NL1010558C2

NL1010558C2 - Werkwijze en inrichting voor het uniform positioneren van poten van geslacht gevogelte.

Info

Publication number: NL1010558C2
Application number: NL1010558A
Authority: NL
Inventors: Simon Bakker
Original assignee: Meyn Maschf
Priority date: 1998-11-16
Filing date: 1998-11-16
Publication date: 2000-05-17
Also published as: EP1000546B1; DE69904429T2; US6231436B1; DK1000546T3; DE69904429D1; EP1000546A1

Description

Werkwijze en inrichting voor het uniform positioneren van poten van geslacht gevogelte

De uitvinding heeft op de eerste plaats betrekking op een werkwijze voor het uniform positioneren van losse, met hun enkels in de haken van een hangtransporteur opgehangen poten van geslacht gevogelte.

5 In de Nederlandse octrooiaanvrage 1.002.881 op naam van aanvraagster wordt onder andere een werkwijze beschreven voor het ontbenen van een poot van geslacht gevogelte. Overeenkomstig deze bekende werkwijze wordt de poot gestrekt en het vlees vanaf een voorste uiteinde van de poot in de rich-10 ting van een achterste uiteinde afgestroopt. Teneinde deze bekende werkwijze te kunnen uitvoeren, is het essentieel dat de poten op uniforme wijze gepositioneerd worden aangeleverd. Slechts wanneer sprake is van een dergelijke uniforme positionering van de poten kan de werkwijze met een, eveneens in de 15 genoemde octrooiaanvrage beschreven inrichting worden uitgevoerd .

Tot nu toe is het gebruikelijk, dat de uniforme positionering van de poten handmatig wordt verkregen. Dit vergt echter veel arbeidskrachten, hetgeen hoge kosten met 20 zich meebrengt, terwijl tevens dit handmatig positioneren een onaangenaam, saai werk is.

Het is een doelstelling van de onderhavige uitvinding een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee poten van geslacht gevogelte op eenvoudi-25 ge wijze uniform kunnen worden gepositioneerd.

Hiertoe wordt de werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt door ten minste de volgende stappen: a. het ten opzichte van de haken van de hangtransporteur zodanig roteren van de poten, dat de knieën daarvan zij- 30 waarts komen te wijzen ten opzichte van een zich door de hangtransporteur uitstrekkend verticaal vlak; b. het vervolgens zodanig ten opzichte van de haken roteren van de poten, dat de knieën alle hetzij in de transport-richting hetzij tegengesteld daaraan komen te wijzen.

1010558 2

De met hun enkels hangend aan de haken van een hangtransporteur aangevoerde losse poten van geslacht gevogelte bezitten aanvankelijk een willekeurige rotatiepositie. Deze willekeurige rotatiepositie wordt tijdens de eerste stap van 5 de werkwijze volgens de uitvinding gewijzigd in een stand, waarbij de knieën zijwaarts komen te wijzen ten opzichte van het genoemde verticale vlak (dit is in het algemeen een verticaal vlak door het enkelophangpunt). Hierbij zijn principieel twee verschillende standen mogelijk, namelijk in de twee 10 tegengesteld wijzende richtingen loodrecht op het genoemde verticale vlak. Uitgaande van deze twee gedefinieerde standen wordt vervolgens tijdens de tweede stap van de werkwijze een rotatie van de poten uitgevoerd, waarbij ze met de knieën in de transportrichting respectievelijk tegengesteld daaraan 15 komen te wijzen. Bij voorkeur zal worden gekozen voor een tweede stap, waarbij alle knieën in de transportrichting komen te wijzen. In deze uiteindelijke stand kunnen de poten worden toegevoerd aan een op zichzelf bekende inrichting voor het afstropen van het vlees. Hierbij zullen alle poten op uniforme 20 wijze in een dergelijke inrichting worden ingevoerd en aldaar een uniforme positie innemen.

