NL1002881C2 - Werkwijze voor het ontbenen van een poot van geslacht gevogelte en inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het ontbenen van een poot van geslacht gevogelte en inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze

De uitvinding heeft op de eerste plaats betrekking op een werkwijze voor het ontbenen van een uit bovenpoot en onderpoot bestaande poot van geslacht gevogelte.

Een werkwijze van dit type wordt beschreven in de 5 Europese octrooiaanvrage 362.457. Bij deze bekende werkwijze wordt het vlees uitgaande van de beide uiteinden van de poot in de richting van het kniegewricht losgesneden.

De uitvinding beoogt een werkwijze van het onderhavige type te verschaffen, waarmee verbeterde resultaten kunnen 10 worden bereikt.

Hiertoe wordt de werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt door het strekken van de poot en het uitgaande vanaf een, voorste, uiteinde van de poot daarvan afstropen van het vlees in de richting van het andere, achterste, uiteinde 15 van de poot.

Doordat overeenkomstig de werkwijze volgens de uitvinding de poot wordt gestrekt en vervolgens het vlees vanaf één uiteinde volledig in de richting van het andere uiteinde van de poot wordt afgestroopt ondervindt het vlees aanzienlijk 20 minder beschadigingen dan bij de bekende werkwijze het geval is. Hierdoor wordt een eindprodukt verkregen dat aantrekkelijker is en derhalve commercieel waardevoller.

Tevens kan met behulp van de werkwijze volgens de uitvinding een hogere opbrengst worden verkregen. Deze op-25 brengst kan verder worden vergroot, wanneer overeenkomstig een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm van de werkwijze het afstropen geschiedt door de poot door een afstroopdiafragma te bewegen.

In dit kader wordt opgemerkt, dat het weliswaar op 30 zichzelf bekend is om een afstroopdiafragma toe te passen om een scheiding tussen bot en vlees te verkrijgen, doch dat hierbij telkens slechts een gedeelte van een ledemaat, bijvoorbeeld slechts de onderpoot of slechts de bovenpoot, wordt bewerkt.

100*881 2

Verder geniet het de voorkeur, dat de poot door het afstroopdiafragma wordt geduwd. Op deze wijze kan het afstropen van het vlees reeds volledig vanaf het voorste uiteinde van de poot plaatsvinden.

5 Verder is het gunstig gebleken, wanneer voorafgaan de aan het ontbenen, de gewrichtsknobbel aan het achterste uiteinde van de poot wordt verwijderd. Door deze gewrichts-knobbel te verwijderen kan het vlees eenvoudiger vanaf het betreffende bot worden afgestroopt, zonder dat op het inwendi-10 ge van het bot, het merg, zodanig grote krachten worden uitgeoefend dat substanties uit het merg naar buiten worden geperst en tot een vervuiling van het vlees zouden leiden.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uit-15 vinding. Een dergelijke inrichting is bekend uit de Europese octrooiaanvrage 362.457. Verder zijn inrichtingen bekend, waarmee een gedeelte van een poot, bijvoorbeeld bovenpoot of onderpoot, kunnen worden ontbeend (zie Nederlandse octrooiaanvrage 87.00213) .

20 Uitgaande van deze stand van de techniek beoogt de uitvinding een verbeterde inrichting te verschaffen.

De inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt door middelen voor het strekken van de poot, een afstroopdiafragma en drijfmiddelen om de poot door het diafragma 25 te bewegen. De met een dergelijke inrichting te behalen voordelen zijn in essentie reeds in het voorgaande toegelicht in het kader van de werkwijze volgens de uitvinding.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting bestaan de drijfmiddelen uit op het achterste uiteinde van de 30 poot aangrijpende duwmiddelen. In dit kader geniet het verder de voorkeur, dat de duwmiddelen bestaan uit een het achterste uiteinde van de poot althans gedeeltelijk opnemende holle buis. Met behulp van deze holle buis wordt een stabiele aan-grijping op het betreffende achterste uiteinde van de poot (in 35 het bijzonder het bot) verkregen, zodat de poot vervolgens op gecontroleerde wijze door het diafragma kan worden geduwd zonder dat de poot zijdelings kan uitknikken.

1002881 3

Teneinde de stabiele aangrijping van de holle buis op de poot te optimaliseren is het verder mogelijk, dat de holle buis zodanig is bemeten dat de poot daarin tot aan het kniegewricht wordt opgenomen.

