BE1028493B1

BE1028493B1 - Bekleed paneel, werkwijze voor het vervaardigen ervan en freeswerktuig hierbij aangewend

Info

Publication number: BE1028493B1
Application number: BE20205539A
Authority: BE
Inventors: Christophe Naeyaert; Dries Brouckaert; Bryan Rollier
Original assignee: Unilin
Priority date: 2020-07-17
Filing date: 2020-07-17
Publication date: 2022-02-15
Also published as: CN116133840A; WO2022013645A1; US20230258004A1; BE1028491A1; BE1028491B1; EP4182517A1; BE1028493A1

Abstract

Bekleed paneel met een substraat (6) en een decoratieve toplaag (7), waarbij voornoemde decoratieve toplaag (7) een print (8) omvat en een erboven aangebrachte doorzichtige slijtlaag (9), waarbij het voornoemde paneel (1) minstens aan één rand (2-3;4-5) een verlaagd randgebied (10) vertoont, waarbij zowel de voornoemde print (8) als de voornoemde slijtlaag (9) zich ononderbroken uitstrekken van op het centrale oppervlak (12) van het paneel (1) over het voornoemd verlaagd randgebied (10), daardoor gekenmerkt dat de voornoemde slijtlaag (9) ter plaatse van het verlaagd randgebied (10) een lagere glansgraad vertoont dan op het centrale oppervlak (12) van het voornoemde bekleed paneel (1) en/of een glansgraad vertoont van 10 of minder gemeten volgens DIN 67530. De uitvinding heeft verder nog betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van dergelijk bekleed paneel en op een freeswerktuig (38) daarbij aangewend.

Description

Bekleed paneel, werkwijze voor het vervaardigen ervan en freeswerktuig hierbij aangewend.

Deze uitvinding heeft betrekking op een bekleed paneel, alsmede op een werkwijze voor het vervaardigen ervan. De openbaring omvat verder nog een freeswerktuig daarbij aangewend, en een werkwijze voor het vervaardigen van dergelijke freeswerktuigen.

In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op beklede panelen met een substraat en een decoratieve toplaag, waarbij de decoratieve toplaag een print en een erboven aangebrachte doorzichtige toplaag omvat. Dergelijke panelen zijn ruim bekend, bijvoorbeeld uit het WO 97/47834, het WO 2006/066776, het WO 2010/023042 en het WO 2012/004701 en kunnen bijvoorbeeld parketpanelen of stenen of keramiektegels imiteren. Uit het WO 97/47834 is het bekend dergelijke panelen met koppelmiddelen te voorzien, zodanig dat aan de hand van dergelijke panelen een zwevende vloerbekleding kan worden samengesteld.

Uit het WO 2012/004701 is het bekend als slijtlaag een thermoplastische laag, bijvoorbeeld uit PVC toe te passen. Verder is het uit dit document bekend aan de rand van het paneel een gedeelte van de toplaag te verwijderen voor het vormen van een verlaagd randgebied in de vorm van een afschuining die zich uitstrekt tot onder het niveau van de print. Dergelijke afschuining kan dan voorzien worden van een afzonderlijke decoratieve bekleding. Dergelijke afschuining kan onecht overkomen en afbreuk doen aan een anderzijds goed uitgevoerde imitatie in het bovenoppervlak van het paneel.

Uit het WO 2006/066776 is het bekend om een afschuining te realiseren door het vervormen van het substraat, waarbij de print en de slijtlaag, in dit geval bijvoorbeeld een thermohardende slijtlaag, zich ononderbroken uitstrekt van op het centrale bovenoppervlak van de panelen over de voornoemde afschuining. Dergelijke afschuining is complex om te realiseren.

De huidige uitvinding beoogt in de eerste plaats een alternatief bekleed paneel, waarbij volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen een oplossing wordt geboden voor de problemen met de beklede panelen uit de stand van de techniek.

Hiertoe betreft de huidige uitvinding volgens een eerste onafhankelijk aspect een bekleed paneel met een substraat en een decoratieve toplaag, waarbij voornoemde decoratieve toplaag een print omvat en een erboven aangebrachte doorzichtige slijtlaag, waarbij het voornoemde paneel minstens aan één rand een verlaagd randgebied vertoont, waarbij zowel de voornoemde print als de voornoemde slijtlaag zich ononderbroken uitstrekken van op het centrale oppervlak van het paneel over het voornoemd verlaagd randgebied, met als kenmerk dat de voornoemde slijtlaag ter plaatse van het verlaagd randgebied een lagere glansgraad vertoont dan op het centrale oppervlak van het voornoemde bekleed paneel, of althans toch minstens een glansgraad die lager is dan een onmiddellijk daarnaast gelegen gedeelte van het oppervlak van het paneel, en/of met als kenmerk dat de voornoemde slijtlaag ter plaatse van het verlaagd randgebied een glansgraad vertoont van 10 of minder, gemeten volgens DIN 67530. De uitvinders hebben vastgesteld dat het toepassen van een lagere glansgraad op het oppervlak van het verlaagde randgebied een bijkomend diepte-effect realiseert zodanig dat het verlaagde randgebied zich dieper lijkt uit te strekken dan in werkelijkheid het geval is. Bij voorkeur is voornoemde lagere glansgraad in vergelijking met het centrale oppervlak, of in vergelijk met een onmiddellijk daarnaast gelegen gedeelte van het oppervlak, aanwezig over minstens 50% van de lengte van de betreffende rand, en beter nog over hoofdzakelijk de volledige lengte of de volledige lengte van de betreffende rand. Het is niet uitgesloten dat het centrale oppervlak op zich meerdere glansgraden vertoont. In dergelijk geval is het van belang dat de glansgraad van het verlaagde randgebied lager is dan de glansgraad van een onmiddellijk daarnaast gelegen gedeelte van het bovenoppervlak van het vloerpaneel, en dit bij voorkeur over het merendeel van de lengte van de betreffende rand.

Bij voorkeur vertoont het betreffende randgebied op zich een uniforme glansgraad over de volledige lengte van de betreffende rand, of nagenoeg over de volledige lengte van de betreffende rand. Bij voorkeur vertoont het betreffende randgebied een glansgraad van 10 of minder, gemeten volgens DIN 67530.

Bij voorkeur vertoont het centrale oppervlak over het merendeel van zijn oppervlak een glansgraad van 15 of meer, of zelfs 20 of meer. Volgens een variante kan het randgebied van de uitvinding ook worden toegepast bij panelen waarvan het centrale oppervlak een lage glansgraad vertoont, bijvoorbeeld van 10 of minder. Volgens de uitvinding vertoont het randgebied dan een glansgraad die in overeenstemming of praktisch in overeenstemming is met de glansgraad van het centrale oppervlak, en wordt een synthetisch uitzicht ter plaatse van het randgebied vermeden. Deze variante is voornamelijk interessant in de gevallen waarbij de voornoemde doorzichtige slijtlaag aan het oppervlak ervan mat is uitgevoerd, bijvoorbeeld doordat deze doorzichtige slijtlaag aan het betreffende oppervlak op zich een oppervlakkige laag of coating vertoont met lage glansgraad, bijvoorbeeld met een glansgraad van 10 of minder. Dergelijke oppervlakkige laag of coating kan een dikte vertonen van 5 tot 20 micron en kan bijvoorbeeld zijn bekomen op basis van een stralingsuitgehard coatingmateriaal. In het bijzonder kan het gaan om een coating die minstens aan de hand van excimeer straling onder inerte atmosfeer is uitgehard. Dergelijke uitharding laat namelijk toe de glansgraad in te stellen en matte oppervlakken kunnen vlot worden bereikt. Bij het verwezenlijken van het verlaagde randgebied, bijvoorbeeld door middel van een snijbewerking, wordt de oppervlakkige laag of coating echter verwijderd ter plaatse van het randgebied, en kan daar een hogere glansgraad ontstaan, namelijk de glansgraad van de eigenlijke doorzichtige slijtlaag. Dit kan synthetisch en storend overkomen en wordt aan de hand van de huidige uitvinding vermeden. Bij voorkeur vertonen het centrale oppervlak en het verlaagde randgebied, in het geval van de variante, een vergelijkbare oppervlakteruwheid, bijvoorbeeld een oppervlakteruwheid uitgedrukt in micrometer Ra die minder dan 0.5, of zelfs minder dan 0.2 micrometer verschilt. Bij voorkeur wordt de ruwheid van het centrale oppervlak gevormd aan de hand van het materiaal van de oppervlakkige laag of coating, terwijl de ruwheid van het verlaagde randgebied gevormd wordt door het materiaal van de eigenlijke doorzichtige slijtlaag,

die bijvoorbeeld in hoofdzaak bestaat uit een thermoplastische kunststof, zoals polyvinylchloride.

Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is een verlaagd randgebied met een lagere glansgraad aanwezig op minstens twee tegenoverliggende randen van het bekleed paneel. In het geval van een rechthoekig langwerpig bekleed paneel betreft het hierbij bij voorkeur het lange paar randen. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een dergelijke verlaagd randgebied zou worden toegepast op alle randen van een rechthoekig paneel. In het geval van een langwerpig rechthoekig paneel is de glansgraad van het verlaagde randgebied aan het lange paar randen bij voorkeur lager dan de glansgraad van het verlaagde randgebied aan het korte paar randen, zodanig dat het verlaagde randgebied aan het lange paar randen een diepere indruk geeft dan het verlaagde randgebied aan het korte paar randen. Het is ook mogelijk dat aan één paar randen, bijvoorbeeld het lange paar randen, een verlaagd randgebied wordt toegepast met de kenmerken van de uitvinding, terwijl aan het ander paar randen, bijvoorbeeld het korte paar randen, een verlaagd randgebied wordt toegepast waarvan de glansgraad niet noodzakelijk voldoet aan de kenmerken van het eerste aspect. Het verschil in glansgraad tussen het verlaagde randgebied en het centrale bovenoppervlak, of een onmiddellijk naast het verlaagde randgebied gelegen gedeelte van het bovenoppervlak, bedraagt bij voorkeur minstens 1 punt zoals gemeten in overeenstemming met DIN 67530. Beter nog bedraagt het verschil 5 punten of meer. Bij voorkeur is de voornoemde lagere glansgraad bekomen doordat de voornoemde slijtlaag ter plaatse van het voornoemde verlaagde randgebied een ruwere oppervlaktestructuur vertoont dan ter plaatse van het globale oppervlak en/of doordat de voornoemde slijtlaag ter plaatse van het voornoemde verlaagde randgebied 1s gecomprimeerd. Aldus kan de lagere glansgraad bekomen zijn aan de hand van een mechanische bewerking van het oppervlak van het verlaagde randgebied, eerder dan door plaatselijke toevoeging van een chemisch matteringsmiddel.

Bij voorkeur is het voornoemde verlaagde randgebied een afschuining. Bij voorkeur vormt de voornoemde afschuining een hoek met het bovenoppervlak of de horizontale van minder dan 25°, or beter nog van 15° of minder. Hierbij is 11° een goede waarde. Bij voorkeur strekt dergelijke afschuining zich uit over een afstand gemeten in het 5 oppervlak van het paneel van minder dan 2.5 millimeter. De werkelijke bijhorende diepte is aldus beperkt, met name bij voorkeur minder dan 1.15 millimeter, beter nog minder dan 0.67 millimeter of minder dan 0.5 millimeter. Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm strekt de afschuining zich uit over een diepte die minder is dan de dikte van de slijtlaag ter plaatse van het centrale oppervlak. Bij voorkeur vertoont de voornoemde slijtlaag ter plaatse van het centrale oppervlak een dikte van 0.3 mm of meer, doch bij voorkeur minder dan 0.75 mm.

Bij voorkeur bestaat de voornoemde slijtlaag in hoofdzaak uit een thermoplastische kunststof, zoals polyvinylchloride, PVC. Het gebruik van een thermoplastische kunststof aan het oppervlak is gewenst voor het minimaliseren van tikgeluiden bij het gebruik van dergelijk paneel als vloerpaneel, of voor het minimaliseren van krasgeluiden bij het gebruik van dergelijk paneel als meubelpaneel of wandpaneel. Het verwezenlijken van een verlaagd randgebied in een thermoplastische toplaag, met name wanneer het om PVC gaat, geeft in de stand van de techniek aanleiding tot het ontstaan van een glanzende zone langs de rand waar het verlaagde randgebied 1s aangebracht. Het is in de eerste plaats bij dit soort beklede panelen dat de uitvinding een oplossing wil bieden voor het onnatuurlijk uitzicht dat dergelijk glanzend randgebied verleend aan het paneel. Bij voorkeur is de betreffende laag uit thermoplastische kunststof vrij van vaste additieven zoals keramische partikels bijvoorbeeld van aluminiumoxide, of bevat zij minder dan 3 gram per vierkante meter van dergelijke partikels. Zij kunnen achterwege worden gelaten met het oog op het bekomen van een goede transparantie, terwijl toch nog een aanvaardbare sleetweerstand wordt behouden, namelijk een sleetweerstand vergelijkbaar of beter dan die van een laminaatpaneel uit de AC2 of AC3 klasse, gemeten volgens EN 13329. De slijtlaag vertoont bij voorkeur een dikte van minimaal 0,3 millimeter, doch bij voorkeur minder dan 0,75 millimeter, waarbij 0,3 tot 0,55 millimeter een goede waarde is. Met deze goede waarde kan aan de hand van het thermoplastisch materiaal van de slijtlaag alleen, dus zonder eventuele vaste additieven in rekening te brengen, al een afdoende slijtvastheid worden bekomen voor residentiële toepassingen. Zo bijvoorbeeld is het mogelijk een IP waarde (initial wear point) van 3000 of meer te halen met de tabertesten, zoals beschreven in het EN 13329, annex E. Eventueel kan aan het oppervlak van de laag uit thermoplastische kunststof nog een oppervlakkige laag aanwezig zijn, bijvoorbeeld op basis van een stralingsuitgeharde polyurethaan- of acrylaatverbinding. Dergelijke oppervlakkige laag heeft bij voorkeur een dikte van 100 micrometer of minder, of zelfs van 50 micrometer of minder. Dergelijke oppervlakkige laag kan eventueel aluminiumoxidepartikels of andere harde partikels omvatten, bij voorkeur met een gemiddelde partikelgrootte van 10 micrometer of minder, of zelfs van 3 micrometer of minder, zoals gemeten aan de hand van laser scattering granulometrie in overeenstemming met ISO 13320, namelijk door middel van een dynamische lichtverstrooiingstechniek waarbij een laser wordt aangewend met een emissie bij 632.8 nm en gemeten onder een verstrooiingshoek of scatterhoek van 90°. Laser scattering granulometrie kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd aan de hand van een Malvern® Mastersizer 2000 of met een Malvern® Mastersizer 3000. Voornoemde oppervlakkige laag kan een lage glansgraad vertonen. Dit kan in het bijzonder zo worden verwezenlijkt aan de hand van een oppervlakkige laag die is uitgehard door middel van excimeerlicht in een inerte atmosfeer, bijvoorbeeld van stikstof. Aan de hand van de instellingen van het licht en de atmosfeer kan een oppervlak ontstaan met microscopische rimpels, zodat een mat uitzicht wordt verkregen.

Bij voorkeur bevindt de voornoemde print zich op een thermoplastische dragerfolie, en vormt zij samen met de folie, bijvoorbeeld een bedrukte PVC folie, PU folie, PP folie of PET folie. In het geval van een PP folie kan het bijvoorbeeld gaan om een georiënteerde polypropyleen folie. In het geval van een PVC folie gaat het bij voorkeur om een harde PVC folie, namelijk om een folie op basis van PVC zonder weekmaker of met een weekmakeraandeel van minder dan 5 phr (parts per hundred of the resin). Dergelijke harde PVC folie kan met een hogere nauwkeurigheid worden bedrukt, zeker wanneer het gaat om een bedrukking uitgevoerd met watergebaseerde inkten. In dergelijk geval is een drogingsoperatie aan de hand van warmtetoevoer in het drukproces wenselijk, maar wordt door de keuze voor harde PVC de mogelijke expansie van de folie beperkt. Zoals voornoemd omvat de slijtlaag bij voorkeur eveneens een thermoplastisch materiaal, zoals zachte of harde PVC, PU, PP of PET. In het geval van een PVC slijtlaag omvat die bij voorkeur een weekmakeraandeel van meer dan 5 phr, of zelfs meer dan 10 of 15 phr.

