NL1009893C2 - Inrichting voor het pletten van lege metalen verpakkingsblikken. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET PLETTEN VAN LEGE METALEN VERPAKKINGSBLIKKEN

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het pletten van lege 5 metalen verpakkingsblikken, omvattende een eerste bewegingssysteem waarmee de mantel van een in de inrichting geplaatst blik van één zijde uit ingedeukt kan worden, en een tweede bewegingssysteem waarmee de bodem van dit blik gekanteld kan worden in de richting van de niet-ingedeukte kant van de mantel.

In de gepubliceerde octrooiaanvrage EP 0 582778 is een inrichting van dit type _ __ 10 beschreven waarbij het eerste en het tweede bewegingssysteem door eenzelfde hefboom als aandrijfmiddel worden bekrachtigd. Deze hefboom wordt daarbij met de hand bewogen. Aan deze hefboom zit een stang verbonden welke allereerst een blik indeukt, waarna een aan de hefboom verbonden plaat tegen een hoek van de bodem drukt waardoor deze wordt gekanteld.

15 Gebleken is dat het kantelen van een bodem aanzienlijk vereenvoudigd wordt wanneer eerst het mantelvlak van een leeg blik wordt ingedeukt. Niettemin is ? gebleken dat de in de genoemde octrooiaanvrage beschreven inrichting een grote krachtinspanning met de hand vereist, omdat met eenzelfde beweging zowel het indeuken van het mantelvlak als het kantelen van de bodem moeten geschieden.

20 Daarbij is tevens gebleken dat het kantelen van de bodem op de beschreven wijze ‘ een aanzienlijk kracht vereist, omdat daarbij tegen een rand van de bodem schuin "

wordt gedrukt, hetgeen niet als een optimale vervorming kan worden gezien. Met de I

inrichting volgens de uitvinding worden deze bezwaren vermeden.

Daartoe is de nieuwe inrichting in eerste instantie erdoor gekenmerkt dat het ~ 25 eerste en het tweede bewegingssysteem op afzonderlijke aandrijfmiddelen zijn ~ aangesloten. Hiermee kan worden bereikt dat deze aandrijfmiddelen elk kunnen r worden ontworpen voor een vervormingsactie op het blik welke op zichzelf optimaal 7 kan zijn uitgevoerd, en waardoor een geringere krachtsinspanning benodigd is. ^

In een uitvoeringsvorm van de nieuwe inrichting bevinden de op het blik 7 30 inwerkende organen van de bewegingssystemen zich binnen een eerste in hoofdzaak afsluitbare ruimte, waarin het te pletten lege blik geplaatst kan worden, waarbij het 7 aandrijfmiddel voor het eerste bewegingssysteem wordt gevormd door een deksel van deze eerste afsluitbare ruimte en het op het blik inwerkende orgaan van het tweede bewegingssysteem wordt gevormd door een kantelbare bodem van deze Ξ

1009893 I

-2- ruimte. Voor het plaatsen van een leeg blik in deze ruimte dient dan eerst het deksel van deze ruimte te worden geopend, waarbij het blik op de bodem kan worden geplaatst. Door het sluiten van het deksel wordt eerst het bewegingssysteem aangedreven, hetgeen het indeuken van het mantelvlak van het blik tengevolge heeft.

5 Door vervolgens het tweede bewegingssysteem te bekrachtigen wordt de kantelbare bodem van de afsluitbare ruimte gekanteld, hetgeen tevens een kantelbeweging van de bodem van het blik tengevolge heeft, waardoor dit vervolgens geheel geplet wordt.

Een gunstige aandrijving van de bewegingssystemen wordt verkregen indien 10 het deksel van de afsluitbare ruimte voorzien is van een handgreep voor het met de hand bewegen van het deksel en de bodem van die ruimte via een in hoofdzaak verticaal geplaatste duwstang door een trappedaal als aandrijfmiddel kan worden bewogen. Na het plaatsen van het lege blik kan daarmee door het sluiten van het deksel het mantelvlak ingedeukt worden, hetgeen de minste krachtinspanning 15 vereist, waarna, door met de voet het trappedaal te bedienen, het blik geheel geplet kan worden. Met name deze laatste bewerking vereist de meeste kracht, en kan daardoor beter met de voet worden verricht dan met de hand.