5 Gunstig is verder een uitvoeringsvorm, volgens wel ke in de holle buis een coaxiale, ten opzichte daarvan beweegbare uitdrijfstang is aangebracht die kan aangrijpen op het achterste uiteinde van de poot. Met behulp van deze uitdrijf-stang kan de poot, nadat deze door het diafragma is bewogen, 10 uit de holle buis worden gedrukt en kan op deze wijze worden voorkomen dat, ongewild, de poot samen met de holle buis terug wordt getrokken door het diafragma.

Verder wordt een uitvoeringsvorm van de inrichting genoemd, waarbij de strekmiddelen bestaan uit een centraal 15 positioneerorgaan dat ter hoogte van het kniegewricht op de poot kan aangrijpen en twee daarvoor en daarachter geplaatste, op de bovenpoot en onderpoot aangrijpende hulppositioneerorga-nen, welke positioneerorganen in hoofdzaak in één vlak liggen en beweegbaar zijn tussen een stand waarin hun positie in 20 hoofdzaak overeenkomt met de natuurlijke gebogen stand van de poot, en een stand, waarin ze in het genoemde vlak in hoofdzaak op één lijn liggen. In de stand, waarin de positioneerorganen in het genoemde vlak in hoofdzaak op één lijn liggen zullen de bovenpoot en onderpoot in hoofdzaak in eikaars ver-25 lengde liggen, zodat de poot gestrekt is en op optimale wijze door het diafragma kan worden bewogen.

De genoemde uitvoeringsvorm van de inrichting kan qua werking verder worden geoptimaliseerd, wanneer de positioneerorganen in een verticaal vlak liggen en wanneer één der 30 hulppositioneerorganen en het centrale positioneerorgaan in hoofdzaak op hetzelfde niveau liggen en het andere hulppositi-oneerorgaan op en neer beweegbaar is tussen een lager gelegen niveau en het genoemde niveau.

In de stand, waarin het op en neer beweegbare hulp-35 positioneerorgaan zich op het lager gelegen niveau bevindt zal een zich in zijn natuurlijke gebogen positie bevindende poot onder invloed van de zwaartekracht telkens dezelfde gedefi- 1002881 4 nieerde stand aannemen, waarin wordt aangegrepen op alle drie de positioneerorganen. Hierdoor wordt telkens dezelfde begin-stand verkregen, hetgeen een groot voordeel is voor het geautomatiseerd ontbenen van de poot.

5 Verder is het gunstig, wanneer het centrale posi- tioneerorgaan samenwerkt met een ten opzichte daarvan beweegbare opsluitplaat die het kniegewricht op het centrale posi-tioneerorgaan kan drukken. Op deze wijze wordt voorkomen dat, wanneer de drie positioneerorganen op één lijn worden ge-10 plaatst, de poot wordt opgetild zonder te worden gestrekt.

Verder wordt een variant van de inrichting genoemd, waarbij het centrale positioneerorgaan veerbelast beweegbaar is uitgevoerd. Een dergelijke veerbelaste beweging maakt een aanpassing van de positie van het centrale positioneerorgaan 15 mogelijk aan de afmetingen van de te bewerken poot.

Tenslotte wordt de mogelijkheid genoemd, dat het diafragma in de richting van de drijfmiddelen heen en weer beweegbaar is. Het voordeel van een dergelijke uitvoeringsvorm blijkt met name, wanneer de drijfmiddelen de genoemde holle 20 buis omvatten. Wanneer deze holle buis het achterste uiteinde en het diafragma het voorste uiteinde van de poot heeft opgenomen kunnen de strekmiddelen worden uitgeschakeld, zonder dat de poot opnieuw een gebogen positie inneemt. Vervolgens kan de poot door het diafragma worden gedrukt, zonder dat de strek-25 middelen hiertoe een belemmering zouden vormen.

Opgemerkt wordt, dat de diverse bewegingen van de onderdelen van de inrichting kunnen worden bewerkstelligd door op zichzelf bekende curverol-curvebaansamenstellen. Verder kan een aantal van de inrichtingen volgens de uitvinding worden 30 gecombineerd tot een carousselvormige voorziening waarin gelijktijdig een groot aantal poten kunnen worden bewerkt.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

35 Fig. 1 toont, uitermate schematisch, een uitvoe ringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in zijaanzicht, in een willekeurig gekozen positie; 1002881 5 fig. 2 toont een doorsnede volgens II-II in fig. 1; fig. 3 toont een aanzicht volgens III in fig. l; fig. 4 toont een aanzicht volgens IV in fig. 1/ fig. 5 toont een aanzicht volgens V in fig. 1; 5 fig. 6 toont een aanzicht volgens VI in fig. l, en fig. 7 toont de in fig. 1 weergegeven inrichting tijdens een aantal op elkaar volgende fasen bij het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.

