BE1028994B1

BE1028994B1 - Foutloze gravuredruk op vinylgecoate, vezelige nonwovens

Info

Publication number: BE1028994B1
Application number: BE20215008A
Authority: BE
Inventors: Patrick Molemans; Der Plaetsen Herman Van
Original assignee: Grandeco Wallfashion Group Belgium Nv
Priority date: 2021-01-06
Filing date: 2021-01-06
Publication date: 2022-08-10
Also published as: BE1028994A1

Abstract

De huidige uitvinding betreft een verbeterde werkwijze voor het produceren van wanddecoratie, in het bijzonder behangpapier, op basis van een substraatlaag die een vezelige nonwoven omvat, waarop een coatinglaag voorzien wordt dewelke vinyl omvat, en op een wijze die drukfouten vermijdt of reduceert.

Description

FOUTLOZE GRAVUREDRUK OP VINYLGECOATE, VEZELIGE NONWOVENS

TECHNISCH DOMEIN De uitvinding heeft betrekking op het een verbeterde werkwijze voor het produceren van flexibele wanddecoratie, in het bijzonder behangpapier, waarbij gebruik gemaakt wordt van vezelige nonwovens als substraatiaag die van een coatingiaag voorzien wordt omvaliende vinyl.

STAND DER TECHNIEK Wanddecoratie, zoals behangpapier, wordt typisch gebruikt om de wanden of het plafond van een bepaalde ruimte aan te kleden, Verscheldende soorten wanddecoratie alsook synthesemetnoden voor wanddecoratie zijn dan ook gekend in de stand der techniek, Dergelijke synthesemethoden besiaan er meestal in om een bepaalde soor! drager te voorzien met een printiaag in een gewenste kleurpatroon, waarbij de wanddecoratie al dan niet voorzien wordt van een bepaald reliëf. Dergelijke soorten wanddecoraiie worden hierbij typisch aan de wand of het plafond gepositioneerd, typisch gekleefd, in de vorm van “stroken” of “repen” van eenzelfde type wanddecoratie, die naast elkaar gehangen worden om zo een mooi aansluitend geheel te vormen met eenzelfde wederkerend patroon over de gehels wand of het plafond. Behangpapier wordt typisch gemaakt door een substraatiaag of drager te voorzien van een coatingiaag. De keuze in het materiaal van substraatllaag kan sterk variëren, maar in de praktijk wordt sieeds meer voor nonwovens geopteerd, lerwijl in het verleden papieren dragers de voorkeur genoten (en in bepaalde regio's nog steeds). Een cruciaal aspect bij behangpapier is de uniformiteit en het ontbreken van drukfouten in de print. Dergelijke fouten in het behangpapier vallen sterk op, en wijzen op een gebrekkig product. Deze fouten zijn te wijlen aan onregelmatigheden in de coatinglaag, die leiden tot drukfouten door een ‘onverwacht’ effect met het ie bedrukken oppervlak. Echter, de fouten in de coalinglaag worden op hun beurt veelal veroorzaakt door de opperviaktestructuur (meer bepaald defecten daarin) van de substraatlaag. In dit opzicht is het gebruik van sen papier drager beter dan het gebruik van nonwovens, gezien papieren dragers veel vlakker en uniformer zijn, en zo een egalere coatinglaag toslaten. Hat nadsel van papieren dragers is echter dat deze sen veel lagere trek- en scheursterkie hebben, en zo gemakkelijk tot breuken leiden tijdens de productie, Gezien de steeds stijgende snelheden waarmee geproduceerd wordt, en daarbij gepaard de verhoogde krachten die inwerken op de dragers tijdens productie, bost het gebruik van papieren dragers echter sterk aan aantrekkingskracht in. Bovendien wordt het door de gebruiker ook als arbeidsintensiever ervaren om met papieren dragers te moeten werken, bij hel ophangen van behangpapier, gezien deze na het aanbrengen van lijm, moeien rusten zodal ze volledig kunnen uitzetten vooraleer opgehangen te kunnen worden. Ook bij het verwijderen zorgt dit voor een veeleisender proces, wat het gebruik van nonwovens verder stimuleert. De huidige uitvinding beoogt een oplossing ie vinden voor tenminste enkele van bovenvermelde problemen.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING De uitvinding betreit sen werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoraties, bij voorkeur behangpapier, omvattende de stappen van: a. het voorzien van een substraatiaag, dewelke essentieei eindeloos is langs een lengterichting, en dewelke substraatiaag een bovenzijde en een onderzijde omvalt; b. het voorzien van een coatinglaag op de bovenzijde van de substraatiaag, dewelke coatinglaag een thermoplastison materaal omvat, waarbij het thermoplastisch materiaal polyvinylchloride omvat; c. het voorzien van sen printpatroon in minstens één printlaag op de coatinglaag; d. optioneel het voorzien van een reliëfpatroon op de al dan niel bedrukte coalinglaag; De substraatiaag betreft hierbij een vezelige nonwoven. De coalinglaag wordt op de subsiraatlaag voorzien aan de hand van een coatingsysteem. Na het voorzien van de coatinglaag en voorafgaand aan het voorzien van het printpatroon, wordt de voorziene coaïnglaag gegeleerd aan de hand van één of meerdere verwarmde geleerroller en geassocieerde verstelbare rubberroliers. Bij het geleren wordt de substraatiaag en de voorziene coatinglaag tussen de geleerroller en de versislbare rubberroller gevoerd, waarbij de zijde van de substraallaag waar de coatinglaag voorzien wordt legen de geleerroller ligt. De geleerroller legt daarbij een temperatuur op tussen 100 en 200 °C, bij voorkeur tussen 120 en 180 °C, bij verdere voorkeur tussen 140°C en 170°C. De versislbars rubberroller voorziet tijdens dit proces een druk op de substraatiaag en de voorziene coalinglaag legen de geleerroller tussen 1.0 bar en 2.25 bar, bij voorkeur tussen 1.25 bar en 2.0 bar, bij verders voorkeur tussen 1.4 bar en 1.9 bar.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de nonwoven cen grammage van maximaal 90 g/m2, bij verdere voorkeur van maximaal 80 g/m?, bij nog verdere voorkeur van maximaal 75 g/m°, In een tweede aspect betreft de uitvinding een verbeterde wanddecoratie, waarbij deze geproduceerd is volgens een werkwijze zoals omschreven in één van de conclusies 1 tot en met 15.

BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN Figuur TA beschrijft de opbouw van een flexibele wanddecoratie geproduceerd met sen werkwijze volgens de stand der techniek, met een substraatiaag (1} met bovenzijde (2) en onderzijde (3), een coalngiaag (4) en een printlaag (5), waarbij een vrij vezeluiteinde (6) van de substraatiaag zichtbaar is dat uitsteekt boven de coatinglaag en zo voor een visoogdefect (7) zorgt. Figuur 18 beschrijft de opbouw van een flexibele wanddecoratie bekomen volgens een uitvoeringsvorm van de werkwijze van de uitvinding, met een substraatiaag (13 met bovenzijde (2) en onderzijde (3), een coalinglaag (4) en een prinilaag (5), waarbij een vrij vezeluiteinde (6) van de substraatlaag zichtbaar is, dat neergehouden wordt op de coalinglaag. Figuur 2 beschrijft de opbouw van een reverse-roller coatingsysteem volgens een mogelijke uitvoeringsvorm van de uitvinding, met een substraatlaag (A) die lussen een applicatorroiler (B) en een steunroller (F} gevoerd wordt, met een doseerroller (©) die in conjunctie met de applicatorroller {B} en twee messen of rakels (D, E) een thermoplastisch materiaal voorziet op de applicatorroller dat dit vervolgens op de substraatiaag deponeert, leidend tot de substraallaag met daarop de coatinglaag (CG).

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING In een eerste aspect betreft de uitvinding een flexibele wanddecoratie, bij voorkeur behangpapier, volgens conclusie 1, waarbij een vezelige nonwoven gebruikt wordt als backing, en waarbij bijzondere maatregelen genomen worden om te verzekeren dat de vezels geen negatieve Invloed hebben op de bedrukking op de wanddecoratie.

