<Desc/Clms Page number 1>
" Houder voor het slijpen van diamant en soortgelijke adelsteenen ".
De uitvinding betreft een houder voor het slijpen van diamant en soortgelijke edelsteenen, in vaktermen ook wel geheeten mechanische dop.
Het slijpen van een diamant, bestaat hoofdzakelijk in het aanbrengen van vakjes, op de oppervlakte van een diamant- kristal, dat reeds een voorbereidende afrwing heeft onder- gaan, 't is te zeggen gesneden is, en den vorm bezit van twee met de basis tegen elkaar geplaatste kegels, waarvan de eens min of meer sterk afgeknot is.
Bijvoorbeeld voor het brillant-slijpen, worden 58 vlakjes aangebracht, ver- deeld over de beide kegelvormige oppervlakken, en zulks op
<Desc/Clms Page number 2>
een regelmatige wijze. Voor deze bewerking, die gebeurt door het diamant-kristal te drukken op een gietijzeren schijf, be- streken met een brei van diamantpoeder en olie, zoodat het oppervlak van het kristal volgens het bekomen vlakje afge- slepen wordt, dient eerst en vooral de diamantsteen volgens een bepaalden hoek op de schijf geplaatst te worden, zoodanig @ dat kegelmenteloppervlak deze raakt, en daarna telkens van een bepaalden hoek verdraaid, om de opeenvolgende punten van het manteloppervlak met de schijf in aanraking te brengen.
Tot hiertoe gebeurde dit instellen van den diamantsteen zuiver empirisch, in dezen zin dat de werkman op het oog de noodige hoek en de noodige hoekverdraaiing schatte, zoodat een jarenlange ondervinding noodig was om een diamantkristal zuiver symetrisoh te kunnen slijpen, zoodanig dat de vlakjes of facetten van dezelfde soort, nauwkeurig overeenstemden in afmetingen.
Het doel der uitvinding is een houder te verwezenlijken waarin het te bewerken diamantkristal mechanisch vastgeklemd wordt, en die nauwkeurig, en met zekerheid, volgens een be- paalden hoek kan ingesteld en van een bepaalden hoek kan ver- draaid worden.
Te dien einde bestaat de houder volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit een steunelement, waarin het te bewerken diamantkristal gevat is, zoodanig dat het, door een aangepast meohanisme, verschuivingen en verdraaiingen volgens zijn langsas kan uitvoeren, en een beugel die het kristal op het steunelement drukt, en die met het diamantkristal dezes draai- bewegingen kan volgen, waarbij het steunelement en de beugel ieder draaibaar zijn rond een as die haakreoht staat op de langsas van het kristal, zoodat dit laatste volgens een be- paalden hoekten opzichte der schijf van den slijpersmolen kan geplaatst, en de beugel, door verdraaiing volgens de vermelde
<Desc/Clms Page number 3>
as, van het diamantkristal verwijderd of er op gedrukt kan worden.
Praktisch worden zeer goede uitslagen bekomen door het steunelement in een geheel te verbinden met een getande schijf, samenwerkend met een pal, zoodat de schijf telkens van een bepaalden hoek kan verdraaid worden, waarbij dit geheel ge- monteerd is in een van schroefdraad voorziene bus, die op en neer kan geschroefd worden, ten einde de langsversahuiving van het diamantkristal te kunnen bekomen ; dezebus is daarbij draaibaar gemonteerd rond een as die haakrecht staat op de langsas van het te bewerken diamantkristal, die samenvalt met de langsas van de bus, hetgeen toelaat den hoek tusschen het diamantkristal en de schijf van den slijpersmolen te re- gelen.
De uitvinding zal hierna besohreven worden ten verkla- renden titel, met verwijzing naar de figuren der bijgaande teekeningen.
Figuur 1 is een voorzicht in opstand, van den houder en van zijn steunarm.
Figuur 2 is een voorzicht in opstand van den houder, met halve verticale doorsnede.
Figuur 3 is een verticale doorsnede, gedraaid van 90 tegenover figuren 1 en 2.
Figuur 4 is een bovenzioht, gezien van uit X der figuur 1.
Figuur 5 is een bovenzioht van den steunarm die tegen een alede leunt aangebracht op het gestel van den slijpers- molen, en waarop de houder is vastgemaakt.
Figuur 6 is een voorzioht van een beugel, die gebruikt wordt voor het slijpen der facetten op de collet.
Figuur 7 is een voerzicht in opstand van de huls waarin de steunstaaf voor het diamantkristal gemonteerd is.
<Desc/Clms Page number 4>
Figuur 8 is een zijzicht van een beugel die gebruikt wordt voor het vasthouden van den diamantsteen, bij het slij- pen der facetten op de tafel.
Figuur 9 is een verticale doorsnede van een houder voor het slijpen der tafelfaoetten.
Figuren 10 en 11 geven twee standen van een diamant- kristal, respeotievelijk tijdens het slijpen der facetten op de tafel en op de collet, en toonen insgelijks aan hoe het diamantkristal tijdens deze bewerkingen vastgehouden wordt.
