BE1019453A3 - Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen. - Google Patents

Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen. Download PDF

Info

Publication number
BE1019453A3
BE1019453A3 BE2010/0499A BE201000499A BE1019453A3 BE 1019453 A3 BE1019453 A3 BE 1019453A3 BE 2010/0499 A BE2010/0499 A BE 2010/0499A BE 201000499 A BE201000499 A BE 201000499A BE 1019453 A3 BE1019453 A3 BE 1019453A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
substrate
plastic
aforementioned
material sheet
layer
Prior art date
Application number
BE2010/0499A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Flooring Ind Ltd Sarl
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Flooring Ind Ltd Sarl filed Critical Flooring Ind Ltd Sarl
Application granted granted Critical
Publication of BE1019453A3 publication Critical patent/BE1019453A3/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B32LAYERED PRODUCTS
    • B32BLAYERED PRODUCTS, i.e. PRODUCTS BUILT-UP OF STRATA OF FLAT OR NON-FLAT, e.g. CELLULAR OR HONEYCOMB, FORM
    • B32B38/00Ancillary operations in connection with laminating processes
    • B32B38/06Embossing
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B44DECORATIVE ARTS
    • B44CPRODUCING DECORATIVE EFFECTS; MOSAICS; TARSIA WORK; PAPERHANGING
    • B44C5/00Processes for producing special ornamental bodies
    • B44C5/04Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers
    • B44C5/0469Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers comprising a decorative sheet and a core formed by one or more resin impregnated sheets of paper
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B32LAYERED PRODUCTS
    • B32BLAYERED PRODUCTS, i.e. PRODUCTS BUILT-UP OF STRATA OF FLAT OR NON-FLAT, e.g. CELLULAR OR HONEYCOMB, FORM
    • B32B2317/00Animal or vegetable based
    • B32B2317/12Paper, e.g. cardboard
    • B32B2317/125Paper, e.g. cardboard impregnated with thermosetting resin
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B32LAYERED PRODUCTS
    • B32BLAYERED PRODUCTS, i.e. PRODUCTS BUILT-UP OF STRATA OF FLAT OR NON-FLAT, e.g. CELLULAR OR HONEYCOMB, FORM
    • B32B38/00Ancillary operations in connection with laminating processes
    • B32B38/10Removing layers, or parts of layers, mechanically or chemically
    • B32B38/105Removing layers, or parts of layers, mechanically or chemically on edges

Abstract

Werkwijze voor het vervaardigen van panelen met minstens een substraat (2) en een erop aangebrachte toplaag (3) op basis van kunststof (13), waarbij voornoemde werkwijze minstens volgende stappen omvat: een eerste stap waarin minstens één materiaalvel (12) van kunststof (13) wordt voorzien; een tweede stap (S2) waarin een stapel (11) wordt samengesteld met minstens het voornoemde substraat (2) en het voornoemde materiaalvel (12); een derde stap (S3) waarin voornoemde stapel (11) wordt verperst; daardoor gekenmerkt dat voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap (S3) een substantie (32) aan het oppervlak van het voornoemde substraat (2) wordt aangebracht, waarbij deze substantie (32) water en/of harder bevat.