Poten die aangevoerd worden in de haken van een hangtransporteur, zitten vaak stevig vast in deze haken. Een rotatie van de poten ten opzichte van deze haken is dan ook 25 vaak niet zonder meer mogelijk. Derhalve is er in een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm van de werkwijze voor gezorgd, dat de eerder genoemde stap a. van de werkwijze volgens de uitvinding vooraf gegaan wordt door de stap van het enigszins ten opzichte van de haken van de hangtransporteur 30 optillen van de poten. Door een dergelijk optillen komen de poten losser aan de haken te hangen, waardoor een rotatie wordt vereenvoudigd.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het uniform positioneren van losse, met hun 35 enkels in de haken van een hangtransporteur opgehangen poten van geslacht gevogelte. Deze inrichting wordt gekenmerkt door a. eerste middelen voor het ten opzichte van de haken van de 1010558 3 hangtransporteur zodanig roteren van de poten, dat de knieën daarvan zijwaarts komen te wijzen ten opzichte van een zich door de hangtransporteur uitstrekkend verticaal vlak; 5 b. tweede middelen voor het vervolgens zodanig ten opzichte van de haken roteren van de poten, dat de knieën alle hetzij in de transportrichting hetzij tegengesteld daaraan komen te wijzen.

Met behulp van de eerste middelen wordt de genoemde 10 rotatie naar één der beide zijwaarts wijzende standen van de poten bewerkstelligd. De daarop volgende tweede middelen zorgen vervolgens ervoor, dat de poten met hun knieën in de transportrichting respectievelijk tegengesteld daaraan komen te wijzen.

15 Overeenkomstig een de voorkeur genietende uitvoe ringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding bestaan de eerste middelen uit een zich onder de hangtransporteur uitstrekkende, in hoofdzaak horizontale plaat die op zodanige afstand onder de haken is geplaatst, dat door de hangtranspor-20 teur getransporteerde poten met de plaat in aanraking komen en zodanig hierover worden voortgesleept, dat hun knieën naar een zijwaarts wijzende stand worden geroteerd. Door de hangtransporteur getransporteerde poten komen in aanraking met deze plaat en worden in een sterk hellende stand hierover voortge-25 sleept. De poten bestaan uit een ter plaatse van het kniege-wricht een hoek insluitende onderpoot en bovenpoot. Door het voortslepen over de plaat en de een hoek insluitende configuratie van de poot, wordt de poot onder invloed van zijn eigen gewicht zodanig in de haak van de hangtransporteur geroteerd, 30 dat de knie daarvan zijwaarts komt te wijzen, dat wil zeggen in hoofdzaak loodrecht op de transportrichting van de hangtransporteur. Afhankelijk van de oorspronkelijke stand van de betreffende poot in de haak kan deze rotatie in de ene of in de andere richting plaatsvinden, zodat de poot na het passeren 35 van deze eerste middelen dan ook in de ene of in de tegenovergestelde zijwaartse richting kan wijzen.

1010558 4

Met betrekking tot de tweede middelen bestaat, in een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm, de mogelijkheid, dat deze een eerste richtaanslag omvatten voor het vanuit de zijwaarts wijzende stand naar een stand met in de transport-5 richting wijzende knieën roteren van slechts die poten die na het passeren van de eerste middelen zijwaarts in een eerste richting wijzen, en een tweede richtaanslag voor het corresponderend roteren van slechts die poten die na het passeren van de eerste middelen zijwaarts in een tweede, tegengestelde 10 richting wijzen. De eerste richtaanslag zal alleen aangrjpen op die poten, die na het passeren van de eerste middelen zijwaarts in een eerste richting wijzen. De tweede richtaanslag daarentegen zal alleen aangrijpen op die poten die na het passeren van de eerste middelen zijwaarts in de tweede tegen-15 gestelde richting wijzen.

In dit kader geniet het verder de voorkeur, dat de eerste en tweede richtaanslag zijn opgesteld naast de door de poten te volgen baan, en dat ten minste één van deze richtaan-slagen tegen een veerkracht in wegzwenkbaar is van het genoem-20 de verticale vlak. De knieën van de poten zijn na het passeren van de eerste middelen zijwaarts gericht, en hierdoor steken ze als het ware uit buiten een verticaal vlak, dat zich uitstrekt door de door de poten gevolgde baan. In nog sterkere mate steken hierbij echter ook de dijen van de poten in de 25 tegengestelde richting uit. Derhalve kunnen de eerste en tweede richtaanslag naast deze te volgen baan worden opgesteld, zodat de poten de richtaanslagen kunnen passeren en desondanks een aangrijping van deze richtaanslagen op de poten plaatsvindt.

