NL1002031C2 - Rijtuig. - Google Patents

Rijtuig. Download PDF

Info

Publication number
NL1002031C2
NL1002031C2 NL1002031A NL1002031A NL1002031C2 NL 1002031 C2 NL1002031 C2 NL 1002031C2 NL 1002031 A NL1002031 A NL 1002031A NL 1002031 A NL1002031 A NL 1002031A NL 1002031 C2 NL1002031 C2 NL 1002031C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
drawbar
pivoting movement
carriage
bogie
rear wheels
Prior art date
Application number
NL1002031A
Other languages
English (en)
Inventor
Petrus Anthonius Andreus Laat
Original Assignee
Petrus Anthonius Andreus De La
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Petrus Anthonius Andreus De La filed Critical Petrus Anthonius Andreus De La
Priority to NL1002031A priority Critical patent/NL1002031C2/nl
Priority to EP97200006A priority patent/EP0782949A3/de
Application granted granted Critical
Publication of NL1002031C2 publication Critical patent/NL1002031C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62CVEHICLES DRAWN BY ANIMALS
    • B62C3/00Undercarriages or running gear of vehicles; Axle supports
    • B62C3/02Front wheel carriers; Bogies; Steering mechanisms for bogies
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62DMOTOR VEHICLES; TRAILERS
    • B62D13/00Steering specially adapted for trailers
    • B62D13/02Steering specially adapted for trailers for centrally-pivoted axles

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Steering-Linkage Mechanisms And Four-Wheel Steering (AREA)
  • Handcart (AREA)