Description

Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen.
Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het vervaardigen van panelen, alsmede op panelen die aan de hand van dergelijke werkwijzen zijn bekomen.
Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag op basis van kunststof.
Dergelijke panelen zijn op zich bekend, bijvoorbeeld uit de octrooidocumenten DE 33 34 921 A1, WO 03/095202, WO 2006/066776 en WO 2009/124704. Uit voornoemde octrooidocumenten zijn verschillende methoden gekend om het oppervlak van het paneel met een relatief diepe structuur te voorzien.
Uit het WO 2006/066776 zijn technieken bekend die toelaten aan de hand van een persinrichting een structuur in het oppervlak van laminaatpanelen te verwezenlijken die zich uitstrekt tot in het houtgebaseerde substraat, bijvoorbeeld tot in een MDF of HDF substraat. In het bijzonder gaat het hierbij om zogenaamde DPL (Direct Pressure Laminate) panelen, waarbij de laminaatlaag geconsolideerd wordt op hetzelfde moment als deze laminaatlaag aan het substraat wordt bevestigd. Dit alles gebeurt aan de hand van voornoemde persinrichting en onder verhoogde temperatuur. De techniek voor het structureren die hieruit bekend is, vereist een goed gecontroleerd productieproces en relatief hoge persdrukken. Een minder goed gecontroleerd proces kan leiden tot het ontstaan van laminaatoppervlakken die melkachtige vlekken vertonen, zogenaamde poreuze plekken.
Uit het DE 33 34 921 A1 is het bekend een dikke laag uit vloeibare kleefstof op het substraat aan te brengen, waarop een laminaatplaat wordt gehecht. Het betreft hierbij dus een zogenaamd HPL productieproces (High Pressure Laminate), waarbij eerst een laminaatplaat wordt samengesteld uit meerdere van hars voorziene papierbanen en waarbij naderhand deze laminaatplaat met een substraat wordt verkleefd. De laminaatplaat kan door de aanwezigheid van de kleeflaag bij het verkleven zodanig worden vervormd dat zij in de diepst ingedrukte gebieden het onderliggende substraat raakt. Eventueel kan de kleefstof hierbij vulmateriaal bevatten zoals houtmeel. De vulmaterialen laten toe dikkere lagen, uit dergelijke vloeibare kleefstof te vormen. Dergelijke dikkere lagen laten toe relatief diepe structuren te verwezenlijken bij gebruikelijke persdrukken. Het op vloeibare wijze aanbrengen van kleefstof kan echter leiden tot vroege vervuiling van de hierbij aangewende machines en het verhandelen van met vloeibare kleefstof voorziene substraten is omslachtig.
Uit het WO 03/095202 is een gelijkaardige techniek als in het DE 33 34 921 bekend, doch voor een DPL productieproces (Direct Pressure Laminate), in WO 03/095202 wordt een harshoudende tussenlaag toegepast tussen een decorpapier en het substraat. De harshoudende tussenlaag kan vrij zijn van vulmiddelen, doch kan even goed een papiervel of ander materiaalvel omvatten. Het hars van de tussenlaag wordt op vloeibare wijze aangebracht, en de techniek vertoont dus gelijkaardige nadelen als het DE 33 34 921.
Uit het WO 2009/124704 is een DPL productieproces bekend, waarbij een onderlaag wordt gevormd tussen het decorpapier en het substraat. De onderlaag wordt droog aangebracht op het substraat en omvat poedervormig hars, en houtvezel als vulmateriaal, waarbij volgens de aldaar weergegeven voorbeelden 70 tot 85 gewichtspercent van het vulmateriaal wordt toegepast. De dikte van de onderlaag kan tot 1 millimeter of meer bedragen. Het gebruik van een overmaat aan absorberend vulmateriaal, zoals houtvezel, kan tot problemen leiden. Tijdens het verpersen van het substraat, de onderlaag en het decorpapier kunnen de houtvezels namelijk vocht opnemen en zwellen. De gezwollen houtvezels kunnen aanleiding geven tot ongewenste effecten aan het oppervlak van het laminaatpaneel.
Uit het EP 1 420 127 is een proces voor het vervaardigen van panelen bekend, waarbij wordt uitgegaan van een gestructureerd MDF of HDF substraat, en waarbij één of meerdere afdeklagen op deze gestructureerde plaat worden verlijmd. Het voorzien van structuur in het substraat voorafgaandelijk aan het verlijmen is beperkt tot eerder grove structuren. Het is niet gekend hoe dergelijk proces zou kunnen worden toegepast voor het vervaardigen van panelen met een toplaag op basis van kunststof en/of van bijvoorbeeld DPL panelen.
De huidige uitvinding beoogt, volgens haar eerste aspect, een alternatieve werkwijze voor het vervaardigen van panelen met een gelamineerde structuur en biedt, volgens verschillende uitvoeringsvormen ervan, voordelen ten opzichte van de stand van de techniek. Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag op basis van kunststof, waarbij voornoemde werkwijze minstens volgende stappen omvat: - een eerste stap waarin minstens één decoratief materiaalvel van kunststof wordt voorzien, waarbij dit decoratief materiaalvel een inkleuring en/of een gedrukt patroon vertoont; - een tweede stap waarin een stapel wordt samengesteld met minstens het voornoemde substraat en het voornoemde met hars of kunststof voorziene materiaalvel; - een derde stap waarin voornoemde stapel wordt verperst en waarbij met behulp van de hierbij aangewende persbewerking het voomoemde van hars voorziene materiaalvel met het voornoemde substraat wordt verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voornoemde toplaag; met als kenmerk dat voornoemde stapel tussen het voornoemde substraat en het voornoemde van hars voorziene decoratieve materiaalvel minstens nog een laag vertoont die minstens 50 gewichtspercent poedervormige kunststof omvat. Beter nog omvat voornoemde laag minstens 75 of zelfs minstens 85 gewichtspercent poedervormige kunststof, waarbij zowel waardes van meer dan 90 of 95 gewichtspercent, als een laag die volledig uit poedervormige kunststof bestaat niet zijn uitgesloten.
Het is duidelijk dat tijdens de persbewerking van voornoemde derde stap het poedervormige kunststofmateriaal kan smelten en in het uiteindelijke paneel niet langer in poedervorm aanwezig hoeft te zijn. Het is ook mogelijk dat het poedervormige kunststofmateriaal tijdens de persbewerking van voornoemde derde stap schuimt, of anderzijds expandeert. Hiervoor kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van poedervormig materiaal dat opschuimbare kunststof, zoals polystyrol of polystyreen, omvat.
Tot op heden werd gedacht dat een onderlaag uit poedervormige kunststof steeds moest worden voorzien met een overmaat aan vulmateriaal. De uitvinder heeft echter vastgesteld dat dit niet noodzakelijk is. Bovendien worden door het voorzien van minstens 50 gewichtspercent en bij voorkeur een overmaat aan poedervormige kunststof bijkomende voordelen bereikt.
Door het feit dat minstens de helft van de voornoemde laag uit poedervormige kunststof bestaat, kunnen eventuele negatieve effecten tengevolge van de aanwezigheid van vulmaterialen worden geminimaliseerd. Bovendien leidt het aanwenden van poedervormige kunststof tot minder vervuiling en tot een minder omslachtige techniek dan wanneer kunststof op vloeibare wijze wordt aangebracht. Dit sluit echter niet uit dat de uitvinding ook betrekking heeft op een werkwijze waarbij het voornoemde poedervormige kunststof nog wordt bevochtigd, bijvoorbeeld door middel van water en eventueel additieven. Dergelijke bevochtiging kan een overmatige productie van stof in de werkomgeving tegengaan en/of kan leiden tot een vlottere persbewerking tijdens voornoemde derde stap. Voornoemde additieven kunnen één of meer van volgende werkingen vertonen: bevochtigende werking of katalysatorwerking voor het harden of schuimen van voornoemde kunststof.
Bij voorkeur is voornoemde laag hoofdzakelijk vrij van cellulosehoudende vezels en/of andere absorberende vezels. In het algemeen wordt best absorberend vulmateriaal vermeden. Het is duidelijk dat op deze manier een uitvoering wordt verkregen die ongewenste zweleffecten uit kan sluiten. Bij voorkeur is voornoemde laag op zich vrij van papiervellen of andere materiaalvellen.
Bij voorkeur wordt bij voornoemde derde stap een oppervlaktestructuur gerealiseerd aan het oppervlak van de panelen, waarbij deze oppervlaktestructuur zich minstens manifesteert tot in de voornoemde laag die voornoemde poedervormige kunststof bevat. In deze gevallen is de aanwezigheid van de laag van de uitvinding uitermate interessant. Bij voorkeur blijft het voornoemde substraat vrij van plaatselijke vervorming. Een sterk uitgesproken oppervlaktestructuur kan volgens deze uitvoeringsvormen op een gecontroleerde manier en aan gebruikelijke persdrukken worden bekomen. Bij voorkeur is de aangewende persdruk hierbij minder dan 60 bar (6 MPa), of zelfs minder dan 40 bar (4 MPa). De aangewende perstemperatuur is bij voorkeur groter dan 100°C en kan oplopen tot 200°C. De benodigde perstemperatuur kan worden beïnvloed door het toepassen van boven nog vermelde hardingskatalysatoren of harders. Aan de hand van bovenstaande persparameters kan een perstijd gelegen tussen 12 en 32 seconden volstaan, bij voorkeur kan gewerkt worden met een perstijd gelegen tussen 17 en 25 seconden.
Voor het verwezenlijken van voornoemde laag die poedervormige kunststof bevat, kunnen op zich verschillende technieken worden toegepast.
Volgens een eerste mogelijke techniek wordt het voornoemde poedervormige kunststof minstens gedeeltelijk in een ateonderlijke stap rechtstreeks op het substraat aangebracht. Hiermede wordt bedoeld dat de betreffende laag op het substraat wordt samengesteld, en dus niet eerst op bijvoorbeeld een dragervel wordt aangehecht, alvorens zulk dragervel op het substraat wordt aangebracht. Volgens deze eerste mogelijke techniek worden bij voorkeur één of meer strooiapparaten toegepast. Strooiapparaten geschikt voor dergelijke toepassing zijn bijvoorbeeld op zich bekend uit het GB 1,035,256. Eventueel kan volgens deze eerste techniek wel reeds een laagvormige bekleding op het substraat zijn aangebracht vooraleer het betreffende gedeelte van de onderlaag erop wordt gevormd.
Volgens een tweede mogelijke techniek wordt het voornoemde poedervormige kunststofmateriaal minstens gedeeltelijk aan de onderzijde van het reeds met hars voorziene decoratieve materiaalvel aangebracht. Volgens deze tweede mogelijke techniek wordt de betreffende laag dan op het substraat aangebracht samen met het voornoemde materiaalvel. Nog volgens deze tweede mogelijke techniek wordt het poedervormig materiaal bij voorkeur aangebracht in een impregnatielijn, meer speciaal in dezelfde impregnatielijn die het betreffende materiaalvel tijdens voornoemde eerste stap van kunststof voorziet. Hiertoe kunnen eventueel één of meer strooiapparaten in de impregnatielijn worden opgenomen, bijvoorbeeld strooiapparaten zoals op zich bekend uit het hoger vermeld GB 1,035,256. Volgens een andere mogelijkheid kan het poedervormig materiaal, eventueel in een waterige harssuspensie, worden opgespoten of opgestraald. Het is duidelijk dat in dergelijk geval voor een poedervormige kunststof wordt gekozen die niet oplost in voornoemde suspensie. Bij voorkeur wordt het poedervormig materiaal minstens gedeeltelijk aangebracht op het materiaalvel, terwijl dit nog vochtig is van een voorafgaandelijke harsapplicatie. Bij voorkeur wordt tussen deze voorafgaandelijke harsapplicatie en het aanbrengen van het poedervormig materiaal niet of nauwelijks gedroogd, zodanig dat bij het aanbrengen van het poedervormig materiaal het betreffende materiaalvel nog minstens 20 gewichtspercent vocht omvat. Uiteraard wordt bij voorkeur minstens bij het einde van voornoemde stap een drogingsoperatie uitgevoerd waarbij het vochtgehalte van het materiaalvel beneden de 10 gewichtspercent wordt gebracht, bij voorkeur zelfs onder de 7 gewichtspercent. Voor het aanbrengen van een voldoende dikke laag poedervormig kunststofmateriaal kan het noodzakelijk zijn met meerdere behandelingen te werken, waarbij iedere behandeling minstens een harsapplicatie en een daaropvolgende poederapplicatie omvat. Bij voorkeur wordt minstens tussen twee of tussen alle dergelijke behandelingen een tussenliggende droogoperatie uitgevoerd, bijvoorbeeld aan de hand van een warmeluchtoven en/of infraroodlampen. Het is duidelijk dat het materiaalvel tijdens de impregnatie en de poederapplicatie bij voorkeur deel uitmaken van een langere papierbaan, die na het einde van voornoemde tweede stap in materiaalvellen wordt opgedeeld.
