NL1003396C1

NL1003396C1 - Rolstoel die voorzien is van een zwenkwiel.

Info

Publication number: NL1003396C1
Application number: NL1003396A
Authority: NL
Inventors: Marius Constantijn Kok
Original assignee: Ligtvoet Products Bv
Priority date: 1996-06-21
Filing date: 1996-06-21
Publication date: 1997-12-23
Also published as: US5984333A; EP0813852A2; EP0813852A3

Description

Korte aanduiding: Rolstoel die voorzien is van een zwenkwiel.

De onderhavige uitvinding hee£t betrekking op een rolstoel, die voorzien is van wielen voor de aandrijving en de besturing van de rolstoel en van ten minste één een gedeelte van het gewicht van de rolstoel dragend zwenkwiel 5 met een zwenkas, waarbij het zwenkwiel een zwenkbereik heeft, dat in een eerste zwenkgebied ligt waarbinnen de rechtuit-rijrichting van de rolstoel ligt en waarbij het zwenkwiel in het eerste zwenkgebied vrij draaibaar is om de zwenkas.

10 Een dergelijke rolstoel is algemeen bekend. De voor wielen voor de aandrijving en de besturing kunnen door middel van handkracht aangedreven worden of door middel van bijvoorbeeld een of meer elektromotoren. De hartlijnen van de assen van de wielen voor de aandrijving en de 15 besturing vallen over het algemeen samen. Om het achterover kantelen van de rolstoel om de gemeenschappelijke hartlijn van de voorwielen te voorkomen, heeft de rolstoel aan de achterzijde in hoofdzaak vrij draaibare zwenkwielen. De wielen voor de aandrijving en de besturing en de 20 zwenkwielen zijn zodanig geplaatst, dat het massamiddelpunt tussen de gemeenschappelijke hartlijn van de wielen voor de aandrijving en de besturing en de zwenkwielen komt te liggen. De zwenkwielen hebben de eigenschap zodanig om de zwenkas te draaien dat ze in een stand staan die over-25 eenkomt met de door de voorwielen bepaalde rijrichting van de rolstoel.

Het bezwaar van een dergelijke rolstoel is, dat bij het nemen van bochten de rolstoel de neiging heeft uit te bocht te breken. Dit overstuureffect wordt veroorzaakt 30 door de op het massamiddelpunt van de rolstoel aangrijpende centripetaalkracht. Het overstuureffect treedt met name op bij het met een hoge snelheid nemen van een bocht.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een rolstoel die dit bezwaar niet heeft.

35 Daartoe vertoont de rolstoel volgens de uitvinding 1003396 2 het kenmerk, dat de rolstoel in- en uitschakelbare middelen omvat die het zwenkbereik van het zwenkwiel beperken tot een tweede zwenkgebied, dat kleiner is dan het eerste zwenkgebied en waarbij de rechtuit-rijrichting van de 5 rolstoel binnen het tweede zwenkbereik ligt.

Het uit de bocht breken van de rolstoel wordt tegengegaan door de wrijvingskrachten die door de bodem op de in de begrensde zwenkstand staande zwenkwielen wordt uitgeoefend.

10 Verdere voorkeursuitvoeringsvormen van een rolstoel volgens de uitvinding worden beschreven in de afhankelijke conclusies 2-10.

Om het probleem van oversturen van de in de inleiding van de beschrijving genoemde rolstoel tegen te gaan, wordt 15 volgens een tweede aspect van de uitvinding een rolstoel verschaft die is beschreven in conclusie 11.

In het hiernavolgende zal de rolstoel volgens de uitvinding nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande tekening, waarin: 2 0 fig. 1 een bovenaanzicht is van een schematische weergave van een zwenkwiel van een rolstoel volgens de uitvinding waarbij de middelen, die het zwenkbereik beperken uitgeschakeld zijn, fig. 2 een schematische weergave is van een zwenkwiel 25 van een rolstoel volgens de uitvinding waarbij de middelen die het zwenkbereik beperken ingeschakeld zijn, fig. 3 een zijaanzicht is van het zwenkwiel van fig.

1.