Met verwijzing naar figuren 1, 2 en 3 is 1 de steunarm, op dewelke de eigenlijke houder bevestigd is. Deze arm bezit twee uitgeboorde en getapte hulzen 1' en 1", waarin stelvij- zen 2 en 2' geschroefd worden, die tegen een slede aangebracht op het tafelblad, aanleunen, en tevens een zekere verstelbaar- heid aan den arm 1 geven, waarbij deze laatste in een wille- keurigen stand kan vastgezet worden door moeren en 3', met cylindrische en gekartelde zijoppervlakken.
De eigenlijke houder bestaat uit een gaffel 4 waarin een uitboring 5 is aangebracht, door dewelke een bout 6 ge- stoken wordt, die insgelijks door een overeenstemmende uit- boring 7, aangebracht in den arm 1, gaat; op de bout 6 zijn een moer 8 en een tegenmoer 8' geschroefd, en is tevens een gespleten onderlegsohijf 9 geschoven, ten einde een mogelijk lostrillen der gaffel 4 zooveel mogelijk te verhinderen. In deze laatste is een stuk 10 draaibaar gemonteerd, bij middel van twee taatsen 11 en 11' , die in getapte uitboringen, aangebracht in de beenen van de gaffel 4 geschroefd zijn, en konische uiteinden bezitten, passend in uithollingen 12 en 12' , van den zelfden vorm, voorzien in het stuk 10. Dit bestaat hoofdzakelijk uit twee ringen 10' en 10" , in een geheel vereenigd met twee boenen 13 en 13'.
In de ring 10' kan een vijs 14, met cylindrisohen en gekartelden kop, vast-
<Desc/Clms Page number 5>
geschroefd worden ; deze vijs kan heen en weer glijden in een gleuf 15, aangebracht in een der beenen van de gaffel 4.
De ringen 10' en 10" zijn beiden uitgeboord, en dienen als glijlagers voor een bus 16, van cylindrisohen vorm, waar- van het buitenoppervlak voorzien is van een vierkante schroef- draad. Op deze bus is een ring 17 geschroefd, die zich tus- sohen de ringen 10 en 10' bevindt, zoodat wanneer hij ver- draaid wordt, de bus 16 zich heen en weer beweegt. Ten einde het meedraaien van deze laatste te beletten is zij voorzien van een groef 18, die samenwerkt met een plaatje 19, dat door middel van een vijs 20 in een passende ruimte van den ring 10' aangebracht is, en een sleuf 18' , waardoor een vijs 21 past, die in de ring 10' gesohroefd is. De bus 1 kan in een bepaalden stand vastgezet worden door middel van den ring 10" die doorgesneden is, en twee lippen 22 en 22' bezit, die door een vijs 23 tegen elkaar kunnen gedrukt worden.
In de bus 16 bevindt zioh een hardstalen koker 24, van oylindrisohen vorm, en waarin meerdere sleuven 24' aangebracht zijn ; de koker is daarbij gedeeltelijk getapt, in welk gedeel- te een vijs 25 kan gesohroefd worden ; tijdens zijn vervaardi- ging wordt het buitenoppervlak van den koker enkele honderd- sten millimeter bol gedraaid, en achteraf wordt dit gedeelte terug zuiver rechtlijnig gedrukt, zoodat de sohroefdraad cenigzine bol komt te staan; wanneer de vijs 25 ingeschroefd wordt doet zij den koker terug uitzetten en zet hem zoodoende vast in de bus 16.
Wanneer de vijs 25 losgesohroefd en de vija 21 vastgeschroefd wordt kan de bus 16 verschoven worden tegenover den koker 24, wat noodzakelijk is als het diamant- zen kristal uit den houder dient genomen te worden. In de koker is een staafje 26 gemonteerd, dat als steun dient voor het te bewerken diamantkristal, en, in één van zijn uiteinden voorzien is van een hard metalen stukje 26', bijvoorbeeld
<Desc/Clms Page number 6>
uitgevoerd in Widia.
De bus 16 bezit aan haar ondereinde een gedeelte met vergrootte materiaaldikte 16' waarop een sohroefdraad gesne- den is; op dit gedeelte wordt een sluitring 27 geschroefd, welke als steun dient voor een getande schijf 28, waarvan de tanden samenwerken met een voerende pal 28' , geborgen in het gedeelte 17' van de bus 16. De ring 28 is bevestigd op een cylindriach stuk 29, waarin een uitboring 30 is aange- bracht, die als geleiding dient voor het staafje 26. In deze uitboring is ook nog een tangetje 31 bevestigd, dat, zooals de verschillende figuren duidelijk aangeven, de spil 26 om- geeft, en eindigt op een vierkant stuk 31' , dat past in een gedeelte met overeenkomenden vorm der uitboring 30.