Volgens een derde mogelijke techniek wordt het voornoemde poedervormige kunststofmateriaal minstens gedeeltelijk aan een materiaalvel aangebracht, waarbij dit materiaalvel in voornoemde stapel onder het voornoemde decoratieve materiaalvel wordt aangebracht. Voor het aanmaken van dit materiaalvel kunnen dezelfde technieken worden aangewend zoals beschreven aan de hand van voornoemde tweede mogelijke techniek, echter nu hoeft de poederapplicatie zich niet te beperken tot de onderzijde van het betreffende materiaalvel. Het is ook mogelijk enkel de bovenzijde van dergelijke poedervormig materiaal te voorzien, of beide zijden van dit materiaal te voorzien.
Er wordt opgemerkt dat volgens een afwijkende variante van het voornoemde eerste aspect het decoratieve materiaalvel, dat voorzien is van de bedrukking en/of inkleuring, ook vrij van kunststof kan zijn wanneer het in de voornoemde stapel wordt opgenomen, en dat dus de aldaar genoemde eerste stap niet wordt uitgevoerd. In dergelijk geval kan de kunststof van de voornoemde laag en/of de kunststof van een eventueel boven het decorpapier aangebrachte kunststoflaag alsnog het decoratieve materiaalvel binnendringen tijdens de persbewerking van voornoemde derde stap.
Verder wordt opgemerkt dat voornoemde tweede of derde mogelijke techniek ook interessant kan zijn in afwijkende uitvoeringen, waarbij minder dan 50 gewichtspercent kunststof wordt toegepast, en eventueel tot 85 gewichtspercent absorberend vulmateriaal, zoals houtvezels worden toegepast. Dergelijke afwijkende werkwijze volgens de tweede mogelijke techniek kan gedefinieerd worden als een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag op basis van kunststof, waarbij voornoemde toplaag minstens een decoratief materiaalvel, dat een bedrukking en/of een inkleuring vertoont, en een onderlaag omvat, waarbij voornoemde onderlaag zich tussen het substraat en het voornoemde materiaalvel bevindt en waarbij voornoemde onderlaag bindmiddel en vulmateriaal, zoals houtvezels, omvat, waarbij de werkwijze minstens de stappen bevat van: - het mixen van partikels die vulmateriaal en bindmiddel omvatten; - het vormen van voornoemde onderlaag; - het samenstellen van een stapel die minstens het substraat, de onderlaag en het decoratief materiaalvel bevat - het verpersen van voornoemde stapel waarbij met behulp van de hierbij aangewende persbewerking het voornoemde decoratief materiaalvel met het voornoemde substraat wordt verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voornoemde toplaag, met als kenmerk dat voorafgaandelijk aan het samenstellen van voornoemde stapel, minstens een gedeelte van voornoemde onderlaag aan de onderzijde van het voornoemde decoratieve materiaalvel wordt aangebracht. De huidige afwijkende variante en voornoemde tweede mogelijke techniek van het eerste aspect hebben het voordeel dat extra bewerkingen en behandelingen van het substraat kunnen worden uitgesloten, zodanig dat een vlotter proces wordt bereikt. Bij voorkeur wordt ook hier gewerkt met poedervormige kunststof. Bij voorkeur wordt het materiaal van de onderlaag aangebracht op een decoratief materiaalvel dat reeds op zich van hars is voorzien. Bij voorkeur is het decoratief materiaalvel op het moment van het aanbrengen van het betreffende gedeelte van de onderlaag nog nat van een reeds op dit materiaalvel aangebrachte hoeveelheid kunststof. Het is duidelijk dat deze afwijkende variante verder ook de kenmerken van de voorkeurdragende uitvoeringsvormen van het eerste aspect kan vertonen, in zoverre deze niet tegenstrijdig zijn.
Het is duidelijk dat de persbewerking zoals vernoemd in de afwijkende variante, dezelfde persbewerking betreft, of een gelijkaardige persbewerking als deze van het eerste aspect.
Volgens het eerste aspect of de afwijkende varianten ervan omvat voornoemde poedervormige kunststof bij voorkeur gevriesdroogde kunststof. Het is uiteraard mogelijk dat dergelijk poedervormig kunststof naast de eigenlijke kunststof, bijvoorbeeld de eigenlijke melaminehoudende kunststof, verder nog additieven bevat zoals harder, bevochtiger, of dergelijke, al dan niet in afzonderlijke poederpartikels.
Volgens het eerste aspect of de afwijkende varianten ervan is het mogelijk dat voornoemde poedervormige kunststof zich in een laagvormig recipiënt bevindt, waarbij de wanden van het recipiënt doorlaatbaar zijn voor voornoemde kunststof, wanneer deze zich in de vloeibare toestand bevindt. Het recipiënt kan bijvoorbeeld poreuze wanden bevatten, bijvoorbeeld doordat het papierwanden omvat. Met behulp van dergelijk poreus recipiënt, kan overmatige stofproductie tijdens het aanbrengen van de poedervormige kunststof en het verwerken van de substraten waarop dergelijke kunststof is aangebracht, worden geminimaliseerd. Dergelijke uitvoeringsvorm is voornamelijk interessant wanneer uitgegaan wordt van voornoemde eerste mogelijke techniek voor het aanbrengen van de kunststof.
Bij voorkeur betreft voornoemde kunststof een kunststof die door middel van polycondensatie uithardt. Bij voorkeur betreft het een zogenaamde thermohardende kunststof. Bij voorkeur omvat voornoemde poedervormige kunststof melamine houdende kunststof, zoals melamineformaldehydehars. Volgens een variante kan met ureum houdende kunststof, zoals ureumformaldehydehars, worden gewerkt. Ureumformaldehydehars is economischer dan melamineformaldehydehars. Volgens nog een variante met een poedervormige kunststof worden gewerkt die lignosulfonaat bevat. Lignosulfonaat kan zeer economisch worden aangekocht, vermits het als afvalproduct van de papierindustrie kan worden verkregen. Met lignosulfonaat kan op heden geen kleurloze laag worden gevormd. In het kader van de huidige uitvinding is dit echter niet noodzakelijk. Bij voorkeur is het materiaalvel, dat de inkleuring en/of de bedrukking vertoont, voorzien van melamine houdende kunststof.
Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm omvat de voornoemde laag opschuimbare poedervormige kunststof. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld expandeerbare polystyreengranules worden aangewend. Het kan bijvoorbeeld gaan om polystyreen partikels die in niet geëxpandeerde staat ongeveer een gemiddelde diameter vertonen tussen 8 en 14 micrometer, en die in geëxpandeerde staat ongeveer een gemiddelde diameter vertonen tussen 35 en 60 micrometer. Een voorbeeld van dergelijke partikels zijn de microsferische partikels die door Akzo Nobel op de markt gebracht worden onder de merknaam Expancel®.
Het is mogelijk dat de laag of onderlaag van de uitvinding vulmateriaal omvat. Voornoemde opschuimbare poedervormige kunststoffen kunnen binnen het kader van de uitvinding ook als vulmateriaal worden aangewend. Volgens een afwijkende variante van het voornoemde eerste aspect wordt gewerkt met eender welke hoeveelheid poedervormige kunststof, bijvoorbeeld 50 gewichtsprocent of minder, waarbij de betreffende hoeveelheid kunststof expandeerbare kunststofpartikels omvat die in het uiteindelijke vloerpaneel in geëxpandeerde vorm aanwezig zijn. Het gebruik van expandeerbare poedervormige kunststoffen in een onderlaag kan tot gunstige effecten leiden tijdens de persbewerking. De expanderende kunststofkorrels kunnen namelijk een tegendruk leveren en kunnen het vormen van diepere structuren aan de hand van gebruikelijke persdrukken haalbaar maken.
Bij voorkeur betreft het in dergelijk geval vulmateriaal dat minder vochtabsorberend is dan onbehandeld houtvezelmateriaal. Het kan bijvoorbeeld gaan om behandeld houtvezelmateriaal, bijvoorbeeld geacetyleerde houtvezels of geacetyleerde houtsnippers of houtstof. In de plaats van met houtvezels kan met ander plantaardig materiaal worden gewerkt, zoals met eucalyptusvezel. Andere voorbeelden van vulmaterialen die minder vochtabsorberend zijn dan onbehandelde houtvezel zijn kunststofvulmaterialen, al dan niet in geschuimde vorm, zoals polystyreen, polyurethaan en dergelijke, of mineralen, zoals zand of kalk.
Het eventuele vulmateriaal van voornoemde laag of onderlaag kan poedervormig vulmateriaal omvatten, bijvoorbeeld zoals houtstof of zand.
Het substraat is bij voorkeur houtgebaseerd. Het kan bijvoorbeeld gaan om een MDF of HDF plaat (Medium of High Density Fiberboard). Bij voorkeur vertoont het substraat aan het oppervlak of net daaronder een densiteit van meer dan 800 kg/m3 of zelfs van meer dan 900 kg/m3. Bij deze substraten is het bijzonder interessant de laag of onderlaag van de uitvinding toe te passen, vermits anders in dergelijk geval zeer grote persdrukken nodig zijn voor het vormen van diepe structuren.
Bij voorkeur wordt het voornoemde substraat voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap voorzien van een opgeruwd oppervlak. Hiermede wordt bedoeld dat het betreffende substraat niet geschuurd is of dat dit substraat een laatste schuurstap heeft ondergaan met schuurpapier van korrelgrootte 100, 80 of minder. Het ruwe of opgeruwde oppervlak geeft aanleiding tot een betere hechting van de laminaatlaag op het substraat. Bovendien kunnen aan de hand van de ruwe structuur dikkere lagen of onderlagen op het substraat worden gehecht.
Volgens een tweede onafhankelijk aspect beoogt de uitvinding nog een werkwijze voor het vervaardigen van panelen met een gelamineerde structuur, waarbij deze werkwijze kan leiden tot een verminderde slijtage aan de hierbij aangewende gereedschappen en/of inrichtingen. Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag op basis van kunststof, waarbij voornoemde werkwijze minstens volgende stappen omvat: - een eerste stap waarin minstens één decoratief materiaalvel van kunststof wordt voorzien, waarbij dit decoratief materiaalvel een inkleuring en/of een gedrukt patroon vertoont; - een tweede stap waarin een stapel wordt samengesteld met minstens het voornoemde substraat en het voornoemde met hars of kunststof voorziene decoratief materiaalvel, waarbij zich aan het oppervlak van deze stapel een laag bevindt die harde partikels omvat; - een derde stap waarin voornoemde stapel wordt verperst en waarbij met behulp van de hierbij aangewende persbewerking het voornoemde van hars voorziene materiaalvel met het voornoemde substraat wordt verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voornoemde toplaag; met als kenmerk dat in een afzonderlijke stap, voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap een substantie aan het oppervlak van voornoemde stapel wordt aangebracht, waarbij deze substantie minstens kunststof bevat. Door het feit dat kunststof wordt opgebracht aan het oppervlak worden voornoemde harde partikels afgeschermd van de aangewende gereedschappen en/of inrichtingen, meer speciaal van de persinrichting of perselementen die bij voornoemde persbewerking worden aangewend.
Bij voorkeur wordt voornoemde kunststof op vloeibare wijze aangebracht, bijvoorbeeld door middel van een sproei-, spuit- of vernevelingstechniek. Bij voorkeur wordt in voornoemde afzonderlijke stap minder dan 10 gram per vierkante meter kunststof aangebracht, en beter nog minder dan 5 gram per vierkante meter. Doordat een dunne laag van voornoemde kunststof wordt aangebracht, wordt bereikt dat de gereedschappen en/of inrichtingen beschermd worden, terwijl de slijt- en/of kraswerende werking van voornoemde harde partikels aan het oppervlak van de uiteindelijke panelen bewaard kunnen blijven.
Als kunststof kunnen de in verband met het eerste aspect genoemde kunststoffen worden toegepast. Bij voorkeur wordt een melaminehoudende kunststof toegepast.