Alvorens over te gaan tot een gedetailleerde be-10 schrijving van de in fig. l schematisch weergegeven inrichting wordt het volgende opgemerkt. De onderdelen van de inrichting worden, voor zover ze beweegbaar zijn, aangedreven door niet in detail weergegeven bewegingsmechanismen. Hiertoe zijn verschillende constructieve oplossingen beschikbaar; bij wijze 15 van voorbeeld wordt de toepassing van samenwerkende curverol-len en curvebanen genoemd. Zoals verder gebruikelijk is bij inrichtingen voor het bewerken van geslacht gevogelte, kan een aantal van de thans te beschrijven inrichtingen zijn gecombineerd tot een carousselvormige voorziening, die op zijn omtrek 20 de beschreven inrichtingen draagt.

Met het oog op de overzichtelijkheid worden hierna slechts die onderdelen van de inrichting getoond die voor een direct begrip van de uitvinding essentieel zijn.

De in fig. 1 in zijaanzicht weergegeven inrichting 25 voor het ontbenen van een poot van geslacht gevogelte is voorzien van links weergegeven drijfmiddelen, bestaande uit een holle buis 1 en een coaxiaal hierin gelegen uitdrijfstang 2.

De holle buis 1 en de uitdrijfstang 2 zijn, onafhankelijk van elkaar, heen en weer beweegbaar in de richting van de hartlijn 30 3. De uitdrijfstang 2 bezit aan zijn voorste uiteinde een ver dieping 4.

In fig. 2 is een doorsnede overeenkomstig II-II door de holle buis 1 en de uitdrijfstang 2 weergegeven.

Rechts naast de drijfmiddelen 1 en 2 zijn positio-35 neerorganen 5, 6 en 7 geplaatst. Deze omvatten op de eerste plaats een centraal positioneerorgaan 6 dat, zoals ook het aanzicht volgens fig. 4 toont, een bovenste positioneergoot 8 1002881 6 bezit en een deze goot 8 dragende stang 9. Tegen de veerkracht van een veer 10 in kan het centrale positioneerorgaan 6 beperkt op en neer bewegen.

Boven het centrale positioneerorgaan 6 bevindt zich 5 een opsluitplaat 11 die eveneens op en neer beweegbaar is en die op later te beschrijven wijze kan samenwerken met het centrale positioneerorgaan 6.

Het voor het centrale positioneerorgaan 6 gelegen hulppositioneerorgaan 5 bezit aan zijn bovenzijde een V-vormi-10 ge uitsparing 12 (zie fig. 3). Om een later toe te lichten reden bestaat het hulppositioneerorgaan 5 bij voorkeur uit een onderste stationair gedeelte 13 en een bovenste, om een schar-nieras 14 scharnierbaar gedeelte 15.

Achter het centrale positioneerorgaan 6 bevindt 15 zich een tweede hulppositioneerorgaan 7 dat, zoals fig. 5 toont, aan zijn bovenzijde eveneens een V-vormige uitsparing 16 bezit. Dit tweede hulppositioneerorgaan 7 is op en neer beweegbaar in de inrichting aangebracht.

Tenslotte behoort tot de essentiële onderdelen van 20 de inrichting een afstroopdiafragma 17. Zoals schematisch is weergegeven in het aanzicht volgens fig. 6 bestaat dit uit een opspanraam 18 en een hierin opgespannen membraan 19 uit flexibel materiaal met een daarin gevormde centrale opening 20. Het afstroopdiafragma 17 is, in hoofdzaak evenwijdig aan de eer-25 dergenoemde hartlijn 3 (zie fig. 1), heen en weer beweegbaar in de inrichting gelagerd.

De werking van de inrichting, en derhalve de werkwijze volgens de uitvinding, zal thans worden toegelicht aan de hand van fig. 7, waarin de in fig. 1 weergegeven inrich-30 ting, opnieuw uitermate schematisch, in diverse opeenvolgende posities is weergegeven.

