<Desc/Clms Page number 1>
geformuleerd door
PICANOL N. V. voor "Werkwijze voor het bepalen van de plaats van een ketting- breuk bij weefmachines en inrichting hierbij aangewend."
EMI1.1
als UITVINDINGSOKTROOI
<Desc/Clms Page number 2>
Werkwijze voor het bepalen van de plaats van een kettingbreuk bij weefmachines en inrichting hierbij aangewend.
EMI2.1
------------------------------------------------------------- Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het bepalen van de plaats van een kettingbreuk bij weefmachines, meer speciaal bij weefmachines waarbij gebruik gemaakt wordt van een kettingwachter die voorzien is van een aantal kettingwachterlamellen die aan de kettingdraden opgehangen zijn, één en ander zodanig dat bij een kettingbreuk de bijhorend kettingwachterlamel op een kontaktelement kan neervallen met het gevolg dat een elektrisch kontakt tussen twee elektroden gesloten wordt. Daar voornoemde kettingwachterlamellen een groot en kompakt pakket vormen is het voor de wever zeer moeilijk om de gevallen lamel terug te vinden.
De huidige uitvinding heeft dan ook een inrichting en werkwijze tot doel door middel van dewelke op een betrouwbare wijze de plaats of plaatsen kunnen weergegeven worden waar de voornoemde elektroden door een gevallen lamel of lamellen elektrisch verbonden ziin.
<Desc/Clms Page number 3>
Het is bekend dat hiertoe elektromechanische toestellen kunken aangewend worden, zoals bijvoorbeeld een wagentje dat onder het lamellenpakket passeert en dat in zijn beweging onderbroken wordt op het moment dat dit een gevallen lamel detekteert. Deze toestellen vertonen evenwel het nadeel dat zij veel bewegende delen bezitten, volumineus zijn, en zeer gevoelig voor defekten en sleet. Bovendien zijn zij relatief duur.
Volgens het Japanese oktrooi nr 60-81355 is het bekend gebruik te maken van het potentiometerprincipe om de plaats van een gevallen kettingwachterlamel te bepalen. Hierbij wordt één van de voornoemde elektroden als een weerstand uitgevoerd, terwijl een gevallen lamel en de andere elektrode de funktie van de middenaftakking van de potentiometer vervullen. Als dusdanig wordt over de als weerstand funktionerende elektrode een bepaalde spanning geplaatst, terwijl tussen één uiteinde van deze laatste elektrode en de kettingwachterlamel de deelspanning wordt gemeten. Deze deelspanning is dan een maat voor de afstand op dewelke de kettingwachterlamel zich van één uiteinde van de elektrode bevindt.
Deze uitvoering heeft evenwel het nadeel dat door vervuiling van de kontakten tussen de gevallen kettingwachterlamel en de elektroden, bijvoorbeeld door stofdeeltjes afkomstig van het weven, of door het slecht vallen van de lamel, de meetresultaten van de deelspanning en dus ook de plaatsindikatie van de gevallen lamel onbetrouwbaar worden.
<Desc/Clms Page number 4>
Het is immers zo dat door het stof tussen voornoemde kontakten of door het slecht vallen van een lamel, kontaktweerstanden ontstaan die onderling sterk kunnen variëren en die van een zelfde grootte-orde zijn als deze van de inwendige weerstand van het meettoestel waarmede de deelspanning wordt gemeten, met het gevolg dat deze metingen tot 50 procent en meer kunnen afwijken.
De huidige uitvinding voorziet dan ook in de eerste plaats in een werkwijze voor het bepalen van de plaats van een kettingbreuk bij weefmachines waarbij systematisch de voornoemde en andere nadelen, meer speciaal de invloed van de kontaktweerstand, worden uitgesloten. Volgens de uitvinding wordt bij deze werkwijze gebruik gemaakt van een op zichzelf bekende kettingwachter die bestaat uit een kontaktelement dat gevormd wordt door twee hoofdzakelijk paralelle elektroden en een aantal kettingwachterlamellen die in gevallen toestand de elektroden plaatselijk kunnen verbinden, waarbij minstens één van de voornoemde elektroden een niet verwaarloosbare elektrische weerstand biedt.
De werkwijze zelf vertoont het kenmerk dat zij hoofdzakelijk bestaat in het aanleggen van een spanning tussen de voornoemde elektroden aan elk uiteinde van het kontaktelement, waardoor langs beide zijden van een gevallen kettingwachterlamel of kettingwachterlamellen stroomketens ontstaan ; het rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen van de waarden stromen in de voornoemde stroomketens en/of van waarden die ermede evenredig zijn ; en het berekenen van de plaats van de
<Desc/Clms Page number 5>
gevallen kettingwachterlamel of kettingwachterlamellen uit deze waarden.