+ BE2021/5008 Tenzij anders gedefinieerd hebben alle termen die gebruikt worden in de beschrijving van de uitvinding, ook technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals ze algemeen begrepen worden door de vakman in het technisch veld van de uitvinding. Voor een betere beoordeling van de beschrijving van de uitvinding, worden de volgende termen expliciet uitgelegd.

“Een”, de” en “het” refereren in dit document aan zowel het enkelvoud als het meervoud tenzij de context duidelijk anders veronderstelt. Bijvoorbeeld, “een segment” belekeni sen of meer dan sen segment.

Wanneer “ongeveer” of “rond” in dit document gebruikt wordt bij een meetbare grootheid, een parameter, een tijdsduur of moment, en dergelijke, dan worden variaties bedoeld van +/-20% of minder, bij voorkeur +/-10% of minder, meer bij voorkeur +/- 5% of minder, nog meer bij voorkeur +/-1% of minder, en zelfs nog meer bij voorkeur +/-0.1% of minder dan en van de geciteerde waarde, voor zoverre zulke variaties van toepassing zijn in de beschreven uitvinding. Hier moet echter wel onder verstaan worden dat de waarde van de grootheid waarbij de term ‘ongeveer’ of “rond” gebruikt wordt, zelf specifiek wordt bekendgemaakt.

De lermen “omvallen”, “omvattende”, “bestaan uit”, “bestaande uit”, “voorzien van”, “bevallen”, “bevattende”, “behelzen”, “behelzende”, ‘inhouden’, “inhoudende” zijn synoniemen en zijn inclusieve of open termen die de aanwezigheid van wat volgt aanduiden, en die de aanwezigheid niet uitsluiten of beleiten van andere componenten, kenmerken, elemenien, leden, stappen, gekend uit of beschreven in de stand der techniek, Het citeren van numerieke intervallen door de eindpunten omvat alle gehele getallen, breuken en/of reële getallen tussen de eindpunten, deze eindpunten inbegrepen.

Tenzij anders gedsfiniserd duidt de term “gewichispercent” volgens onderhavige uitvinding naar het relatieve gewicht van een betrokken component, gebaseerd op het volledige gewicht van de samenstelling.

Met de term “geautomatiseerd” wordt sen proces of werkwijze bedoeld dat ten dele of volledig machinaal wordt gestuurd en uitgevoerd, hierbij de menselijke input beperkend. De term “embossen” of “embossing” is een term gekend in de stand der techniek en duidt in onderhavige uitvinding op het aanbrengen van een reliëf in een coatinglaag en/of substraatiaag met behulp van een drukproces. Hierbij wordt typisch een bepaald sjabloon in de coatinglaag en/of substraatlaag gedrukt, al dan niet met behulp van warmte om het drukproces te bevorderen.

5 Met de termen ‘eenzelfde type wanddecoratie” of “wanddecoratie van eenzelfde type” worden in onderhavige uilvinding wanddecoraties bedoeld die substantieel mel eenzelfde inkipairoon voorzien zijn.

De term “polymeer”, zoals hierin gebruikt, omvat, maar is niet beperkt tot, homopolymeren; copolymeren, zoals bijvoorbeeld blok-, graît-, willekeurige en alternerende copolymeren, terpolymeren, etc.; en/of mengsels en/of modificaties daarvan. Bovendien, tenzij anders specifiek beperkt, omvat de term "polymeer" alle mogelijke geometrische configuraties van het maleriaal. Deze configuraties omvatten, maar zijn niet beperkt tot, isotactische, syndiotactische en willekeurige symmelrieën, Voorbeelden van polymeren omvatten, maar zijn niet beperkt tot, polyethyleen (PE), polypropyleen (PP), polystyreen (PS), polyethyleeniereftalaat (PET), polyvinyichloride (PVC), etc. Met de term ‘kleur’, zoals gebruikt in onderhavige uilvinding wordt eender welke mogelijke kleur bedoeld en omvat o.a. wit, zwart, rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet, bruin, en/of eender welke andere mogelijke kleur of combinatie van kleuren. Met de term “wanddecoratie” wordt eender welk soort type wanddecoratie bedoeld zoals gekend in de stand der techniek, zoals behangpapier, decoratieve wandpanelen, etc. Bij voorkeur is de wanddecoratie behangpapier. Met de term ‘op een substantieel uniforme manier” wordt bedoeld dat de coatinglaag op substantieel het volledige oppervlak van de substraatiaag aangebracht wordt. Bij voorkeur wordt hierbij een coatinglaag op de substraatiaag gecreëerd met een substantieel uniforme coatingdikte, ie. de dikte van de coatinglaag, gemeten volgens een richting substantieel loodrecht ten opzichte van het vlak van de substraatiaag waarop de coalinglaag is aangebracht, zoals gemeten op twee verschillende plaatsen op de substraatiaag wijkt niet meer dan 10 % af ten opzichte van elkaar. Bij voorkeur wijkt de dikte van de coalinglaag zoals gemeten op twes verschillende plaatsen op de substraatlaag niel meer dan 5 % af ten opzichte van elkaar, meest bij voorkeur niet meer dan 1 %. Door de substraatlaag te voorzien met een coatinglaag met dergelijke substantieel uniforme coalingdikie, kunnen kleurafwijkingen, die kunnen ontstaan bij het aanbrengen van minstens gen printlaag op de coatinglaag ten gevolge van coatingdikte-verschillen, tot een minimum gereduceerd worden.

Met de term “polyvinylchloride” zoals gebruikt in onderhavige uitvinding wordt niet aleen het polymeer polyvinylchloride bedoeld, maar ook varianten van polyvinylchioride, zoals polyvinylideen chioride, polyvinyi acelaat, polyacrylaat, polymeinacrylaal en/of combinalies hiervan, Bil voorkeur duidt de term “polyvinyichioride” op het polymeer polyvinylchloride. De polyvinylchloride kan eender welke vorm aannemen gekend in de stand der techniek. Bij voorkeur omvat de samensteliing en/of de minstens één printlaag polyvinylchloride in poedervorm. Tijdens het fixeren van de minstens één printlaag op de coatinglaag gaan - doordat zowel de samenstelling van de coatinglaag als de minstens één printlaag polyvinyichioride omvatten - deze polyvinylchloriden mel elkaar Interageren In de vorm van een fysische hechting, waardoor de minstens één printlaag beter gefixeerd, i.e. geïmmobiliseerd, wordt op de coatinglaag. Studies hebben aangetoond dat door deze interactie kleurafwijkingen tussen wanddecoraties van eenzelide type, geproduceerd in verschillende batches, tot een minimum herleid kunnen worden. Met de term “blaasmiddel”, ook wel schuimmiddel genoemd, wordt in onderhavige uitvinding een siof bedoeld die in staat is om een cellulaire structuur te vormen in diverse materialen, zoals een samensleling of coatingiaag, via sen schuimproces. Dergelijke cellulaire structuur zorgt er typisch voor dat het materlaal gaal uitzetten waardoor de dichtheid van het materiaal gaat verminderen. Het blaasmiddel kan sen fysisch, een chemisch of een mechanisch blaasmiddel zijn. Fysische blaasmiddelen worden typisch in hun vloeibare toestand toegevoegd, waarna de temperatuur verhoogd wordt zodanig dat het blaasmiddel gasvormig wordt, gaat uitzetten en de cellulaire structuur in het materiaal of de samenstelling gaat vormen. Chemische blaasmiddelen gaan onder invloed van warmte een chemische reactie ondergaan, waarbij gasvormige producten gevormd worden die de cellulaire structuur gaan vormen. Mechanische Dlaasmiddelen worden in een compacte toestand toegevoegd, typisch in vaste vorm, die onder invloed van een trigger, meestal een bepaalde temperatuur, drastisch expanderen. Een voorbeeld hiervan is Expancel® van Nouryon®. Dit zijn inermoplastische microsferen die gas omvatien in een omhulsel, die bij verhitting sterk uitzetten. Het blaasmiddel volgens onderhavige uitvinding kan eender welk chemisch of fysisch biaasmiddel zijn. Voorbeelden van fysische blaasmiddeien omvallen koolstofdioxide, sliksiof, argon, water, lucht, helium, etc. en/ot organische blaasmiddelen zoals alifatische koolwaterstoffen met 1 tot 9 koolslofaiomen, zoals methaan, ethaan, propaan, n-butaan, isobuteen, n-pentaan, isopentaan, neopentaan, ete.; alifatische aicoholen met 1 tot 3 koolstofatomen, zoals methanol, ethanol, n-propanol, isopropanol, etc.; en gehnalogeneerde alifatische koolwaterstoffen met 1 tot 4 kooistofatomen, zoals methyl fluoride, perfiuoromethaan, ethyl fluoride, 1,1-difluorcethaan, pentafluorcethaan, difluoromethaan, perfiuoroethaan, 2,2-difluoropropaan, 1,1,1- trifluoropropaan, perfluoropropaan, dichioropropaan, difluoropropaan, perfiuorobutaan, perfluorocyciobutaan, methyl chloride, methyleen chloride, ethyl chloride, etc., en/of combinaties en/ot afgeleiden hiervan.