Fig. 7a toont de beginpositie. De drijfmiddelen, bestaande uit holle buis 1 en uitdrijfstang 2 bevinden zich op enige afstand links van de positioneerorganen 5-7. De opsluit-35 plaat 11 bevindt zich op enige afstand boven het centrale positioneerorgaan 6. In de getoonde positie bevinden het centrale positioneerorgaan 6 en het eerste hulppositioneerorgaan 5 1002881 7 zich nagenoeg op hetzelfde niveau, terwijl het andere hulppo-sitioneerorgaan 7 op een lager niveau is gelegen. Deze drie positioneerorganen 5-7 liggen wel telkens in één vlak, in de getoonde uitvoeringsvorm een verticaal vlak. Doordat het rech-5 ter hulppositioneerorgaan 7 op een lager niveau is gelegen zal een op de positioneerorganen geplaatste poot 21, in hoofdzaak bestaande uit onderpoot 22, bovenpoot 23 en kniegewricht 24, telkens in dezelfde stand worden geplaatst. Deze stand sluit aan bij de natuurlijke, enigszins gebogen stand van de poot 10 21.

Overigens wordt opgemerkt, dat onderpoot 22 en bovenpoot 23 ook van positie verwisseld kunnen zijn.

Het afstroopdiafragma 17 bevindt zich op enige afstand van de positioneerorganen.

15 Teneinde de poot te strekken wordt eerst de op- sluitplaat 11 omlaag bewogen totdat deze de poot 21 ter plaatse van het kniegewricht 24 tegen de positioneergoot 8 van het centrale positioneerorgaan 6 drukt. Deze situatie is weergegeven in fig. 7b. Tevens wordt dan het rechter hulppositioneer-20 orgaan omhoog bewogen vanuit de in fig. 7b in doorgetrokken lijnen weergegeven stand 7 naar de in fig. 7b in gestippelde lijnen weergegeven stand 7'. In de laatstgenoemde stand is de poot gestrekt (gestippelde stand 21').

Vervolgens, zie fig. 7c, wordt de holle buis l, 25 samen met de uitdrijfstang 2 naar rechts bewogen waarbij het uiteinde van de holle buis 1 zal aangrijpen tussen het bot 22a en het daarop aanwezige vlees 22b van de onderpoot 22. In principe is het mogelijk, dat de holle buis 1 zover over het bot 22a schuift totdat het voorste uiteinde van de holle buis 30 1 aangrijpt op het kniegewricht 24. Tevens wordt thans het diafragma vanuit de in fig. 7c in doorgetrokken lijnen weergegeven stand 17 naar de gestippeld weergegeven stand 17' bewogen, waarin het voorste uiteinde van het bot 23a van de bovenpoot 23 reeds gedeeltelijk is opgenomen in de opening 20 in 35 het membraan 19 (zie fig. 6).

Hierbij wordt reeds een begin gemaakt met het los-stropen van het vlees 23b van het bot 23a van de bovenpoot 23.

10 0 ? ft8 1 8

In de in fig. 7c getoonde stand, waarin de holle buis 1 de onderpoot 22 (in het bijzonder het bot 22a) althans gedeeltelijk heeft opgenomen en de bovenpoot 23 reeds gedeeltelijk door de opening 20 in het afstroopdiafragma 17 is bewo-5 gen, is de poot 21 in beginsel geborgd tegen ongewenste bewegingen, zoals het zijdelings uitknikken. Derhalve kunnen de positioneerorganen althans voor een gedeelte worden uitgeschakeld. Hiertoe wordt in de getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding het tweede hulppositioneeror-10 gaan 7 omlaagbewogen totdat dit buiten aangrijping is met de poot. In deze stand (zie fig. 7d) worden de holle buis 1 en de uitdrijfstang 2 gezamenlijk verder naar rechts bewogen, waarbij het bot van de bovenpoot 23a en vervolgens het bot van de onderpoot 22a door de opening 20 van het afstroopdiafragma 17 15 worden gedrukt. Het vlees 22b en 23b wordt hierbij van deze botten 22a en 23a afgestroopt.

In fig. 7d is verder weergegeven, dat het bovenste gedeelte 15 van het eerste hulppositioneerorgaan 5 ten opzichte van het onderste gedeelte 13 is verzwenkt om de scharnieras 20 14, teneinde de holle buis 1 te kunnen laten passeren. Het zou ook mogelijk zijn om het eerste hulppositioneerorgaan 5, net als het tweede hulppositioneerorgaan 7, omlaag te bewegen.