Bij voorkeur wordt de nieuwe inrichting zodanig uitgevoerd dat de bewegingssystemen naast en boven een tweede in hoofdzaak afsluitbare ruimte in de 20 vorm van een afvalcontainer zijn geplaatst en waarbij het tweede bewegingssysteem in zijn eindstand een spieetvormige opening naar de tweede afsluitbare ruimte vrij maakt, welke geschikt is voor het passeren van een geplet blik naar de tweede afsluitbare ruimte.

Van belang is het dat, bij het kantelen van de bodem van het lege blik, dit niet 25 in axiale richting kan verschuiven waardoor het pletten incompleet zou geschieden. Ten einde dit te voorkomen verdient het aanbeveling om de eerste afsluitbare ruimte van een haakrand te voorzien, waarachter de bovenrand van een op de bodem geplaatst blik kan haken.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm is de inrichting zodanig uitgevoerd dat het 30 eerste bewegingssysteem een indeukstang omvat welke aan een eerste einde van een hefboom is bevestigd, welke hefboom aan zijn andere einde een geleidingsrol draagt, en waarbij het draaipunt van de hefboom zich aan een einde bevindt van een eerste draaiarm, waarvan het andere einde draaibaar aan een gestel van de inrichting is | verbonden, dat de geleidingsrol tevens draaibaar is bevestigt aan een einde van een 1009893 -3- tweede draaiarm, waarvan het andere einde eveneens draaibaar aan het gestel is verbonden, dat het deksel een geleidingsbaan voor de geleidingsrol draagt en dat het deksel en het gestel veren dragen welke elk tegen één der draaiarmen kunnen aanliggen en daarbij op deze draaiarmen zodanig een actie uitoefenen dat de 5 geleidingsrol in de wijd geopende stand van het deksel onder de geleidingsbaan wordt bewogen en bij het sluiten van het deksel eerst tegen een langs de geleidingsbaan en uiteindelijk om het einde daarvan naar een bovenste stand terug wordt bewogen, waarbij de indeukstang een uiterste teruggetrokken stand inneemt.

Hoewel dit bewegingssysteem enkelvoudig kan worden uitgevoerd, verdient 10 het vanwege de stabiliteit de voorkeur om de hefboom, de geleidingsrol, de draaiarmen en de geleidingsbaan als parallelle mechanismen dubbel uit te voeren.

Indien het trappedaal wordt ingedrukt zal de duwstang allereerst een opwaartse beweging maken en daarbij met zijn boveneinde in bewegende zin aanliggen tegen de kantelbare bodem. Teneinde echter deze kantelbare bodem circa een kwartslag te 15 kunnen laten uitvoeren, benodigd voor het compleet pletten van het blik, dient volgens de uitvinding, na een eerste deel van de opwaartse beweging van de duwstang, deze duwstang bij een tweede deel van zijn beweging tegen het kniescharnier van een eerste kniehefboom aan te lopen en dat aan te drijven, welke kniehefboom met zijn andere uiteinde draaibaar is verbonden met de kantelbare 1 20 bodem en die vervolgens verder kan kantelen. Dankzij dit kniesysteem kan de in hoofdzaak verticale beweging van de duwstang toch de kantelbare bodem vrijwel een kwartslag laten kantelen zonder dat een extreem hoge kracht op het trappedaal behoeft te worden uitgeoefend. Essentieel is daarbij wel dat de duwstang niet wezenlijk uit zijn verticale beweging kan uitwijken. Dit kan bijvoorbeeld worden 25 verkregen door de duwstang door een leibaan te laten lopen. Een dergelijke leibaan - kan echter tot veel wrijvingsverlies leiden, waardoor het volgens de uitvinding gunstiger is gebleken een constructie toe te passen waarbij aan het kniescharnier een " tweede kniehefboom draaibaar is verbonden die met zijn andere uiteinde draaibaar = aan het gestel van de inrichting is verbonden. Bij een voorkeursuitvoeringsvorm is f 30 daarbij het kniescharnier met een scharnierpen beweegbaar aangebracht in een - spleetvormig, verticaal zich uitstrekkend, gat in de drukstang, welk gat twee uiterste ^ standen van de scharnierpen bepaalt.

De uitvinding zal vervolgens worden toegelicht aan de hand van enkele figuren.

'1009893 -4-

Figuur 1 toont de inrichting bij het sluiten van het deksel van de eerste afsluitbare ruimte.

Figuur 2 toont dezelfde inrichting met een gesloten deksel en nog vóór de 5 bekrachtiging van het voetpedaal.

Figuur 3 toont de inrichting na de bekrachtiging van het voetpedaal.

Figuur 4 toont op vergrote schaal en spiegelbeeldig een detail van de bewegingssystemen.