Bij voorkeur is het blaasmiddel een chemisch blaasmiddel. Niet-beperkende voorbeelden van geschikte chemische blaasmiddelen omvatten azodicarbonamide, azodi-isobutyro-nitril, benzeensulfonhydrazide, 4,4-oxybenzeen sulfonyl- semicarbazide, p-tolueen sulfony! semicarbazide, barium azodicarboxylaat, NN- dimethyl-A N-dinitrosoterephthaiamide, trihydrazino triazine, natrium bicarbonaat, kalium bicarbonaat, ammonium bicarbonaat, natrium carbonaat, ammonium carbonaat, en/of combinaties en/of afgeleiden hiervan.

Het blaasmiddel wordt bij voorkeur ‘actief’, ie. gaat sen cellulaire structuur vormen in de coatinglaag, na het fixeren van de minstens één printlaag op de coatinglaag in stap dd). Door de temperatuur te controleren voor en na het printproces, wordt verzekerd dat het blaasmiddel nog niet actief wordt tijdens het printen {gezien gedeeltelijke activatie tijdens het printen kan leiden tot een onvoorspelbare variatie in effenheid van oppervlakte, alsook de afstelling van printstations bemoeilijkt}. De temperatuur tijdens het prinien wordt daarom danig gekozen dat de printlaag hecht aan de coatinglaag, maar het blaasmiddel niet geactiveerd wordt. Na voorzien van de printlaag, wordt de wanddecoratie in een droogstation gebracht, voor het drogen van de printiaag. In dit droogstation, typisch vrij lang, wordt de temperatuur hoog genoeg opgevoerd om het blaasmiddel te activeren, dit te doen opschuimen, waarbij ook de PVC gefuseerd wordt. Afhankelijk van de hoeveelheid van het blaasmiddel in de samenstelling zal de dichtheid van de resulterende coatinglaag groter of kleiner zijn, wat een effect heeft op het kleuruitzicht van de printlaag op de coatinglaag. Zo zal de hoeveelheid van het biaasmiddel in de samenstelling onrechtstreeks ook gen effect hebben op de kleur van de printlaag.

De uitvinding betreft een geautomatiseerde werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie, in het bijzonder behangpapier, en omvat daartoe volgende stappen:

a. het voorzien van een substraatiaag, dewelke essentieel eindeloos is langs een lengterichting, en dewelke substraatlaag een bovenzijde en een onderzijde omvat; b. het voorzien van een coatinglaag op de bovenzijde van de substraatiaag, dewelke coatinglaag een thermoplastisch materiaal omvat, waarbij het thermoplastisch materiaal polyvinyichioride omvat; c. optioneel het voorzien van een reliëfpairoon op de coatinglaag; d. het voorzien van een printpatroon in minstens één printlaag op de coatinglaag; De substraatiaag betreft hierbij een vezelige nonwoven.

De coatinglaag wordt op de substraatlaag voorzien aan de hand van een coatingsysteem.

Na het voorzien van de coatinglaag en voorafgaand aan het voorzien van het printpatroon, wordt de voorziene coalingiaag gegeleerd aan de hand van één of meerdere verwarmde geleerroller en geassocieerde verstelbare rubberroilers.

Bij het geleren wordt de substraatiaag en de voorziene coatingiaag tussen de geleerroller en de verstelbare rubberrolier gevoerd, waarbij de zijde van de substraatiaag waar de coatinglaag voorzien wordt tegen de geleerroller ligt.

De geleerroller legt daarbij een temperatuur op lussen 100 en 200 °C, bij voorkeur tussen 120 en 180°C, bij verdere voorkeur tussen 140°C en 170°C.

De verstelbare rubberroller voorziet tijdens dit proces een druk op de substraatiaag en de voorziene coatingiaag tegen de geleerroller tussen 1.0 bar en 2.25 bar, bij voorkeur tussen 1.25 bar en 2.0 bar, bij verdere voorkeur lussen 1.4 bar en 1.9 bar.

Nonwovens zijn voor een substantieel deel (ongeveer 70%) opgebouwd uit synthetische vezels (typisch polyester), en verder ook cellulose en bindmiddelen.

Dit zorgt ervoor dal deze een vezelige textuur hebben, wat tot bepaalde problemen kan leiden tijdens de verwerking, waardoor beperkingen optreden tijdens het productieproces.

De mate waarin de textuur van de nonwoven vezelig is en er meer losse vezeleinden uitsteken van de nonwoven (en dus problematischer is voor verwerking}, is deels afhankelijk van de productiemethode van de nonwoven zelf, en de verders verwerking daarvan (cilinderdroging versus droging op basis van luchtdoorblazing)}. Door het veelvuldig voorkomen van opstaande vezeluiteinden, sieken deze vaker uit doorheen de coalinglaag indien deze te dun aangebracht is, en verstoren daarbij de inktbedrukking, leidend tot storende printfouten, wat vooral het geval is bij diepdruk-technieken (rotogravure). Ook al worden tijdens het bedrukken de vrije vezeluiteinden platgedrukt, veren deze nadien na verloop van tijd terug recht door hun hoge graad van elasticiteit, en veroorzaken zo de printfouten of zogenaamde “fish eye defects” (visoogdefecten). De uitstekende vezel trekt plastisol naar zich toe.

Hierdoor ontstaat na het geleren een verdikking.

Deze verdikking zorgt dat er bij contact met de gravurecilinder enkel de uitstekende vezel met verdikking tegen de cilinder komt.

Rond de vezel is er een ringvormig aandeel van de coatinglaag die hierdoor geen contact met de cilinder maakt en dan ook niet bedrukt wordt.

Twee eenvoudige oplossingen beslaan hierioe in de stand der techniek, die beiden echter ongewenst zijn voor producent en consument.

Ten eerste kan geopteerd worden voor nonwovens met een hoger grammages die minder vrije vezeluiteinden hebben. Slechts bij een zeer hoge grammage (hoger dan 90 9/m2} kan enigszins gerekend worden op een reductie van vrije vezeluiteinden die sierk genoeg is om de problematiek weg te werken. Dit leidi tot een hoger gewicht van de totale wanddecoratis, wat niel gewenst is, zowel voor gebruik, gezien dit meer belasting voor een wand betekent, en meer lijm om te bevestigen aan de wand, maar ook voor de producent, gezien nonwovens met een hoger grammage ook duurder zijn, en meer plaats Innemen bij transport en opslag. Bijkomend opteert men om het aandeel van de nonwoven (qua gewicht} in het eindproduct te minimaliseren, gezien de dikte hiervan beperkt is. Door de relatieve hoeveelheid coatinglaag, en in net bijzonder vinylcoating te verhogen, is het mogelijk een goedkoper eindproduct te vervaardigen, dat een gewenste minimale dikte heeft doordat de vinylcoatinglaag bij verdere verwerking zal opblazen of zwellen onder Invloed van schuimmiddelen aanwezig in de coatinglaag. Ten slolie laat een dikkere coalingiaag eveneens toe om eenvoudiger en mooisre embossing ie voorzien op de wanddecoratie, door de vervormbaarheid van de coatinglaag.