Volgens een alternatief is het niet uitgesloten dat de print aan de onderzijde van de slijtlaag zou zijn aangebracht. Volgens nog een alternatief is de print rechtstreeks op het substraat gevormd, door middel van een bedrukking die wordt uitgevoerd op het substraat, bij voorkeur mits tussenkomst van één of meerdere grondlagen. Bij voorkeur is het oppervlak van het voornoemde verlaagde randgebied in essentie gevormd door het materiaal van de voornoemde slijtlaag, eventueel met uitzondering van voornoemde oppervlakkige laag. Op die manier kan een gelijkaardige slijtvastheid bekomen worden over het volledige oppervlak van het bekleed paneel. De afwezigheid van de oppervlakkige laag op het verlaagde randgebied kan aanleiding geven tot een markant visueel verschil tussen het verlaagde randgebied en het centrale oppervlak van het beklede paneel. Dit is in het bijzonder zo in het geval de oppervlakkige laag mat is, bijvoorbeeld doordat zij een structuur van microscopische rimpels vertoont, bijvoorbeeld bekomen aan de hand van een excimeer uitgeharde laag, zoals boven uiteengezet. Het is in het bijzonder bij dergelijke beklede panelen dat de huidige uitvinding een oplossing biedt.

Bij voorkeur strekt de voornoemde print zich ter plaatse van het voornoemde verlaagde randgebied uit in eenzelfde vlak als ter plaatse van het centrale oppervlak. Aldus is het substraat bij voorkeur niet vervormd ter plaatse van het verlaagde randgebied. Desalniettemin kan de indruk worden gewekt dat het randgebied op dezelfde manier is bekomen als in het geval van het WO 2006/066776 namelijk door vervorming van het substraat, vermits de lagere glansgraad van het randgebied een bijkomend diepte-effect creëert.

Bij voorkeur omvat het voornoemde substraat kunststof en/of vulmiddelen, of bestaat zij in hoofdzaak uit kunststof en/of vulmiddelen. De kunststof is bij voorkeur polyvinylchloride (PVC), doch kan anderzijds ook gekozen zijn uit de lijst van polypropyleen (PP), polyurethaan (PU), polyethyleen (PE) en polyethyleentereftalaat (PET). Volgens een alternatief kan het voornoemde substraat kan mineraalgebaseerd zijn en/of bekomen zijn op basis van een hydraulisch uithardend bindmiddel, zoals kalk- of magnesiumgebaseerde cement, bijvoorbeeld op basis van Portland Cement, Sorel Cement of MgO (magnesiumoxide). Dergelijke substraat omvat bij voorkeur nog vezels of partikels, zoals houtvezels of houtpartikels, cellulosevezels, glasvezels, kunststofvezels zoals PVA vezels (polyvinylalcohol). Volgens nog een alternatief bestaat het substraat uit een hout- of grasgebaseerd substraat, zoals een MDF of HDF plaat (Medium of High Density Fiberboard), een houtspaanderplaat, een bamboogebaseerde plaat, een hennep gebaseerde plaat. Volgens nog een alternatief bestaat het substraat uit een compact laminaat, namelijk een plaat die meerdere op elkaar geperste van hars voorziene dragervellen omvat. Het kan bijvoorbeeld gaan om papier of kartonvellen die gedrenkt zijn in fenolformaldehyde, melamineformaldehyde, ureumformaldehyde, of combinaties daarvan. Dergelijk substraat is bijvoorbeeld op zich bekend uit het EP 2 763 850.

In de eerste plaats 1s de uitvinding bedoeld te worden aangewend bij beklede panelen die aan minstens twee tegenoverliggende randen voorzien zijn van koppelmiddelen welke toelaten dat twee van dergelijke panelen aan de betreffende randen met elkaar kunnen worden gekoppeld waarbij een vergrendeling wordt bekomen zowel in een verticale richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen, als in een horizontale richting loodrecht op de betreffende randen in het vlak van de gekoppelde panelen. Bij dergelijke panelen ontstaat na de installatie een risico op spleetvorming tussen de gekoppelde randen door veranderingen in het omgevingsklimaat, bijvoorbeeld veranderende temperatuur of luchtvochtigheid. Een verlaagd randgebied kan worden aangewend voor het maskeren van dergelijke spleten. De uitvinders hebben vastgesteld dat het maskeren effectiever is bij mat uitgevoerde verlaagde randgebieden.

Bij voorkeur zijn de voornoemde koppelmiddelen in hoofdzaak uitgevoerd als een mannelijk koppeldeel, bijvoorbeeld een tand, en een vrouwelijk koppeldeel, bijvoorbeeld een groef, waarbij in de gekoppelde toestand horizontaal actieve vergrendeloppervlakken worden gevormd die het uit elkaar drijven van de gekoppelde vloerpanelen tegenwerken.

Het kan gaan om koppelmiddelen die door middel van een wentelbeweging rond de betreffende randen in elkaar kunnen worden aangebracht.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm gaat het om koppelmiddelen die door middel van een neerwaartse beweging in elkaar kunnen worden aangebracht.

Bij dergelijke koppelmiddelen ontstaat namelijk bij installatie het risico op zogenaamde “peaking”. Dit is een fenomeen waarbij het mannelijk koppeldeel hetzij plastisch vervormt, hetzij onvoldoende koppelt met het vrouwelijk koppeldeel, zodanig dat het mannelijk koppeldeel licht uit het paneeloppervlak buigt.

De uitbuiging, hoe miniscuul ook, kan vlug worden opgemerkt en als storend defect worden ervaren.

Dit is met name zo bij een lichtinval die quasi parallel aan het oppervlak is.

De aanwezigheid van een verlaagd randgebied met de kenmerken van de uitvinding biedt ook hier soelaas.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm omvat het voornoemde substraat meerdere lagen, waarbij een eerste laag met een eerste hardheid zich bevindt tussen voornoemde print en een tweede laag met een tweede hardheid die hoger is dan voornoemde eerste hardheid.

Dergelijke eerste laag kan bijzondere eigenschappen verlenen aan het bekleed paneel en/of in de vervaardiging.

Zo bijvoorbeeld wordt bijkomende demping van tikgeluiden bekomen en kunnen diepere structuurkenmerken in het oppervlak van het paneel worden voorzien.

Het verschil in hardheid bedraagt bij voorkeur minstens 10 op de Shore A hardheid schaal.

Hierbij vertoont de voornoemde tweede laag bij voorkeur een hardheid van 80 Shore A of meer.

De verschillende hardheid in de voornoemde lagen kan bijvoorbeeld worden bereikt doordat zowel de eerste als de tweede laag polyvinylchloride bevat, waarbij het gehalte weekmaker in de voornoemde eerste laag hoger is dan in de voornoemde tweede laag.

Bij voorkeur bestaat er een verschil van minstens 5 phr tussen de betreffende lagen.

Bij voorkeur onstaat in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen een contactoppervlak direct onder de aansluiting van de respectievelijke bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen, waarbij dit contactoppervlak in hoofdzaak, of zelfs uitsluitend, gevormd is op het materiaal van de voornoemde eerste laag van beide gekoppelde panelen en eventueel op de zich daarboven bevindende lagen van de decoratieve toplaag. De uitvinders hebben gemerkt dat bij een dergelijke geometrie van de aansluiting van de bovenoppervlakken een verminderde neiging tot peaking of uitbuiging van de bovenranden ontstaat tengevolge van dimensionele veranderingen na installatie, en/of tengevolge van het toepassen van een zogenaamde voorspanning. De resterende neiging hiertoe wordt toereikend gemaskeerd door het toepassen van een verlaagde rand in overeenstemming met de uitvinding. Voorspanning zoals hierboven vermeld, wordt bereikt door een overlapping in de contouren van het mannelijk en het vrouwelijk koppeldeel te voorzien, zodat een klempassing ontstaat. Bij voorkeur bevindt de overlapping zich minstens, en bij voorkeur essentieel, ter plaatse van de voornoemde horizontaal actieve vergrendeloppervlakken. Hierdoor ontstaat bij voorkeur een uitbuiging aan de onderzijde van het paneel, bijvoorbeeld aan de zijde met het vrouwelijk koppeldeel of de groef. Het uitgebogen gedeelte drukt dan, in een poging tot zijn rusttoestand terug te keren, het mannelijk koppeldeel in de richting van het vrouwelijk koppeldeel. Hierdoor ontstaat bij voorkeur een spanning op het voornoemde contactoppervlak onder de aansluiting van de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen. Deze spanning zal in verminderde mate tot peaking leiden tengevolge van de vorming van het contactoppervlak op voornoemde eerste laag.