Description

Korte aanduiding: Rijtuig.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een door één of meer dieren, in het bijzonder paarden, voort te trekken rijtuig, welk rijtuig wordt bestuurd door een daarop aanwezige rijtuigbestuurder.
5 In de Europese octrooiaanvrage EP 0 468 086 worden rijtuigen beschreven, die zijn voorzien van een trek- en stuurdissel die star is gekoppeld met het voorste draaistel van het rijtuig. Hierdoor wordt door een verandering van de looprichting van de dieren de dissel gezwenkt en daarmee in 10 dezelfde mate het draaistel aan de voorzijde van het rijtuig. In EP 0 468 086 wordt verder een rijtuig beschreven met een vertragingsoverbrenging tussen de dissel en het voorste draaistel, zodat een zwenkbeweging van de dissel resulteert in een kleinere zwenkbeweging van het 15 voorste draaistel.
Uit FR 2 639 895 is een rijtuig bekend met achterwielen die elk om een eigen as zwenkbaar zijn, zodat de achterwielen kunnen meesturen met de zwenkbeweging van het voorste draaistel van het rijtuig wanneer met het 20 rijtuig door een bocht wordt gereden. Hiertoe is een systeem met hydraulische cilinders voorzien, dat een zwenkbweging van het draaistel aan de voorzijde omzet in een zwenkbeweging van elk achterwiel afzonderlijk.
De onderhavige uitvinding beoogt een rijtuig te 25 verschaffen met een beter rijgedrag en grotere stabiliteit dan de tot op heden bekende rijtuigen.
Dit oogmerk wordt volgens een eerste aspect van de onderhavige uitvinding bereikt door een rijtuig volgens de aanhef van conclusie 1, welke aanhef is gebaseerd op EP 0 30 468 086, welk rijtuig is gekenmerkt, doordat koppelingsmiddelen zijn voorzien, die het mogelijk maken dat in een eerste toestand daarvan een zwenkbeweging van de dissel via de vertragingsoverbrenging in een kleinere zwenkbeweging van het voorste draaistel wordt omgezet en 35 dat in een tweede toestand daarvan een zwenkbeweging van de 1 0 0 2 o 3 1 - - 2 - dissel in een in hoofdzaak even grote zwenkbeweging van het voorste draaistel wordt omgezet.
Deze maatregel volgens de uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat de werking van de vertragingsoverbrenging 5 bij het, in het bijzonder met hoge snelheid, rechtuit-rijden met het rijtuig ongunstig is voor de richtingsstabiliteit van het rijtuig. Met name kan bij in werking zijnde vertragingsoverbrenging een ongewenst en oncontroleerbaar slingeren van het rijtuig worden 10 waargenomen als het rijtuig met hoge snelheid uit een bocht komt en dan rechtuit gaat rijden. Met behulp van de koppelingsmiddelen volgens de uitvinding kan de werking van de vertragingsoverbrenging worden ingeschakeld, bijvoorbeeld als een krappe bocht moet worden genomen, of 15 juist worden uitgeschakeld, met name wanneer hard rechtuit moet worden gereden.
Bij voorkeur zijn de koppelingsmiddelen ingericht om zelfstandig, dus zonder ingrijpen van de rijtuigbestuurder, in de tweede toestand daarvan te treden wanneer de dissel 20 ten minste ongeveer zijn rechtuit-stand inneemt, waardoor de vertragingsoverbrenging dus automatisch wordt uitgeschakeld als het rijtuig uit een bocht komt en in een rechte lijn verder gaat. Verder heeft het de voorkeur dat de koppelingsmiddelen een bedieningsorgaan omvatten, 25 waarmee de rijtuigbestuurder de koppelingsmiddelen in de eerste toestand daarvan kan brengen, zodat de vertragingsoverbrenging, bijvoorbeeld bij het arriveren bij een bocht, door een koppelhandeling van de bestuurder in werking kan worden gezet.
30 De stabiliteit van het rijtuig wordt verder vergroot door het rijtuig te voorzien van ten opzichte van hun rechtuit-stand zwenkbare achterwielen, waarbij overbrengingsmiddelen zijn voorzien die een zwenkbeweging van het voorste draaistel omzetten in een zwenkbeweging van 35 de achterwielen. Opgemerkt wordt dat een dergelijk "meesturen" van de achterwielen van een rijtuig op zich al bekend is uit FR 2 639 895.