Ten tweede kan geopteerd worden voor een dikkere coatinglaag {dikker dan de lengie van de vrije vezeluiteinden}, dik genoeg om de vezelige uiteinden volledig te bedekken en zo de printfouten te vermijden. Opnieuw is dit een dure oplossing voor zowel! producent als consument, gezien meer materiaal nodig is, een dikker en zwaarder product gemaakt wordt dat moeilijker te transporteren en manipuleren is, en moeilijker te bevestigen is aan een wand.

Beide oplossingen zijn duidelijk onvoldoende om het onderhavige probleem op te lossen, wat heeft geleld tot het ontwikkelen van de werkwijze volgens de uitvinding, waarbi het proces van aanbrengen en verwerken van de coalinglaag op de vezelige substraatlaag aangepast is om de vezelige uiteinden neer te slaan, en niet te laten opveren, zonder daarbij de coatingiaag excessief dik te voorzien, Het systeem waarmee de coatinglaag voorzien wordt kan enigszins variëren, maar bij voorkeur is dit een reverse-roller coatingsystsem. Alternatieven zoals mes- of screencoatingsystemen kunnen echter evenzeer gebruikt worden, waarbij een grotere hoeveelheid coalingmateriaal wordt voorzien per oppervlakte-eenheid dan gewenst, en via een mes of screen het overtollig coatingmateriaal wordt tegengehouden, en zo een moci egale oppervlak van de coatinglaag bekomen wordt, alsook sen continue dikte.

Zoals gezegd wordt bij voorkeur een reverse-roller coatingsysteem gebruikt, gezien deze techniek toelaat om te werken met coatings in een breed bereik qua viscositeit, en in het bijzonder voor visceuze coatings zoals hier het geval is. Bovendien produceren reverse-roller coatingsystemen zeer egaal afgewerkte coatings, wat hier ook wenselijk is, Bij voorkeur omvat het coatingsysteem dus een applicatorroller, een steunroiler en een doseerrolier. De applicatorrolier is gekoppeld aan de dosserroiler in een eerste rollerpaar, voor het voorzien van een vooratbepaalde hoeveelheid tnermoplastisch materiaal op de applicatorroller per oppervlakte-senheid van de applicatorroiler. De substraatlaag wordt gevoerd tussen een tweede rollerpaar bestaand uit de appiicatorroiler en de steunroller, en de op de applicatorroller voorziene hoeveelheid thermoplastisch materiaal wordt daarbij overgebracht op de substraatiaag. De substraatiaag wordt ten siolle tegen de draairichting van de applicatorroller gevoerd tussen de appiicatorroiier en de steunroller, zodat het thermoplastisch materiaal overgedragen wordt op de substraatiaag. Hierbij draaien de applicatorrolier en de steunroller in eenzelfde draairichting. in een voorkeurdragende uilvoeringsvorm heeft de nonwoven van de substraallaag een grammage van maximaal 90 g/m?, bij verdere voorkeur van maximaal 80 g/m?, bij nog verdere voorkeur van maximaal 75 g/m°. Het is opmerkelijk dat bovenstaande problematiek rond een vezelige nonwoven groter wordt bij lagere grammages, en in het bijzonder onder 75 g/m”, of zelfs 70 g/m?2, hoewel ook daarboven reeds sterke afwijkingen zijn, Bij een lagere grammage van nonwoven werd opgemerkt dal er meer vrije vezeluiteinden zijn per m2, en dus onvermijdelijk ook meer drukfouten indien geen gepaste actes ondernomen worden hiertegen. Door onder bovenslaande procesparameters de coatinglaag aan te brengen en ie verwerken, werd het aanlal printfouten echter substantieel gereduceerd, en zo tot een kwalitatief eindproduct gekomen.

in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de nonwoven substraailaag voorafgaand aan het voorzien van de coatinglaag voorverwarmd, teneinde het vochtgehalte in de substraatlaag zo veel mogelijk te reduceren. Nonwovens nemen zeer sterk vocht uit de omgevingslucht op bij blootstelling daaraan, en dit vocht leidt vaak tot problemen bij het aanbrengen van de coatinglaag, zoals slechte hechting, kleven aan de trommel, aanwezigheid van blazen en kraters in de coalinglaag na verdere verwerking. Om dit vocht al zoveel mogelijk te verwijderen, en zeker om lokaal verhoogde concentraties vocht te normaliseren, wordt de subsiraatlaag voorverwarmd in een oven vooraleer deze van coatinglaag voorzien wordt.

il BE2021/5008 Een verder cruciaal effect van het voorverwarmen, en het verwijderen van vocht uit de substraatiaag, is dat deze een dimensionele stabiliteit bewerkstelligen tijdens het verdere productieproces. De breedte van de subsiraatlaag wordt gereduceerd voorafgaand aan de verdere productie, zodal dit krimpen niet optreedt later in het produclieproces, wal voor afwijkingen zou zorgen in het bedrukken of andere gevoelige stappen. Bijkomende maatregelen zijn het bedekt houden van de substraatiagen toidal deze verwerkt worden, om zo blootsieiling aan de omgevingsiucht te vermijden.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, draait de applicatorroller met een applicatorwalssnelheid in meter per minuut en de sleunroller met een steunwalssneinelid in meter per minuut. Typisch bepaalt de steunroller hiermee ook de doorvoersnelheid van de substraatiaag doorheen het coatingsysteem. De applicatorwalssnelneid en de sleunwalssneineld hebben een verhouding gelegen tussen 1 en 2, bij voorkeur lussen

1.25 en 1.75 en bij verdere voorkeur tussen 1.4 en 1.8. Daarbij bedraagt de applicalorwalssnelheid minstens 60 meter per minuut (mpm), bij voorkeur minstens 80 mpm, en bij verdere voorkeur minstens 100 mpm.

Bij een verhouding lussen 1 en 2 {en specifieker tussen 1.4 en 1.6} werd opgemerkt dal de afgezette coalinglaag egaal verdeeld werd, maar bovendien ook gemiddeld minder opstaande vezeluiteinden vertoonde. De verhouding van de walssnelheden zorgde ervoor dat een groler aandeel van de vezeluiteinden neergedrukt werd onder of in de coatinglaag, en daardoor niet meer terug opveerden, zeker indien vervolgens overgegaan wordt tot gelering binnen een bepaalde tijdspanne na het voorzien van de coatingiaag.

De overdracht van het thermoplastisch materiaal is optimaal bij waissneiheden vanai 60 mpm, en zorgt voor een egale verdeling van het afgezette thermoplastisch materiaal. Hogere walssnelheden zorgden voor een verdere verbetering van de egaliteit van het afgezette thermoplastisch materiaal.

Bij verdere voorkeur draait de doseerroller met een doseerwalssnelheid in meter per minuut, waarbij de verhouding tussen de applicalorwalssnelheid en de doseerwalssneiheid is gelegen tussen 10 en 25, bij voorkeur tussen 12 en 20, en bij verdere voorkeur lussen 14 en 16. Bij voorkeur draaien doseerroller en applicatorroller in eenzelfde zin. Bij bovenstaande verhoudingen van de walssnelheden werd het thermoplastisch materiaa!l optimaal gedoseerd, voorafgaand aan de overdracht op de substraatlaag.

In een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm, is de applicatorwalssnelheid gelegen tussen 80 mpm en 180 mpm, bij voorkeur tussen 100 mpm en 150 mpm, bij verdere voorkeur tussen 110 mpm en 130 mpm. In een verder voorkeurdragende uilvoeringsvorm is de steunwalssnelheid gelegen tussen 50 mpm en 120 mpm, bij voorkeur tussen 60 mpm en 100 mpm, bij verdere voorkeur lussen 70 mpm en 90 mpm. in een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de doseerwalssnelheid gelegen tussen d mpm en 12 mpm, bij verdere voorkeur iussen 5 mpm en 11 mpm, bij nog verdere voorkeur iussen 6 mom en 10 mpm.