Het 1s duidelijk dat de effecten zoals hierboven worden beschreven ook kunnen worden bereikt wanneer een bekleding, bijvoorbeeld met een waterafstotende substantie, aanwezig zou zijn op één of beide contactoppervlakken. Bij voorkeur betreft het in dergelijke geval een bekleding van beperkte dikte, bij voorkeur minder dan 0.1 mm dik, of zelfs minder dan 0.01 mm dik. Het kan bijvoorbeeld gaan om een bekleding met de waterafstotende substantie die hieronder nog beschreven wordt. In het kader van de huidige uitvinding wordt bij een dergelijke uitvoering het contactoppervlak nog steeds gezien als gevormd op de eerste laag en eventueel de daarboven liggende lagen van de decoratieve toplaag.

Bij voorkeur bevat het substraat één of meerdere glasvezellagen. Op die manier kunnen dimensionele veranderingen van het paneel als geheel beperkt worden. De eventuele vervormingen ten gevolge van dimensionele veranderingen die toch nog optreden kunnen dan middels het contactoppervlak op de voornoemde eerste laag verregaand worden beperkt.

Bij voorkeur zijn de voornoemde horizontaal actieve vergrendeloppervlakken in hoofdzaak, of zelfs uitsluitend, gevormd op het materiaal van de voornoemde tweede laag. Op deze manier kan een sterke vergrendeling in horizontale richting worden gewaarborgd.

Bij voorkeur is minstens een gedeelte van het oppervlak van voornoemde koppelmiddelen voorzien van een waterafstotende substantie. Doordat een waterafstotende substantie wordt toegepast kan de toegepaste voorspanning worden beperkt, terwijl toch een voldoende watervast resultaat van de naad tussen de gekoppelde panelen wordt bereikt. Deze mogelijkheid leidt terug tot een verminderde neiging tot uitbuiging van de gekoppelde bovenranden. Bij voorkeur is voornoemde waterafstotende substantie voorzien direct onder de aansluiting van de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen, of althans toch minstens op een positie boven de eigenlijke koppelmiddelen, namelijk op een niveau boven de voornoemde horizontale vergrendeloppervlakken, en bij voorkeur ook boven het niveau van enige verticaal actieve vergrendeloppervlakken.

Als voornoemde waterafstotende substantie wordt bij voorkeur een fluorcopolymeer toegepast.

Voornoemde koppelmiddelen kunnen één of een combinatie van twee of meer van volgende eigenschappen vertonen: -de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen of koppeldelen hoofdzakelijk zijn uitgevoerd als een tand en een groef begrensd door een bovenlip en een onderlip, waarbij deze tand en groef hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de vergrendeling in voornoemde verticale richting, en waarbij de tand en de groef van bijkomstige vergrendeldelen, hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de vergrendeling in voornoemde horizontale richting,

zijn voorzien. Bij voorkeur omvatten de vergrendeldelen een uitsteeksel aan de onderzijde van de tand en een uitsparing in de onderste groeflip. Dergelijke koppelmiddelen en vergrendeldelen zijn bijvoorbeeld gekend uit het WO 97/47834; -de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen of koppeldelen de gekoppelde vloerpanelen tegen elkaar aandrukken, bijvoorbeeld doordat deze mechanische koppelmiddelen uitgevoerd zijn met zogenaamde voorspanning, zoals op zich bekend is uit het EP 1 026 341. De spankracht waarmede de vloerpanelen tegen elkaar of naar elkaar toe worden gedrukt, kan bijvoorbeeld, in combinatie met bovenstaande eigenschap, worden bekomen aan de hand van een in gekoppelde positie uitgebogen onderlip, of een ander gedeelte van een vrouwelijk koppeldeel, die in een poging terug te veren tegen de onderzijde van de tand of het mannelijk koppeldeel aandrukt; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen een koppeling toelaten aan de hand van een horizontale, of quasi horizontale, schuifbeweging van de panelen naar elkaar toe; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen een koppeling toelaten aan de hand van een wentelbeweging langs de betreffende randen; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen een koppeling toelaten aan de hand van een neerwaarts gerichte beweging van een mannelijk koppeldeel, bijvoorbeeld met een tand, tot in een vrouwelijk koppeldeel, bijvoorbeeld met een groef. Zoals vermeld, is er bij dit type panelen een risico op peaking; -de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen, of op zijn minst de bijhorende bovenrand verwezenlijkt is aan de hand van een freesbewerking met roterende freeswerktuigen.

Het is duidelijk dat het bekleed paneel van de uitvinding volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm een vloerpaneel is voor het vormen van een zwevende vloerbekleding. Het is echter niet uitgesloten dat de uitvinding toepassing kan vinden bij wandpanelen, plafondpanelen of meubelpanelen.

Verder is het duidelijk dat bovengenoemde maatregelen die de uitwerking van peaking op het bovenoppervlak van het paneel kunnen vermijden of beperken ook onafhankelijk van het kenmerkende verlaagde randgebied van het eerste aspect kunnen worden toegepast.

Dergelijke uitvoeringen maken geen deel uit van de huidige uitvinding.

Het is derhalve duidelijk dat de huidige uitvinding volgens een bijzonder onafhankelijk aspect ook betrekking heeft op een bekleed paneel, bij voorkeur een vloerpaneel, met de kenmerken van het voornoemde eerste aspect, met een substraat en een decoratieve toplaag, waarbij het bekleed paneel aan minstens twee tegenoverliggende randen voorzien is van koppelmiddelen welke toelaten dat twee van dergelijke panelen aan de betreffende randen met elkaar kunnen worden gekoppeld waarbij een vergrendeling wordt bekomen zowel in een verticale richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen, als in een horizontale richting loodrecht op de betreffende randen en in het vlak van de gekoppelde panelen, daardoor gekenmerkt dat het vloerpaneel verder nog één of een combinatie van twee of meer van de volgende eigenschappen vertoont:

- de eigenschap dat het paneel rechthoekig is, waarbij het paneel zowel aan het lange paar randen als aan het korte paar randen voorzien is van koppelmiddelen, waarbij de koppelmiddelen aan het lange paar randen toelaten dat twee van dergelijke panelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld door middel van een wentelbeweging, en de koppelmiddelen aan het korte paar randen bij voorkeur toelaten dat twee van dergelijke panelen aan elkaar kunnen worden gekoppelde door middel van een neerwaartse beweging;

- de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen of koppeldelen de gekoppelde vloerpanelen minstens aan het lange paar randen, en bij voorkeur ook aan het korte paar randen, tegen elkaar aandrukken;

- de eigenschap dat, minstens aan het lange paar randen, en bij voorkeur ook aan het korte paar randen, een contactoppervlak gevormd wordt direct onder de positie waar de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen tegen elkaar aansluiten en dat dit contactoppervlak bij voorkeur gevormd wordt op een eerste laag van het substraat die zachter is dan een zich daaronder bevindende tweede laag;

- de eigenschap dat, minstens aan het lange paar randen, en bij voorkeur ook aan het korte paar randen, een contactoppervlak gevormd wordt direct onder de positie waar de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen tegen elkaar aansluiten en dat dit contactoppervlak bij voorkeur gevormd wordt op een eerste laag van het substraat die een hoger weekmakeraandeel omvat dan een zich daaronder bevindende tweede laag, waarbij beide lagen PVC bevatten; - de eigenschap dat minstens een gedeelte van de koppelmiddelen, minstens aan het lange paar randen, en bij voorkeur ook aan het korte paar randen, voorzien is van een waterafstotende substantie; - de eigenschap dat de voornoemde decoratieve toplaag een print en een erboven aangebrachte thermoplastische slijtlaag omvat.

Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm van bovenstaand bijzonder onafhankelijk aspect is het paneel een vloerpaneel met een substraat en een decoratieve toplaag, waarbij het bekleed paneel aan minstens twee tegenoverliggende randen voorzien is van koppelmiddelen welke toelaten dat twee van dergelijke panelen aan de betreffende randen met elkaar kunnen worden gekoppeld waarbij een vergrendeling wordt bekomen zowel in een verticale richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen, als in een horizontale richting loodrecht op de betreffende randen en in het vlak van de gekoppelde panelen, waarbij het vloerpaneel verder minstens de volgende combinatie van eigenschappen vertoont: - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen of koppeldelen minstens aan het lange paar randen, en bij voorkeur ook aan het korte paar randen, de gekoppelde vloerpanelen tegen elkaar aandrukken; - de eigenschap dat een contactoppervlak gevormd wordt direct onder de positie waar de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen tegen elkaar aansluiten en dat dit contactoppervlak in hoofdzaak, en bij voorkeur uitsluitend, gevormd wordt op een eerste laag van het substraat en de zich daarboven bevindende decoratieve toplaag, waarbij voornoemde eerste laag zachter is dan een zich daaronder bevindende tweede laag van het substraat, waarbij zowel de eerste als de tweede laag PVC bevatten en voornoemde eerste laag van het substraat een hoger weekmakeraandeel omvat dan de zich daaronder bevindende tweede laag; - de eigenschap dat minstens een gedeelte van de koppelmiddelen voorzien is van een waterafstotende substantie;

- de eigenschap dat de voornoemde decoratieve toplaag een print en een erboven aangebrachte thermoplastische slijtlaag omvat. Hoewel hierboven sprake is van lange en korte randen, is het duidelijk dat de uitvinding volgens al haar aspecten ook kan worden toegepast bij vierkante panelen. Met hetzelfde doel als bij het eerste onafhankelijk aspect, heeft de huidige uitvinding volgens haar tweede onafhankelijk aspect nog betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een bekleed paneel, welk de kenmerken van het eerste aspect en eventueel één of meerdere voorkeurdragende uitvoeringsvormen daarvan vertoont, met als kenmerk dat de werkwijze de stap omvat van het vormen dan het voornoemde verlaagde randgebied door het wegnemen van een gedeelte van de voornoemde slijtlaag op de betreffende rand. Bij voorkeur wordt het betreffende gedeelte weggenomen aan de hand van een snijbewerking met een roterend freeswerktuig. Dergelijk freeswerktuig bevat bij voorkeur één of meerdere snijsecties met een spaanvlak en een vrijloopvlak welke aan elkaar verbonden zijn door een snijkant die als een kam voorzien is tussen het spaanvlak en het vrijloopvlak, en waarbij de radius van de snijkant tussen de 2 en 50 um ligt, waarbij de wighoek tussen het spaanvlak en het vrijloopvlak, bij voorkeur minder dan 80° is. Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de wighoek tussen het spaanvlak en het vrijloopvlak tussen de 60 en 75° en/of ligt de radius van de snijkant tussen de 5 en 22 um. De uitvinders hebben vastgesteld dat dergelijk relatief bot freeswerktuig bij het snijden een ruw en licht samengedrukt oppervlak van de slijtlaag kan nalaten. Hierdoor kan een glansgraad bekomen worden op het oppervlak van het verlaagd randgebied van 10 of minder, gemeten volgens DIN 67530.

Bij voorkeur bestaan voornoemde snijsecties uit polykristallijn diamant (PCD), welk bij voorkeur voorzien zijn op een hardmetalen drager. Het werktuig kan meerdere gelijkaardige of identieke snijsecties omvat, bij voorkeur uniform gespreid over de omtrek van het roterend snijwerktuig.

Het is duidelijk dat de huidige openbaring op onafhankelijke wijze ook betrekking heeft op een freeswerktuig voor het uitvoeren van een werkwijze, bijvoorbeeld met als kenmerk dat de spaanhoek bij voorkeur gelegen is tussen 5 en 12° en/of de vrijloophoek bij voorkeur gelegen is tussen 0 en 15°, beter nog tussen O en 5°. Dergelijk freeswerktuig maakt geen deel uit van de uitvinding.

Volgens een derde onafhankelijk aspect heeft de huidige openbaring nog betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een freeswerktuig, met als kenmerk dat de werkwijze minstens de volgende stappen omvat: - de stap van het voorzien van een snijsectie met een spaanvlak en een vrijloopvlak welke aan elkaar verbonden zijn door een snijkant die als een kam voorzien is tussen het spaanvlak en het vrijloopvlak, waarbij de wighoek tussen het spaanvlak en het vrijloopvlak bij voorkeur minder dan 80° is of tussen 60 en 75° ligt; - de stap van het behandelen van de snijsectie met een abrasief medium, waarbij bij voorkeur de snijkant van een radius liggende tussen 2 en 50 um wordt voorzien. Dergelijke werkwijze maakt geen deel uit van de uitvinding.

Bij voorkeur wordt de voornoemde snijsectie voorzien van het spaanvlak en het vrijloopvlak door middel vonkerosie, maar bepaald door middel van draadvonkerosie. Bij voorkeur omvat de stap van het behandelen van de snijsectie het onderdompelen ervan in een bad gevuld met het voornoemde abrasief medium, waarbij bij voorkeur een trillende beweging met het bad wordt uitgevoerd. Bij voorkeur omvat het voornoemde abrasief medium abrasieve korrels, bij voorkeur van aluminiumoxide of diamant.

Bij voorkeur voert de voornoemde snijsectie bij de stap van het behandelen een roterende beweging uit in het voornoemde abrasieve medium. Volgens een alternatief, of in combinatie met de behandeling in een bad, kan de stap van het behandelen het borstelen van de snijsectie omvatten aan de hand van een borstel voorzien van met abrasieve deeltjes gecoate borstelharen. Bij voorkeur voert voornoemde borstel hierbij een rotatiebeweging uit.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: Figuur 1 een bekleed paneel weergeeft met de kenmerken van de uitvinding; Figuren 2 en 3 op grotere schaal een doorsnede weergeven volgens de op figuren 1 weergegeven lijnen II-II en III-IIT; Figuur 4 op grotere schaal een zicht weergeeft op het gebied dat op figuur 3 met F4 is aangeduid, Figuur 5 in perspectief weergeeft hoe de panelen uit de figuren 1 tot 4 kunnen worden samengesteld tot een zwevende vloerbekleding; Figuren 6 en 7 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuren 2 en 3 de gekoppelde toestand weergeven; Figuur 8 schematisch een werkwijze weergeeft voor het vervaardigen van het paneel uit de figuren 1 tot 4, volgens een zicht aangeduid met F6 in figuur 2. Figuur 1 geeft een rechthoekig en langwerpig bekleed paneel 1 weer, in dit geval een vloerpaneel met een paar lange tegenoverliggende randen 2-3 en een paar korte tegenoverliggende randen 4-5. Figuren 2 en 3 geven weer dat het paneel 1 een substraat 6 en een decoratieve toplaag 7 omvat, waarbij de decoratieve toplaag 7 een print 8 en een erboven aangebrachte doorzichtige slijtlaag 9 bevat.

Het paneel 1 vertoont aan minstens één rand, en in dit geval aan beide randen van zowel het korte paar tegenoverliggende randen 4-5 als het lange paar tegenoverliggende randen 2-3, een verlaagd randgebied 10. In dit geval is het verlaagde randgebied 10 een afschuining die een hoek A vormt met de horizontale van minder dan 25°, in dit geval ongeveer 11°.