In de figuren zijn met dezelfde verwijzingscijfers overeenkomstige onderdelen 10 aangegeven. Verwijzingscijfer 1 toont daarbij de gehele inrichting waarbij het bovendeel van deze inrichting 1 wordt gevormd door een eerste in hoofdzaak afsluitbare ruimte 2. Ruimte 2 is van boven afsluitbaar door een deksel 3 en heeft een kantelbare bodem 4. Deksel 3 is draaibaar om een scharnier 5 en bodem 4 is kantelbaar om een schamierpen 6. Daarbij is de bodem 4 kantelbaar naar de stand als 15 in figuur 3 aangegeven. Deksel 3 kan met behulp van handgreep 7 worden geopende en gesloten. Bodem 4 wordt bewogen door middel van een duwstang 8 die door voetpedaal 9 kan worden aangedreven. Schuin beneden de ruimte 2 bevindt zich een tweede in hoofdzaak afsluitbare ruimte 10 in de vorm van een afvalcontainer. Indien bodem 4 is gekanteld naar de stand als volgens figuur 3, vormt zich tussen bodem 4 20 en de behuizing van ruimte 2 een spleet 11 waardoor een geplet blik naar beneden kan vallen in de afvalcontainer 10. Binnen de ruimte 2 bevindt zich een haakrand 12 waarachter een leeg blik kan haken alvorens het geplet te worden (zie figuur 4).

3 Deze haakrand 12 kan vast bevestigd zijn, doch het verdient de voorkeur om de haakrand 12 scharnierend te verbinden met de bodem 4 op de wijze zoals in figuur 4 25 is afgebeeld. Tijdens het kantelen van bodem 4 zal daardoor de haakrank 12 meebewegen, waardoor het blik opgesloten blijft.

Het indeuken van de mantel van het blik 28 (zie figuur 4) geschiedt door een indeukstang 13 in de richting van haakrand 12 te bewegen. De beweging van indeukstang 13 wordt afgeleid van de sluitbeweging van deksel 3. Daarbij beweegt 30 een geleidingsrol 15 langs een geleidingsbaan 20 welke verbonden is aan deksel 3. Dankzij een stelsel gevormd door hefboom 14 en twee draaiarmen 17 en 19, welke draaibaar zijn verbonden aan het gestel 18 van de inrichting 1 en aan de hefboom 14, is het mogelijk dat de geleidingsrol 15 tijdens het sluiten van deksel 3 langs de ] geleidingsbaan 20 beweegt en in de sluitstand van deksel 3 om de punt van de i 1009893 -5- geleidingsbaan terugbeweegt naar een uitgangsstand die in figuur 2 is afgebeeld. In deze uitgangsstand is indeukstang 13 geheel, in teruggetrokken stand, teruggekeerd waardoor hij de kantelbeweging van bodem 4 niet meer belemmert. Bij het daarna weer wijd openen van deksel 3 zal de geleidingsrol 15 weer onder de geleidingsbaan 5 20 terechtkomen dankzij de inwerking van veren 21 en 22 op respectievelijk de draaiarmen 17 en 19.

In de gesloten stand van deksel 3 kan nu op het voetpedaal 9 worden gedrukt.

Duwstang 8 gaat daarbij eerst naar boven en komt met zijn boveneinde 27 (zie figuur 4) tegen de bodem 4 aan, waarbij bodem 4 enigszins wordt opgeheven. De rest van 10 de kantelbeweging wordt aan bodem 4 gegeven doordat een schamierpen 25 onder in het sleufvormige gat 26 tegen de duwstang aanslaat, waarbij de schamierpen 25 omhoog wordt bewogen. Tengevolge daarvan verdraait een tweede kniehefboom 24, waardoor een eerste kniehefboom 23 een extra gunstige krachtoverdracht op bodem 4 bewerkstelligt. Dankzij dit hefboommechanisme kan met het voetpedaal 9 zonder 15 grote krachtinspanning de bodem van het lege blik gekanteld worden waardoor dit blik geplet wordt. Na geplet te zijn zal, bij het wegnemen van de druk op het voetpedaal, het geplette blik via spleet 11 in de afvalcontainer 10 kunnen vallen.

i 1009893

Claims (11)

1. Inrichting (1) voor het pletten van lege metalen verpakkingsblikken omvattende een eerste bewegingssysteem waarmee de mantel van een in de 5 inrichting geplaatst blik van één zijde uit ingedeukt kan worden, en een tweede bewegingssysteem waarmee de bodem van dit blik gekanteld kan worden in de richting van de niet-ingedeukte kant van de mantel, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede bewegingssysteem op afzonderlijke aandrijfmiddelen zijn aangesloten. 10