De walssnelheden zijn zodanig afgesteld dat er een stabiel coatingregime bekomen wordt. Bi] afwijking van bovensiaande parameters, kan, naargelang de coatingsamensteliing, en in het bijzonder de viscositeit daarvan, slechie viosiregimes bekomen worden, namelijk ribbing of cascades. Deze vioelregimes gaan gepaard met een niet-uniform coalinggewicht en leiden zo tot printfouten, zelfs zonder de inherente problematiek van opverende vezeluiteinden. In een voorkeurdragende Uitvoeringsvorm heeft het thermoplastisch materiaal bij het voorzien van de coatinglaag een viscositeit omvalt lussen 3.0 tot 10.0 Pascalseconde of decapoise, bij voorkeur tussen 4.0 en 8.0 Pascalseconde, en bij verdere voorkeur lussen

5.0 en 7.0 Pascaiseconde, en bij hoogste voorkeur ongeveer 6.0 Pascalseconde. Deze viscositeit leidt tot een goede coatinguniformiteit, en door de viscositeit boven de bovenstaande ondergrenzen te houden, wordt bovendien voor een reductie gezorgd in opverende vezeluiteinden. Zoals eerder aangegeven, zorg! de viscositeit van het thermoplastisch materiaal ervoor dat niet alle coatingprocessen geschikt zijn voor het voorzien van een egale en uniforme coatinglaag, waardoor de voorkeur uitgaat naar een reverse-roller coatingsysteem. In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de coatinglaag voorzien met een minimale oppervlaktedichiheid van 140 g/m°, bij voorkeur minstens 150 g/m2, bij verdere voorkeur minstens 160 g/m2, en bij nog verdere voorkeur minstens 170 g/m2; en waarbij de coatinglaag bij voorkeur een maximale opperviaktedichtheid heeft van 220 g/m°, bij verdere voorkeur van 200 g/m2, bij nog verdere voorkeur van 190 g/m2. Bij hoogste voorkeur betreft de oppervlaktedichtheid van de coalinglaag ongeveer 180 g/m2. De coatinglaag wordt voorzien op sen substantieel uniforme manier. Met de term ‘op een substantieel uniforme manier” wordt bedoeld dat de coatinglaag op substanties! het volledige oppervlak van de substraatlaag aangebracht wordt. Bij voorkeur wordt hierbij een coatinglaag op de substraatlaag gecreëerd met een substantieel uniforme coatingdikte, i.e. de dikte van de coatinglaag, gemeten volgens een richting substantieel loodrecht ten opzichte van het vlak van de substraatiaag waarop de coalingiaag is aangebracht, zoals gemeten op lwee verschilende plaaisen op de drager wijkt niet meer dan 10 % af ten opzichte van elkaar. Bij voorkeur wijkt de dikte van de coatinglaag zoals gemeten op twee verschillende plaalsen op de substraatlaag niet meer dan 5 % af ten opzichte van elkaar, meest bij voorkeur niet meer dan 1 %. Door de substraatiaag te voorzien met een coatingiaag met dergelijke substiantieel uniforme coalingdikte, kunnen kleurafwijkingen, die kunnen ontstaan bij het aanbrengen van minstens één printlaag op de coatinglaag ten gevolge van coaïngdikle-verschillen, toi een minimum gereduceerd worden. Verder zorgt het afdekken van de substraallaag met een coatinglaag op een substantieel uniforme manier voor het afschermen van de printiaag van de substraatiaag, zodanig dat diens invloed op de kleur van de printlaag tot een minimum beperkt kan worden. De hoeveelheid van de samenstelling die aangebracht wordt op de substraatiaag is hierbij geoptimaliseerd om voldoende dekkend te zijn, zonder dat er teveel van de samenstelling op de coalinglaag moet aangebracht worden, zodanig dat de totale kostprijs van de wanddecoratie laag genoeg Dijf. De wanddecoratie volgens onderhavige uitvinding kan dus geproduceerd worden met een optimale prijs-kwaliteit, waarbij minimale kleurverschillen optreden tussen wanddecoraties van eenzelide type, geproduceerd in verschillende balches. Bij voorkeur is de coalinglaag niet of weinig transparant, om verder de Invloed van de substraallaag op de kleur van de één of meerdere printlagen te beperken.

In sen voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de coatinglaag een minimale dikte van

0.1 mm, bij voorkeur minstens 0,125 mm, bij verdere voorkeur minstens 0.15 mm. in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de coating/aag een maximale dikte van

1.00 mm, bij voorkeur maximaal 0.75 mm, bij verdere voorkeur maximaal 0.50 mm en bij nog verdere voorkeur maximaal 0.35 mm.

Bij voorkeur wordt de substraatiaag voorzien van een coatinglaag met een gemiddelde coalingdikte tussen 0,05 en 1,00 mm, meer bij voorkeur tussen 0,1 en 0,8 mm, nog meer bij voorkeur tussen 0,12 en 0,60 mm, nog meer bij voorkeur tussen 0,15 en 0,45 mm, nog meer bij voorkeur tussen 0,16 en 0,40 mm, meest bij voorkeur tussen 0,18 en 0,35 mm. Met de term ‘gemiddelde coatingdikte” wordt de gemiddelde dikte van de coatinglaag op de substraatiaag bedoeld, gemeten volgens een richting substantieel loodrecht ten opzichte van het vlak van de substraatlaag waarop de coatinglaag is aangebracht.

Na het aanbrengen van de coatinglaag, wordt minstens éên inktiaag of printiaag in een gewenst patroon aangebracht op de coatinglaag met behulp van diepdruk. Met de term “diepdruk” wordt een druktechniek bedoeld die gekenmerkt is door het gebruik van sen drukinrichting (Le. Inkloverbrenger) waarin uiisparingen aangebracht zijn die inkt kunnen vasthouden, zodanig dal bij het plaatsen van de drukinrichting op bijvoorbeeld een substraatlaag, de inkt uit de uitsparingen overgebracht wordt op de subsiraatlaag, hierbij typisch een inktpatroon op de substraallaag creërend dat het spiegelbeeld vormt van het patroon gemaak! met de uilsparingen.

Bij voorkeur wordt voor de diepdruk volgens onderhavige uitvinding een melalen cilinder ais drukinrichting gebruikt, zoals een koperen of aluminium cilinder, Hierbij wordt typisch op het gebogen buitenoppervlak van de cilinder 3-dimensionele putjes in een gewenst patroon geëtsi, waarna dit bulienoppervlak ingeïnkt wordt met een inkt, De overtollige inkt wordt hierbij typisch weggeschraapt met een rakel, zodanig dat de inki alleen in de putjes achterblijft en vervolgens overgebracht kan worden naar een gewenste substraatiaag, bij voorkeur door de cilinder ie laten rollen over deze substraatiaag.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm gebeurt het fixeren van de minstens één printlaag op de coalinglaag aan de hand van infraroodstralers. Na bestraling, wordt de wanddecoratie terug toi een temperatuur tussen 20°C en 30°C gebracht via een koelwals.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm duurt het fixeren van de minstens één printiaag op de coalinglaag lussen 1 en 100 seconden, bij voorkeur tussen 2 en 75 seconden, en bij verdere voorkeur tussen 2.5 en 50 seconden. Bij hoogste voorkeur ligt dit tussen 3 en 40 seconden. Ook dit laat toe om de polyvinylchloride in de printlaag voldoende lang te laten interageren met de polyvinylchloride in de coatinglaag, zonder destabilisatiefenomenen in de printlaag te veroorzaken.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de printlaag voorzien met een dikte tussen 5 en 25 g/m°, bij voorkeur lussen 6 en 20 g/m2. Bij voorkeur worden minstens iwee verschillende printlagen in sen gewenst patroon op de coatinglaag aangebracht met behulp van diepdruk, waarbij de twee printlagen bij voorkeur verschillen in kleur.