30 De verzwenkbaarheid van ten minste één van deze richtaanslagen tegen een veerkracht in is op de eerste plaats gekozen teneinde op optimale wijze rekening te kunnen houden met de vorm van de enkels, waarmee de poten zijn ophangen in de haken van de hangtransporteur. Immers, deze enkels zijn 35 voorzien van gewrichtsknobbels, die een rotatie in de ene richting sterk hinderen en een rotatie in de andere richting niet of nauwelijks belemmeren. Derhalve is het gunstig, wan- 1010558 5 neer die richtaanslagen die de rotatie van de poot moeten bewerkstelligen in de door de enkel tegengewerkte richting, met enige kracht op de poten kunnen aangrijpen. Hiertoe is de veerkracht van voordeel. De resterende richtaanslagen kunnen 5 bestaan uit stationaire delen, waarbij in beginsel de op de poten uitgeoefende zwaartekracht en de hieruit resulterende reactiekracht van deze richtaanslagen op de poten voldoende is om de gewenste rotatie van de poten in te haken te bewerkstelligen. Op de tweede plaats kan dan rekening worden gehouden 10 met verschillende pootafmetingen (dikte en mate van zijwaarts uitsteken ten opzichte van het genoemde verticale vlak), zonder de effectiviteit van deze richtaanslag te verliezen.

Het is gebruikelijk, dat de haken van de hangtrans-porteur zijn ingericht voor het naast elkaar, dwars op de 15 transportrichting, dragen van telkens twee poten. In een dergelijk geval geniet de inrichting volgens de uitvinding de voorkeur, dat de eerste middelen een tweezijdige, centraal geplaatste stationaire richtaanslag omvatten ter aangrijping op die poten, waarvan de knieën van het verticale symmetrie-20 vlak van de haken afwijzen, terwijl de tweede middelen twee zijdelings geplaatste verzwenkbare richtaanslagen omvatten ter aangrijping van die poten, waarvan de knieën naar het verticale symmetrievlak van de haken toewijzen. De haken van de hang-transporteur dragen telkens op dezelfde plaats een linker of 25 rechterpoot. Ten gevolge van de spiegelsymmetrie van linker-en rechterpoten geldt, dat voor het ene type poot een rotatie linksom, en voor het andere type poot een rotatie rechtsom eenvoudig is, terwijl een rotatie in tegengestelde richting door de eerder genoemde gewrichtsknobbels van het enkelge-30 wricht wordt tegengewerkt. Dit betekent, dat de plaatsing van de eerste en tweede richtaanslagen voor de linkerpoten respectievelijk rechterpoten gelijk, doch spiegelsymmetrisch zal zijn. Dit verschaft de mogelijkheid, om een tweezijdige, centraal geplaatste stationaire richtaanslag toe te passen. De 35 met hun knieën van het genoemde verticale symmetrievlak afwijzende poten worden door deze stationaire richtaanslag naar een stand geroteerd, waarin de knieën naar voren, in de trans- 1010558 6 portrichting, wijzen. Hierbij grijpt deze stationaire richt-aanslag aan op de dijen van de poten, die zich aan het tegenover de enkels gelegen uiteinde van de poten bevinden. De hiertoe vereiste rotatie wordt niet of nauwelijks door de 5 enkel gehinderd en is voor linker- en rechterpoten tegengesteld. De, moeilijkere, rotatie vanuit een stand, waarbij de poten met hun knieën naar het verticale symmetrievlak toewijzen, wordt bewerkstelligd door de twee zijdelings geplaatste verzwenkbare richtaanslagen, die veerbelast zijn. Ook hierbij 10 vindt een aangrijping op de dijen plaats.

Teneinde de werking van de inrichting volgens de uitvinding verder te optimaliseren, bestaat de mogelijkheid van de toepassing van zich in de nabijheid van en voor de eerste en tweede middelen uitstrekkende geleidingen en invoer-15 geleidingen voor de poten. Tot deze geleidingen kan onder andere een zich boven ten minste een deel van de richtaanslagen uitstrekkende horizontale geleidingsplaat behoren, waarvan de rand op geschikte wijze geprofileerd is.