De laag partikels die zich aan het oppervlak van de stapel bevindt, kan zich aan het oppervlak van het voornoemde decoratieve materiaalvel bevinden, of op zich door middel van een afzonderlijk materiaalvel, boven het voornoemde materiaalvel op de stapel zijn aangebracht. In dit laatste geval betreft het afzonderlijke materiaalvel bij voorkeur een alfacellulosepaper, dat na het uitvoeren van de persbewerking doorzichtig wordt.
Volgens een derde onafhankelijk aspect beoogt de uitvinding nog een werkwijze voor het vervaardigen van panelen met een gelamineerde structuur, waarbij deze werkwijze kan worden aangewend voor het verwezenlijken van sterk uitgesproken gestructureerde laminaatoppervlakken zonder dat hiertoe noodzakelijkerwijs hoge persdrukken moeten worden aangewend. Bovendien beoogt de werkwijze het minimaliseren van het voorkomen van zogenaamde poreuze plekken in het uiteindelijke laminaatoppervlak. Verder beoogt de uitvinding volgens het derde aspect een kunststofbesparing te realiseren met behoud van de overige eigenschappen van het paneel. Het is duidelijk dat een kunststofbesparing ook interessant is wanneer met minder of niet gestructureerde laminaatoppervlakken wordt gewerkt.
Uit het EP 1 880 816 is het gekend een laminaatoppervlak om te vormen na het persen voor het realiseren van een afkanting aan de rand van de laminaatpanelen. Deze omvormbewerking vindt op een continue wijze, in doorloop, plaats. Hierbij wordt het betreffende paneel met zijn om te vormen rand langsheen het omvormwerktuig wordt bewogen. Om het omvormen te versnellen stelt het EP 1 880 816 voor de rand van het substraat te doteren met water of waterdamp en/of bevochtigingsmiddel (Engels: wetting agent). Het gebruik van deze doteringsmiddelen in doorloop kan leiden tot vroege vervuiling van de hierbij aangewende machines. Bovendien moet de hoeveelheid aan te wenden doteringsmiddel hoog zijn, wanneer een voldoende doorloopsnelheid bereikt moet worden. Dergelijke hoge hoeveelheden doteringsmiddelen kan leiden tot ongewenste effecten. Zo kan verwacht worden dat het naderhand uitdrogen van het doteringsmiddel, nadat de omvormbewerking heeft plaatsgevonden, de geometrie van de rand terug verstoort. Deze uitdroging leidt immers tot een krimping van de houtvezeldiameter.
Volgens het derde onafhankelijk aspect betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag op basis van kunststof, waarbij voornoemde werkwijze minstens volgende stappen omvat: - een eerste stap waarin minstens één materiaalvel van kunststof wordt voorzien, waarbij dit materiaalvel een inkleuring en/of een gedrukt patroon vertoont; - een tweede stap waarin een stapel wordt samengesteld met minstens het voornoemde substraat en het voornoemde met hars of kunststof voorziene materiaalvel; - een derde stap waarin voornoemde stapel wordt verperst en waarbij met behulp van de hierbij aangewende persbewerking het voornoemde van hars voorziene materiaalvel met het voornoemde substraat wordt verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voornoemde toplaag; met als kenmerk dat in een afzonderlijke stap, voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap een substantie aan het oppervlak van het voornoemde substraat wordt aangebracht, waarbij deze substantie water en/of harder en/of bevochtigingsmiddel bevat. Het is duidelijk dat water, harder en bevochtigingsmiddel in gelijk welke combinatie in voornoemde substantie kunnen worden aangewend. Het is mogelijk slechts één of twee van deze middelen aan te wenden. Bij voorkeur wordt telkens minstens bevochtigingsmiddel in voornoemde substantie toegepast. Dit middel voorziet in een snelle indringing van bijvoorbeeld water en/of harder en/of het bevochtigingsmiddel zelf in het substraat. Het is duidelijk dat bij voorkeur gewerkt wordt met een poreus substraat, zoals met een houtvezelgebaseerde plaat, bijvoorbeeld met MDF of HDF.
Bij voorkeur wordt gewerkt met een substantie die hoofdzakelijk vrij is van voornoemde kunststof.
Bij voorkeur wordt voor voornoemde kunststof gewerkt met een polycondensatielijm, zoals melamine bevattend hars. Bij voorkeur wordt gewerkt met melamineformaldehyde (MF), ureumformaldehyde (UF) of melamineureumformaldehyde (MUF).
Het derde onafhankelijke aspect kan op verschillende mogelijke wijzen praktisch worden toegepast.
Volgens een eerste praktische uitvoeringsvorm wordt de substantie aangebracht op het bovenoppervlak van het substraat, namelijk op het oppervlak van het substraat dat zich bevindt waar de toplaag zal worden voorzien. Door het feit dat voornoemde substantie voorafgaandelijk aan de persbewerking aan het oppervlak van het substraat wordt opgebracht, wordt bekomen dat sterk uitgesproken structuren via het perselement van voornoemde persbewerking kunnen worden gerealiseerd. Dergelijke sterk uitgesproken structuur strekt zich bij voorkeur uit tot in het substraat, met andere woorden is de structuur bij voorkeur zodanig dat zelfs het substraat is vervormd. Zo bijvoorbeeld kunnen structuren gelijkaardig aan deze van het WO 2006/066776 worden bereikt.
Volgens een tweede praktische uitvoeringsvorm van het voornoemde derde aspect wordt de substantie aangebracht op het benedenoppervlak van het substraat, namelijk op het oppervlak van het substraat dat in het uiteindelijke paneel van de toplaag zal zijn weggericht. Bij voorkeur wordt in dergelijk geval aan het benedenoppervlak van het substraat een laag kunststof gerealiseerd. Deze kunststoflaag heeft de bedoeling een balanceerlaag te vormen en eventuele trekspanningen te compenseren die tijdens voornoemde derde stap in de toplaag kunnen ontstaan. Tot nog toe werd gedacht dat de balanceerlaag nagenoeg evenveel kunststof moest bevatten als de toplaag, wanneer een gelijke, en dus compenserende trekspanning, moest worden bereikt. De uitvinders hebben echter ingezien dat het aanwenden van een substantie, zoals in het derde aspect, er toe leidt dat met een kleinere hoeveelheid kunststof een even grote compensatie kan worden bereikt. Volgens de uitvinders is het cruciaal zoveel mogelijk kunststof in het substraat te laten penetreren om een zo groot mogelijk trekeffect te verwezenlijken. Het aanwenden van de substantie van het derde aspect bevordert de penetratie van kunststof en in het bijzonder van polycondensatielijmen zoals melamine bevattende kunststofharsen. Bij voorkeur omvat de stapel die in voornoemde tweede stap wordt samengesteld ook voornoemde balanceerlaag of het materiaal daarvan. In voornoemde derde stap wordt dan bij voorkeur tevens de hechting en/of de uitharding van deze balanceerlaag aan de onderzijde van het substraat bekomen aan de hand van één en dezelfde persbewerking als diegene waarmede het betreffende gedeelte van de toplaag wordt gevormd.
Bij voorkeur omvat de balanceerlaag van het tweede praktische voorbeeld een materiaalvel, zoals een papiervel. Het is echter niet uitgesloten dat de balanceerlaag papierloos, of zonder enig ander materiaalvel zou zijn uitgevoerd. Bij voorkeur omvat de substantie minstens water en bij voorkeur ook bevochtigingsmiddel. Bij voorkeur omvat de balanceerlaag minstens 10 gewichtspercent minder kunststof dan de toplaag.
Het spreekt voor zich dat de voornoemde eerste en tweede praktische uitvoeringsvorm met elkaar kunnen worden gecombineerd, waarbij de substantie van de uitvinding dus aan beide vlakke substraatzijden of oppervlakken wordt aangebracht.
Volgens het derde aspect kan de overtollige hoeveelheid van voornoemde substantie worden verdampt aan de hand van de warmte ontwikkeld tijdens de persbewerking. De overtollige substantie heeft daardoor geen of nauwelijks invloed op de uiteindelijk bekomen structuur.
Als harder of katalysator kan, in het geval de voornoemde kunststof melamine bevat, zoals melamineformaldehyde, een zuur worden toegepast of een zout dat bij oplossen een zure pH oplevert, zoals maleinezuur, monobutylfosforzuur, p-toluolsulfonzuur, citroenzuur, aluminiumsulfaat, ammoniumchloride of ammoniumsulfaat. Uiteraard kan ook een mengsel van twee of meer van dergelijke harders worden toegepast. Door het gebruik van harder wordt bereikt dat de kunststof aanwezig nabij het te vervormen oppervlak van het substraat sneller uithardt. Hierdoor wordt bekomen dat de vervorming of structuur van de plaat wordt gefixeerd.
Als bevochtigingsmiddel kan bijvoorbeeld glycolether, zoals diethyleenglycolether (DEG), worden toegepast, of een andere stof die de oppervlaktespanning van de substantie verlaagt, zoals huishoudelijke zeep of andere detergenten. Kleine hoeveelheden van dergelijk bevochtigingsmiddel in een waterige oplossing kunnen volstaan. Bij voorkeur wordt gewerkt met een oplossing van maximum 20 delen bevochtigingsmiddel in 100 delen water, waaraan dan eventueel nog tot 10 delen harder kan worden toegevoegd. Beter nog wordt gewerkt met een oplossing van 1 tot 5 gewichtsdelen bevochtigingsmiddel in 100 gewichtsdelen water.
Bij voorkeur bevat de substantie die volgens het derde aspect wordt toegepast minstens een bestanddeel dat het kookpunt van de substantie boven 100°C laat stijgen, bij voorkeur stijgt het kookpunt van het volledige mengsel dat aan het oppervlak wordt opgebracht boven 110°C, waarbij deze kookpunten bepaald zijn bij atmosferische druk. Hiertoe kan bijvoorbeeld glycerine worden toegepast. Een verhoging van het kookpunt is voordelig omdat hierbij het risico op overmatige stoomproductie tijdens de persbewerking wordt ingeperkt. Een overmatige stoomproductie kan namelijk leiden tot een explosie van voornoemde stapel, en met name van het substraat, in het geval een poreus substraat zoals MDF of HDF wordt toegepast.
Bij voorkeur wordt voornoemde substantie a rato van 5 tot 50 gram per vierkante meter op het desbetreffende oppervlak van het substraat aangebracht, of beter nog a rato van 10 tot 25 gram per vierkante meter.
Bij dit derde aspect, en dan voornamelijk bij de eerste praktische uitvoeringsvorm daarvan, wordt nog opgemerkt dat, voor het voorkomen van verschuiven van het decoratief materiaalvel in de stapel, bij voorkeur gewerkt wordt met een beperkte las, bijvoorbeeld een puntlas, van het betreffende materiaalvel op het substraat. De gebruikelijke techniek van het statisch opladen is mogelijks onvoldoende, door de aanwezigheid van voornoemde substantie. Dergelijke las kan worden uitgevoerd aan de hand van een soldeerbout of ander verwarmd gereedschap, waardoor de kunststof of het hars locaal wordt vernet en zodoende plaatselijk het materiaalvel hecht op het substraat.
Volgens een vierde onafhankelijk aspect beoogt de uitvinding nog een werkwijze die toelaat alternatieve panelen te vervaardigen die bijvoorbeeld een verhoogde weerstand tegen schade door vocht vertonen en/of die bij een gelijkblijvende weerstand hiertegen toelaten een substraat van mindere kwaliteit aan te wenden. Het kan ook gaan over andere verhoogde eigenschappen dan verhoogde weerstand tegen water of vochtschade. Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat, bij voorkeur een poreus substraat, en een erop aangebrachte toplaag op basis van kunststof, waarbij voornoemde werkwijze minstens volgende stappen omvat: - een eerste stap waarin minstens één decoratief materiaalvel van kunststof wordt voorzien, waarbij dit materiaalvel een inkleuring en/of een gedrukt patroon vertoont; - een tweede stap waarin een stapel wordt samengesteld met minstens het voornoemde substraat en het voornoemde decoratief materiaalvel; - een derde stap waarin voornoemde stapel wordt verperst en waarbij met behulp van de hierbij aangewende persbewerking het voornoemde decoratieve materiaalvel met het voomoemde substraat wordt verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voomoemde toplaag; met als kenmerk dat het voornoemde substraat voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap wordt voorzien van een gestructureerd oppervlak dat minstens uitsparingen vertoont, en dat, eveneens voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap een afzonderlijk kunststofhoudend materiaal in voornoemde uitsparingen wordt aangebracht, waarbij het voornoemde decoratieve materiaalvel minstens ter plaatse van voornoemde uitsparingen, bijvoorbeeld minstens ter plaatse van één van de zijwanden van voornoemde uitsparingen met het voornoemde substraat en/of het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal wordt verbonden.