Bij voorkeur worden maximaal 7 verschillende printlagen aangebracht op de coatinglaag met behulp van diepdruk, waarbij de printlagen bij voorkeur verschillen in kleur,

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt bovenop de printlaag een verdere beschermingslaag voorzien, dewelke de krasvastheid verbetert. Bij voorkeur is deze beschermingsiaag een kleurioze, transparante printlaag, die fungeert als iaklaag, De aanvrager merkte dal voor vele recepturen van de inkten van de printlaag de hechting aan de coatinglaag zeer problematisch bieef, en de krasvastheid van deze bovenste printiaag in gedrang kwam. Door een beschermende laklaag te voorzien, kan de printiaag met inkten beter beschermd worden en beschadiging vermeden worden. In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omval de werkwijze tussen de stap van het voorzien van sen coatinglaag en de stap van hel voorzien van een prinipatroon (en optioneel het reiiëfpatroon), een stap van het bepalen van de massaverdeling van de coatinglaag over de breedte van de substraallaag, waarbij aan de hand van de bepaalde massaverdeling de stap van het voorzien van de coalinglaag bijgestuurd wordt. Door continu de massaverdeling te monitoren, kan het proces bijgestuurd worden om zo tot een gelijkmatige verdeling van de coalinglaag te komen, zonder dat daarbij het productieproces moet stilgelegd worden.

In een voorkeurdragende uilvoeringsvorm omvat de coalinglaag, of althans het ihermoplastisch materiaal dat de coatinglaag vormt, polyvinylchioride (PVC) in een gewichtsnercent van minstens 30%, bij voorkeur minstens 35%, bij verdere voorkeur minstens 40%, bij nog verdere voorkeur minstens 45%, en bij nog verdere voorkeur minsiens 47%; en hoogsiens 70%, bij voorkeur hoogstens 60%, bij verdere voorkeur hoogstens 55% , bij nog verdere voorkeur 51%. Naast de gunstige fixatie-interactie van de polyvinyichioride in de samenstelling van de coating met de polyvinylchloride in de minstens één printlaag, biedt het gebruik van polyvinylchloride in de coating ook andere voordelen aan zoals o.a. doordat het eenvoudig bewerkbaar en hanteerbaar is om aan ie brengen op een drager. Verder is polyvinyichioride ook gekenmerkt doordat het typisch isolerend werkt, zowel geluidsisolerend als warmte isolerend, en het de resulterende wanddecoratie typisch eenvoudiger afwasbaar maakt.

In een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de polyvinylchloride samenstelling extenders. Extenders worden gebruikt om de viscositeit van de plastisol en de mechanische eigenschappen van het eindproduct te beheersen.

Voorbeelden van geschikte extenders zijn calciumcarbonaat, calciumsulfaat, bariumsulfaat, mica, klei, gebrande kle, veldspaat, nefeliensyeniet, wollastoniet, diatomecénaarde, tilaniumoxide, aluminiumoxide, siliciumdioxide, talk en niet- flmvormende polymeerdeelijes. Andere voorbeelden van extenders zijn hoge glastemperatuur (Ta) of vernette vaste polymeerdeselties, zoals polystyreen, polyvinyichloride, polyacryl en polyester deeltjes, en combinaties daarvan. Bij voorkeur worden vaste PVC deeltjes als extender gebruikt, nog meer bij voorkeur zijn de PVC deeltjes vervaardigd middels suspensie-polymerisatie.

In een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm omval de vinyisamenstelling minsiens twee types PVC, waarbij een eerste type PVC een emulsie-polymeer betreft, en waarbij een tweede type PVC een suspensie-polymeer betreft. In een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm betreft de suspensie-polymeer minstens 12.5% , bij voorkeur minstens 15%, en bij verdere voorkeur minsiens 20% of zelfs minsiens 22.5% van de totale hoeveelheid PVC in gewichtspercent, en bij voorkeur niet meer dan 50%, bij verdere voorkeur hoogstens 40%, bij nog verdere voorkeur hoogstens 35% en bij nog verdere voorkeur hoogstens 30%, en bij nog verdere voorkeur bedraagt het gewichtspercent van de suspensiepolymeer hoogstens ongeveer 27.5%, en bij hoogste voorkeur bedraagt het gewicntspercent van de suspensiepolymeer ongeveer 25%. in een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm betreft de emulsie-polymeer minstens 33%, bij voorkeur minstens 45%, en bij verdere voorkeur minstens 55% van de totale hoeveelheid PVC in gewichtspercent, bij nog verdere voorkeur minstens 65% en bij hoogste voorkeur niet meer dan 80%, en bij nog verdere voorkeur bedraagt net gewichispercent van de emulsiepolymeer ongeveer 75%. Bij voorkeur zijn beide voorgaande uilvoeringsvorm gecombineerd.

Bij voorkeur omvat de samenstelling van de coatinglaag tussen 0.0 en 2.5 gewichispercent van een blaasmiddel, meer bij voorkeur hoogstens 2.0 gewichtspercent van een blaasmiddel, meer bij voorkeur hoogstens 1.5 gewichtspercent van een blaasmiddel, meer bij voorkeur hoogstens 1.25 gewichtspercent van een blaasmiddel, meest bij voorkeur hoogstens 1.0 gewichispercent van een blaasmiddel. Bij voorkeur ligt dit echter nog lager, zoals bijvoorbeeld hoogstens 0.75 gewichtspercent, hoogstens

0.6 gewichispercent of zelfs hoogstens 0.5 gewichtspercent. Het dient begrepen te worden dat het gebruik van blaasmiddelen beperkt moet worden, gezien dit ervoor zorg! dat de coatingiaag zachter wordt, wat de slijtvastheld sterk verlaagt. Hiervoor wordt een minimale kwaliteitsvereiste opgelegd volgens de EN15102-norm. Echter, gebruik van blaasmiddelen laat wel ice om even dik vinylbehang te vervaardigen met minder materiaal. Om die reden wordt het gebruik van blaasmiddelen niet volledig uitgeschakeld.

De samenstelling van de coatinglaag omvat bij voorkeur een vulstof, meer bij voorkeur omvat de samenstelling tussen 10.0 tot 35.0 gewichtspercent van een vulstof. Met de term “vulstof” wordt een component bedoeld die de eigenschappen van een samensieling verbetert, o.a. door het verbeteren van de structuur of textuur van de samenstelling, en/of die de totale kostprijs van de samenstelling gaal verlagen.

Vulstoffen kunnen op deze manier de totale kostprijs van de coalinglaag gaan drukken en/of de afdekkende eigenschappen van de coatinglaag op de substraatiaag gaan verbeleren. Voorbeelden van geschikle vulslolfen omvallen calcium/magnesilum carbonaat, talk, kaolien, silica, alumina, magnesium hydroxide, klei en/of combinaties hiervan.

Volgens een voorkeursullvoering omval de samenstelling hoogstens 33.0 gewichtspercent van een vulstof, meer bij voorkeur hoogstens 30.0 gewichtspercent van een vulstof, nog meer bij voorkeur hoogstens 27.5 gewichtspercent van een vuistof, nog meer bij voorkeur ongeveer 25 gewichispercent.

ineen verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm, bedraagt het gewichtspercent van de vulsiol minstens 15,0%, bij voorkeur minstens 17.5%, bi] verdere voorkeur minsiens

20.0%, bij nog verdere voorkeur minstens 22,5%, bij nog verdere voorkeur ongeveer

25.0 gewichispercent.

In een verder voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het vuistoi een organische vulstof.