Figuur 4 geeft weer dat de slijtlaag 7 een dikte T vertoont van minimaal 0.3 millimeter, in dit geval ongeveer 0.55 mm. De slijtlaag 7 bestaat in hoofdzaak uit thermoplastische kunststof, in dit geval uit polyvinylchloride, en vertoont aan het oppervlak een oppervlakkige laag 11, bijvoorbeeld op basis van een stralingsuitgeharde polyurethaan- of acrylaatverbinding. Zowel de print 8 als de voornoemde slijtlaag 9 strekken zich ononderbroken uit van op het centrale oppervlak 12 van het paneel 1 over de verlaagde randgebieden 10, en het oppervlak van het voornoemde verlaagde randgebied wordt in essentie gevormd door de voornoemde slijtlaag 9, met uitzondering van voornoemde oppervlakkige laag 11. De print 8 strekt zich ter plaatse van het verlaagde randgebied 10 uit in eenzelfde vlak als ter plaatse van het centrale oppervlak 12. Ter plaatse van het verlaagde randgebied 10 vertoont de slijtlaag 9 een glansgraad van 10 of minder, gemeten volgens DIN

67530. De glansgraad ter plaatse van het verlaagde randgebied 10 kan hierbij lager zijn of gelijkaardig aan die van het centrale oppervlak 12. De lage glansgraad is bekomen doordat de voornoemde slijtlaag 9 ter plaatse van het verlaagde randgebied 10 een ruwe oppervlaktestructuur vertoont en/of doordat de voornoemde slijtlaag 9 op die plaats is gecomprimeerd.

In het voorbeeld is de print 8 aangebracht op een thermoplastische dragerfolie 13 en bestaat het substraat 6 in hoofdzaak uit kunststof en/of vulmiddelen, zoals uit PVC en calciumcarbonaat. Aan de onderzijde van het substraat 6 is een, bij voorkeur geschuimde, laag 14 aangebracht, bijvoorbeeld op basis van gecrosslinked polyethyleen, met het oog op geluidsdemping en/of accommodatie van oneffenheden van de ondergrond.

Figuren 2 en 3 geven duidelijk weer dat het vloerpaneel 1 aan beide paren tegenoverliggende randen 2-3;4-5 voorzien is van koppelmiddelen 15 die toelaten dat twee van dergelijke panelen 1 aan de betreffende randen 2-3;4-5 met elkaar kunnen worden gekoppeld. In de gekoppelde toestand ontstaat een vergrendeling zowel in een verticale richting V1 loodrecht op het vlak van de gekoppelde vloerpanelen 1, als in een horizontale richting H1-H2 loodrecht op de betreffende randen 2-3;4-5 en in het vlak van de gekoppelde panelen 1. De koppelmiddelen 15 zijn telkens uitgevoerd als een mannelijk koppeldeel 16 en een vrouwelijk koppeldeel 17, waarbij in de gekoppelde toestand horizontaal actieve vergrendeloppervlakken 18 worden gevormd die het uit elkaar drijven in de horizontale richting van de gekoppelde vloerpanelen 1 tegenwerken. Aan het lange paar tegenoverliggende randen 2-3 is het mannelijk koppeldeel 16 gevormd door een zijdelingse uitstekende tand 19, en het vrouwelijk koppeldeel door een groef 20.

Zoals weergegeven omvat het substraat 6 meerdere lagen 21-22, waarbij een eerste laag 21 met een eerste hardheid zich bevindt tussen voornoemde print 8 en een tweede laag 22 met een tweede hardheid die hoger is dan voornoemde eerste hardheid. Zowel de eerste laag 21 als de tweede laag 22 bevat polyvinylchloride. Het gehalte weekmaker in de voornoemde eerste laag 21 is hoger dan in de voornoemde tweede laag 22. In de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen 1 ontstaat een contactoppervlak 23 direct onder de aansluiting van de respectievelijke bovenoppervlakken, waarbij dit contactoppervlak 23 uitsluitend gevormd is op de voornoemde eerste laag 21 en de zich daarboven bevindende lagen 8-9 van de decoratieve toplaag 7, namelijk in het bijzonder minstens op de eerste laag 21, en de slijtlaag 9, met uitzondering van de oppervlakkige laag 11. De voornoemde horizontaal actieve vergrendeloppervlakken 18 zijn uitsluitend gevormd op het materiaal van de voornoemde tweede laag 22. Figuur 4 geeft verder weer dat minstens een gedeelte van het oppervlak van de koppelmiddelen 15 voorzien is van een waterafstotende substantie 24. Bij voorkeur is de waterafstotende substantie minstens voorzien direct onder de aansluiting van de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen 1, namelijk op een positie boven de eigenlijke koppelmiddelen 15, namelijk, in het geval van de lange tegenoverliggende randen 2-3, boven de ingrijping van de tand 19 in de groef 20, namelijk boven het niveau van enige verticaal actieve vergrendeloppervlakken 25. In dit geval is de waterafstotende substantie 24 minstens voorzien op het voornoemde contactoppervlak 23 dat zich direct onder de aansluiting van de bovenoppervlakken bevindt.

Figuur 5 geeft weer dat het vloerpaneel 1 uit de figuren 1 tot 4 geschikt is voor het samenstellen van een zwevende vloerbekleding. In dit geval kunnen de koppelmiddelen 15 aan het lange paar randen 2-3 aan elkaar worden gekoppeld door middel van een wentelbeweging W, en kunnen de koppelmiddelen 15 aan het korte paar randen 4-5 aan elkaar worden gekoppeld door middel van een neerwaartse beweging N. Figuren 6 en 7 geven de gekoppelde toestand weer van de koppelmiddelen 15 respectievelijk aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5 en het lange paar tegenoverliggende randen 2-3. De koppelmiddelen 15 en de bijhorende bovenrand 26 is verwezenlijkt aan de hand van een freesbewerking met roterende freeswerktuigen. De koppelmiddelen 15 aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5, weergegeven in figuur 6, zijn uitgevoerd als een mannelijk koppeldeel 16 en een vrouwelijk koppeldeel 17 die in elkaar kunnen worden aangebracht. Het mannelijk koppeldeel 16 omvat een haakvormig gedeelte 27 dat aan de bovenzijde van het paneel 1 uitkraagt, en het vrouwelijk koppeldeel 17 omvat een haakvormige gedeelte 27 dat aan de onderzijde van het paneel 1 uitkraagt. Het haakvormig gedeelte 27 van het mannelijk koppeldeel 16 omvat een naar onderen uitstekend vergrendeldeel 28 dat kan samenwerken met een uitsparing 29 in het haakvormig gedeelte 27 van het vrouwelijk koppeldeel 17. De samenwerking van het naar onderen uitstekend vergrendeldeel 28 en de uitsparing 29 is in hoofdzaak verantwoordelijk voor de vergrendeling in horizontale richting HI. De haakvormige gedeelten 27 zijn verder voorzien van één of meerdere snapgedeelten 30 en ermee samenwerkende ondersnijdingen 31 welke de vergrendeling in verticale richting V1 verzorgen.

De koppelmiddelen 15 aan het lange paar tegenoverliggende randen 2-3, weergegeven in figuur 7, zijn, zoals voornoemd uitgevoerd als een tand 19 en een groef 20, begrensd door een bovenlip 32 en een onderlip 33. De tand 19 en groef 20 verzorgen op zich de vergrendeling in voornoemde verticale richting Vl, en zijn voorzien van vergrendeldelen 34-35, hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de vergrendeling in de voornoemde horizontale richting H2. De vergrendeldelen omvatten in het voorbeeld een uitsteeksel 34 aan de onderzijde van de tand 19 en een uitsparing 35 in de onderlip 33 van de groef 20. In dit geval zijn de mechanische koppelmiddelen 15 uitgevoerd met voorspanning, bekomen aan de hand van een in gekoppelde positie uitgebogen onderlip 33 die in een poging terug te veren tegen de onderzijde van de tand 19 aandrukt. De hier weergegeven koppelmiddelen 15 laten tevens een koppeling tot aan de hand van een horizontale schuifbeweging S van de panelen 1 naar elkaar toe.