In overeenstemming met hetgeen ten aanzien van de 20 werkwijze volgens de uitvinding reeds werd opgemerkt, is het mogelijk dat zich vóór de eerste middelen bevindende middelen zijn toegepast voor het enigszins ten opzichte van de haken optillen van de poten. Constructief is dit mogelijk, wanneer zich vóór de eerste middelen onder de hangtransporteur een 25 horizontale lopende band bevindt die op zodanige afstand onder de haken is geplaatst, dat door de hangtransporteur getransporteerde poten met de lopende band in aanraking komen en waarvan de voortbewegingssnelheid groter is dan de transport-snelheid van de hangtransporteur. De aan de haken opgehangen 30 poten komen met hun onderste uiteinde in aanraking met deze lopende band, en aangezien deze lopende band een hogere snelheid bezit dan de hangtransporteur, worden de poten als het ware enigszins uit de haken gelicht, zodat ze, na het passeren van deze lopende band, losser in de haken ophangen en een 35 daarop volgende rotatie door middel van de eerste respectievelijk tweede middelen aanzienlijk vereenvoudigd wordt.

1010558 7

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont een schematisch bovenaanzicht van een uitvoe-5 ringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 toont een gedeeltelijk zijaanzicht overeenkomstig II in fig. 1; en

Fig. 3 toont een doorsnede volgens III-III in fig. 1.

De in de figuren weergegeven inrichting is bedoeld 10 voor het uniform positioneren van losse, met hun enkels in de haken 1 van een (niet getoonde) hangtransporteur opgehangen poten 2 tot 5 van geslacht gevogelte. In de getoonde uitvoeringsvorm bestaat het eerste gedeelte van de inrichting uit een onder de hangtransporteur geplaatste horizontale lopende 15 band f>, waarvan de voortbewegingssnelheid 7 groter is dan de transportsnelheid 8 van de hangtransporteur. De lopende band 6 is op een zodanige afstand onder de haken 1 geplaatst, dat de poten 2 tot 5 met de lopende band 6 in aanraking komen. Door het snelheidsverschil tussen de lopende band 6 en de haken 1 20 worden de poten vanuit de oorspronkelijke stand (fig. 2, poot 2) enigszins in de haken 1 opgetild (naar de stand van poot 3 in fig. 2), zodat ze hierin niet meer· vastgeklemd zijn. Hierdoor wordt het later beschreven roteren van de poten in de haken vereenvoudigd.

25 Op de lopende band 6 sluit een zich eveneens onder de hangtransporteur uitstrekkende, in hoofdzaak horizontale plaat 9 aan. Deze horizontale plaat 9 is opnieuw op een zodanige afstand onder de haken l geplaatst, dat door de hangtransporteur getransporteerde poten 2 tot 5 met deze plaat 9 30 in aanraking komen. Doordat de poten door de haken l over deze plaat 9 worden voortgesleept zullen ze, door de zwaartekracht en de wrijvingskracht tussen de poten en de plaat 9, worden geroteerd naar een stand, waarin ze zijwaarts komen te wijzen ten opzichte van een zich door de hangtransporteur uitstrek-35 kend (op zichzelf willekeurig) verticaal vlak. Dit kan bijvoorbeeld een verticaal vlak door de enkelophangpunten zijn.

In principe wordt hiermee bedoeld, dat de knieën loodrecht 1010558 δ wijzen op de transportrichting van de hangtransporteur. Elke poot kan hierdoor twee standen aannemen, zoals in fig. l aan de hand van een verticaal symmetrievlak 10 kan worden aangeduid. Een poot 4 wijst met zijn knie naar dit symmetrievlak 5 10, terwijl een poot 5 met zijn knie van dit symmetrievlak afwijst. De poten 4 en 5 zijn hierbij opgehangen in een op zichzelf bekende dubbele haak 1, die is ingericht voor het naast elkaar, dwars op de transportrichting van de hangtrans-porteur, dragen van telkens twee poten. Elke dubbele haak 1 10 draagt op dezelfde zijde telkens een linker- resp. rechterpoot. Elk van de poten 4 en 5 kan uiteraard ook de tegengestelde oriëntatie bezitten. Dat betekent, dat de knie van poot 4 ook van het symmetrievlak 10 af kan wijzen en de knie van de poot 5 naar dit symmetrievlak 10 kan toewijzen.