Bij voorkeur omvat het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal minstens een gedeelte materiaal dat tijdens voornoemde derde stap (S3) vloeibaar is of wordt, bijvoorbeeld een impregneermiddel of een ander middel dat ter plaatse van de uitsparing in het substraat kan indringen.
De uitvinding van het vierde aspect is voornamelijk bedoeld te worden aangewend bij substraten die gevoelig zijn voor waterindringing, namelijk voor poreuze substraatmaterialen, zoals MDF of HDF.
Bij voorkeur betreft voornoemde eerste stap een afzonderlijke stap die voorafgaandelijk aan voornoemde tweede en/of derde stap wordt uitgevoerd. Het is echter niet uitgesloten dat het decoratieve materiaalvel, bijvoorbeeld tijdens voornoemde derde stap, van kunststof wordt voorzien, bijvoorbeeld doordat kunststof tijdens de persbewerking vanuit een andere laag in het decoratief materiaalvel indringt.
De aanwezigheid van voornoemde uitsparingen laat toe het voornoemde kunststofhoudende materiaal of het impregneermiddel op een meer trefzekere manier aan te brengen op de plaatsen waar het gewenst is. Bij voorkeur dringt het kunststofhoudend materiaal in het voornoemde substraat in, bijvoorbeeld tijdens voornoemde derde stap van het verpersen van de stapel. Volgens het vierde aspect kan plaatselijk, namelijk ter plekke van één of meer van voornoemde uitsparingen, een gemodificeerd substraatmateriaal worden verkregen. De modificatie omvat bij voorkeur een verhoogde weerstand tegen schade door water of vochtindringing. Als afzonderlijk kunststofhoudend materiaal kan zowel gebruik gemaakt worden van een poedervormige substantie als van een vloeibare substantie. Bij voorkeur wordt het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal, zoals voornoemd, minstens vloeibaar tijdens voornoemde derde stap van het verpersen, waarbij het dan minstens gedeeltelijk in het substraat dringt en aldaar bij voorkeur uithardt.
Voor het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal of het impregneermiddel wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van het poedervormig kunststofmateriaal dat in verband met het eerste aspect is vermeld. Eventueel kan dit poedervormig kunststofmateriaal worden aangewend in lagere concentraties dan diegene die volgens het eerste aspect zijn vereist. De werkwijze van het vierde aspect, kan eventueel gecombineerd worden met een werkwijze volgens het eerste aspect, waarbij in dergelijk geval een laag van voornoemde impregneermiddel wordt gerealiseerd die zich ook in voornoemde uitsparingen uitstrekt, zonder dat daarbij noodzakelijk de minimale concentraties van 50 gewichtspercent worden gerealiseerd. Het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal kan, volgens het vierde aspect, vulmaterialen zoals houtvezels, houtstof, polystyreen of dergelijke bevatten.
Om de eventuele indringing van het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal in het substraat te bevorderen kan gebruik gemaakt worden van bevochtigingsmiddelen, zoals diegene die vermeld zijn in verband met het derde aspect, namelijk glycolether, zeep of ander detergent.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de werkwijze aangewend voor het verwezenlijken van panelen, die aan minstens één rand een verlaagd randgebied vertonen, waarbij meerdere van dergelijke panelen uit de verperste stapel, of grotere plaat worden verkregen en waarbij het voornoemde verlaagde randgebied oorspronkelijk deel uitmaakte van minstens één van de voornoemde uitsparingen. Door het feit dat de gemodificeerde zone of geïmpregneerde zone van de grotere plaat in het uiteindelijke paneel gesitueerd is op een rand, wordt op een optimale manier gebruik gemaakt van bijvoorbeeld de verhoogde weerstand tegen schade door water- of vochtindringing. Het is voornamelijk deze randzone die gevoelig is voor vochtindringing. Een locale vochtindringing kan bij de vloerpanelen uit de stand van de techniek namelijk leiden tot randzwellingen die aanleiding geven tot versnelde slijtage van het decoratieve materiaalvel en/of andere materiaalvellen die op het substraat zijn aangebracht. Aan de hand van het vierde aspect is het mogelijk de kwaliteit van het substraat, bijvoorbeeld de densiteit ervan, te verlagen met behoud van een gelijke schade of zelfs met mindere schade tengevolge van vochtindringing. Er wordt opgemerkt dat de huidige uitvinding niet noodzakelijk leidt tot een verminderde indringing van vocht op de betreffende rand, doch leidt zij bij voorkeur wel tot een verminderde schade ten gevolge van een eventuele indringing. Het is echter niet uitgesloten dat de eventuele indringing van vocht inderdaad wordt ingeperkt, of wordt uitgesloten.
Bij voorkeur wordt het vierde aspect, net zoals alle andere aspecten, aangewend voor het verwezenlijken van panelen die zijn uitgevoerd als vloerpanelen voor het samenstellen van een zwevende vloerbekleding, waarbij deze vloerpanelen minstens aan de voornoemde betreffende rand en de daartegenoverliggende rand voorzien zijn van mechanische koppelmiddelen die toelaten dat twee of meer van dergelijke vloerpanelen aan elkaar kunnen worden vergrendeld. Vloerpanelen worden doorgaans meer blootgesteld aan vocht dan wandpanelen of plafondpanelen en de uitvinding is dus voornamelijk daar interessant. Door de aanwezigheid van mechanische koppelmiddelen, vertonen vloerpanelen een verhoogd risico op het ontstaan van spleten tussen de gekoppelde randen. Dergelijke spleten leiden uiteraard tot een verhoogd risico op blootstelling van het substraat aan water of vocht. Bij voorkeur betreft het mechanische koppelmiddelen van het type dat toelaat zonder lijm een vergrendeling te verkrijgen zowel in een verticale richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde vloerpanelen, als in een horizontale richting loodrecht op de gekoppelde randen en in het vlak van de vloerpanelen. Het is vooral bij dergelijke vloerpanelen dat de uitvinding tot zijn recht komt. Vloerpanelen met dergelijke mechanische koppelmiddelen zijn bijvoorbeeld op zich bekend uit het WO 97/47834. Bij voorkeur bevindt de gemodificeerde zone zich ter plaatse van de betreffende rand, minstens onmiddellijk onder de voornoemde toplaag. Bij voorkeur zijn de voornoemde mechanische koppelmiddelen hoofdzakelijk uitgevoerd als een tand in groefkoppeling die minstens voorziet in voornoemde vergrendeling in verticale richting, waarbij de groef begrensd wordt door een bovenlip en een onderlip. De vergrendeling in verticale richting wordt dan bij voorkeur verkregen door een verticaal actief contactoppervlak tussen de bovenzijde van de tand en de onderzijde van de bovenlip. Bij voorkeur bevindt voornoemde gemodificeerde zone zich minstens boven voornoemd verticaal actief contactoppervlak. Beter nog strekt deze zone zich minstens uit vanaf het voornoemde verticaal actief contactoppervlak tot het punt waar de vloerpanelen tegen elkaar aansluiten, of althans toch quasi tegen elkaar aansluiten, en dit, bij voorkeur, zowel aan de tandzijde als aan de groefzijde van de vloerpanelen.
Bij voorkeur sluiten twee van dergelijke vloerpanelen in een gekoppelde toestand van de betreffende randen tegen elkaar aan, of althans toch quasi tegen elkaar aan, ter hoogte van het voornoemde verlaagde randgebied, waarbij het decoratieve materiaalvel of de toplaag zich uitstrekt op voornoemd randgebied, bij voorkeur tot ter hoogte van voornoemde aansluiting. Op dergelijke manier vertoont het vloerpaneel tot op de aansluiting een bekleding op basis van kunststof. Dergelijke kunststof is op zich al bestand tegen water of vocht, zeker wanneer bijvoorbeeld melaminehoudende kunststof wordt toegepast, zoals melamineformaldehydehars.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten van de uitvinding betreft het voornoemde decoratief materiaalvel bij voorkeur een van een inkleuring of bedrukking voorzien papiervel.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten van de uitvinding betreft het voornoemde substraat bij voorkeur een MDF of HDF plaat en vertoont het voornoemde materiaalvel bij voorkeur een oppervlaktegewicht van 70 gram per vierkante meter of meer in onbehandelde en onbedrukte toestand. De uitvinder heeft vastgesteld dat een HDF plaat met een restvochtgehalte tussen 5,5% en 10% zeer goede resultaten geeft, beter nog wordt een HDF plaat toegepast met een restvochtgehalte tussen 7 en 9%. Voorheen werd aangenomen dat, onder andere voor het verwezenlijken van diepe structuren, dit is 0,5 millimeter diep of dieper, platen met een restvochtgehalte van 11% of meer nodig waren. De mogelijkheid om platen met een restvochtgehalte tussen 5,5% en 10% toe te passen, leidt tot een minimalisering van krimpeffecten en andere storende dimensionele storingen, zoals kromtrekken, bij het gebruik van de uiteindelijke panelen. Zoals voornoemd vertoont het substraat aan het oppervlak of net daaronder bij voorkeur een densiteit van meer dan 800 kg/m3 of zelfs van meer dan 900 kg/m3.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten is de uitvinding vooral relevant voor het vervaardigen van laminaatpanelen van het DPL type, waarbij alle materiaalvellen afzonderlijk in de voornoemde stapel aanwezig zijn, dit wil zeggen onverbonden zijn tot net voor het uitvoeren van de voornoemde persbewerking, een eventuele punt- of lijnlas ter voorlopige hechting niet te na gesproken. Het is uiteraard mogelijk dat slechts één materiaalvel in deze stapel aanwezig zijn, in welk geval dit onverbonden is met het substraat. Met andere woorden kan worden gezegd dat de kunststof van de laag van de uitvinding en de kunststof van het materiaalvel slechts volledig worden uitgehard met behulp van de voornoemde persbewerking.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten is in de voornoemde stapel bij voorkeur ook een materiaallaag aanwezig die een balancerend effect teweeg brengt voor eventuele trekspanningen die tijdens voornoemde persbewerking in de toplaag kunnen ontstaan. Dergelijke materiaallaag bevindt zich bij voorkeur aan de onderzijde van het voornoemde substraat. Bij voorkeur omvat dergelijke materiaallaag minstens een gelijkaardige kunststof als de toplaag, en eventueel één of meerdere materiaalvellen, zoals papierveilen. Het spreekt voor zich dat eventueel gebruik kan gemaakt worden van de tweede praktische uitvoeringsvorm van het derde aspect.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten van de uitvinding wordt in de eerste stap of de stap waarin het decoratief materiaalvel van kunststof wordt voorzien, voor de kunststof bij voorkeur minstens gedeeltelijk en bij voorkeur hoofdzakelijk gewerkt met een polycondensatielijm, zoals melamine bevattend hars. Bij voorkeur wordt gewerkt met melamineformaldehyde (MF), ureumformaldehyde (UF) of melamineureumformaldehyde (MUF).
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten wordt de uitvinding bij voorkeur aangewend voor het vervaardigen van laminaatpanelen die aan minstens één rand, en bij voorkeur minstens aan twee tegenovereenliggende randen, voorzien zijn van een afkanting, waarbij het voornoemde decoratief materiaalvel zich ononderbroken uitstrekt zowel op het oppervlak van de afkanting of afkantingen, als op het eigenlijke oppervlak van het laminaatpaneel. Dergelijke afkanting kan worden bekomen doordat in de persbewerking van voornoemde derde stap aan de hand van een hierbij aangewend perselement een indrukking wordt voorzien ter plaatse van de uiteindelijke rand van het laminaatpaneel. Het spreekt voor zich dat de persbewerking van de respectievelijke aspecten en afwijkende varianten eerst kan worden uitgevoerd op een grotere plaat, waaruit door opdeling meerdere laminaatpanelen kunnen worden verkregen.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten betreft de persbewerking bij voorkeur een persbewerking aan de hand van een open-en-dichtgaande pers, namelijk een zogenaamd Kurztaktpers of Single-Daylight pers. Hierbij wordt bij voorkeur een perselement aangewend in de vorm van een gestructureerd persblek. De structuur van het persblek wordt tijdens voornoemde persbewerking gekopieerd in het oppervlak van de laminaatpanelen. Voor voorbeelden van mogelijke persblekken wordt verwezen naar het reeds genoemde WO 2006/066776.