10 02 031J
- 3 -
Bij voorkeur zijn deze overbrengingsmiddelen zodanig ingericht dat een zwenkbeweging van het voorste draaistel alleen wordt omgezet in een zwenkbeweging van de achterwielen wanneer de koppelingsmiddelen van het rijtuig 5 zich in de eerste toestand daarvan bevinden, dus wanneer de vertragingsoverbrenging tussen de dissel en het draaistel aan de voorzijde van het rijtuig is ingeschakeld.
Verder heeft het de voorkeur dat de achterwielen in de tweede toestand van de koppelingsmiddelen in hun 10 rechtuit-stand zijn gefixeerd.
In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm zijn de overbrengingsmiddelen tussen draaistel aan de voorzijde van het rijtuig en de achterwielen zodanig ingericht, dat deze bij een zwenkbeweging van het voorste draaistel tussen de 15 rechtuit-stand en bepaalde hoekstand daarvan de achterwielen een zwenkbeweging in hoofdzaak in overeenstemming met de door het rijtuig te nemen bocht laten uitvoeren en bij een voorbij de bepaalde hoekstand voortschrijdende zwenkbeweging van het voorste draaistel de 20 achterwielen een zwenkbeweging naar de rechtuit-stand daarvan laten uitvoeren. Door bij een relatief grote zwenkhoek van het voorste draaistel de achterwielen weer min of meer in hun rechtuit-stand te brengen, wordt het risico van kantelen van het rijtuig tijdens het door een 25 bocht rijden aanzienlijk gereduceerd, met name in vergelijking met het uit FR 2 639 895 bekende rijtuig.
De stabiliteit van het rijtuig kan verder worden vergroot door de dissel ten behoeve van het aankoppelen van een naast de dissel lopend dier te voorzien van een zich 30 naar het dier uitstrekkend en in hoofdzaak star tussenstuk, welk tussenstuk naar voor en achteren zwenkbaar met de dissel is verbonden, waarbij de zwenkbeweging van het tussenstuk in de richting naar het rijtuig door een aanslag is begrensd. Tot op heden wordt voor het aankoppelen van 35 een dier aan de dissel een stuk ketting gebruikt. Door het gebruik van ketting kan de dissel binnen een betrekkelijk groot bereik vrijelijk heen en weer zwaaien. Deze 10 0 Z C c 'i l - 4 - zwaaibeweging van de dissel leidt tot een slingeren van het rijtuig. Door nu de ketting te vervangen door een in hoofdzaak star tussenstuk kan de dissel in veel geringere mate zwaaien.
5 Het zal duidelijk zijn dat hierboven genoemde maatregelen ook afzonderlijk bijdragen aan een beter rijgedrag en grotere stabiliteit van rijtuigen. Om deze reden zijn onafhankelijke conclusies 10 en 11 opgenomen.
De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan 10 de hand van de tekening. Daarbij toont: fig. 1 schematisch in perspectief een uitvoeringsvoorbeeld van het rijtuig volgens de uitvinding, figs. 2a-c schematisch in bovenaanzicht drie standen van het in fig. 1 getoonde rijtuig, 15 fig. 3 schematisch een detail van de dissel van het rijtuig volgens de uitvinding.
Het in figuur 1 getoonde rijtuig 1 omvat een chassis 2 met een zitplaats voor een rijtuigbestuurder. Het chassis 2 wordt ondersteund door een voorste draaistel 3 en een 20 achterste draaistel 4, die elk door middel van een draaikrans met het chassis 2 zijn verbonden. Voor de eenvoud zijn de bijbehorende wielen in figuur l weggelaten en zijn alleen de wielnaven schematisch aangeduid.
Het rijtuig 1 is bestemd om te worden getrokken door 25 één of meer dieren, in het bijzonder twee paarden. Hiertoe worden de paarden aan het voorste draaistel en aan een dissel 5 gekoppeld, bij voorkeur met de aan de hand van figuur 3 te beschrijven koppeling. De dissel 5 bestaat uit twee delen, respectievelijk 5a en 5b, die via een 30 horizontale scharnierpen 6 met elkaar zijn verbonden. Het disseldeel 5b is op een afstand van de draaiingsas van het voorste draaistel 3 via een vertikale scharnierpen 7 in het horizontale vlak zwenkbaar verbonden met het voorste draaistel 3.