15 De stand van de poten, die is geïllustreerd aan de hand van de in fig. 1 weergegeven poten 4 en 5 wordt, zoals opgemerkt, veroorzaakt door de horizontale plaat 9. In deze stand bereiken de poten een eerste richtaanslag 11 die slechts zal aangrijpen op die poten, die met hun knie van het symme-20 trievlak 10 afwijzen. Bij deze poten steekt immers de dij verder uit in de tegengestelde richting, zodat deze dij zal kunnen aangrijpen op de betreffende eerste richtaanslag 11. In fig. l betekent dit, dat poot 4 niet met de eerste richtaanslag 11 in aangrijping zal komen, en poot 5 wel. Onder invloed 25 van de samenwerking tussen de poot 5 en de richtaanslag 11 zal de poot 5 roteren naar een stand, waarin de knie in hoofdzaak in de transportrichting (en tevens enigszins omlaag) wijst. Na het passeren van de richtaanslag 11 zal de poot 5 opnieuw vrij aan de haak 1 komen te hangen en met zijn knie in de trans-30 portrichting wijzen.

De eerste richtaanslag 11 is tweezijdig uitgevoerd, dat wil zeggen dat zijn beide, van het symmetrievlak 10 afge-keerde vlakken als richtaanslag fungeren en derhalve in aangrijping kunnen komen met passerende poten. Wanneer sprake is 35 van een hangtransporteur die haken bezit waarin telkens slechts één poot is opgehangen, behoeft de richtaanslag 11 slechts eenzijdig te zijn uitgevoerd.

1010^? 9

Op de richtaanslag 11 sluiten twee tweede richtaan-slagen 12 aan. Deze tweede richtaanslagen 12 zijn verzwenkbaar om verticale assen 13 en met hun vrije uiteinde in de richting van het symmetrievlak 10 veerbelast door een niet nader ge-5 toond veermiddel. Met hun vrije uiteinde kunnen ze aangrijpen op een voortzetting 14 van de eerste richtaanslag ll.

Elke poot zal tussen het vrije uiteinde van een tweede richtaanslag 12 en de voortzetting 14 van de eerste richtaanslag 11 passeren. Hiertoe zal deze tweede richtaanslag 10 12 tegen de veerkracht in om de verticale as 13 verzwenken.

Indien het een poot betreft, die reeds door de eerste richtaanslag ll met de knie in de transportrichting is gepositioneerd, zal de tweede richtaanslag 12 geen verdere functie vervullen. Wanneer daarentegen een poot passeert, die aanvan-15 kelijk met zijn knie toegekeerd is naar het symmetrievlak 10 (zoals poot 4) en derhalve ongehinderd de eerste richtaanslag 11 is gepasseerd, zal deze poot onder invloed van de tweede richtaanslag 12 geroteerd worden naar een stand, waarin de knie opnieuw in de transportrichting van de hangtransporteur 20 wijst.

Opgemerkt wordt, dat een door de eerste richtaanslag 11 veroorzaakte rotatie van de poten in de haken 1 relatief eenvoudig is. Deze rotatie vindt voor elke linker- respectievelijk rechterpoot in een anatomisch overeenkomstige 25 (tegengestelde) richting plaats. De anatomische vorm van het enkelgewricht dat aangrijpt op de haak 1, staat een dergelijke rotatie eenvoudig toe. Een tegengestelde rotatie van een poot in de haak 1 wordt daarentegen door gewrichtsknobbels op de enkel bemoeilijkt. Aangezien echter de tweede richtaanslagen 30 12, die een dergelijke tegengestelde rotatie bewerkstelligen, veerbelast zijn, kan een grotere kracht op de passerende poten worden uitgeoefend en de gewenste rotatie desondanks worden bewerkstelligd.

Tot de inrichting behoren verder geleidingen 15 en, 35 schuine, invoerleidingen 16 teneinde een optimale geleiding van de poot voor een samenwerking met de diverse richtaanslagen ll, 12 te bewerkstelligen. Tevens is een centrale, bovenop 1 fM o 10 de eerste richtaanslag 11 geplaatste geleidingsplaat 17 toegepast die is voorzien van een geschikt geprofileerde rand.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het door de 5 conclusies bepaalde kader van de uitvinding op velerlei wijze kan worden gevarieerd.

