NL1005553C1 - Rolstoel voorzien van een zwenkwiel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Rolstoel voorzien van een zwenkwiel.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een rolstoel volgens de aanhef van conclusie 1.

In een algemeen bekende uitvoeringsvorm heeft een dergelijke rolstoel voorwielen voor het voortbewegen en 5 sturen van de rolstoel, welke voorwielen elk zijn gekoppeld met een eigen elektrische aandrijfmotor. De bekende rolstoel heeft aan de achterzijde een of meer vrij draaibare, dus niet door een stuurmechanisme bestuurde, zwenkwielen. Dergelijke vrij draaibare zwenkwielen streven 10 er naar in een stand te staan die behoort bij de rijrichting van de rolstoel.

Het bezwaar van de bekende rolstoel is dat het rijgedrag van de rolstoel, met name bij hogere snelheden, instabiel is.

15 Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een rolstoel die dit bezwaar niet heeft.

De onderhavige uitvinding verschaft een rolstoel volgens de aanhef van conclusie 1, die is gekenmerkt doordat terugstelmiddelen zijn voorzien die op de 20 zwenkwieldrager een terugstelkracht uitoefenen in de richting van de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager, welke rechtuit-stand behoort bij de rechtuitrij-richting van de rolstoel.

Bij voorkeur oefenen de terugstelmiddelen een 25 werkzame terugstelkracht uit binnen een eerste zwenkbereik van de zwenkwieldrager, welk eerste zwenkbereik de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager omvat, en oefenen de terugstelmiddelen in elke buiten het eerste zwenkbereik gelegen stand van de zwenkwieldrager geen werkzame 30 terugstelkracht op de zwenkwieldrager uit.

Bij voorkeur strekt het eerste zwenkbereik zich naar weerszijden ten opzichte van de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager uit over een hoek die ligt tussen 30° en 40°.

35 Een voorkeursuitvoeringsvorra van het 1005553 -2- zwenkwielsamenstel en van de terugstelmiddelen van de rolstoel volgens de uitvinding zal in de navolgende beschrijving aan de hand van de tekening worden toegelicht. Daarbij toont: 5 fig. 1 schematisch een bovenaanzicht van de voorkeursuitvoeringsvorm van het zwenkwielsamenstel en de terugstelmiddelen van de rolstoel volgens de uitvinding, en fig. 2 schematisch op grotere schaal de terugstelrol en 10 het aangrijpingsvlak van het zwenkwielsamenstel volgens figuur 1.

In de figuren 1 en 2 zijn dezelfde onderdelen aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers.

15 Figuur 1 toont een zwenkwielsamenstel en bijbehorende terugstelmiddelen die zijn aangebracht aan een niet weergegeven en algemeen bekend veronderstelde rolstoel. Deze rolstoel omvat een onderstel, dat op de grond steunt via op een gemeenschappelijke aslijn gelegen voorwielen 20 voor het aandrijven en sturen van de rolstoel en dat aan de achterzijde op de grond steunt via één of meerdere op een afstand achter de voorwielen gelegen zwenkwielsamenstellen.

Het zwenkwielsamenstel omvat een zwenkwieldrager 1, 25 waarin een om een horizontale as 2 draaibaar wiel 3 is opgenomen. De zwenkwieldrager 1 is in hoofdzaak vrij draaibaar ten opzichte van het onderstel om een bijbehorende vertikale zwenkas 4. Verder zijn nog nader te beschrijven terugstelmiddelen voorzien, die op de 30 zwenkwieldrager 1 een terugstelkracht uitoefenen in de richting van de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager 1, welke rechtuit-stand is aangegeven met de lijn "1" in figuur 1 en behoort bij de rechtuit-rijrichting van de rolstoel.

35 De terugstelmiddelen omvatten een om de zwenkas 4 liggend en naar buiten gericht aangrijpingsvlak 5, dat een vast deel uitmaakt van de zwenkwieldrager 1. Verder 1005550 -3- omvatten de terugstelmiddelen een rol 6, die in hoofdzaak in radiale richting ten opzichte van de zwenkas 4 beweegbaar aan het onderstel van de rolstoel is aangebracht. De rol 6 ligt aan tegen het aangrijpingsvlak 5 5 van de zwenkwieldrager 1. De rol 6 is om een evenwijdig aan de zwenkas 4 gelegen rolas 7 vrij draaibaar bevestigd aan een steun 8.

De steun 8 is om een evenwijdig aan de zwenkas 4 en op een afstand van de zwenkas 4 en de rolas 7 gelegen 10 steunas 9 zwenkbaar aan het onderstel van de rolstoel bevestigd.