35 Het rijtuig 1 is voorzien van een vertragingsoverbrenging, die het mogelijk maakt dat een zwenkbeweging van de dissel 5 ten opzichte van de rechtuit- 1002031« - 5 - stand daarvan leidt tot een zwenkbeweging van het voorste draaistel 3 in dezelfde richting als de dissel 5 maar over een kleinere zwenkhoek. Bij de vertragingsoverbrenging is de overbrengingsverhouding constant over het hele 5 zwenkbereik van de dissel 5. Het heeft de voorkeur dat de overbrengingsverhouding ongeveer 2:1 is, dat wil zeggen dat een zwenking van de dissel 5 over een hoek van 45* ten opzichte van de rechtuit-stand daarvan tot een zwenking van het voorste draaistel 3 over een hoek van ongeveer 22* 10 leidt. Hierdoor blijft het rijtuig 1 bij het door een bocht rijden goed in het spoor van de paarden en kunnen krappe bochten worden genomen.
De vertragingsoverbrenging omvat een tandheugel 8, die aan het naar de draaiingsas van het voorste draaistel 3 15 gerichte einde van het disseldeel 5b is aangebracht. De vertanding van de tandheugel 8 ligt op een cirkelboog, waarvan het kromtemiddelpunt in hoofdzaak samenvalt met de scharnierpen 7. De vertanding van de tandheugel 8 strekt zich ten opzichte van de hartlijn van de dissel 5 over 20 ongeveer 50* naar elke zijde uit.
De tandheugel 8 is in ingrijping met een tandwiel 9, dat vast is bevestigd op een vertikale as 10. De as 10 is draaibaar gelagerd ten opzichte van het chassis 2 en het voorste draaistel 3 en valt samen met de draaiingsas van 25 het voorste draaistel 3 ten opzichte van het chassis 2.
Op de as 10 is tevens een tandwiel 11 vast bevestigd. Het tandwiel 11 is in ingrijping met een volgend tandwiel 12, dat op zijn beurt vast is aangebracht op een vertikale as 13. De as 13 is door middel van een aan het 30 chassis 2 aangebracht lagerblok 14 draaibaar gelagerd. Op de as 13 is verder een kettingwiel 15 vast aangebracht.
Verder omvat de vertragingsoverbrenging een ringvormig kettingwiel 16. Dit kettingwiel 16 is zodanig gelagerd in het chassis 2, dat de draaiingas van het 35 kettingwiel 16 samenvalt met de draaiingsas van het voorste draaistel 3. Om het kettingwiel 15 en het kettingwiel 16 ligt een ketting 17.
10 02031a - 6 -
Aan het voorste draaistel 3 is een omhoog stekende cilindrische bus 18 vast bevestigd. De bus 18 steekt door een opening 19 in het chassis 2 en eindigt onder het kettingwiel 16.
5 Het rijtuig 1 is voorzien van koppelingsmiddelen 20, die zodanig zijn uitgevoerd dat in een eerste toestand daarvan het kettingwiel 16 met de cilindrische bus 18, en dus met het voorste draaistel 3, is verbonden en in een tweede toestand daarvan het kettingwiel 16 met een vast 10 punt van het chassis 2 is verbonden, waardoor het kettingwiel 16 niet meer kan draaien.
In de eerste toestand van de koppelingsmiddelen 20 is de hierboven beschreven vertragingsoverbrenging ingeschakeld en brengt deze een zwenkbeweging van de dissel 15 5 in gereduceerde mate over naar het voorste draaistel 3.
In de tweede toestand van de koppelingsmiddelen 20 is de vertragingsoverbrenging uitgeschakeld en volgt het voorste draaistel 3 in wezen zonder vertraging de zwenkbewegingen van de dissel 5.
20 De koppelingsmiddelen 20 omvatten in dit voorbeeld een voetpedaal 21, dat aan het chassis 2 is aangebracht en door de rijtuigbestuurder kan worden bediend. Het voetpedaal staat in verbinding met een in figuur 1 schematisch aangeduide koppelinrichting 22 die de 25 bovengenoemde koppeltoestanden kan bewerkstelligen.