Ook in het voorbeeld van figuur 6 is een voorspanning toegepast doordat een gedeelte 36 van het vrouwelijk koppeldeel 17 verbogen is, in dit geval het zich naar boven uitstrekkend element 36 aan het haakgedeelte 27 van het vrouwelijk koppeldeel 17. Dit element 36 drukt, in een poging terug te veren, tegen het mannelijk deel 16 aan, meer speciaal tegen het naar onderen uitstekend vergrendeldeel 28 daarvan. Figuur 8 geeft weer dat het voornoemde verlaagde randgebied 10 bij voorkeur wordt gevormd door het wegnemen van een gedeelte van de voornoemde slijtlaag 9 op de betreffende rand 2-3;4-5. Dit geschiedt bij voorkeur aan de hand van een snijbewerking met een roterend freeswerktuig 38. De snijbeweging C is op figuur 8 aangeduid met een puntstreeplijn. Dergelijk freeswerktuig 38 bevat één of meerdere snijsecties 39, bij voorkeur minstens negen snijsecties uniform verspreid over de omtrek van een roterend snijwerktuig. Bij voorkeur omvatten de snijsecties 39 een spaanvlak 40 en een vrijloopvlak 41 welke aan elkaar verbonden zijn door een snijkant 42 die als een kam voorzien is tussen het spaanvlak 40 en het vrijloopvlak 41. De radius R van de snijkant 42 ligt tussen de 2 en 200 micrometer, bij voorkeur tussen 25 en 100 micrometer. Een radius tussen 2 en 50 micrometer biedt ook interessante mogelijkheden. De wighoek G tussen het spaanvlak 40 en het vrijloopvlak 41 is bij voorkeur, zoals hier, minder dan 80°. De spaanhoek J ligt bij voorkeur tussen -15° en 15°, bij voorkeur is de spaanhoek J positief, zoals hier, en ligt bij tussen 2° en 15°, of beter nog tussen 5 en 12°. De vrijloophoek K ligt bij voorkeur tussen 0° en 15°, of beter nog tussen 0 en 5°.

Figuur 8 geeft weer dat het materiaal van het verlaagde randgebied 10 enigszins wordt gecomprimeerd en, in dit geval, ook een microstructuur 43 verkrijgt.

De compressie geschiedt voornamelijk in een zone 44 ter plaatse van de snijkant 42. De relatief botte snijkant 42 comprimeert het te snijden materiaal in de betreffende zone 44 eerst, voordat de spaan 45 zich afscheidt.

Na de snede kan het gecomprimeerde materiaal enigszins terugveren.

Het proces van compressie en terugvering is ongecontroleerd en mist stabiliteit.

Het is dit proces dat aanleiding geeft tot het ontstaan van de microstructuur 43 op het oppervlak van het verlaagde randgebied 10, zodat een glansgraad van 10 of minder kan worden bekomen.

De microstructuur 43 is gevormd door het basismateriaal 37 van de slijtlaag 9 zelf.

Er wordt nog opgemerkt dat het bekleed paneel 1 uit de figuren 1 tot en met 7 tevens de kenmerken vertoont van een verder onafhankelijk aspect van de uitvinding, waarbij de ruwheid van het verlaagde randgebied 10 is afgestemd op de ruwheid van de oppervlakkige laag 11 aanwezig op het centraal oppervlak 12 van het paneel 1. Dit verder onafhankelijk aspect van de uitvinding wordt hierbij gedefinieerd als een bekleed paneel 1 met de kenmerken van het eerste onafhankelijk aspect, met een substraat 6 en een decoratieve toplaag 7, waarbij voornoemde decoratieve toplaag 7 een print 8 omvat en een erboven aangebrachte doorzichtige slijtlaag 9, waarbij de doorzichtige slijtlaag 9 aan het oppervlak een coating of oppervlakkige laag 11 bevat met een microstructuur die een ruwheid vertoont, waarbij het voornoemde paneel 1 minstens aan één rand 2-3;4-5 een verlaagd randgebied 10 vertoont, waarbij zowel de voornoemde print 8 als de voornoemde slijtlaag 9 zich ononderbroken uitstrekken van op het centrale oppervlak 12 van het paneel 1 over het voornoemd verlaagd randgebied 10, met als kenmerk dat de voornoemde slijtlaag 9 ter plaatse van het verlaagd randgebied 10 vrij is van voornoemde coating of oppervlakkige laag 11, doch een microstructuur vertoont met een ruwheid die minder dan 0,5 micrometer Ra verschilt van de ruwheid van de microstructuur van de oppervlakkige laag 11. Het is duidelijk dat de microstructuur bij voorkeur gevormd is door het materiaal van de oppervlakkige laag 11 zelf, respectievelijk het basismateriaal 37 van de slijtlaag 9 zelf, en dat deze microstructuur niet doorprent vanuit een onderliggende laag.

Bij voorkeur is de ruwheid van de microstructuur van de oppervlakkige laag 11 minder dan 1,5 um Ra. Bij voorkeur bepaalt voornoemde ruwheid de glansgraad van het betreffende materiaal. Bij voorkeur is deze glansgraad 10 of minder gemeten volgens DIN 67530.

Het is duidelijk dat het bekleed paneel 1 van dit verder onafhankelijk aspect ook de kenmerken van het eerder vermelde eerste aspect vertoont, of de voorkeurdragende uitvoeringsvormen ervan, en/of dat dergelijk paneel 1, in het bijzonder dergelijk verlaagd randgebied 10, kan worden gevormd aan de hand van de werkwijzen die hoger nog zijn beschreven. De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke beklede panelen en werkwijzen voor het vervaardigen ervan kunnen worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden, zoals gedefinieerd aan de hand van de aangehechte conclusies.

Claims

Conclusies:

1.- Bekleed paneel met een substraat (6) en een decoratieve toplaag (7), waarbij voornoemde decoratieve toplaag (7) een print (8) omvat en een erboven aangebrachte doorzichtige slijtlaag (9), waarbij het voornoemde paneel (1) minstens aan één rand (2- 3:4-5) een verlaagd randgebied (10) vertoont, waarbij zowel de voornoemde print (8) als de voornoemde slijtlaag (9) zich ononderbroken uitstrekken van op het centrale oppervlak (12) van het paneel (1) over het voornoemd verlaagd randgebied (10), daardoor gekenmerkt dat de voornoemde slijtlaag (9) ter plaatse van het verlaagd randgebied (10) een lagere glansgraad vertoont dan op het centrale oppervlak (12) van het voornoemde bekleed paneel (1) en/of een glansgraad vertoont van 10 of minder gemeten volgens DIN 67530.

2.- Bekleed paneel volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde lagere glansgraad bekomen is doordat de voornoemde slijtlaag (9) ter plaatse van het voornoemde verlaagde randgebied (10) een ruwere oppervlaktestructuur vertoont dan ter plaatse van het globale oppervlak (12) en/of doordat de voornoemde slijtlaag (9) ter plaatse van het voornoemde verlaagde randgebied (10) is gecomprimeerd.

3.- Bekleed paneel volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde verlaagde randgebied (10) een afschuining betreft.

4 - Bekleed paneel volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde afschuining een hoek (A) vormt met de horizontale van minder dan 25°, of beter nog van 15° of minder.

5.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het oppervlak van het voornoemde verlaagde randgebied (10) in essentie wordt gevormd door de voornoemde slijtlaag (9).

6.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde print (8) zich ter plaatse van het voornoemde verlaagde randgebied (10) uitstrekt in eenzelfde vlak als ter plaatse van het centrale oppervlak (12).

7.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde slijtlaag (9) ter plaatse van het centrale oppervlak (12) een dikte (T) vertoont van 0.3 mm of meer, doch bij voorkeur minder dan 0,75 mm.

8.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde slijtlaag (9) in hoofdzaak bestaat uit een thermoplastische kunststof, zoals polyvinylchloride.

9.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde print (8) is aangebracht op een thermoplastische dragerfolie (13).

10.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde substraat (6) in hoofdzaak uit kunststof en/of vulmiddelen bestaat.

11.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde bekleed paneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (2- 3;4-5) voorzien is van koppelmiddelen (15) welke toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) aan de betreffende randen met elkaar kunnen worden gekoppeld waarbij een vergrendeling wordt bekomen zowel in een verticale richting (V1) loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen (1), als in een horizontale richting (H1-H2) loodrecht op de betreffende randen (2-3;4-5) in het vlak van de gekoppelde panelen (1).