1010558

Claims

1. Werkwijze voor het uniform positioneren van losse, met hun enkels in de haken van een hangtransporteur opgehangen poten van geslacht gevogelte, gekenmerkt door ten minste de volgende stappen: 5 a. het ten opzichte van de haken van de hangtransporteur zodanig roteren van de poten, dat de knieën daarvan zijwaarts komen te wijzen ten opzichte van een zich door de hangtransporteur uitstrekkend verticaal vlak,· b. het vervolgens zodanig ten opzichte van de haken roteren 10 van de poten, dat de knieën alle hetzij in de transport- richting hetzij tegengesteld daaraan komen te wijzen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tijdens stap b. alle knieën in de transportrichting komen te wijzen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het ken merk, dat stap a. voorafgegaan wordt door de stap van het enigszins ten opzichte van de haken van de hangtransporteur optillen van de poten.

4. Inrichting voor het uniform positioneren van 20 losse, met hun enkels in de haken van. een hangtransporteur opgehangen poten van geslacht gevogelte, gekenmerkt door a. eerste middelen voor het ten opzichte van de haken van de hangtransporteur zodanig roteren van de poten, dat de knieën daarvan zijwaarts komen te wijzen ten opzichte van 25 een zich door de hangtransporteur uitstrekkend verticaal vlak; b. tweede middelen voor het vervolgens zodanig ten opzichte van de haken roteren van de poten, dat de knieën alle hetzij in de transportrichting hetzij tegengesteld daaraan 30 komen te wijzen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de eerste middelen bestaan uit een zich onder de hangtransporteur uitstrekkende, in hoofdzaak horizontale plaat die op zodanige afstand onder de haken is geplaatst, dat door de 35 hangtransporteur getransporteerde poten met de plaat in aanra- 1010558 king komen en zodanig hierover worden voortgesleept, dat hun knieën naar een zijwaarts wijzende stand worden geroteerd.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de tweede middelen bestaan uit een eerste richt- 5 aanslag voor het vanuit de zijwaarts wijzende stand naar een stand met in de transportrichting wijzende knieën roteren van slechts die poten die na het passeren van de eerste middelen zijwaarts in een eerste richting wijzen, en een tweede richt-aanslag voor het corresponderend roteren van slechts die poten 10 die na het passeren van de eerste middelen zijwaarts in een tweede, tegengestelde richting wijzen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de eerste en tweede richtaanslag zijn opgesteld naast de door de poten te volgen baan, en dat ten minste één van deze 15 richtaanslagen tegen een veerkracht in wegzwenkbaar is van het genoemde verticale vlak.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij de haken van de hangtransporteur zijn ingericht voor het naast elkaar, dwars op de transportrichting, dragen van telkens twee 20 poten, met het kenmerk, dat de eerste middelen een tweezijdige, centraal geplaatste stationaire richtaanslag omvatten ter aangrijping op die poten, waarvan de knieën van het verticale symmetrievlak van de haken afwijzen, terwijl de tweede middelen twee zijdelings geplaatste verzwenkbare richtaanslagen 25 omvatten ter aangrijping van die poten, waarvan de knieën naar het verticale symmetrievlak van de haken toewijzen.

9. Inrichting volgens een der conclusies 4-8, gekenmerkt door zich in de nabijheid van en voor de eerste en tweede middelen uitstrekkende geleidingen en invoergeleidingen 30 voor de poten.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat tot de geleidingen een zich boven ten minste een deel van de richtaanslagen uitstrekkende horizontale gelei-dingsplaat behoort.

11. Inrichting volgens een der conclusies 4-10, gekenmerkt door zich vóór de eerste middelen bevindende midde- 1010558 len voor het enigszins ten opzichte van de haken optillen van de poten.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat zich vóór de eerste middelen onder de hangtranspor-5 teur een horizontale lopende band bevindt die op zodanige afstand onder de haken is geplaatst, dat door de hangtrans-porteur getransporteerde poten met de lopende band in aanraking komen en waarvan de voortbewegingssnelheid groter is dan de transportsnelheid van de hangtransporteur. 1010558