Bij voorkeur is de koppelinrichting 22 zo uitgevoerd dat deze zelfstandig, dus zonder actie van de rijtuigbestuurder, het kettingwiel 16 vastzet ten opzichte van het chassis 2 en ontkoppelt van de bus 18 op het moment 30 dat met het rijtuig 1 ongeveer rechtuit wordt gereden. Hierdoor schakelt de vertragingsoverbrenging dus vanzelf uit als het rijtuig 1 uit een bocht komt en dan rechtuit gaat rijden.
De koppelinrichting 22 is dan verder bij voorkeur zo 35 uitgevoerd dat wanneer de rijtuigbestuurder het voetpedaal 21 intrapt het kettingwiel 16 weer draaibaar wordt ten opzichte van het chassis 2 en koppelt met de bus 18 en dus loc·;;: - 7 - met het voorste draaistel 3. De vertragingsoverbrenging is dan ingeschakeld.
Bij voorkeur is de koppelinrichting 22 zo uitgevoerd dat de rijtuigbestuurder op elk moment het bedieningsorgaan 5 kan bedienen, dus hier het pedaal 21 intrappen, om zo opdracht te geven aan de koppelinrichting om de vertragingsoverbrenging in te schakelen, maar dat het daadwerkelijk inschakelen van de vertragingsoverbrenging alleen plaatsvindt wanneer de dissel 5 ongeveer zijn 10 rechtuit-stand inneemt.
In plaats van een voetpedaal 21 zou bijvoorbeeld ook een handhendel kunnen zijn voorzien.
Het rijtuig 1 is verder voorzien van overbrengingsmiddelen 30 die bewerkstelligen dat een 15 zwenkbeweging van het voorste draaistel 3 resulteert in een zwenkbeweging van het achterste draaistel 4. De overbrengingsmiddelen 30 omvatten in dit voorbeeld een eerste hydraulische cilinder 31, waarvan de zuigerstang om een vertikale as draaibaar is verbonden met een geschikt 20 gekozen vast punt van het tandwiel 12 en waarvan het cilinderlichaam om een vertikale as draaibaar is verbonden met het chassis 2. Verder omvatten de overbrengingsmiddelen 30 een tweede hydraulische cilinder 32, waarvan de zuigerstang om een vertikale draaibaar is verbonden met een 25 vast punt van het achterste draaistel 4 en waarvan het cilinderlichaam om een vertikale as draaibaar is verbonden met het chassis 2. De aansluitpoorten van de cilinder 31 en 32 zijn verbonden via hydraulische leidingen 33 en 34.
Het zal duidelijk zijn dat de hierboven beschreven 30 overbrengingsmiddelen 30 alleen werken wanneer de vertragingsoverbrenging is ingeschakeld. Immers indien dat niet het geval is, wordt tandwiel 12 vastgehouden in de stand die hoort bij het rechtuit-rijden met het rijtuig l. Het achterste draaistel 4 is dan in de rechtuit-stand 35 gefixeerd.
Wanneer de vertragingsoverbrenging is ingeschakeld zijn de overbrengingsmiddelen 30 in werking op de hierna tO v ^ - 8 - beschreven wijze.
Bij het vanuit zijn rechtuit-stand zwenken van de dissel 5 ten opzichte van het chassis 2, bijvoorbeeld in de richting van pijl P, zal het tandwiel 12 vanuit de in 5 figuur 1 getoonde stand draaien in de richting van de klok zodat de zuigerstang van de cilinder 31 wordt uitgetrokken. Hierdoor wordt hydraulische olie door de leiding 33 naar de cilinder 32 gedrukt, waardoor de zuigerstang daarvan naar buiten schuift en het achterste draaistel in de richting 10 van pijl PP zwenkt.
Bij een bepaalde zwenkhoek van de dissel 5 ten opzichte van zijn rechtuit-stand is de zuigerstang van de cilinder 31 maximaal uitgetrokken. Bij een nog verder zwenken van de dissel 5 in de richting van pijl P zal de 15 zuigerstang van cilinder 31 weer naar binnen worden gedrukt. Dit heeft tot belangrijk gevolg dat het achterste draaistel 4 dan niet een nog grotere hoekstand gaat innemen maar juist weer geleidelijk terugkeert naar zijn rechtuit-stand. Hierdoor staan bij een maximale zwenkhoek van het 20 voorste draaistel 3 de achterwielen weer in hoofdzaak rechtuit. Dit levert een aanzienlijke verbetering van de stabiliteit van het rijtuig 1 op bij het door een krappe bocht rijden. Verder wordt hierdoor een korte afstand tussen de draaistellen mogelijk zonder het risico dat een 25 voorwiel en een achterwiel met elkaar in anaraking komen bij het door een scherpe bocht rijden.
