BE1019517A3 - Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine. - Google Patents

Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1019517A3
BE1019517A3 BE2010/0570A BE201000570A BE1019517A3 BE 1019517 A3 BE1019517 A3 BE 1019517A3 BE 2010/0570 A BE2010/0570 A BE 2010/0570A BE 201000570 A BE201000570 A BE 201000570A BE 1019517 A3 BE1019517 A3 BE 1019517A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
drive
weaving
levers
shed
coupling position
Prior art date
Application number
BE2010/0570A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol filed Critical Picanol
Priority to BE2010/0570A priority Critical patent/BE1019517A3/nl
Priority to EP11748420.4A priority patent/EP2619361B1/en
Priority to PCT/EP2011/064751 priority patent/WO2012038193A2/en
Priority to CN201180045845.7A priority patent/CN103221596B/zh
Application granted granted Critical
Publication of BE1019517A3 publication Critical patent/BE1019517A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C5/00Cam or other direct-acting shedding mechanisms, i.e. operating heald frames without intervening power-supplying devices
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C1/00Dobbies
    • D03C1/14Features common to dobbies of different types
    • D03C1/144Features common to dobbies of different types linking to the heald frame

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Gaapvormingsinrichting met een aantal aandrijfhefbomen (4,33) en een aantal overbrengingsmechanismen (2,34), waarbij elk overbrengingsmechanisme (2,34) een weefkader (3) kan aandrijven en via een aandrijfhefboom (4,33) door een aandrijfinrichting (14) kan aangedreven worden, waarbij het overbrengingsmechanisme (2,34) en de aandrijfhefboom (4,33) worden gekoppeld in een bepaalde koppelingspositie door middel van een verbinding (5), en waarbij minstens één aanduiding (22,23,27,28,46) voor een referentiekoppelingspositie is voorzien op minstens één aandrijhefboom (4,33). Werkwijze voor het vervaardigen en werkwijze voor het instellen van een gaapvormingsinrichting (1) voor een weeefmachine.

Description

Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.
De uitvinding betreft een gaapvormingsinrichting voor een weefmachine bevattend een aantal aandrijfhefbomen en een aantal overbrengingsmechanismen, waarbij elk overbrengingsmechanisme een weefkader kan aandrijven en via een aandrijfhefboom door een aandrijfinrichting aangedreven kan worden. De uitvinding betreft tevens een werkwijze voor het vervaardigen van een dergelijke gaapvormingsinrichting en een werkwijze voor het gebruik van een dergelijke gaapvormingsinrichting.
Bij weefmachines dient een gaapvormingsinrichting voor het vormen van vlakken kettingdraden waartussen een weefvak wordt gevormd om toe te laten dat inslagdraden in het weefvak worden ingebracht. Een gekende gaapvormingsinrichting drijft gewoonlijk minstens twee weefkaders aan en bevat voor elk weefkader een overbrengingsmechanisme om het weefkader op en neer te bewegen en een door een aandrijfinrichting aangedreven aandrijfhefboom om het overbrengingsmechanisme voor het weefkader aan te drijven. Een overbrengingsmechanisme wordt in het algemeen aangedreven met behulp van een aandrijfinrichting, zoals een dobby, een nokkenbak, een excentermechanisme of enig andere aandrijfinrichting.
Een dergelijke aandrijfinrichting zoals beschreven in EP 0 742 298 A2 drijft meerdere aandrijfhefbomen aan, typisch wordt elk weefkader toegevoegd aan één aandrijfhefboom. Hierbij bevat het overbrengingsmechanisme voor elk weefkader een met een aandrijfhefboom verbonden stang, een eerste scharnierhefboom, een horizontale stang, een tweede scharnierhefboom en twee verticale stangen voor het overbrengen van de heen- en weergaande rotatiebeweging van een bijhorende scharnierhefboom naar een op- en neergaande beweging van het weefkader. EP 1 613 800 BI beschrijft een overbrengingsmechanisme met drie scharnierhefbomen en drie verticale stangen.
De bewegingen van alle weefkaders bepalen samen de vorm van het weefvak. De bewegingen, in het bijzonder de amplitudes van de bewegingen van de weefkaders, zijn afhankelijk van verschillende parameters, zoals onder meer de lengte van de stangen en/of de scharnierhefbomen van het overbrengingsmechanisme, de bewegingskoers van de aandrijfhefbomen en/of de koppelingspositie van het overbrengingsmechanisme met de aandrijfhefboom. Een gewenste amplitude van de beweging van een weefkader kan worden gekozen afhankelijk van verschillende parameters, zoals het materiaal van het te weven weefsel, het aantal weefkaders dat is aangewend, het gewenste weefsel patroon, de weefsnelheid, het type weefkader en/of het type overbrengingsmechanisme.