Volgens alle aspecten en afwijkende varianten wordt tijdens de persbewerking bij voorkeur een persdruk aangewend van minder dan 60 bar (6 MPa), of zelfs minder dan 40 bar (4 MPa). De aangewende perstemperatuur is bij voorkeur groter dan 100°C en kan oplopen tot 200°C. De benodigde perstemperatuur kan worden beïnvloed door het toepassen van boven nog vermelde hardingskatalysatoren of harders. Aan de hand van bovenstaande persparameters kan een perstijd gelegen tussen 12 en 32 seconden volstaan, bij voorkeur kan gewerkt worden met een perstijd gelegen tussen 17 en 25 seconden.
Volgens een afwijkende variante betreft het decoratieve materiaalvel van de uitvinding een fineerlaag of vinyllaag.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 schematisch enkele stappen weergeeft uit een werkwijze met de kenmerken van onder andere het eerste aspect van de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal een zicht weergeeft op het gebied dat in figuur 1 met F2 is aangeduid; figuur 3 op grotere schaal een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de in figuur I aangeduide lijn lll-lll; figuur 4 op grotere schaal een zicht weergeeft op het gebied dat in figuur 3 met F4 is aangeduid; figuren 5 en 6 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 2 varianten weergeven; figuren 7 en 8 in zichten gelijkaardig aan respectievelijk dat van figuren 2 en 4 een uitvoering weergeven met de kenmerken van het in de inleiding vernoemde derde aspect van de uitvinding; figuur 9 in perspectief een vloerpaneel weergeeft dat bekomen is aan de hand van een werkwijze met de kenmerken van de uitvinding; en figuur 10 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 4 voor een werkwijze die onder andere de kenmerken van het vierde aspect van de uitvinding vertoont; figuur 11 het verperste substraat weergeeft dat wordt bekomen aan de hand van een dergelijke werkwijze; figuur 12 twee panelen weergeeft die zijn bekomen uit het substraat van figuur II en aan hun rand met elkaar zijn gekoppeld; en figuren 13 en 14 in zichten gelijkaardig respectievelijk aan die van figuren 10 en 11 nog een variante weergegeven van een werkwijze met onder andere de kenmerken van het vierde aspect.
Figuur 1 geeft een werkwijze weer waarbij uiteindelijk vloerpanelen 1 met een gelamineerde structuur worden verkregen, met minstens een substraat 2 en een erop aangebrachte toplaag 3 op basis van kunststof.
Zoals weergegeven wordt uitgegaan van een grotere plaat 4 die meerdere van dergelijke substraten 2 omvat. In een afzonderlijke stap S0 wordt aan de hand van de in de inleiding genoemde eerste techniek, poedervormige kunststof 5 rechtstreeks op het substraat 2 of de plaat 4 aangebracht. Hiertoe wordt in het voorbeeld een strooiapparaat 6 aangewend van het type dat op zich bekend is uit het GB 1,035,256. Het gaat hierbij namelijk om een strooiapparaat 6 dat een reservoir 7 bevat voor de poedervormige kunststof 5. Een rasterwals of andere gestructureerde wals 8 neemt kunststof 5 mee uit dit reservoir 7. Een borstel 9, in dit geval een roterende borstel, maakt de kunststof 5 terug los van de wals 8 en deponeert het op het substraat 2 of de plaat 4 om aldaar een laag 10 van dergelijke poedermateriaal 5 te vormen. Met dergelijke strooiapparaten 6 kan een vrij uniform gestrooide laag 10 worden bekomen. In de plaats van een roterende borstel, kan ook een borstel 9 worden aangewend die een heen en weergaande beweging uitvoert parallel, of nagenoeg parallel met de as van de wals8.
Voornoemde plaat 4, waarvan wordt uitgegaan, betreft bij voorkeur een poreus substraat, bijvoorbeeld een MDF of HDF plaat (Medium Density Fiberboard of High Density Fiberboard). Bij voorkeur is deze plaat 4 voorzien van een opgeruwd bovenoppervlak, doordat zij bij haar productie niet is opgeschuurd of slecht is opgeschuurd met abrasief papier dat een korrel 100 of kleiner vertoont.
In een tweede stap S2 wordt een stapel 11 samengesteld met minstens het voornoemde substraat 2, in dit geval de grotere plaat 4, en een decoratief materiaalvel 12, dat deel zal uitmaken van voornoemde toplaag 3.
Figuur 2 maakt duidelijk dat het decoratieve materiaalvel 12 in een voorafgaandelijke eerste stap, die hier niet is weergegeven, van kunststof 13 kan worden voorzien. Voor de vakman is het gekend hoe dergelijke materiaalvei 12 van kunststof 13, zoals van melaminehoudend hars, kan worden voorzien aan de hand van een zogenaamd impregnatieproces. Hierbij kunnen verschillende technieken worden aangewend om vloeibare kunststof 13 in en/of op een materiaalvei 12, zoals een papiervel, aan te brengen. Deze technieken omvatten walstechnieken, spuittechnieken, straaltechnieken, droogtechnieken, onderdompelingstechnieken, en dergelijke.
Het bijzondere van de uitvinding, onder andere volgens haar eerste aspect, is dat voornoemde stapel 11 tussen het voornoemde substraat 2 of de plaat 4 en het voornoemde van hars of kunststof 13 voorziene decoratieve materiaalvei 12 minstens nog een laag 10 vertoont, waarbij deze laag 10 minstens 50 gewichtspercent poedervormige kunststof 5 omvat. In dit geval betreft het de laag 10 die gevormd werd aan de hand van het op figuur 1 weergegeven strooiapparaat 6.
In een derde stap S3 wordt voornoemde stapel 11 verperst. Hierbij wordt een persbewerking aangewend, in dit geval aan de hand van een open-en-dichtgaande pers 14. Met behulp van deze persbewerking S3 wordt het van hars of kunststof 13 voorziene decoratieve materiaalvei 12 met het substraat 2 verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voornoemde toplaag 3.
Voornoemde stapel 11 omvat in dit geval ook nog een zogenaamde overlay 15 of beschermlaag en een zogenaamde tegenlaag 16 of balanceerlaag. Zoals figuur 2 weergeeft kunnen deze beide lagen 15-16 eveneens op basis van kunststof 15 zijn aangemaakt en eventueel een van hars of kunststof 13 voorzien papiervel 17-18 omvatten. Tijdens voornoemde persbewerking S3 worden ook deze extra lagen 15-16 met het substraat 2 verbonden.
Bij voorkeur bevindt zich aan het oppervlak van de stapel 11 een laag die harde partikels, zoals aluminiumoxide, bevat. In dit geval is deze laag 19 geïntegreerd aan het oppervlak van voornoemde overlay 15 of beschermlaag. Volgens het tweede onafhankelijk aspect van de uitvinding kan, in een afzonderlijke stap die hier niet is afgebeeld, een substantie aan het oppervlak van voornoemde stapel 11 worden aangebracht, waarbij deze substantie 20 minstens kunststof 13, bijvoorbeeld melaminehoudend hars, bevat. Deze kunststof 13 schermt de persinrichting 14, meer speciaal het perselement 21, af van voornoemde harde partikels. Het is duidelijk dat deze afzonderlijke stap plaatsvindt bij het opbouwen van de stapel 11, of nadat de voornoemde stapel 11 reeds is samengesteld. Voornoemde afzonderlijke stap is dus te verstaan als afzonderlijk van een eventueel impregnatieproces. Zij wordt dus bij voorkeur uitgevoerd terwijl de materiaalvellen 17 van de stapel 11 zich reeds in bladvorm bevinden, en bij voorkeur kort voor het uitvoeren van voornoemde persbewerking S3, bijvoorbeeld minder dan 5 minuten voor het uitvoeren van persbewerking S3, of zelfs nog beter minder dan 1 minuut, of minder dan een halve minuut hiervoor.
Na de persbewerking S3 wordt aldus een geconsolideerde laminaatplaat 4A bekomen die in een verdere stap S4 wordt opgedeeld in panelen die nagenoeg de uiteindelijke grote van de laminaatvloerpanelen 1 vertonen. Deze panelen 1 kunnen dan nog aan één of meerdere verdere bewerkingen worden onderworpen, zoals een bewerking voor het vormen van mechanische koppelmiddelen 22 aan een of meerdere paren van tegenovereenliggende randen, zoals hier afgebeeld.
Het is duidelijk dat de geconsolideerde laminaatplaat 4A, of de uiteindelijke vloerpanelen 1, niet noodzakelijk nog resten van poedervormige kunststof 5 vertonen. Er wordt naar gestreefd een zo groot mogelijk aandeel van deze oorspronkelijk poedervormige kunststof 5 in de pers 14 te laten vloeien, zodanig dat deze kunststof deelneemt in de verbinding tussen het decoratief materiaalvel 12 en het substraat 2 en tevens een vormbare massa vormt voor het verwezenlijken van structuren.
Figuur 2 geeft verder nog duidelijk weer dat het decoratief materiaalvel 12 een gedrukt patroon 23 vertoont en dat de kunststof 13 uit het impregnatieproces tot in de kern van de materiaalvellen 12-17-18 is gedrongen. In dit geval betreffen de materiaalvellen 12-17-18 bedrukte papiervellen.
Figuur 3 laat zien dat het in de persbewerking S3 aangewende perselement 21 of persblek voorzien is van een structuur 24, die door het persen gekopieerd wordt aan het oppervlak van de laminaatplaat 4A. Dergelijke persplaat 21 kan bijvoorbeeld worden vervaardigd aan de hand van één of meerdere ets- en/of freesbewerkingen. Zij kan eventueel voorzien zijn van een chroombekleding. In figuur 3 wordt tevens weergegeven dat ook aan de onderzijde een persblek 25 aanwezig kan zijn, zij het bij voorkeur niet of minder gestructureerd van het persblek 21 aan de bovenzijde.
In dit geval wordt de werkwijze van de uitvinding aangewend voor het vervaardigen van laminaatvloerpanelen 1 die minstens aan twee tegenovereenliggende randen met een afkanting 26, in dit geval in de vorm van een vellingkant, zijn uitgevoerd. Hierbij strekt de decoratieve laag 12, en hier zelfs de volledige toplaag 3, zich ononderbroken uit zowel over het eigenlijke oppervlak van de panelen 1, als op het oppervlak van de betreffende afkantingen 26.
Figuur 4 geeft weer dat de bekomen structuur, onder meer de vorm van de afkantingen 26, een dusdanige diepte vertoont, dat het substraat 2 in wezen, of zelfs totaal, onvervormd of vlak is. Het is ondermeer de oorspronkelijk uit poedervormige kunststof 5 bestaande laag 10 die zich aanpast aan de structuur 24 van het persblek 21. Ook de zich daarboven bevindende materiaalvellen 12-17 passen zich aan aan de structuur 24 van het persblek 21. De uiteindelijk bekomen vloerpanelen 1 vertonen het bijzondere kenmerk dat zij zowel structuurgedeelten 27, in dit geval structuur in de vorm van houtporen, bezitten die in diepte beperkt zijn tot de dikte van de eigenlijke toplaag 3, namelijk van het decoratief materiaalvel 12 en de eventuele overlay 15, als structuurgedeelten 28, in dit geval de afkantingen, die zich in de diepte uitstrekken tot in de oorspronkelijk uit poedervormige kunststof 13 bestaande laag 10, waarbij het substraat 2 in wezen onvervormd of vlak gebleven is. Een uniforme indrukking resulterend in een diktevermindering of uniforme compactering van het substraat 2 is wel mogelijk.
Het is duidelijk dat figuur 4 centraal een te verwijderen gedeelte 29 van de laminaatplaat 4A weergeeft. Dit te verwijderen gedeelte 29 biedt plaats aan de opdeelbewerking, en aan de vormbewerking die verantwoordelijk is voor het verwezenlijken van de mechanische koppeldelen 22.
Figuur 5 geeft een variante weer waarbij voor het aanbrengen van de poedervormige kunststof 5 de in de inleiding genoemde tweede mogelijke techniek is toegepast. Het uiteindelijke resultaat is gelijkaardig aan dat van figuur 4. Hierbij vormt de poedervormige kunststof 5 een onderlaag 30 die zich aan de onderzijde van het decoratief materiaalvel 12 bevindt. Wanneer dergelijke onderlaag 30 tevens vulmateriaal bevat, zoals houtvezels, wordt een uitvoering volgens de afwijkende variante van het eerste aspect bereikt.