Tussen de steun 8 en het onderstel zijn veermiddelen aangebracht, die de rol 6 onder veerspanning tegen het aangrijpingsvlak 5 houden. De veermiddelen omvatten een 15 drukveer 11, die aan de naar de steun 8 gekeerde zijde via een schotel 12 en een tussen de schotel 12 en de steun 8 geplaatste kogel 13 op de steun 8 aangrijpt. Aan de van de steun 8 afgekeerde zijde steunt de veer 11 via een schotel 14 en een stelhout 15 af op een vast punt 16 van het 20 onderstel van de rolstoel. Met de stelhout 15 kan de voorspanning van de veer 11 worden ingesteld.

In figuur 2 zijn voor de toelichting van de werking van de terugstelmiddelen alleen het aangrijpingsvlak 5 van de zwenkwieldrager 1 en de rol 6 weergegeven. In figuur 2 25 is de zwenkwieldrager 1 over een hoek gedraaid ten opzichte van de in figuur 1 getoonde rechtuit-stand.

In figuur 2 is te herkennen dat het aangrijpingsvlak 5, gezien vanaf de aangrijpingsplaats "O" van de rol 6, die behoort bij de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager 30 1, in beide richtingen tot een eerste hoek B een toenemende radiale afstand R tot de zwenkas 4 heeft en bij elke hoek daarbuiten een in hoofdzaak constante straal Rc heeft. Aldus vormt het deel van het aangrijpingsvlak 5 tussen de beide hoeken B een eerste zwenkgebied, 35 waarbinnen de terugstelmiddelen een werkzame terugstelkracht op de zwenkwieldrager 1 uitoefenen in de richting van de rechtuit-stand daarvan. Bij elke stand van

100555C

-4- de zwenkwieldrager 1 buiten dit eerste zwenkgebied wijst de door de rol 6 uitgeoefende kracht in de richting van de zwenkas 4 en wordt de zwenkwieldrager 1 niet teruggesteld en vanwege de vrije draaibaarheid van de rol 6 ook niet 5 geremd.

Bij voorkeur bedraagt de eerste hoek B 30° tot 40° ten opzichte van de de rechtuit-stand, in dit voorbeeld 36°.

In figuur 2 is verder te herkennen dat het 10 aangrijpingsvlak 5 in een binnen het eerste zwenkbereik gelegen tweede zwenkbereik, welk tweede zwenkbereik aan weerszijden van het punt "O" door de tweede hoek A is begrensd, een kromtemiddelpunt KI heeft dat aan de zijde van de rol 6 buiten het aangrijpingsvlak 5 ligt. In het 15 tussen de tweede hoek A en de eerste hoek B gelegen hoekgebied heeft het aangrijpingsvlak 5 een kromtemiddelpunt K2 dat aan de van de rol 6 afgekeerde zijde van de zwenkas 4 ligt. Deze delen van het aangrijpingsvlak 5 kunnen eventueel ook recht of anders 20 zijn uitgevoerd, zolang is gewaarborgd dat aandrukkracht van de rol 6 in deze gebieden resulteert in een moment op de zwenkwieldrager 1 die leidt tot een terugstellen naar de rechtuit-stand.

Het kromtemiddelpunt KI van het door de tweede hoek A 25 begrensde deel van het aangrijpingsvlak 5 valt nagenoeg samen met de hartlijn van de as 7 van de rol 6 in de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager 1. Dit betekent dat, bij een uitwijking van de zwenkwieldrager 1 ten opzichte van zijn rechtuit-stand die kleiner is dan de hoek A, de 30 rol 6 zal afsteunen op punt P van het aangrijpingsvlak 5. Ofschoon de veer 11 bij een geringe uitwijking van de zwenkwieldrager 1 slechts in geringe mate verder wordt samengedrukt, is de richting van de door de rol 6 uitgeoefende kracht zeer voordelig en wordt een 35 aanzienlijk terugsteleffect bereikt bij een geschikte voorspanning van de veer 11. Verder is in figuur 2 te herkennen dat de veer 11 in bij een uitwijking van de T00555: -5- zwenkwieldrager 1 in het door de hoek A begrensde tweede zwenkgebied relatief sterker wordt samengedrukt dan het gebied tussen de hoek A en de hoek B.