Tests wezen aan dat de hoeveelheid vuistoi zoveel mogelijk dient beperkt te worden, gezien deze de uniformiteit aan het oppervlak van de coatinglaag kunnen verstoren. De vulstof bestaat uit kleine partikels, die aangriippunten kunnen vormen waaraan gehaperd wordt bij contact met andere objecten (schuren of krassen), en krassen/schuurplekken zich zo kunnen propageren, en voldoet wanddecoratie met een te hoog gewichispercent vulstof niet aan de vereisten op vlak van kras- en slijtvastheid. Desalniettemin is typisch toch vaak een minimale hoeveelheid vulstof nodig om bepaalde andere karakteristieken te garanderen, waardoor het volledig vermijden hiervan soms niet mogelijk is. Onder meer zorgt het gebruik van vulstoffen, die een hogere densiteit hebben dan PVC, er voor dat de coatingiaag voldoende gewicht heeft, en er zo op de benodigde hoeveelheid PVC kan bespaard worden. Bijkomend wordt in acht genomen om voor de keuze van vulstoffen zoveel mogelijk rekening te houden met brandvastheid, wat een zeer belangrijks karakteristiek is.

De samenstelling van de coatinglaag omvat bij voorkeur een weskmaker, meer bi] voorkeur omvat de samenstelling tussen 10-35 gewichispercent van een weekmaker. Met de term “weekmaker”, ook wel plasticizer genoemd, wordt in onderhavige uitvinding een component bedoeld die de plasticiteit of fluïditeit van een maleriaal, typisch een polymeer, gaat verhogen. Dit gaat ervoor zorgen dat de samenstelling beter hanteerbaar, Le. vloeibaarder, wordt om aan te brengen op de substraatiaag, Le. om op een substantieel uniforme manier aan te brengen op de substraatiaag. De weekmaker kan eender welke weekmaker zijn die de plasticiteit van polyvinylchloride gaat verhogen en omvat, maar is niet beperkt tot, ftalaat-gebaseerde weekmakers, trimellitaat-gebaseerde weekmakers, adipaal-gebaseerde weekmakers, sebacaat-

gebaseerde weekmakers, maleaat-gebaseerde weekmakers, benzoaat-gebaseerde weekmakers, tereftalaat-gebaseerde weekmakers, gehydrogeneerde derivaten van voorgenoemde weekmakers en/of eender welke combinatie van voorgenoemde weekmakers.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de samenstelling van de coatinglaag een dispergeermiddel, meer bij voorkeur omvat tussen de samensteling 0.01-5.0 gewichtspercent van een dispergeermiddel, Met de term “dispergeermiddel” wordt een component bedoeld die zorgt voor een belere dispersie of verdeling van een vaste slo! in een samenstelling. In het bijzonder zal het dispergeermiddel! volgens onderhavige uitvinding zorgen voor een betere dispersie en stabilisatie van polyvinylchloride in de samenstelling en eventueel van de vuistof, indien aanwezig. Een beiere dispersie en stabilisatie zal de afdekkende eigenschappen van de coatinglaag op de dragermateriaal gaan verhogen en zo beter verhinderen dat het dragermateriaal een invloed kan hebben op het kleuruilzicht van de printlaag. Dispergeermiddelen zijn typisch oppervlakte- actieve componenten (i.e. surfactanten) en omvatten, maar zijn niet beperkt tot, alcohol! ethoxylaten, oxo-alcohol ethoxylaten, alcohol ethoxysulfaten, alkylfenol-ethoxylaten, amine- en -amide-ethoxylaten, alkyl polyglucosides en/of combinaties hiervan. Volgens een voorkeursuitvoering omvat de samensielling tussen 0.05 en 4.0 gewichispercent van een dispergeermiddel, meer bij voorkeur tussen 0.1 en 3.0 gewichtspercent van een dispergeermiddel, meest! bij voorkeur tussen 0.2 en 2.0 gewichispercent van sen dispergeermiddel. De samenstelling van de coatinglaag omvalt bij voorkeur een verdunner, meer bi] voorkeur omvat de samenstelling tussen 0-5 gewichtspercent van een verdunner. Met de term ‘verdunner’ wordt in onderhavige uitvinding een component bedoeld die de viscositeit van een samenstelling kan verlagen. Dit draagt verder bij tot de betere hanteerbaarheid van de samenstelling voor het voorzien van sen coatinglaag op het dragermateriaal, Le. om de coatinglaag op een substantieel uniforme manier aan te brengen op het dragermateriaal. Niet-beperkende voorbeelden van geschikte verdunners omvatten water, alkanen, tolueen, xyleen, methylisobutyiketon, isopropylaicohol, aceton, isobutylalcohol, butanon, terpentine, wasbenzine en/ot combinaties hiervan. Volgens een voorkeursuitvoering omvalt de samenstelling tussen O en 4.0 gewichtspercent van een verdunner, meer bij voorkeur tussen 0 en 3.0 gewichispercent van een verdunner, meest bij voorkeur lussen 0 en 2.0 gewichispercent van sen verdunner.

De samenstelling van de coatinglaag omvat bij voorkeur een stabilisator, meer bij voorkeur omvat de samenstelling tussen 0.1 en 5.0 gewichtspercent van een stabilisator.

Met de term “stabilisator” wordt volgens onderhavige uitvinding een component bedoeld die de stabiliteil van polyvinylchioride verbetert en/of die als activator (of “kicker”) voor het blaasmiddel, indien aanwezig, dient.

De stabilisator kan bijvoorbeeld verhinderen dat HCI vrijgezet wordt van polyvinylchioride ter vorming van polyenen, wat de kleur van de coatinglaag, en dus onrechtstreeks van de printiaag, kan beïnviceden.

Verder kan het zorgen voor een versterking van het schuimproces van het blaasmiddel, indien aanwezig, en kan het zo mee de dichtheid van de resulterende coatinglaag gaan beïnvloeden en onrechtstreeks dus het kleuruitzicht van de printiaag.

Een geschikte stabilisator omvat, maar is niet beperkt tot, Ca-Zn gebaseerde componenten; K-Zn gebaseerde componenten; Mg-£n gebaseerde componenten; Ba- Zn gebaseerde componenten; organische Tin gebaseerde componenten, zoals mercaptide gebaseerde componenten, maieïnezuur gebaseerde componenten, of carboxylzuur gebaseerde componenten; metallische zeep gebaseerde componenten, zoals Mg-stearaat, Ca-stearaal, Pb-stearaat, Co-stearaat, or Ba-stearaat, elc.; fenolische componenten, fosforzuur ester gebaseerde componenten, fosforigzuur ester gebaseerde componenten en/of combinalies en/of algelelden hiervan, Bij voorkeur omvat of betreft de stabilisator een Kalium-Zink stabilisator.

Volgens een voorkeursuilvoering omvat de samenstelling tussen 0.25 en 4.0 gewichisperceni van een stabilisator, meer bij voorkeur lussen 0.4 en 3.0 gewichtspercent van een stabilisalor, nog meer bij voorkeur lussen 0.5 en 2.5 gewichtspercent van een stabilisator, meest bij voorkeur lussen 1.0 en 2.0 gewichtspercent van een stabilisator.

In een tweede aspect betreft de uitvinding een flexibele wanddecoratie, bij voorkeur een behangpapier, vervaardigd volgens een werkwijze volgens het eerste aspect van de uitvinding.

Zoals aangegeven, vertonen de aldus vervaardigde wanddecoraties minder, of zelfs geen, visuele verstoringen in de bedrukking door de vrije vezeluiteinden van de nonwoven backing, en betreft het zodoende een verbeterd product, gezien in de stand der techniek, onder de genoemde beperkingen qua grammage van substraatiaag en maximale dikte of oppervlaktedichtheid van de coatinglaag geen wanddecoratie vervaardigd werd.