Fig. 1 geeft een zwenkwiel weer van een rolstoel 30 volgens de uitvinding. Het zwenkwiel omvat in hoofdzaak een wiel 1 dat met een horizontale wielas 2 bevestigd is in een in hoofdzaak U-vormig freem 4. Bovenop het freem 4 is een vertikale zwenkas 5 aangebracht. De rechtuit-rijrichting van de rolstoel, zowel vooruit als achteruit, 35 wordt aangegeven door lijn 3.

De zwenkas 5 is zodanig in het door de stippellijn schematisch weergegeven chassis 40 van de rolstoel volgens 1003396 3 de uitvinding bevestigd, dat het freem 4 met het daarin bevestigde wiel 1 vrij kan draaien om de vertikale zwenkas 5 over een zwenkbereik dat in een eerste zwenkgebied ligt.

Verder toont fig. 1 middelen om het zwenkbereik van 5 het zwenkwiel te beperken tot een tweede zwenkgebied dat kleiner is dan het eerste zwenkgebied. In de weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm van de rolstoel volgens de uitvinding omvatten de middelen die het zwenkbereik beperken, twee op het bovenste vrije uiteinde van de zwenkas 5 10 aangebrachte uitsteeksels 6, 7. De twee uitsteeksels 6, 7 zijn diametraal tegenover elkaar geplaatst op het bovenste vrije uiteinde van de zwenkas 5 en zijn dus excentrisch ten opzichte van de hartlijn van de zwenkas 5.

De in fig. 1 weergegeven middelen, die het zwenkbe-15 reik beperken, omvatten verder twee armen 9, 10, twee aandrukrollen 15, 16 en een bowden-kabel 17.

De armen 9, 10 zijn door middel van vertikale assen 11, 12 draaibaar bevestigd op het chassis 40 van de rolstoel en symmetrisch geplaatst ten opzichte van een vlak 20 door de hartlijn van de zwenkas 5, waarbij de armen 9, 10 zich uitstrekken vanaf de assen 11, 12 tot ten minste voorbij de zwenkas 5.

De uitsteeksels 6, 7 op het bovenste vrije uiteinde van de zwenkas 5 bevinden zich tussen de armen 9, 10.

25 De armen 9, 10 hebben elk een aanslagoppervlak 13, 14 waar de uitsteeksels 6, 7 tegenaan komen. De vorm van de armen 9, 10 is zodanig, dat ze vanaf de assen 11, 12 naar de zwenkas toe breder verlopen in een richting loodrecht op de zwenkas 5.

30 De aandrukrollen 15, 16 hebben draaiassen 18, 19.

Beide uiteinden van de draaiassen 18, 19 steken in sleufvormige openingen van rollenhouders 20, 21. De draaiassen 18, 19 van de aandrukrollen 15, 16 zijn door middel van trekveren 22, 23, die zich in de rollenhouders 20, 21 35 bevinden, met elkaar verbonden. De trekveren 22, 23 oefenen op de aandrukrollen 15, 16 naar elkaar gerichte krachten uit. De rollenhouders 20, 21 zijn vast met elkaar 1 0 0 3 39 6 4 verbonden.

Het samenstel van aandrukrollen 15, 16, rollenhouders 20, 21 en trekveren 22, 23 kan over de armen 9, 10 ge plaatst worden, zodanig dat de aandrukrollen 15, 16 op de 5 buitenoppervlakken van de armen 9, 10 aangrijpen. Met behulp van de bowden-kabel 17 en een niet weergegeven bedie-ningsorgaan worden de aandrukrollen 15, 16 over de buitenoppervlakken van de armen 9, 10 verplaatst. De binnenkabel 24 van de bowden-kabel 17 is hierbij vast met het chassis 10 40 verbonden. De buitenkabel 25 schuift met behulp van het niet weergegeven bedieningsorgaan over de binnenkabel 24 en verplaatst daarbij de aandrukrollen 15, 16.

In de in fig. 1 weergegeven stand van de aandrukrollen 15, 16 ten opzichte van de armen 9, 10 wordt door de 15 aandrukrollen 15, 16 nauwelijks kracht uitgeoefend op de armen 9, 10. Dientengevolge wordt door de armen 9, 10 geen kracht overgebracht op de uitsteeksels 6, 7. Het zwenk wiel kan in deze stand vrij draaien om zijn vertikale zwenkas 5 over een zwenkbereik, bij voorkeur 360°, dat in 20 een eerste zwenkgebied ligt.