Nadat op de in het voorgaande beschreven wijze het vlees volledig van de poot is afgestroopt wordt in eerste in-25 stantie de holle buis 1 terugbewogen naar links, terwijl de uitdrijfstang 2 stationair blijft. Hierdoor grijpt de uitsparing 4 van de uitdrijfstang 2 aan op het bot 22a en worden de botten 22a en 23a uit de holle buis l gedreven en vallen deze omlaag in een niet nader weergegeven afvoergoot. Nadat de uit-30 drijfstang 2 eveneens naar links is teruggetrokken kan het afgestroopte vlees 22b, 23b op niet nader getoonde wijze worden verwijderd.

Voor een goede werking van de inrichting kan het nodig zijn dat de gewrichtsknobbel ter plaatse van het uitein-35 de van de onderpoot 22 wordt verwijderd alvorens de poot op de in het voorgaande beschreven wijze wordt bewerkt. Tevens kan het gunstig zijn om het vlees in de langsrichting van de poot 1 0 0 ? ft 8 1 9 volledig door te snijden, zodat na het afstropen niet een vleesmanchet, doch een vlak stuk vlees wordt verkregen.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, doch kan binnen het door de 5 conclusies bepaalde kader van de uitvinding, op velerlei wijze worden gevarieerd.

i ύ«: 8 81

Claims (14)

1. Werkwijze voor het ontbenen van een uit bovenpoot en onderpoot bestaande poot van geslacht gevogelte, gekenmerkt door het strekken van de poot en het uitgaande vanaf een, voorste, uiteinde van de poot daarvan afstropen van het 5 vlees in de richting van het andere, achterste, uiteinde van de poot.

2. Werkwijze volgens conclusie l, met het kenmerk, dat het afstropen geschiedt door de poot door een afstroopdia-f ragma te bewegen.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de poot door het afstroopdiafragma wordt geduwd.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat voorafgaande aan het ontbenen, de gewrichtsknob-bel aan het achterste uiteinde van de poot wordt verwijderd.

5. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der conclusies 1-4, gekenmerkt door middelen voor het strekken van de poot, een afstroopdiafragma en drijfmiddelen om de poot door het diafragma te bewegen.

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, 20 dat de drijfmiddelen bestaan uit op het achterste uiteinde van de poot aangrijpende duwmiddelen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de duwmiddelen bestaan uit een het achterste uiteinde van de poot althans gedeeltelijk opnemende holle buis.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de holle buis zodanig is bemeten dat de poot daarin tot aan het kniegewricht wordt opgenomen.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat in de holle buis een coaxiale, ten opzichte daar- 30 van beweegbare uitdrijfstang is aangebracht die kan aangrijpen op het achterste uiteinde van de poot.

10. Inrichting volgens een der conclusies 5-9, met het kenmerk, dat de strekmiddelen bestaan uit een centraal positioneerorgaan dat ter hoogte van het kniegewricht op de 35 poot kan aangrijpen en twee daarvoor en daarachter geplaatste, 1002881 op de bovenpoot en onderpoot aangrijpende hulppositioneerorga-nen, welke positioneerorganen in hoofdzaak in één vlak liggen en beweegbaar zijn tussen een stand, waarin hun positie in hoofdzaak overeenkomt met de natuurlijke gebogen stand van de 5 poot, en een stand, waarin ze in het genoemde vlak in hoofdzaak op één lijn liggen.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de positioneerorganen in een verticaal vlak liggen en dat één der hulppositioneerorganen en het centrale positio- 10 neerorgaan in hoofdzaak op hetzelfde niveau liggen en het andere hulppositioneerorgaan op en neer beweegbaar is tussen een lager gelegen niveau en het genoemde niveau.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat het centrale positioneerorgaan samenwerkt met een 15 ten opzichte daarvan beweegbare opsluitplaat die het kniege-wricht op het centrale positioneerorgaan kan drukken.

13. Inrichting volgens een der conclusies 10-12, met het kenmerk, dat het centrale positioneerorgaan veerbelast beweegbaar is uitgevoerd.

14. Inrichting volgens een der conclusies 5-13, met het kenmerk, dat het diafragma in de richting van de drijfmiddelen heen en weer beweegbaar is. 1002881