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op het blik inwerkende organen van de bewegingssystemen zich bevinden binnen een eerste in hoofdzaak afsluitbare ruimte (2), waarin het te pletten lege blik geplaatst kan worden, waarbij het aandrijfmiddel voor het eerste bewegingssysteem wordt 15 gevormd door een deksel (3) van deze eerste afsluitbare ruimte en het op het blik inwerkende orgaan van het tweede bewegingssysteem wordt gevormd door een kantelbare bodem (4) van die ruimte.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het deksel (3) van de 20 eerste afsluitbare ruimte (2) voorzien is van een handgreep (7) voor het met de hand aandrijven ervan en de bodem (4) van die ruimte via een in hoofdzaak verticaal geplaatste duwstang (8) door een trappedaal (9) als aandrijfmiddel kan worden bewogen.

4. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de bewegingssystemen naast en boven een tweede in hoofdzaak afsluitbare ruimte (10) in de vorm van een afvalcontainer zijn geplaatst en waarbij het tweede bewegingssysteem in zijn eindstand een spieetvormige opening (11) naar de tweede afsluitbare ruimte (10) vrij maakt, welke opening (11) geschikt is voor 30 het passeren van een geplet blik naar de tweede afsluitbare ruimte.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste afsluitbare ruimte van een haakrand (12) is voorzien waarachter de bovenrand van een op de bodem (4) geplaatst blik kan haken. 1009893 '1 -7-

6 Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de haakrand (12) scharnierend is verbonden met het einde van de bodem (4) hetwelk tijdens het kantelen van die bodem (4) omlaag beweegt.

7. Inrichting volgens een der conclusies 2-6, met het kenmerk, dat het eerste bewegingssysteem een indeukstang (13) omvat welke aan een eerste einde van een hefboom (14) is bevestigd, welke hefboom aan zijn andere einde een geleidingsrol (15) draagt, en waarbij het draaipunt (16) van de hefboom (14) zich aan een einde bevindt van een eerste draaiarm (17), waarvan het andere 10 einde draaibaar aan een gestel (18) van de inrichting is verbonden, dat de geleidingsrol (15) tevens draaibaar is bevestigd aan een einde van een tweede draaiarm (19), waarvan het andere einde eveneens draaibaar aan het gestel is verbonden, dat het deksel (3) een geleidingsbaan (20) voor de geleidingsrol (15) draagt en dat het deksel (3) en het gestel (18) veren (21 ;22) dragen welke 15 elk tegen één der draaiarmen (17; 19) kunnen aanliggen en daarbij op deze draaiarmen (17; 19) zodanig een actie uitoefenen dat de geleidingsrol (15) in de wijd geopende stand van het deksel (7) onder de geleidingsbaan (20) wordt bewogen en bij het sluiten van het deksel (3) eerst tegen en langs de geleidingsbaan (20) en uiteindelijk om het einde daarvan naar een bovenste 20 stand terug wordt bewogen, waarbij de indeukstang (13) een uiterste I teruggetrokken stand inneemt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de hefboom (14), de geleidingsrol (15), de draaiarmen (17;19) en de geleidingsbaan (20) als 7 25 parallelle mechanismen dubbel zijn uitgevoerd.

9. Inrichting volgens een de conclusies 3-8, met het kenmerk, dat de duwstang (8) bij het eerste deel van een opwaartse beweging, onder invloed van het 7 indrukken van het trappedaal (19), met zijn boveneinde in bewegende zin 1 30 aanligt tegen de kantelbare bodem (4), waarna bij het tweede deel van die Γ beweging de duwstang (8) tegen het knieschamier van een eerste kniehefboom (23) aanloopt en dat aandrijft, welke kniehefboom (23) met zijn andere uiteinde draaibaar verbonden is met de kantelbare bodem (4) en die vervolgens verder kan kantelen. S 1009893 -δ-

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat aan het knieschamier een tweede kniehefboom (24) draaibaar is verbonden die met zijn andere uiteinde draaibaar aan het gestel (18) van de inrichting (1) is verbonden.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat het knieschamier met een scharnierpen (25) beweegbaar is aangebracht in een sleufvormig, verticaal zich uitstrekkend, gat (26) in de drukstang (8) welke gat (26) twee uiterste standen van de scharnierpen (25) bepaalt. 1 1009893