Figuur 6 geeft nog een variante weer waarbij voor het aanbrengen van de poedervormige kunststof 5 de in de inleiding genoemde derde mogelijke techniek is toegepast. Hierbij wordt de poedervormige kunststof 5, in het voorbeeld, op een van hars of kunststof 13 voorzien materiaalvel 31, bijvoorbeeld een met melamine bevattend hars geïmpregneerd papiervel, aangebracht, dat dan in de stapel 11 wordt opgenomen in een positie tussen het decoratief materiaalvel 12 en het substraat 2. Het uiteindelijke resultaat is gelijkaardig aan dat van figuur 4, doch met een extra materiaalvel 31.
Figuur 7 geeft een uitvoering weer die de kenmerken van het derde aspect van de uitvinding vertoont. Hierbij is de plaat 4 bevochtigd met een substantie 32 die een waterige oplossing van bevochtigingsmiddel bevat. Dit middel is voor het grootste gedeelte in de bovenste lagen van het substraat 2 ingedrongen.
Figuur 8 toont dat de stapel 11 van figuur 7 aanleiding kan geven tot een structuur 26-27-28 die zich uitstrekt tot in het substraat 2 of de plaat 4 zelf. In dit geval zijn het de structuurgedeelten 28 die de afkantingen 26 bevatten die zich tot in het substraat 2 of tot in de plaat 4 uitstrekken. Zoals weergegeven kunnen deze structuurgedeelten 28 gecombineerd worden met structuurgedeelten 27 die in diepte beperkt zijn tot de dikte van de eigenlijke toplaag 3, of zelfs tot de dikte van de overlay 15 of beschermlaag.
Figuur 9 geeft nog een vloerpaneel 1 weer met een structuur die is verkregen door het toepassen van één van de aspecten van de huidige uitvinding. Het betreft hierbij specifiek een structuur die zogenaamd geschraapt hout imiteert, waarbij zich schraapbanen 33 over het oppervlak van het vloerpaneel 1 uitstrekken, bij voorkeur hoofdzakelijk in lengterichting van het vloerpaneel 1. Tevens is een afkanting 26 weergegeven. Het decoratieve materiaalvel 12 strekt zich ononderbroken uit vanop het eigenlijke oppervlak van het vloerpaneel 1 tot op het oppervlak van de afkanting 26.
Figuur 10 geeft een momentopname weer van een werkwijze met de kenmerken van het vierde aspect. De stapel 11 is in dit geval samengesteld uit een substraat 2, een decoratieve laag 12, een beschermlaag 15 of overlay en een tegenlaag 16 of balanceerlaag, waarbij deze lagen 12-15-16 telkens minstens zijn samengesteld uit een van kunststof, bijvoorbeeld hars, voorzien materiaalvel. Het substraat 2 is voorafgaandelijk aan de stap S2 waarin de stapel 11 wordt samengesteld voorzien van een gestructureerd oppervlak 34 dat minstens uitsparingen 35 vertoont. In dit geval betreft het uitsparingen 35 die banen van verwijderd materiaal omvatten, waarbij deze banen zich minstens in lengterichting van het substraat 2 uitstrekken. Dergelijke banen kunnen ook in dwarse richting van het substraat 2 worden aangebracht, al dan niet in combinatie met langse banen. Eveneens voorafgaandelijk aan voornoemde tweede stap S2 en voornoemde derde stap S3 is in minstens één van de voornoemde uitsparingen 35 een afzonderlijk kunststofhoudend materiaal 36 ingebracht, bijvoorbeeld door dit kunststofhoudend materiaal 36 in deze uitsparingen 35 te strijken.
Figuur 11 geeft weer dat met behulp van voornoemde derde stap S3 het van kunststof voorziene decoratieve materiaalvel 12 en voornoemde beschermlaag 15 minstens ter plaatse van de voornoemde uitsparing 35 met het substraat 2 en/of het afzonderlijk kunststofhoudend materiaal 36 wordt verbonden. In dit geval worden deze lagen 12-15 ook minstens verbonden aan de zijwanden 37 van voornoemde uitsparing 35.
Bij voorkeur wordt de uitvinding van het vierde aspect, zoals hier, aangewend voor het vervaardigen van panelen 1 die aan het oppervlak een structuur vertonen met minstens een uitsparing of verlaagde rand of afkanting 26 die het kenmerk vertoont dat het voornoemde decoratief materiaalvel 12 zich ter plaatse van deze uitsparing of verlaagde rand onder het horizontaal niveau van de globale bovenzijde 38 van het substraat 2 uitstrekt. Bij voorkeur betreft het hierbij de uitsparing 35 die volgens dit vierde aspect van het afzonderlijk kunststofhoudende materiaal 36 wordt voorzien.
Figuren 11 geeft duidelijk weer dat een impregnatie van het substraatmateriaal 2 wordt bekomen ter plaatse van voornoemde uitsparingen 35. Aan de hand van de streeplijnen 39 geeft figuur 11 verder weer dat de uitvinding in dit geval wordt aangewend voor het verwezenlijken van panelen 1, die aan minstens één rand een verlaagd randgebied of een afkanting 26 vertonen, in dit geval aan twee tegenovereenliggende randen een randgebied met de vorm van een vellingkant. Figuur 11 geeft ook duidelijk weer dat meerdere van dergelijke panelen 1 uit de verperste stapel 11 kunnen worden verkregen en dat het voornoemde randgebied hierbij oorspronkelijk deel uitmaakte van minstens één van voornoemde uitsparingen 35. In dit geval wordt het oppervlak van het verlaagde randgebied of de afkanting 26 minstens gedeeltelijk gevormd door één van voornoemde zijwanden 37, die met het decoratieve materiaalvel 12 is bekleed.
Uit de figuren 10 tot 12 is het ook duidelijk dat voornoemde panelen 1, in dit geval, zijn uitgevoerd als vloerpanelen voor het samenstellen van een zwevende vloerbekleding waarbij deze vloerpanelen minstens aan de randen die voorzien zijn van voornoemde verlaagde randgebieden of afkantingen 26 voorzien zijn van mechanische koppelmiddelen 22 die toelaten dat twee of meer van dergelijke vloerpanelen aan elkaar kunnen worden vergrendeld. Bij voorkeur gaat het om vierkante of rechthoekige panelen 1 die aan beide paren van tegenovereenliggende randen voorzien zijn van dergelijke koppelmiddelen 22. De hier weergegeven koppelmiddelen 22 zijn van het type dat op zich bekend is uit het WO 97/47834. Hiertoe zijn zij hoofdzakelijk uitgevoerd als een tand 40 en groef 41 die voorzien zijn van vergrendelingsdelen 42.
Figuur 12 geeft weer dat, bij koppeling van twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan de betreffende randen, aan de bovenzijde van de tand 40 en de onderzijde van de bovenlip 43 die de groef 41 definieert een verticaal actief contactoppervlak 44 wordt gevormd. De aan de hand van het vierde aspect gemodificeerde zone 45 strekt zich in het voorbeeld minstens uit van aan dit verticaal actief contactoppervlak 45 tot aan de toplaag 3. Zoals weergegeven sluiten de vloerpanelen 1 in de gekoppelde toestand tegen elkaar aan ter hoogte van het voornoemde verlaagde randgebied of de afkanting 26. Hierbij strekt het decoratieve materiaalvel 12 zich uit op het verlaagde randgebied tot ter hoogte van voornoemde aansluiting 46.
Figuur 13 geeft een variante weer waarbij voornoemd afzonderlijk kunststofmateriaal 36 slechts voor een gedeelte in het substraat 2 dringt en voor het overige gedeelte 47 uithardt op het oorspronkelijke oppervlak van het substraat 2. In dit geval wordt, zoals figuur 14 weergeeft, een dergelijk gedeelte 47 gevormd minstens onder het oppervlak van voornoemd verlaagd randgebied of de afkanting 26.
Volgens de uitvoeringsvormen van de figuren 10 tot 14 strekt de betreffende uitsparing 35 zich in de plaat 4 of de laminaatplaat 4A in dwarse richting uit tussen de randen van de nog te vormen vloerpanelen 1. Uiteraard kan ook gewerkt worden met uitsparingen 35 die een andere vorm of afmeting vertonen, zoals met ongeveer V- vormige uitsparingen die zijn aangebracht ter plaatse van de nog te vormen afkantingen 26. Zoals aangegeven met de streeplijn, kan het persblek 21, volgens de uitvoeringen van figuren 10 en 13, voorzien zijn om de volledige zone 29 in te drukken en/of het decoratieve materiaalvel 12 over deze volledige zone 29 te verbinden met het substraat 2 en of het afzonderlijk kunststofmateriaal 36.
Nog volgens de uitvoeringsvormen van de figuren 10 tot 14 beperkt het aanbrengen van het afzonderlijk kunststofmateriaal 36 zich tot één of meerdere van voornoemde uitsparingen. Het is duidelijk dat het ook mogelijk is één of meerdere gebieden van het globale oppervlak 38 van het substraat 2 met dergelijk kunststofmateriaal 36 te voorzien, waarbij eventueel een uitvoering met de kenmerken van het eerste aspect kan worden verkregen.
Verder wordt nog opgemerkt dat de uitsparingen 35 bij voorkeur gevormd worden door materiaal te verwijderen aan het oppervlak van een globaal vlakke plaat 4, bijvoorbeeld door middel van een zaag en/of freesbewerking. Het is echter niet uitgesloten dat dergelijke uitsparingen 35 middels een andere bewerking worden bereikt, bijvoorbeeld door het vervormen van het oppervlak van een globaal vlakke plaat 4, bijvoorbeeld aan de hand van een persbewerking met een gestructureerd perselement.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijzen en beklede panelen kunnen worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen (1) een gelamineerde structuur vertonen met minstens een substraat (2) en een erop aangebrachte toplaag (3) op basis van kunststof (13), waarbij voornoemde werkwijze minstens volgende stappen omvat: - een eerste stap waarin minstens één materiaalvel (12) van kunststof (13) wordt voorzien, waarbij dit materiaalvel (12) een inkleuring en/of een gedrukt patroon (23) vertoont; - een tweede stap (S2) waarin een stapel (11) wordt samengesteld met minstens het voornoemde substraat (2) en het voornoemde met kunststof (13) voorziene materiaalvel (12); - een derde stap (S3) waarin voornoemde stapel (11) wordt verperst en waarbij met behulp van de hierbij aangewende persbewerking (S3) het voornoemde van kunststof (13) voorziene materiaalvel (12) met het voornoemde substraat (2) wordt verbonden, ter vorming van minstens een gedeelte van voornoemde toplaag (3); daardoor gekenmerkt dat in een afzonderlijke stap, voorafgaandelijk aan voornoemde derde stap (S3) een substantie (32) aan het oppervlak van het voornoemde substraat (2) wordt aangebracht, waarbij deze substantie (32) water en/of harder bevat.
2. Werkwijze volgens Conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat voornoemde substantie (32) hoofdzakelijk vrij is van voornoemde kunststof.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde decoratieve materiaalvel (12) een van een inkleuring of bedrukking voorzien papiervel betreft.
4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde substraat (2) een MDF of HDF plaat betreft en/of het voornoemde decoratieve materiaalvel (12) een oppervlaktegewicht van 80 gram per vierkante meter of meer vertoont in onbehandelde en onbedrukte toestand.
5. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde substantie minstens wordt aangebracht op dat oppervlak van het substraat dat zich in het uiteindelijke paneel aan de zijde van de toplaag bevindt.
6. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde substantie minstens wordt aangebracht op dat oppervlak van het substraat dat in het uiteindelijke paneel van de toplaag zal zijn weggericht.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat op het betreffende oppervlak van het substraat, waar de substantie werd opgebracht, een balanceerlaag wordt gerealiseerd.
8. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde substantie a rato van 5 tot 50 gram per vierkante meter op het desbetreffende oppervlak van het substraat wordt aangebracht, of beter nog a rato van 10 tot 25 gram per vierkante meter.
9. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde substantie 1 tot 5 gewichtsdelen bevochtigingsmiddel op 100 gewichtsdelen water omvat.
10. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat als bevochtigingsmiddel minstens een glycolether wordt toegepast.
BE2010/0499A 2010-03-24 2010-08-23 Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen. BE1019453A3 (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201000186 2010-03-24
BE2010/0186A BE1019259A5 (nl) 2010-03-24 2010-03-24 Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen.
US34701410P 2010-05-21 2010-05-21
US34701410 2010-05-21