Een mogelijkheid voor het aanpassen van de amplitude van de beweging van een weefkader is het aanpassen van de bewegingskoers van de door de aandrijfinrichting aangedreven aandrijfhefboom. Afhankelijk van het type van aandrijfinrichting zijn werkwijzen en inrichtingen gekend voor het wijzigen van de bewegingskoers van de aandrijfhefbomen. In het algemeen kan de bewegingskoers echter niet worden gewijzigd zonder het demonteren van de aandrijfinrichting.
Nog een mogelijkheid voor het aanpassen van de amplitude van de beweging van een weefkader is het aanpassen van de lengte van de scharnierhefbomen en/of van de stangen van een overbrengingsmechanisme en/of het wijzigen van de positie van onderlinge verbindingspunten van de scharnierhefbomen en/of van de stangen. In praktijk wordt het overbrengingsmechanisme gekozen tijdens de assemblage van de weefmachine en wordt niet meer gewijzigd nadien.
In het algemeen is een overbrengingsmechanisme gekoppeld met een door de aandrijfinrichting aangedreven aandrijfhefboom door middel van een verbinding die ingesteld is in een koppelingspositie. Een instelbare verbinding laat toe om de koppelingspositie waarin het overbrengingsmechanisme is gekoppeld met de bijhorende aandrijfhefboom te verplaatsen voor een aanpassing van de amplitude. Wanneer meerdere weefkaders moeten worden bewogen, kunnen de gewenste koppelingsposities verschillend worden ingesteld voor verschillende weefkaders. In praktijk wordt het instellen van de amplitude van de beweging van een weefkader van een weefmachine, wanneer de weefmachine eenmaal is geassembleerd, enkel gedaan door het aanpassen van de koppelingsposities van de instelbare verbindingen.
In praktijk zijn tabellen beschikbaar waarin voor een gewenste instelling van het weefvak referentiekoppelingsposities voor de instelbare verbindingen tussen het overbrengingsmechanisme en de aandrijfhefbomen zijn gedefinieerd in functie van het type aandrijfinrichting en/of van de uitvoering van het overbrengingsmechanisme. Een referentiekoppelingspositie kan bijvoorbeeld opgegeven worden door het opgeven van de afstand van deze referentiekoppelingspositie tot het uiteinde van een aandrijfhefboom.
Voor het aanpassen van een koppelingspositie volgens deze tabellen is het gekend een meetlat te gebruiken voor het instellen van de verschillende koppelingsposities op een bijhorende referentiekoppelingspositie. Daarnaast beschrijft JP 64-22789 dat een schaal wordt voorzien op de aandrijfhefbomen voor het vereenvoudigen van een aanpassing. Het aanpassen van de koppelingsposities vereist echter onder meer nog steeds een kennis van het type aandrijfinrichting, van de uitvoering van het overbrengingsmechanisme en het gebruik van een bijhorende tabel voor het bepalen van de gewenste koppelingspositie.
Het is een opgave van de uitvinding om het instellen van een koppelingspositie zo te vereenvoudigen dat hiervoor geen kennis van de aandrijfinrichting, geen kennis van de uitvoering van het overbrengingsmechanisme en/of geen gebruik van een tabel nodig is. Het is verder een opgave om te voorzien in een gaapvormingsinrichting waarbij het instellen van een koppelingspositie wordt vereenvoudigd.
De opgave van de uitvinding wordt opgelost door een gaapvormingsinrichting waarbij het overbrengingsmechanisme en de aandrijfhefboom worden gekoppeld in een bepaalde koppelingspositie door middel van een verbinding, en waarbij minstens één aanduiding voor een referentiekoppelingspositie is voorzien op de aandrijfhefboom.
De uitvinding laat toe bij een bepaalde aandrijfinrichting, een bepaald overbrengingsmechanisme en een bepaalde aandrijfhefboom, een aanduiding op de aandrijfhefboom te voorzien die hoort bij een referentiekoppelingspositie. De uitvinding laat ook toe een aantal aanduidingen op de aandrijfhefboom te voorzien die horen bij een aantal referentiekoppelingsposities. De minstens één aanduiding voor een referentiekoppelingspositie kan gekozen worden uitgaande van bijvoorbeeld een tabel voor een bepaalde weefconfiguratie en/of voor een gewenste instelling van het weefvak. Het voorzien van een aanduiding voor een referentiekoppelingspositie op een aandrijfhefboom die tussen het overbrengingsmechanisme en de aandrijfinrichting is opgesteld, kan bijzonder voordelig tijdens de assemblage van de weefmachine gebeuren, zodat een operator van de weefmachine in een weefzaal zonder kennis van de aandrijfinrichting en/of zonder kennis van het overbrengingsmechanisme gebruik kan maken van de aanduiding voor een referentiekoppelingspositie om de verbinding in een bepaalde koppelingspositie in te stellen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is bij een weefmachine met een gaapvormingsinrichting voor een aantal weefkaders die elk via een overbrengingsmechanisme door een aandrijfinrichting worden aangedreven, op een aantal vooraf bepaalde aandrijfhefbomen een aanduiding voor een referentiekoppelingspositie voorzien. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is op elke aandrijfhefboom een aanduiding voor een referentiekoppelingspositie voorzien.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de aandrijfinrichting tevens de aandrijfhefbomen, meer in het bijzonder zijn de aandrijfhefbomen geïntegreerd in de aandrijfinrichting. Volgens een andere uitvoeringsvorm bevat het overbrengingsmechanisme tevens de aandrijfhefbomen, meer in het bijzonder zijn de aandrijfhefbomen geïntegreerd in het overbrengingsmechanisme. De aandrijfinrichting kan bestaan uit een dobby, een nokkenbak, een excentermechanisme of enig andere aandrijfinrichting. EP 1 613 800 BI beschrijft verschillende variante aandrijfinrichtingen.