Verder heeft de uitvinding nog betrekking op inrichtingen om de voornoemde werkwijzen te realiseren, die echter hierna nog aan de hand van de tekeningen verder zullen beschreven worden.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen worden dan ook hiernavolgend, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 in doorsnede een klassieke kettingwachter weer- geeft ; figuur 2 schematisch een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 3 en 4 elektrische equivalenten van de inrichting volgens figuur 2 weergeven ; figuur 5 een variante van de uitvoering volgens figuur 2 weergeeft ; figuur 6 nog een inrichting volgens de uitvinding weer- geeft.
In figuur 1 wordt een klassieke kettingwachter weergegeven, die zoals bekend bestaat uit een kontaktelement 1 dat hoofdzakelijk gevormd wordt door twee elektrisch ten opzichte van
<Desc/Clms Page number 6>
elkaar geïsoleerde elektroden 2 en 3, en uit een kettingwachterlamel 4, die in gevallen toestand, dus zoals weergegeven in figuur l, in de verbinding van de genoemde elektroden 2 en 3 kunnen voorzien. Bij de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding zal dus gebruik gemaakt worden van dergelijke kettingwachters waarbij minstens één van de elektroden 2 en 3 een niet verwaarloosbare weerstand bezit, zodanig dat een plaatsmeting kan toegepast worden. Bij voorkeur is de elektrodeweerstand gelegen tussen 5000 Ohm/m en 1 Mega-Ohm/m.
Vorige waarde is bij benadering gelijk aan 1/10 van de kontaktweerstand tussen een kettingwachterlamel en de elektrodes.
Volgens de werkwijze en/of inrichting van de uitvinding wordt bij voorkeur voorzien in een opstelling zoals weergegeven in figuur 2. Hierbij bevat het kontaktelement 1 twee weerstandbiedende elektroden 2 en 3 die door middel van het vallen van een lamel 4 op een welbepaalde plaats zullen verbonden worden in het geval van een kettingbreuk. Volgens deze opstelling worden aan beide uiteinden 5 en 6 van het kontaktelement l spanningen U, dewelke bij voorkeur even groot zijn, aangelegd, bijvoorbeeld door middel van spanningsbronnen 7 en 8.
Aan elk van de uiteinden 5 en 6 van het kontakt element 1 wordt, eveneens in serie met één van de elektroden 2 of 3, een meetinrichting, respektievelijk 9 en 10, voorzien, waarbij elke meetinrichting een uitgangssignaal levert dat evenredig is met de elektrische stromen I en I'die zich aan de respektievelijke uiteinden 5 en 6 van het kontaktelement 1 in de elektroden 2 en 3 voordoen. In de meest eenvou-
<Desc/Clms Page number 7>
dige uitvoeringsvorm bestaan deze meetinrichtingen 9 en 10 uit ampèremeters. Bij voorkeur zal evenwel gebruik gemaakt worden van meetinrichtingen 9 en 10 waarvan de uitgangssignalen via meetlijnen 11 en 12 aan een reken-en stuureenheid 13 kunnen toegevoerd worden. Deze eenheid 13 beveelt op haar beurt een indikatie-inrichting 14 of dergelijke.
De eigenlijke werking van voornoemde opstelling wordt hierna duidelijk gemaakt aan de hand van de elektrisch equivalente circuits volgens figuren 3 en 4. Hierbij stellen de weerstanden met waarden A en B de elektroden 2 en 3 voor, terwijl de waarde R de gemeenschappelijke weerstand is van de kontaktweerstanden 15 en 16 die ontstaan ten gevolge van de kontakten tussen de lamel 4 en respektievelijk de elektroden 2 en 3.
Indien de totale lengte van de elektroden 2 en 3 overeenstemt met 1 en X de afstand voorstelt van bijvoorbeeld de linkse zijde tot aan de"middenaftakking"gevormd door de kettingwachterlamel 4, dan kan uit het schema van figuur 3 eenvoudig dit van figuur 4 worden afgeleid. Het is hierbij duidelijk dat, vanaf het moment dat een kettingwachterlamel 4 gevallen is, er twee stroomketens, respektievelijk 17 en 18, ontstaan.
De evenwichtsvergelijkingen in deze ketens leren ons respektievelijk dat :
EMI7.1
en
<Desc/Clms Page number 8>
EMI8.1
Gelijkstelling van beide uitdrukkingen levert als resultaat :
EMI8.2
Hieruit blijkt het voordeel van de huidige inrichting en/of werkwijze, namelijk dat de afstand X uitsluitend een verhouding uit stromen is, zonder dat hierbij de waarde R nog van enig belang is. De totale kontaktweerstand R kan bijgevolg een willekeurige waarde hebben zonder dat dit feit enige invloed heeft op de uitgevoerde meting en dus op de indikatie die aangeeft waar de gevallen lamel zich zou moeten bevinden.
De voornoemde berekeningen worden uitgevoerd in de rekenen stuureenheid 13. Hiertoe zijn voldoende elektronische toestellen bekend. In funktie van het berekende resultaat wordt dan een stuursignaal naar de indikatie-inrichting 14 gestuurd. Deze indikatie-inrichting 14 kan van verscheidene aard zijn. Volgens een eerste uitvoering bestaat deze uit in een rij langs de kettingwachter opgestelde indikatielampjes of LED's, waarbij in funktie van het stuursignaal het indikatielampje zal ontstoken worden dat zich in de zone van de gevallen kettingwachterlamel bevindt.