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019453A3 true BE1019453A3 (nl) 2012-07-03

Family

ID=43014206

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2010/0186A BE1019259A5 (nl) 2010-03-24 2010-03-24 Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen.
BE2010/0499A BE1019453A3 (nl) 2010-03-24 2010-08-23 Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen.

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2010/0186A BE1019259A5 (nl) 2010-03-24 2010-03-24 Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen.

Country Status (1)

Country Link
BE (2) BE1019259A5 (nl)

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2017072657A1 (en) 2015-10-27 2017-05-04 Unilin, Bvba Floor panel and method for manufacturing floor panels
US10472833B2 (en) 2015-07-02 2019-11-12 Unilin, Bvba Floor panel and method for manufacturing floor panels
US10576715B2 (en) 2015-07-10 2020-03-03 Aladdin Manufacturing Corporation Flooring board with a thin veneer wood aesthetic and durable surface
WO2022123401A1 (en) * 2020-12-11 2022-06-16 Flooring Industries Limited, Sarl Method for manufacturing a laminate, an aminoplast resin catalyst used therein, and a laminate obtained thereby

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2004042168A1 (en) * 2002-11-01 2004-05-21 Mannington Mills, Inc. A surface covering panel with printed pattern
EP1880816A2 (de) * 2006-07-20 2008-01-23 Flooring Technologies Ltd. Verfahren zum Umformen eines Bereichs von Holzwerkstoffplatten und Vorrichtung hierfür
WO2009124704A1 (en) * 2008-04-07 2009-10-15 Välinge Innovation Belgium BVBA Wood fibre based panels with a thin surface layer

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE10156956A1 (de) * 2001-11-20 2003-06-05 Hw Ind Gmbh & Co Kg Verfahren zur Herstellung von Bauplatten, insbesondere Fußbodenplatten

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2004042168A1 (en) * 2002-11-01 2004-05-21 Mannington Mills, Inc. A surface covering panel with printed pattern
EP1880816A2 (de) * 2006-07-20 2008-01-23 Flooring Technologies Ltd. Verfahren zum Umformen eines Bereichs von Holzwerkstoffplatten und Vorrichtung hierfür
WO2009124704A1 (en) * 2008-04-07 2009-10-15 Välinge Innovation Belgium BVBA Wood fibre based panels with a thin surface layer

Cited By (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US10472833B2 (en) 2015-07-02 2019-11-12 Unilin, Bvba Floor panel and method for manufacturing floor panels
US11008762B2 (en) 2015-07-02 2021-05-18 Unilin Bv Floor panel and method for manufacturing floor panels
US11668102B2 (en) 2015-07-02 2023-06-06 Flooring Industries Limited Sarl Floor panel and method for manufacturing floor panels
US10576715B2 (en) 2015-07-10 2020-03-03 Aladdin Manufacturing Corporation Flooring board with a thin veneer wood aesthetic and durable surface
WO2017072657A1 (en) 2015-10-27 2017-05-04 Unilin, Bvba Floor panel and method for manufacturing floor panels
US10829942B2 (en) 2015-10-27 2020-11-10 Unilin, Bvba Floor panel and method for manufacturing floor panels
US11174647B2 (en) 2015-10-27 2021-11-16 Flooring Industries Limited, Sarl Method for manufacturing floor panels
EP4219861A2 (en) 2015-10-27 2023-08-02 Flooring Industries Limited, SARL Floor panel and method for manufacturing floor panels
US11965343B2 (en) 2015-10-27 2024-04-23 Unlin, Bv Floor panel and method for manufacturing floor panels
WO2022123401A1 (en) * 2020-12-11 2022-06-16 Flooring Industries Limited, Sarl Method for manufacturing a laminate, an aminoplast resin catalyst used therein, and a laminate obtained thereby

Also Published As

Publication number Publication date
BE1019259A5 (nl) 2012-05-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20230256774A1 (en) Coated panel and method for manufacturing such panel
RU2633007C1 (ru) Половая доска
US10000040B2 (en) Floor panel, methods for manufacturing laminate panels and method for treating material sheets applied herewith
RU2483867C2 (ru) Панели на основе древесных волокон с износостойкой поверхностью
RU2637010C1 (ru) Панель для пола, стены или потолка и способ ее изготовления
RU2591466C2 (ru) Балансирующий слой на порошкообразной основе
KR101750674B1 (ko) 코팅 패널 및 이러한 패널의 제조 방법
CN108350694B (zh) 地板镶板及用于制造地板镶板的方法
US8262839B2 (en) Method for manufacturing panels and panel hereby obtained
RU2618070C2 (ru) Способ получения подложки для печати, а также декоративной панели с прямой печатью
WO2015174909A1 (en) A method of producing a veneered element and such a veneered element
RU2464396C2 (ru) Способ изготовления напольной панели с высокими противоскользящими свойствами
US20130014891A1 (en) Methods for manufacturing laminate panels
BE1019453A3 (nl) Werkwijzen voor het vervaardigen van panelen.
KR20140022361A (ko) 패널 생산 방법 및 본 발명에 따라 생산된 패널
KR101679171B1 (ko) 코팅 패널 및 이러한 패널의 제조 방법
CA2004182A1 (en) Method for producing a structure in the surface of a hardened fibreboard
CA2897156C (en) A method of producing a building panel
KR101423279B1 (ko) 미끄럼 방지용 마루판의 제조방법 및 그 미끄럼 방지용 마루판
KR101375430B1 (ko) 고심도 홈 처리를 위한 판상 목질자재의 가공방법
US10955357B2 (en) Method for producing an OSB
WO2009141743A1 (en) Method for manufacturing coated panels and coated panel
JP3753473B2 (ja) 化粧板
JP3836239B2 (ja) 化粧板の製造方法
RU2628514C2 (ru) Панели на основе древесных волокон с износостойкой поверхностью

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20130831