Het stuk 29 is draaibaar gemonteerd in de bus 16, en is nog voorzien van een ring 32, met gekarteld zijoppervlak, teneinde de ver- draaiing van het vermeld stuk door den werkman te vergemakke- lijken. Deze verdraaiing wordt geregeld door de getande schijf 28 en de pal 29, die het mogelijk maken het stuk 29, en dus het tangetje 31 en het staafje 26 van een bepaalden hoek te verdraaien. Wanneer bijvoorbeeld een diamantkristal dient bewerkt te worden op een zoodanige wijze dat acht vlakjes op ieder kegelmanteloppervlak zijn voorzien, zal de schijf 28 acht tanden bezitten, regelmatig over haren omtrek verdeeld, zoodat zij telkens over een achtste van een volledige omwen- teling kan verdraaid worden.
De beenen van het tangetje 31 worden tegen elkaar ge- drukt door een kegelvormige klemhule 33, die op het gesohroefd gedeelte van het stuk 29 gevezen wordt. Ten einde het ontijdig wegspringen van den diamantsteen te voorkomen, is een beugel 34 voorzien, die draaibaar is rond de taatsen 11 en 11', en een gleuf 34' bezit, waarin zich een vijs 35 bevindt, die vastgehouden wordt in het been 13 van het stuk 10, zoodat de
<Desc/Clms Page number 7>
beugel kan vastgezet worden, door hem tegen het vermeld been 13 te klemmen, waarbij zulks mogelijk gemaakt wordt door een ronde en gekartelde moer 36 op de vijs 35 geschroefd.
In het dwarsstuk van den beugel wordt een staatje 37 vastgeklemd door een vijs 38; dit staafje heeft een aangepasten vorm, en drukt op het uit het tangetje stekende gedeelte van het dia- mantkristal, zooals in de figuren 1, 2 en 3 aangegeven is; dit geldt echter slechts wanneer de collet uit den houder steekt.
Wanneer facetten moeten geslepen worden op de tafel van het diamantkristal, wordt gebruik gemaakt van een element dat in verticale doorsnede aangegeven is in figuur 9.
Hoofdzakelijk bestaat dit element uit een cylindrisch stuk 29', dat in de bus 16 geschoven wordt zooals het stuk 29, en dat insgelijks verbonden is met een getande schijf 28a; het is daarbij gedeeltelijk voorzien van schroefdraad op welk gedeelte een kegelvormige klemhuls 33' geschroefd wordt, die toelaat het gespleten en conische gedeelte 37 van het stuk 29', op het houdertje 38 te klemmen, zoodat dit laatste in het stuk 29' vastgemaakt is. In het houdertje 38 is een bron- zen stukje 39 gevat, en in dit stukje wordt het diamantkris- tal 40 geperst; vooraf worden een zeker aantal diamantkris- tallen aldus gemonteerd.
Zooals bij het slijpen der facetten op de collet wordt hier ook gebruik gemaakt van een beugel 34a die rechtstreeks op de vlakke basis van het diamantkristal 40 drukt ; deze beugel bezit een gleuf 34'a waarin zich de vijs 35 bevindt, zooals dit het geval is voor den beugel die gebruikt wordt bij het slijpen der vlakjes op de collet.
De voorgaande beschrijving toont duidelijk aan dat de houder of dop volgens de uitvinding inderdaad beantwoordt aan de vereischten die hooger werden aangehaald; een nauw-
<Desc/Clms Page number 8>
keurige instelling van den hoek welke het diamantkristal moet maken met de schijf, wordt verkregen door den geheelen houder te doen draaien rond de taatsen 11 en 11', waarbij vastklem- ming in iederen stand mogelijk is door de vijs 14; de hoek- verdraaiingen die noodig zijn om de verschillende facetten te kunnen voorbrengen, worden verkregen door het verdraaien van den ring 32, waarbij deze hoekverdraaiingen constante waarden bezitten, zoodat facetten van de zelfde soort steeds den zelfden vorm zullen hebben.
Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is bij den hiervoorgaand besohreven verwezenlijkingsvorm; inderdaad, het mechanisme voor de instelling van de elementen die den diamantsteen vasthouden, kan op veel verschillende wijzen verwezenlijkt worden zonder van het beginsel der uitvinding af te wijken.
E I S C H E N . l.) Houder voor het slijpen van diamant en dergelijke edelgesteenten met het kenmerk dat hij hoofdzakelijk bestaat uit een steunelement, waarin het te bewerken diamantkristal gevat is, zoodanig dat het met het steunelement en door mid- del van een aangepast mechanisme verschuivingen en verdraai- ingen volgens zijn langsas kan uitvoeren, en een beugel die het kristal op het steunelement drukt en die met het diamant- kristal dezes draaibewegingen kan volgen, waarbij het steun- element en de beugel ieder draaibaar gemonteerd zijn rond een as die haakrecht staat op de langsas van het kristal, zoodat dit laatste volgens een bepaalden hoek, ten opzichte der schijf van den slijpersmolen kan geplaatst worden en de beu- gel door verdraaiing volgens de vermelde as van het diamant- kristal kan verwijderd, of ermede in aanraking kan gebracht worden.
**WAARSCHUWING** Einde van DESC veld kan begin van CLMS veld bevatten **.