Claims

CONCLUSIES

1. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie, bij voorkeur behangpapier, omvattende de stappen van: a. voorzien van een substraatiaag, dewelke essentieei eindeloos is langs een lengterichting, en dewelke substraatiaag een bovenzijde en een onderzijde omvat; b. het voorzien van een coatingiaag op de bovenzijde van de substraatlaag, dewelke coatinglaag een ihermoplastisch maleriaal omvat, waarbij hel inermoplastisch maleriaal polyvinyichioride omvat, waarbij het thermoplastisch materiaal bij het voorzien van de coatingiaag een viscositeit heeft omvat tussen 3.0 tot 10.0 Pascalseconde of decapoise, waarbij de coatinglaag polyvinylchioride omvat in een gewichtspercent van minstens 35%, waarbij de coatinglaag voorzien wordt met een minimale oppervlaktedichtheid van 140 g/m° en een maximale oppervlaktedichtheid van 220 g/m°; ©. het voorzien van een printpatroon in minstens één printlaag op de coatingiaag: d. optioneel het voorzien van sen reliéfpatroon op de al dan niet bedrukte coatingiaag: waarbij de substraatiaag een vezelige nonwoven betrefi, waarbij de nonwoven sen grammage heeft van maximaal 90 g/m?, bij voorkeur van maximaal 80 g/m?, bij verdere voorkeur van maximaal 75 g/m:; waarbij de coaïnglaag voorzien wordt op de substraatiaag In een coatingsysteem; waarbij na het voorzien van de coatinglaag en voor het voorzien van het printpatroon, de voorziene coatinglaag wordt gegeleerd aan de hand van één of meerdere verwarmde gelcerrollier on geassocieerde verstelbare rubberrolers, waarbij bij hei geleren de substraatlaag en de voorziene coatinglaag tussen de geleerroller en de verstelbare rubberroller gevoerd wordt, waarbij de zijde van de subsiraatlaag waar de coalinglaag voorzien wordt tegen de geleerroller ligt, waarbij de geleerroller een temperatuur oplegt tussen 100 en 200 °C, bij voorkeur tussen 120 en 180 °C, bij verdere voorkeur tussen 140°C en 170°C, en waarbij de verstelbare rubberroller een druk voorziet op de substraatiaag en de voorziene coalinglaag tegen de gsleerroller tussen 1.0 bar en 2.25 bar, bij voorkeur tussen 1.25 bar en 2.0 bar, bij verdere voorkeur tussen 1.4 bar en 1.9 bar.

2. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens de voorgaande conclusie 1, waarbij het coatingsysteem een applicatorroller, een steunroller en een doseerrolier omvat; waarbij de applicatorroiler gekoppeld is aan de doscerroller in een serste rollerpaar, voor hel voorzien van een voorafbepaalde hoeveelheid thermopiastisch materiaal op de appijcatorroiier per oppervlakte-eenheid van de applicatorroiler: waarbij de substraatiaag tussen een tweede rollerpaar bestaand uit de applicatorroller en de steunroller gevoerd wordt, en de op de applicatorroller voorziene hoeveelneid ihermoplastisch materiaal daarbij overgebracht wordt op de substraallaag, waarbij de substraatiaag tegen de draairichting van de applicatorroiler gevoerd wordt tussen de applicatorroiler en de steunrolier.

3. Werkwijze voor hei vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens de voorgaande conclusie 2, waarbij de applicatorrolier draait met een applicatorwalssneineid in meter per minuut en de steunroller draait met sen sieunwalssnelheid in meter per minuut, bij voorkeur waarbij de steunroller de doorvoersnelheid van de substraatiaag doorheen het coalingsysteem bepaalt, en de applicatorwalssnelheid en de steunwalssnelheid een verhouding hebben gelegen tussen 1 en 2, bij voorkeur lussen 1.25 en 1.75 en bij verdere voorkeur tussen 1.4 en 1.5, en waarbij de applicatorwaissnelheid minstens 60 meter per minuut {mpm} bedraagt, bij voorkeur minstens 80 mpm, en bij verdere voorkeur minstens 100 mpm.

4. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens de voorgaande conclusie 3, waarbij de doseerroller draait met een doseerwalssnelheld in meter per minuut, waarbij de verhouding tussen de applicatorwaissnelheid en de doseerwalssnelheid is gelegen tussen 10 en 25, bij voorkeur tussen 12 en 20, en bij verdere voorkeur tussen 14 en 16.

5. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 3 of 4, waarbij de applicatorwalssnelheid gelegen is tussen 80 mpm en 180 mpm, bij voorkeur tussen 100 mpm en 150 mpm, bij verdere voorkeur lussen 110 mpm en 130 mpm; waarbij de steunwalssnelneid gelegen is tussen 50 mpm en 120 mpm, bij voorkeur tussen 60 mpm en 100 mpm, bij verdere voorkeur lussen 70 mpm en 90 mpm; en waarbij bij voorkeur de dosseerwalssnsineid gelegen is tussen 4 mpm en 12 mpm, bij verdere voorkeur lussen 5 mpm en 11 mpm, bij nog verdere voorkeur tussen 6 mpm en 10 mpm.

6. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 5, waarbij het thermoplastisch materiaal bij het voorzien van de coatingiaag een viscositeit heeft omvat tussen tussen 4.0 en 8.0 Pascalseconde of decapoise, en bij voorkeur tussen 5.0 en 7.0 Pascalseconde, en bij hoogste voorkeur ongeveer 6.0 Pascalseconde.

7. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 6, waarbij de coatingiaag voorzien wordt met een minimale oppervlaktedichiheid van 150 g/m?, bij voorkeur minstens 160 g/m?, en bij verdere voorkeur minstens 170 g/m°; en waarbij de coatinglaag bij voorkeur een maximale oppervlakiedichiheid heeft van 200 g/m°, bij verders voorkeur van 190 g/m2.

8. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 7, waarbij de werkwijze tussen de slap van het voorzien van de substraailaag en de stap van het voorzien van de coalinglaag, een stap omvalt waarin de substraat laag doorheen een oven gevoerd wordt voor het verwijderen van vocht uit de substraatiaag, waarbij de oven een temperatuur voert omvat tussen 90°C en 150°C, bij voorkeur tussen 100°C en 140°G, bij verdere voorkeur tussen 110°C en 130°C; waarbij bij voorkeur de substraatiaag aan een snelheid lussen 50 meter per minuut (mpm) en 100 meter per minuut (mpm) doorheen de oven gevoerd wordt, bij voorkeur tussen 70 mpm en 90 mpm, bij verdere voorkeur ongeveer 80 mpm.

9. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 8, waarbij tussen de stap van het voorzien van een coatinglaag en de stap van het voorzien van sen prinipatroon en optioneel het reliéfpatroon, de werkwijze cen stap omvat van het bepalen van de massaverdeling van de coatinglaag over de breedie van de substraatiaag, waarbij aan de hand van de bepaalde massaverdeling de stap van het voorzien van de coatinglaag bijgestuurd wordt.

10. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoraties volgens één van de voorgaande conclusies 1 toi en met 9, waarbij de coatinglaag polyvinylichloride omvat in een gewichtspercent van minstens 40%, bij voorkeur minstens 45%; en hoogstens 70%, bij voorkeur 60%, bij verders voorkeur hoogstens 55%.

11. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 10, de werkwijze verder omvallende een siap van het fixeren van de printlaag aan de hand van infraroodstraling.

12. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wandcecoralie volgens de voorgaande conclusie 11, waarbij de slap van het fixeren van de printlaag lussen | en 100 seconden duurt, bij voorkeur tussen 2 en 75 seconden, bij verdere voorkeur tussen 2.5 seconden en 50 seconden, en bij hoogste voorkeur tussen 3 en 40 seconden.

13. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 12, waarbij de coalinglaag een minimale dikie heeft van 0.1 mm, bij voorkeur minstens 0.125 mm, bij verdere voorkeur minstens 0.15 mm; en waarbij de coatinglaag sen maximale dikte heeft van 1.00 mm, bij voorkeur 0,75 mm, bij verdere voorkeur 0.50 mm, en bij nog verdere voorkeur 0.35 mm.

14 Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 13, waarbij de printlaag voorzien wordt met een dikte lussen 5 en 25 g/m°, bij voorkeur tussen 6 en 20 q/m2.

15. Werkwijze voor het vervaardigen van flexibele wanddecoratie volgens één van de voorgaande conclusies 1 tot en met 14, waarbij de substraatiaag voorafgaand aan het voorzien van de coatingiaag voorverwarmd wordt voor het reduceren van vochigenalie in de substraatlaag.

15, Flexibele wanddecoratie gemaakt middels een werkwijze volgens één der voorgaande conclusies 1 tot en met 15.