijze als hiervoor beschreven delen van stijg- of boorbuisconstructies worden opgebouwd en vervolgens via de 5 werkkolom 28 of via een in de hulpwerkkolom 29 aangebracht kanaal 26 in het water worden neergelaten. Op deze wijze kan niet alleen sneller een stijg- of boorbuisconstructie worden opgebouwd, maar kan tijdens zwaar weer waarin de stijgbuisconstructie van het werkschip 1 moet worden 10 losgekoppeld, het samenstellen gewoon doorgang vinden.

Uiteraard kan een dergelijke hulpwerkkolom eveneens worden toegepast bij het ontmantelen van constructies.

Voorts kan op voordelige wijze het inwendige van tenminste één der poten of werkkolommen zijn voorzien van 15 middelen voor het doorleiden van een lierkabel van een grondanker en van middelen voor het opslaan van een ankerketting. Hierdoor wordt bereikt dat een grote lengte aan lier- en ankerkabels op efficiënte wijze kan worden opgeslagen.

20 Opgemerkt wordt dat de details van de constructiedelen van.het werkschip hier niet nader worden toegelicht, daar deze voor de vakman duidelijk zullen zijn.

Opgemerkt wordt voorts dat de uitvinding niet beperkt is tot het hier getoonde uitvoeringsvoorbeeld. Vele 25 variaties daarop zijn mogelijk binnen het kader van de hierna volgende conclusies.

1010834

Claims (17)

1. Werkschip, omvattende een van voortstuwingsmiddelen voorziene scheepsromp en een dek, waarbij de scheepsromp tijdelijk afzinkbaar is en waarbij het dek met behulp van verbindingsmiddelen met instelbare tussenafstand met de 5 scheepsromp is verbonden, zodanig dat het werkschip verstelbaar is tussen een drijvende stand waarin het dek nabij de scheepsromp is gelegen en een semi-afgezonken stand waarin de scheepsromp in hoofdzaak onder het wateroppervlak is gelegen en het dek op afstand van de 10 scheepsromp boven het wateroppervlak is gelegen.

2. Werkschip volgens conclusie 1, waarbij de verbindingsmiddelen poten omvatten die vast met de scheepsromp zijn verbonden en waarbij het dek is voorzien van hijs- of hefmiddelen om het dek langs de poten ten 15 opzichte van de scheepsromp in afstand te kunnen verstellen.

3. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de scheepsromp in semi-afgezonken toestand meer dan 50%, bij voorkeur meer dan 60% van het totale gewicht van 20 het werkschip omvat.

4. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het zwaartepunt van het werkschip in semi-afgezonken toestand nabij of onder het wateroppervlak is gelegen.

5. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de scheepsromp is voorzien van ten minste één ballasttank en van regelmiddelen voor het regelen van een in de ballasttank opgeslagen hoeveelheid ballast.

6. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, 30 waarbij de scheepsromp is voorzien van ten minste één opslagtank voor het opslaan van met behulp van het werkschip gewonnen grondstof, welke opslagtank voorts is voorzien van toe- en afvoermiddelen voor het A. 'i G : G - o - i respectievelijk aan de opslagtank toevoeren of uit de opslagtank afvoeren van de gewonnen grondstof.

7. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de scheepsromp is voorzien van ten minste één 5 opslagruimte voor het in een verticale stand opslaan van stijg- en/of boorbuissegmenten.

8. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij is voorzien in ten minste één zich in hoofdzaak in verticale richting uitstrekkende werkkolom voor het daarin 10 bewerken Van stijg- of boorbuisconstructies of andere offshore-inrichtingen.

9. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarin het kanaal en/of de werkkolom is voorzien van een ophanginrichting voor het ophangen van een stijg- of 15 boorbuisconstructie.

10. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de scheepsromp is voorzien, van ten minste één zich in hoofdzaak verticaal door de scheepsromp uitstrekkend kanaal en een met het kanaal corresponderende opening in 20 het dek, zodanig dat het water van boven het dek via de opening en het kanaal toegankelijk is.

11. Werkschip volgens conclusie 10, waarbij het kanaal althans nabij de onderzijde van de scheepsromp afsluitbaar is.

12. Werkschip volgens één der conclusies 10 of 11, waarbij het kanaal zich binnen een werkkolom uitstrekt.

13. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het inwendige van de scheepsromp althans in semi-afgezonken toestand van het werkschip via het inwendige van 30 de verbindingsmiddelen en/of de werkkolom toegankelijk is.

14. Werkschip volgens conclusie 13, waarbij is voorzien in verticale transportmiddelen voor het via het inwendige van de verbindingsmiddelen en/of een werkkolom in verticale stand omhoog en omlaag bewegen van stijg- en/of 35 boorbuissegmenten en waarbij in de scheepsromp horizontale verplaatsingsmiddelen zijn aangebracht voor het aansluitend J t' . in verticale stand zijwaarts verplaatsen van de stijg-en/of boorbuissegmenten.

15. Werkschip volgens één een der voorgaande conclusies, waarbij het inwendige van ten minste één der 5 verbindingsmiddelen en/of werkkolommen is voorzien van middelen voor het doorleiden van een lierkabel en/of middelen voor het opslaan van een ankerketting.

16. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij is voorzien in een hijs- en/of hei-inrichting.

17. Werkschip volgens één der voorgaande conclusies, waarbij is voorzien in een pijpenleginrichting. 1010884