1005553

Claims (12)

1. Rolstoel omvattende een onderstel dat op de grond steunt via op een gemeenschappelijke aslijn gelegen wielen voor het aandrijven en sturen van de rolstoel en via ten minste een op een afstand van die aslijn gelegen 5 zwenkwielsamenstel, welk zwenkwielsamenstel een zwenkwieldrager (1) omvat, waarin een om een horizontale as (2) draaibaar wiel (3) is opgenomen, welke zwenkwieldrager in hoofdzaak vrij draaibaar is ten opzichte van het onderstel om een bijbehorende vertikale 10 zwenkas (4), met het kenmerk, dat terugstelmiddelen (6,11) zijn voorzien die op de zwenkwieldrager (1) een terugstelkracht uitoefenen in de richting van de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager, welke rechtuit-stand behoort bij de rechtuitrij-richting van de rolstoel. 15

2. Rolstoel volgens conclusie 1, waarbij de terugstelmiddelen een werkzame terugstelkracht uitoefenen binnen een eerste zwenkbereik van de zwenkwieldrager, welk eerste zwenkbereik de rechtuit-stand van de 20 zwenkwieldrager omvat en waarbij de terugstelmiddelen in elke buiten het eerste zwenkbereik gelegen stand van de zwenkwieldrager geen werkzame terugstelkracht uitoefenen.

3. Rolstoel volgens conclusie 2, waarbij het eerste 25 zwenkbereik zich naar weerszijden ten opzichte van de rechtuit-stand (O) van de zwenkwieldrager uitstrekt over een hoek (B) die ligt tussen 30° en 40°.

4. Rolstoel volgens conclusie 2 of 3, waarbij de 30 terugstelmiddelen zodanig zijn uitvoerd dat in een binnen het eerste zwenkbereik (B) gelegen tweede zwenkbereik (A), welk tweede zwenkbereik eveneens de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager omvat, een sterkere toename van de terugstelkracht bij een toenemende uitwijking van de 35 zwenkwieldrager ten opzichte van de rechtuit-stand 1005553 -7- optreedt dan in het buiten het tweede zwenkbereik gelegen deel van het eerste zwenkbereik.

5. Rolstoel volgens conclusie 4, waarbij het tweede 5 zwenkbereik (A) zich naar weerszijden ten opzichte van de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager uitstrekt over een hoek die ligt tussen 10° en 15°.

6. Rolstoel volgens conclusie 2, waarbij de 10 zwenkwieldrager een om de zwenkas (4) liggend en naar buiten gericht aangrijpingsvlak (5) heeft, waarbij het onderstel van de rolstoel is voorzien van een ten opzichte van de zwenkas (4) beweegbaar gelagerd terugstelorgaan (6), dat aanligt tegen het aangrijpingsvlak van de 15 zwenkwieldrager, waarbij veermiddelen (11) zijn voorzien voor het onder veerspanning tegen het aangrijpingsvlak drukken van het terugstelorgaan, en waarbij het aangrijpingsvlak, gezien vanaf de aangrijpingsplaats (O) van het terugstelorgaan (6) die 20 behoort bij de rechtuit-stand van de zwenkwieldrager, in beide richtingen tot een het eerste zwenkgebied begrenzende eerste hoek (B) een toenemende afstand tot de zwenkas (4) heeft en bij elke hoek daarbuiten een in hoofdzaak constante afstand tot de zwenkas (4) heeft. 25

7. Rolstoel volgens conclusie 6, waarbij het aangrijpingsvlak (5) in een binnen het eerste zwenkbereik gelegen tweede zwenkbereik (A), welk tweede zwenkbereik door een tweede hoek (A) is begrensd en eveneens de 30 rechtuit-stand van de zwenkwieldrager (1) omvat, een kromtemiddelpunt (KI) heeft dat aan de zijde van het terugstelorgaan (6) buiten het aangrijpingsvlak (5) ligt.

8. Rolstoel volgens conclusie 6 of 7, waarbij het 35 terugstelorgaan (6) een om een evenwijdig aan de zwenkas gelegen rolas (7) vrij draaibare rol (6) is. 30055?' * * > » -8-

9. Rolstoel volgens conclusies 7 en 8, waarbij het kromtemiddelpunt (KI) van het door de tweede hoek (A) begrenste hoekgebied van het aangrijpingsvlak (5) in hoofdzaak samenvalt met de hartlijn van de rolas (7) van 5 de rol (6) in de rechtuit-stand (O) van de zwenkwieldrager.

10. Rolstoel volgens conclusie 8 of 9, waarbij de rol (6) is opgenomen in een steun (8), die om een evenwijdig aan 10 de zwenkas (4) en op een afstand van de zwenkas (4) en de rolas (7) gelegen steunas (9) zwenkbaar aan het onderstel is bevestigd, waarbij de veermiddelen (11) zijn opgesteld tussen de steun (8) en het onderstel.

11. Rolstoel volgens conclusie 10, waarbij de veermiddelen een drukveer (11) omvatten, die aan de naar de steun (8) gekeerde zijde via een schotel (12) en een tussen de schotel (12) en de steun (8) geplaatste kogel (13) op de steun (8) aangrijpt. 20

12. Rolstoel volgens conclusie 11, waarbij de drukveer (11) aan de van de steun (8) afgekeerde zijde via een schotel (14) en een stelhout (15) aangrijpt op het onderstel. '1005e:·