Volgens een andere uitvoering kan de indikatie-inrichting 14
<Desc/Clms Page number 9>
bijvoorbeeld nog bestaan uit een display waarop de voornoemde waarde"X", ofwel een daarmee evenredige waarde, wordt weergegeven. In funktie van deze waarde kan dan op een naast de kettingwachter weergegeven afstandsindeling de plaats van de gevallen lamel eenvoudig worden weergevonden.
Het is duidelijk dat het rechtstreeks aanwenden van de waarden I en I'in vele gevallen onmogelijk is. In figuur 5 wordt dan ook nog een uitvoering weergegeven waarbij de meetinrichtingen 9 en 10 hoofdzakelijk uit detektieweerstanden bestaan, waarbij de spanningen V en W over deze weerstanden gemeten worden en/of toegevoerd worden aan de reken-en stuureenheid 13. Het is duidelijk dat uit de waarden V en W de waarden van de stromen I en I'kunnen bepaald worden. Analoog als bij de voorgaande methode kan men vervolgens de plaats van de gevallen lamel bepalen.
In figuur 5 wordt ook nog duidelijk weergegeven dat het volstaat dat één elektrode, in dit geval de elektrode 2, uit een materiaal vervaardigd is dat een zekere elektrische weerstand biedt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het begrip elektrische weerstand relatief is. Bij voldoende nauwkeurige meetapparatuur en nauwkeurige aansluitingen kan de uitvinding immers ook verwezenlijkt worden bij kettingwachters met klassieke elektroden uit koper, staal of dergelijke, waarbij de weerstandswaarden A en B dan uiteraard zeer laag zijn.
<Desc/Clms Page number 10>
Volgens een niet in de figuren weergegeven variante zullen de spanningen U aan een gemeenschappelijke spanningsbron ontnomen worden. Bovendien kunnen de spanningen U zowel wisselspanningen als gelijkspanningen zijn.
In figuur 6 wordt schematisch een praktische uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de kettingwachterinrichting 19 gevormd wordt door meerdere rijen lamellen en bijhorend elektroden.
De signalen van de meetinrichtingen 9 en 10 worden via versterkers 20 aan reken-en stuureenheden 13 toegevoerd, waarvan de stuursignalen via een analoog-digitaal omzetter 21 in een microprocessor 22 worden ingebracht. Deze microprocessor 22 kan dan via uitgangen 23,24 en 25 bijvoorbeeld de weefmachine stilzetten, een automatische herstellingseenheid in werking doen treden, een centrale computer van een weefzaal informatie toezenden enz. Via een uitgang 26 en een stuurtrap 27 kan een indikatie-element 28 bevolen worden om aan te duiden in welke rij een lamel gevallen is. Via een uitgang 29 en een stuurtrap 30 kan zoals voornoemd een indikatie-inrichting 14 in werking gebracht worden om aan te duiden op welke afstand X de gevallen lamel 4 zich bevindt.
Volgens een variante van de uitvoering volgens figuur 6 wordt per rij lamellen een indikatie-inrichting 14 voorzien. Dit laatste laat toe in het geval meerdere lamellen nagenoeg gelijktijdig op verschillende elektroden vallen de respektievelijke plaatsen te bepalen.
<Desc/Clms Page number 11>
Indien er meerdere lamellen op eenzelfde elektrode vallen blijven de hiervoor beschreven inrichtingen funktioneren. Er wordt dan echter een afstand"X"aangegeven die gesitueerd is tussen de gevallen lamellen. Steunend op het feit dat de lamellen niet gelijktijdig vallen kan men dit probleem als volgt oplossen.
Op het ogenblik dat de eerste lamel valt voert men een eerste
EMI11.1
meting uit. Vervolgens herhaalt men de meting met bepaalde j tussentijden. Blijft resultaat telkens identiek dan is er maar één lamel gevallen. Verandert het resultaat dan duidt dit op het vallen van twee of meer lamellen. Uit het eerste meetresultaat bepaalt men, zoals voornoemd, waar de eerste lamel viel, uit het tweede meetresultaat samen met het eerste meetresultaat kan men met bheulp van formules uit de elektriciteitsleer de plaats van de tweede lamel bepalen.
Deze werkwijze kan analoog voortgezet worden voor meerdere lamellen. Uiteraard kunnen de verschillende berekende resultaten op gepaste wijze aan de indikatie-inrichting 14 toegevoerd worden, teneinde op exakte wijze alle plaatsen waar zich een kettingbreuk voordoet aan te duiden.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven opstellingen, doch de werkwijze en de inrichting van de uitvinding kunnen volgens verscheidene varianten verwezenlijkt worden zonder buiten het kader der uitvinding te treden.