Door een geschikte keuze van de overbrengingsverhouding tussen de zwenking van de dissel 5 en de rotatie van het tandwiel 12 en een geschikte ligging 30 van het aangrijpingspunt van de zuigerstang van cilinder 31 op het tandwiel 12, kan de zwenkhoek van de dissel 5, bij overschrijding waarvan het achterste draaistel 4 weer naar zijn rechtuit-stand terugzwenkt, worden ingesteld. Deze zwenkhoek ligt bij voorkeur in het gebied tussen 30* en 35 60*, met bijzondere voorkeur bij 45*.
Het zal duidelijk zijn dat de maatregel om de meesturende achterwielen vanaf een bepaalde zwenkhoek van 10 02031.
- 9 - de dissel weer geleidelijk naar hun rechtuit-stand te laten bewegen ook voordelig is bij een rijtuig met afzonderlijk gestuurde achterwielen zoals is beschreven in FR 2 639 895.
Verder is duidelijk dat de overbrengingsmiddelen 5 voor het sturen van de achterwielen ook anders, bijvoorbeeld mechanisch of elektrisch kunnen zijn uitgevoerd.
De figuren 2a,2b en 2c geven nogmaals duidelijk weer op welke wijze het voorste draaistel 3 en het achterste 10 draaistel 4 van het rijtuig 1 reageren op het zwenken van de dissel 5 wanneer de vertragingsoverbrenging in werking is.
In figuur 2a is het rijtuig 1 in zijn rechtuit-stand getoond. Wanneer de rijtuigbestuurder de paarden naar links 15 leidt zal de dissel 5 door de paarden worden gezwenkt, bijvoorbeeld naar de stand in figuur 2b. Als de rijtuigbestuurder de vertragingsoverbrenging heeft ingeschakeld, zal het voorste draaistel 3 een hoek Ά maken ten opzichte de lengteas van het chassis 2 die de helft van 20 bedraagt van de hoek B tussen de dissel 5 en de lengteas van het chassis 2. Door de werking van de overbrengingsmiddelen 30 (zie figuur 1) zal het achterste draaistel 4 meesturen en zwenken over hoek C.
Wanneer de rijtuigbestuurder de paarden een nog 25 krappere bocht laat lopen, zal de disselhoek B nog groter worden, waardoor ook de hoek Ά groter wordt maar nog steeds de helft is van hoek B, hetgeen is getoond in figuur 2c.
Als de hoek B bij deze zwenkbeweging een bepaalde vaarde overschrijdt, bewerkstelligen de overbrengingsmiddelen 30 30 dat het achterste draaistel 4 weer terugzwenkt naar zijn rechtuit-stand. Dit is te herkennen door de reductie van de hoek C ten opzichte van figuur 2b.
In figuur 3 is tenslotte het naar voren stekende einde van de dissel 5 getoond. Voor het aankoppelen van 35 twee paarden aan weerszijden van de dissel 5 is een speciale voorziening getroffen. Deze voorziening bestaat uit een bevestigingsstuk 40 met een boring 41, waarin een i Π n r f'· * ' v V L* y ^ Η φ - 10 - aan de dissel 5 aangebrachte cilindrische stomp 42 past.
Als het bevestigingsstuk 40 op de stomp 42 is geplaatst, kan deze met een dekplaat 43 en een bout vrij draaibaar om de lengteas van de dissel 5 worden vastgezet. Het 5 bevestigingsstuk 40 heeft naar links en rechts telkens twee op een afstand van elkaar gelegen lippen, waartussen telkens een einde van een star tussenstuk, resp. 44 en 45, is geplaatst. Door een boutverbinding, resp. 46, 47, is elk tussenstuk 44, 45, naar voren en achteren zwenkbaar ten 10 opzichte van de dissel 5.
Elk tussenstuk bestaat uit twee kokerprofielen, waarbij de ene telescopisch in de andere steekt en in verschillende standen vastgezet kan worden voor het instellen van de lengte van het tussenstuk. Elk tussenstuk 15 44, 45 is voorzien van een aanslag 47, 48, die de zwenkbeweging van het betreffende tussenstuk naar achteren, dat wil zeggen naar het rijtuig toe, begrensd. Hierdoor wordt voorkomen dat het paard van achteren kan worden geraakt door het rijtuig. Elk tussenstuk kan zijn voorzien 20 van een bevestiging voor het koppelen van het tussenstuk met het paard, dit is in de figuur 3 niet weergegeven.
1 0 ü i u 0 i «