In fig. 2 is de situatie weergegeven dat de aandrukrollen 15, 16 door de bowden-kabel 17 over de armen 9, 10 zijn verplaatst vanaf de draaiassen 11, 12 in de richting van de zwenkas 5. Omdat de armen 9, 10 naar de zwenkas 5 25 toe breder worden, worden de armen 9, 10 door de aandrukrollen 15, 16 naar elkaar toe bewogen. Wanneer het zwenkwiel vanuit de rechtuit-rijstand wil draaien, worden de uitsteeksels 6, 7 door de armen 9, 10 tegengehouden. De terugstelkrachten van de trekveren 22, 23 bewegen het 30 zwenkwiel naar een positie die overeenkomt met de recht-uitrijrichting. Deze krachten zijn echter niet zo groot, dat het zwenkwiel helemaal niet meer kan draaien. Het zwenkbereik van het zwenkwiel is nu beperkt tot een tweede zwenkgebied en is bij voorkeur 15° aan weerszijden van de 35 rechtuit-r ij stand van het zwenkwiel. Door het zwenken van het zwenkwiel oefenen de uitsteeksels 6, 7 een kracht uit op de armen 9, 10 waardoor deze uit elkaar bewegen. De 1003396 5 armen 9, 10 oefenen op hun beurt een kracht uit op de aandrukrollen 15, 16 tegen de terugstelkracht van de trekveren 22, 23 in. Ten gevolge van deze kracht bewegen de aandrukrollen uit elkaar. De maximale onderlinge af-5 stand van de aandrukrollen 15, 16 wordt bepaald door de sleufopeningen van de rollenhouders 20, 21.

In de in fig. 2 weergegeven stand van de aandrukrollen 15, 16 wordt het tweede zwenkgebied dus bepaald door de sleufopeningen van de rollenhouders 20, 21.

10 In een voorkeursuitvoeringsvorm van de rolstoel volgens de uitvinding wordt zowel in ingeschakelde als uitgeschakelde toestand van de middelen, die het zwenkbe-reik beperken, een kracht op het zwenkwiel uitgeoefend die het zwenkwiel naar een stand beweegt, die overeenkomt met 15 de rechtuit-rijrichting van de rolstoel. Hierdoor wordt voorkomen, dat het zwenkwiel gaat slingeren, wanneer het zwenkwiel los komt van de bodem als gevolg van oneffenheden in de bodem. Dit slingeren van het zwenkwiel leidt tot schokken en een ongewenst slingerend gedrag van de rol-20 stoel.

Wanneer de middelen, die het zwenkbereik beperken, zijn ingeschakeld, is de kracht die op het zwenkwiel wordt uitgeoefend om het zwenkwiel naar de stand te bewegen, die overeenkomt met de rechtuit-rijrichting van de rolstoel, 25 groter dan wanneer de middelen, die het zwenkbereik beperken, zijn uitgeschakeld.

Fig. 3 verduidelijkt de samenstelling van armen 9, 10, aandrukrollen 15, 16, rollenhouders 20, 21 en trekveren 22, 23.

30 De binnenkabel 24 van de bowden-kabel 17 is vast verbonden met het chassis 40 via steun 26. Ook de draaias-sen 18, 19 zijn vast verbonden met het chassis 40.

De middelen, die het zwenkbereik beperken, schakelen in een voorkeursuitvoering van de rolstoel volgens de 35 uitvinding automatisch in. Hiervoor is een regelorgaan voorzien, waarin een aantal van tevoren vastgestelde snelheden kan worden opgeslagen.

1003396 6

Het is ook mogelijk, met behulp van sensoren de vertikale versnelling van de rolstoel te meten en deze gegevens met behulp van het regelorgaan te verwerken tot een richtsnelheid waarbij de middelen, die het zwenkbereik 5 beperken, moeten inschakelen.

In een andere voorskeursuitvoeringsvorm van de rolstoel volgens de uitvinding zijn de middelen, die het zwenkbereik beperken, met de hand inschakelbaar.