12.- Bekleed paneel volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde koppelmiddelen (15) in hoofdzaak zijn uitgevoerd als een mannelijk koppeldeel (16), bijvoorbeeld een tand (19), en een vrouwelijk koppeldeel (17), bijvoorbeeld een groef (20), waarbij in de gekoppelde toestand horizontaal actieve vergrendeloppervlakken (18) worden gevormd die het uit elkaar drijven van de gekoppelde vloerpanelen (1) tegenwerken.

13.- Bekleed paneel volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde substraat (6) meerdere lagen (21-22) omvat, waarbij een eerste laag (21) met een eerste hardheid zich bevindt tussen voornoemde print (8) en een tweede laag (22) met een tweede hardheid die hoger is dan voornoemde eerste hardheid.

14.- Bekleed paneel volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat zowel de eerste laag (21) als de tweede laag (22) polyvinylchloride bevat, waarbij het gehalte weekmaker in de voornoemde eerste laag (21) hoger is dan in de voornoemde tweede laag (22).

15.- Bekleed paneel volgens één van de conclusies 13 of 14, daardoor gekenmerkt dat er in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen (1) een contactoppervlak (23) ontstaat direct onder de aansluiting van de respectievelijke bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen (1), waarbij dit contactoppervlak (23) in hoofdzaak, of zelfs uitsluitend, gevormd zijn op het materiaal van de voornoemde eerste laag (21) en de zich daarboven bevindende lagen (8-9) van de decoratieve toplaag (7).

16.- Bekleed paneel volgens één van de conclusies 13 tot 15, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde horizontaal actieve vergrendeloppervlakken (18) in hoofdzaak, of zelfs uitsluitend, gevormd zijn op het materiaal van de voornoemde tweede laag (22).

17.- Bekleed paneel volgens één van de conclusies 11 tot 16, daardoor gekenmerkt dat minstens een gedeelte van het oppervlak van voornoemde koppelmiddelen (15) voorzien is van een waterafstotende substantie (24).

18.- Bekleed paneel volgens conclusie 17, daardoor gekenmerkt dat voornoemde waterafstotende substantie (24) voorzien is direct onder de aansluiting van de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen (1), of althans toch minstens op een positie boven de eigenlijke koppelmiddelen (15).

19.- Bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het bekleed paneel (1) een vloerpaneel is voor het vormen van een zwevende vloerbekleding.

20.- Werkwijze voor het vervaardigen van een bekleed paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze de stap omvat van het vormen dan het voornoemde verlaagde randgebied (10) door het wegnemen van een gedeelte van de voornoemde slijtlaag (9) op de betreffende rand (2-3;4-5).

21- Werkwijze volgens conclusie 20, daardoor gekenmerkt dat het betreffende gedeelte wordt weggenomen aan de hand van een snijbewerking met een roterend freeswerktuig (38).

22.- Werkwijze volgens conclusie 21, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde freeswerktuig (38) één of meerdere snijsecties (39) bevat met een spaanvlak (40) en een vrijloopvlak (41) welke aan elkaar verbonden zijn door een snijkant (42) die als een kam voorzien is tussen het spaanvlak (40) en het vrijloopvlak (39), en waarbij de radius (R) van de snijkant (42) tussen de 2 en 200 um ligt, waarbij de wighoek (G) tussen het spaanvlak (40) en het vrijloopvlak (41), bij voorkeur minder dan 80° is.

23.- Werkwijze volgens conclusie 22, daardoor gekenmerkt dat de wighoek (G) tussen het spaanvlak (40) en het vrijloopvlak (41) tussen de 60 en 75° is en/of de radius (R) van de snijkant (42) tussen de 5 en 22 um ligt.

24- Werkwijze volgens één van de conclusies 22 of 23, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde snijsecties (39) bestaan uit polykristallijn diamant (PCD), welk bij voorkeur zijn voorzien op een hardmetalen drager.

25.- Werkwijze volgens een van de conclusies 22 tot 24, daardoor gekenmerkt dat het werktuig meerdere gelijkaardige of identieke snijsecties (39) omvat, bij voorkeur uniform gespreid over de omtrek van het roterend snijwerktuig (38).

26.- Bekleed paneel volgens één van de conclusies 1 tot 19 en bij voorkeur bekomen volgens één van de conclusies 20 tot 25, daardoor gekenmerkt dat het bekleed paneel (1) een vloerpaneel is met een substraat (6) en een decoratieve toplaag (7), waarbij het bekleed paneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (2-3;4-5) voorzien is van koppelmiddelen (15) welke toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) aan de betreffende randen (2-3;4-5) met elkaar kunnen worden gekoppeld waarbij een vergrendeling wordt bekomen zowel in een verticale richting (V1) loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen (1), als in een horizontale richting (H1;H2) loodrecht op de betreffende randen (2-3;4-5) en in het vlak van de gekoppelde panelen (1), waarbij het vloerpaneel (1) verder de volgende combinatie van eigenschappen vertoont: - de eigenschap dat het paneel (1) rechthoekig is, waarbij het paneel (1) zowel aan het lange paar randen (2-3) als aan het korte paar randen (4-5) voorzien is van koppelmiddelen (15), waarbij de koppelmiddelen (15) aan het lange paar randen (2-3) toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) aan elkaar kunnen worden gekoppeld door middel van een wentelbeweging (W), en de koppelmiddelen aan het korte paar randen (4-5) bij voorkeur toelaten dat twee van dergelijke panelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld door middel van een neerwaartse beweging (N); - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen (15) of koppeldelen minstens aan het lange paar randen (2-3), en bij voorkeur ook aan het korte paar randen (4-5), de gekoppelde vloerpanelen (1) tegen elkaar aandrukken; - de eigenschap dat een contactoppervlak (23) gevormd wordt direct onder de positie waar de bovenoppervlakken van de gekoppelde panelen (1) tegen elkaar aansluiten en dat dit contactoppervlak (23) in hoofdzaak, en bij voorkeur uitsluitend, gevormd wordt op een eerste laag (21) van het substraat (6) en de zich daarboven bevindende decoratieve toplaag (7), waarbij voornoemde eerste laag (21) zachter is dan een zich daaronder bevindende tweede laag (22) van het substraat (6), waarbij zowel de eerste laag (21) als de tweede laag (22) PVC bevatten en voornoemde eerste laag (21) van het substraat een hoger weekmakeraandeel omvat dan de zich daaronder bevindende tweede laag (22); - de eigenschap dat minstens een gedeelte van de koppelmiddelen (15) voorzien is van een waterafstotende substantie (24);

- de eigenschap dat de voornoemde decoratieve toplaag (7) een print (8) en een erboven aangebrachte thermoplastische slijtlaag (9) omvat.

27.- Bekleed paneel volgens één van de conclusies 1 tot 19 of 26 en bij voorkeur bekomen volgens één van de conclusies 20 tot 25, met een substraat (6) en een decoratieve toplaag (7), waarbij voornoemde decoratieve toplaag (7) een print (8) omvat en een erboven aangebrachte doorzichtige slijtlaag (9), waarbij de doorzichtige slijtlaag (9) aan het oppervlak een coating of oppervlakkige laag (11) bevat met een microstructuur die een ruwheid vertoont, waarbij het voornoemde paneel (1) minstens aan één rand (2-3;4-5) een verlaagd randgebied (10) vertoont, waarbij zowel de voornoemde print (8) als de voornoemde slijtlaag (9) zich ononderbroken uitstrekken van op het centrale oppervlak (12) van het paneel (1) over het voornoemd verlaagd randgebied (10), daardoor gekenmerkt dat de voornoemde slijtlaag (9) ter plaatse van het verlaagd randgebied (10) vrij is van voornoemde coating of oppervlakkige laag (11), doch een microstructuur vertoont met een ruwheid die minder dan 0,5 micrometer Ra verschilt van de ruwheid van de microstructuur van de oppervlakkige laag (11).

28.- Bekleed paneel volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat de ruwheid van de microstructuur van de oppervlakkige laag (11) minder is dan 1,5 um Ra.

29.- Bekleed paneel volgens conclusie 27 of 28, waarbij voornoemde ruwheid de glansgraad van het betreffende materiaal bepaalt, en dat deze glansgraad bij voorkeur 10 is of minder gemeten volgens DIN 67530.