Claims (13)

1. Door één of meer dieren, in het bijzonder paarden, voort te trekken rijtuig (1), omvattende een chassis (2) met een plaats voor een rijtuigbestuurder, een voorste draaistel (3) met voorwielen, welk voorste draaistel 5 zwenkbaar aan het chassis is bevestigd, een naar voren stekende dissel (5), die koppelbaar is met het ten minste ene dier en ten opzichte van het chassis zwenkbaar is, en een vertragingsoverbrenging, die een zwenkbeweging van de dissel omzet in een kleinere zwenkbeweging van het voorste 10 draaistel, met het kenmerk, dat koppelingsmiddelen (20) zijn voorzien, die het mogelijk maken dat in een eerste toestand daarvan een zwenkbeweging van de dissel (5) via de vertragingsoverbrenging in een kleinere zwenkbeweging van het voorste draaistel (3) wordt omgezet en dat in een 15 tweede toestand daarvan een zwenkbeweging van de dissel in een in hoofdzaak even grote zwenkbeweging van het voorste draaistel wordt omgezet.
2. Rijtuig volgens conclusie 1, waarbij de 20 koppelingsmiddelen (20) zijn ingericht om zelfstandig in de tweede toestand daarvan te treden wanneer de dissel ten minste ongeveer zijn rechtuit-stand inneemt, en waarbij de koppelingsmiddelen een bedieningsorgaan (21) omvatten, waarmee de rijtuigbestuurder de koppelingsmiddelen in de 25 eerste toestand daarvan kan brengen.
3. Rijtuig volgens conclusie 1 of 2, waarbij het rijtuig is voorzien van ten opzichte van hun rechtuit-stand zwenkbare achterwielen (4), waarbij overbrengingsmiddelen 30 (30) zijn voorzien die een zwenkbeweging van het voorste draaistel (3) omzetten in een zwenkbeweging van de achterwielen.
4. Rijtuig volgens conclusie 3, waarbij de 35 overbrengingsmiddelen (30) zodanig zijn ingericht, dat een 10 0 'i 0 i i. - 12 - zwenkbeweging van het voorste draaistel (3) alleen wordt omgezet in een zwenkbeweging van de achterwielen (4) wanneer de koppelingsmiddelen (20) van het rijtuig zich in de eerste toestand daarvan bevinden. 5
5. Rijtuig volgens conclusie 3 of 4, waarbij de achterwielen in de tweede toestand van de koppelingsmiddelen (20) in hun rechtuit-stand zijn gefixeerd. 10
6. Rijtuig volgens een of meer van de conclusies 3-5, waarbij de overbrengingsmiddelen (30) zodanig zijn ingericht, dat deze bij een zwenkbeweging van het draaistel (3) aan de voorzijde tussen de rechtuit-stand en een 15 bepaalde hoekstand daarvan de achterwielen (4) een zwenkbeweging in hoofdzaak in overeenstemming met de door het rijtuig te nemen bocht laten uitvoeren en bij een voorbij die bepaalde hoekstand voortschrijdende zwenkbeweging van het voorste draaistel de achterwielen een 20 zwenkbeweging naar de rechtuit-stand daarvan laten uitvoeren.
7. Rijtuig volgens een of meer van de conclusies 3-6, waarbij het rijtuig een achterste draaistel (4) heeft, dat 25 de achterwielen draagt.
8. Rijtuig volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de dissel (5) ten behoeve van het aankoppelen van een naast de dissel lopend dier is voorzien 30 van een zich naar het dier uitstrekkend en in hoofdzaak star tussenstuk (44,45), welk tussenstuk naar voren en achteren zwenkbaar met de dissel is verbonden, waarbij de zwenkbeweging van het tussenstuk in de richting naar het rijtuig door een aanslag (47,48) is begrensd. 35
9. Rijtuig volgens conclusie 8, dat twee tussenstukken (44,45) tegenover elkaar aan weerszijden van de dissel (5) 1002031? - 13 - zijn voorzien, waarbij beide tussenstukken elk naar voor-en achteren zwenkbaar zijn verbonden met een gemeenschappelijk bevestigingsstuk (40), dat op zijn beurt om de lengte-as van de dissel draaibaar met de dissel is 5 verbonden.
10. Door één of meer dieren, in het bijzonder paarden, voort te trekken rijtuig, omvattende een chassis, een voorste draaistel met voorwielen, welk voorste draaistel 10 zwenkbaar aan het chassis is bevestigd, een naar voren stekende dissel, die koppelbaar is met het ten minste ene dier en ten opzichte van het chassis zwenkbaar is, en ten opzichte van hun rechtuit-stand zwenkbare achterwielen, waarbij overbrengingsmiddelen zijn voorzien die een 15 zwenkbeweging van het voorste draaistel omzetten in een zwenkbeweging van de achterwielen, met het kenmerk, dat de overbrengingsmiddelen zodanig zijn ingericht, dat deze bij een zwenkbeweging van het voorste draaistel tussen de rechtuit-stand en een bepaalde hoekstand daarvan de 20 achterwielen een zwenkbeweging in hoofdzaak in overeenstemming met de door het rijtuig te nemen bocht laten uitvoeren en bij een voorbij die bepaalde hoekstand voortschrijdende zwenkbeweging van het voorste draaistel de achterwielen een zwenkbeweging naar de rechtuit-stand 25 daarvan laten uitvoeren.
11. Door één of meer dieren, in het bijzonder paarden, voort te trekken rijtuig, omvattende een chassis met een plaats voor een rijtuigbestuurder, een voorste draaistel 30 met voorwielen, welk voorste draaistel zwenkbaar aan het chassis is bevestigd, een naar voren stekende dissel, die koppelbaar is met het ten minste ene dier en ten opzichte van het chassis zwenkbaar is, met het kenmerk, dat de dissel ten behoeve van het aankoppelen van een naast de 35 dissel lopend dier is voorzien van een zich naar het dier uitstrekkend en in hoofdzaak star tussenstuk, welk tussenstuk naar voren en achteren zwenkbaar met de dissel I 0 0 7 Λ 1 f - 14 - is verbonden, waarbij de zwenkbeweging van het tussenstuk in de richting naar het rijtuig door een aanslag is begrensd.
12. Rijtuig volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de vertragingsoverbrenging een vaste overbrengingsverhouding heeft.
13. Dissel voor een rijtuig volgens conclusies 8 of 9. 10 10 ü 2 G ö 1.
NL1002031A 1996-01-05 1996-01-05 Rijtuig. NL1002031C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1002031A NL1002031C2 (nl) 1996-01-05 1996-01-05 Rijtuig.
EP97200006A EP0782949A3 (de) 1996-01-05 1997-01-02 Kutsche mit einer lenkbaren Achse