De rolstoel volgens de uitvinding is bij voorkeur een 10 rolstoel met voorwielaandrijving.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van een rolstoel volgens de uitvinding is de rolstoel voorzien van recht-uit-rijmiddelen, die op het zwenkwiel een kracht uitoefenen, die het zwenkwiel naar de stand beweegt die overeen-15 komt met de rechtuit-rijrichting van de rolstoel. De rechtuit-rijmiddelen kunnen automatisch of handmatig geregeld zijn, waarbij bijvoorbeeld de snelheid van de rolstoel en/of de gesteldheid van de bodem parameters zijn, in afhankelijkheid waarvan de kracht continu regel-20 baar is.

1003396

Claims

1. Rolstoel, die voorzien is van wielen voor de aandrijving en de besturing van de rolstoel en van ten minste één een gedeelte van het gewicht van de rolstoel dragend 5 zwenkwiel met een zwenkas, waarbij het zwenkwiel een zwenkbereik heeft, dat in een eerste zwenkgebied ligt waarbinnen de rechtuit-rijrichting van de rolstoel ligt en waarbij het zwenkwiel in het eerste zwenkgebied vrij draaibaar is om de zwenkas, met het kenmerk, dat de rol-10 stoel in- en uitschakelbare middelen omvat die het zwenkbereik van het zwenkwiel beperken tot een tweede zwenkgebied, dat kleiner is dan het eerste zwenkgebied en waarbij de rechtuit-rijrichting van de rolstoel binnen het tweede zwenkbereik ligt.

2. Rolstoel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen, die het zwenkbereik beperken, inschakelen bij een snelheid van de rolstoel die groter is dan een vooraf vastgestelde snelheid.

3. Rolstoel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, 20 dat de middelen, die het zwenkbereik beperken, inschakelen in afhankelijkheid van de gesteldheid van de bodem waarover de rolstoel rijdt.

4. Rolstoel volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat een regelorgaan is voorzien, dat de middelen, 25 die het zwenkbereik beperken, automatisch inschakelt of uitschakelt.

5. Rolstoel volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat een bedieningsorgaan is voorzien dat door middel van handkracht de middelen, die het zwenkbereik 30 beperken, ingeschakelt of uitgeschakelt.

6. Rolstoel volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de rolstoel is voorzien van middelen die op het zwenkwiel een kracht uitoefenen, die het zwenkwiel naar de stand bewegen, die overeenkomt met de rechtuit- 35 rijrichting (3) van de rolstoel.

7. Rolstoel volgens conclusie 1-6, met het kenmerk, dat de middelen, die het zwenkbereik beperken, ten minste één 1003396 op de zwenkas (5) aangebracht uitsteeksel omvatten en ten minste één element met aanslagoppervlakken, dat met het uitsteeksel samenwerkt om het zwenkgebied te beperken tot het tweede zwenkgebied.

8. Rolstoel volgens conclusie 1-7, met het kenmerk, dat de middelen die het zwenkbereik beperken, twee armen (9, 10) omvatten die draaibaar verbonden zijn met een chassis-deel (40) van de rolstoel en die elk een aanslagoppervlak (13, 14) bepalen.

9. Rolstoel volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat voorzien is in ten minste één excentrisch geplaatst uitsteeksel (6, 7) op het bovenste vrije uiteinde van de zwenkas.

10. Rolstoel volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de 15 armen (9, 10) door middel van aandrukelementen (15, 16), die over buitenoppervlakken van de armen (9, 10) heen en weer bewegen, in een het zwenkgebied beperkende positie plaatsbaar zijn, waarbij de aandrukelementen (15, 16) door middel van aandrukelementhouders (20, 21) met elkaar en 20 door middel van een bowden-kabel (17) met een bedienings-orgaan verbonden zijn en waarbij het excentrisch geplaatste uitsteeksel (6, 7) zich tussen de aanslagoppervlakken (13, 14) van de armen (9, 10) bevindt.

11. Rolstoel, die voorzien is van wielen voor de aandrij-25 ving en de besturing van de rolstoel en van ten minste één een gedeelte van het gewicht van de rolstoel dragend zwenkwiel, met het kenmerk, dat de rolstoel rechtuit-rijmiddelen omvat, die zijn ingericht om op het zwenkwiel een wat zijn grootte betreft instelbare kracht uit te 30 oefenen, die het zwenkwiel naar de stand beweegt, die overeenkomt met de rechtuit-rijrichting van de rolstoel. 1003396