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1002031 1996-01-05
NL1002031A NL1002031C2 (nl) 1996-01-05 1996-01-05 Rijtuig.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1002031C2 true NL1002031C2 (nl) 1997-07-09

Family

ID=19762121

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1002031A NL1002031C2 (nl) 1996-01-05 1996-01-05 Rijtuig.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP0782949A3 (nl)
NL (1) NL1002031C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE10300513B4 (de) * 2003-01-08 2005-01-20 Fahrsport Lessing Gmbh Kutsche

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE12578C (de) * H. GLOKKE in Berlin, Lindenstrafse 92 Lenkbares Hintergestell an Wagen
US1748967A (en) * 1926-11-26 1930-03-04 Highway Trailer Co Articulated tongue for trailers
DE807362C (de) * 1949-05-31 1951-06-28 Wilhelm Gebken Fahrzeugbau Vorrichtung an mit Zugdeichsel versehenen Zugwagen
DE3139344C2 (de) * 1981-10-02 1986-12-11 Emil Doll GmbH u. Co KG Fahrzeug- u. Karosseriebau, 7603 Oppenau Lenkung für drehkranzgelagerte Anhänger-Vorderachsen
FR2639895A1 (fr) 1988-12-02 1990-06-08 Attelage Diffusion Sa Vehicule hippomobile ou remorque par un tracteur avec direction par les quatre roues
EP0468086A1 (de) 1990-07-24 1992-01-29 Kuhnle Gmbh Kutsche mit einer lenkbaren Achse

Also Published As

Publication number Publication date
EP0782949A2 (de) 1997-07-09
EP0782949A3 (de) 1997-09-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA1175083A (en) Guiding device for coupled trailers
EP2443018B1 (en) Steering assembly for a vehicle and method of operating the same
CA2129684C (en) Method of and apparatus for connecting a trailer with a rigid drawbar and at least one centrally positioned axle to a tow vehicle
US6464030B1 (en) Three wheel steering assembly
US5382041A (en) Method and apparatus for connecting a trailer with a rigid drawbar and at least one centrally positioned axle to a tow vehicle
US4090581A (en) Carrier vehicle steering system
NL1002031C2 (nl) Rijtuig.
HU195624B (en) Buckle-preventing mechanism for articulated vehicles of free steering particularly articulated buses
NL1032472C2 (nl) Inrichting voor het koppelen van een trekkend voertuig en een getrokken voertuig alsmede een voertuigcombinatie.
NL1008223C2 (nl) Voertuig voorzien van een bestuurbare achteras.
NL8602890A (nl) Voertuig geschikt voor rijden op de weg en op de rails.
AU2006253766B2 (en) Trailer towing-control apparatus
ES1048155U (es) Dispositivo para el control del angulo de direccion en camiones o camiones articulados.
US20040084875A1 (en) Articulated vehicle
GB2425336A (en) Overrun brake coupling
NL8600025A (nl) Koppelingsinrichting tussen een trekkend voertuig en een aanhangwagen.
NL1019255C2 (nl) Samenstel van ten minste twee koppelbare wagens.
NL192674C (nl) Koppelingsinrichting tussen een trekkende vrachtwagen en een aanhangwagen.
GB2396142A (en) Tractor linkage mechanism for a positive steer trailer
NL1022971C2 (nl) Roteerbare schotel.
DE4419314A1 (de) Lenkbarer Radsatz und mit einem solchen Radsatz ausgestatteter Kinderwagen
CA1311776C (en) Logging trailer
SU1131738A1 (ru) Система рулевого управлени автопоезда
NL1010995C2 (nl) Voertuig, voertuigcombinatie en werkwijze voor het besturen van een voertuig.
EP1291275A2 (en) Bicycle or kickboard equipped with two front wheels

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20000801