In het algemeen neemt de gewenste amplitude van de beweging van een weefkader toe met de afstand van het respectievelijke weefkader tot de aanslaglijn, bijvoorbeeld neemt lineair toe. In het geval dat de referentiekoppelingsposities voor aangrenzende aandrijfhefbomen identiek zijn, kan een aanduiding van de positie van een referentiekoppelingspositie op één aandrijfhefboom voldoende zijn voor het aanpassen van koppelingsposities van opeenvolgende weefkaders. Ook in het geval dat de referentiekoppelingsposities voor aangrenzende aandrijfhefbomen eenvoudig gerelateerd zijn, bijvoorbeeld lineair gerelateerd zijn, kan één aanduiding van een referentiekoppelingspositie voldoende zijn. In het laatste geval kan een eerste aanduiding voor een referentiekoppelingspositie voorzien worden op een eerste aandrijfhefboom terwijl een tweede aanduiding voor een referentiekoppelingspositie voorzien wordt op een tweede aandrijfhefboom, terwijl voor de aandrijfhefbomen die gelegen zijn tussen de eerste en de tweede aandrijfhefboom koppelingsposities kunnen ingesteld worden die lineair gerelateerd zijn tot de eerste en de tweede aanduidingen voor een referentiekoppelingspositie.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt op minstens twee aandrijfhefbomen die naast elkaar zijn opgesteld telkens minstens één aanduiding voor een referentiekoppelingspositie voorzien. Dit is bijzonder voordelig wanneer deze referentiekoppelingsposities niet onderling gerelateerd zijn.
Bij overbrengingsmechanismen voor het bewegen van bijhorende weefkaders kunnen bijvoorbeeld van elkaar verschillende scharnierhefbomen worden gebruik die een bijhorende beweging opleggen aan de bijhorende weefkaders. In het bijzonder kunnen zowel een eerste als een tweede scharnierhefboom verschillend zijn uitgevoerd voor de beweging van bijhorende weefkaders. Hierdoor resulteert een lineaire relatie tussen de gewenste amplitudes van de bewegingen van opeenvolgende weefkaders niet in een lineaire relatie tussen de instellingen van opeenvolgende koppelingsposities van de verbindingen.
Ook de bewegingen van de aandrijfhefbomen aangedreven door de aandrijfinrichting kunnen verschillend zijn ingesteld voor de beweging van verschillende weefkaders. Bijvoorbeeld kan de amplitude van de beweging, meer in het bijzonder de rotatiebeweging van een eerste aantal aandrijfhefbomen, verbonden met weefkaders in een positie dichter bij de aanslaglijn, kleiner zijn ingesteld dan de beweging, meer in het bijzonder de rotatiebeweging, van een volgend aantal aandrijfhefbomen verbonden met weefkaders in een positie verder van de aanslaglijn. Hierdoor kan eveneens een niet lineaire relatie ontstaan tussen de gewenste amplitudes van de bewegingen van opeenvolgende weefkaders en de overeenkomstige instellingen van opeenvolgende koppelingsposities van de verbinding waarmee bijhorende aandrijfmechanismen en aandrijfhefbomen onderling zijn verbonden.
In het bijzonder wanneer het verband tussen de amplitudes van de bewegingen van opeenvolgende weefkaders en de respectievelijke opeenvolgende koppelingsposities niet lineair verloopt, is een aanpassing van de koppelingsposities moeilijk, daar de operator die de aanpassing uitvoert mogelijks niet op de hoogte is van de bijzonderheden van het overbrengingsmechanisme en/of van de aandrijfinrichting. In praktijk kunnen vaak één of meerdere stappen in de opeenvolging van de koppelingsposities worden geïdentificeerd, wat wil zeggen dat verschillende groepen aandrijfhefbomen opeenvolgende koppelingsposities te onderscheiden zijn, waarbij binnen elke groep aandrijfhefbomen de koppelingsposities elkaar volgens een min of meer gelijke relatie opvolgen, terwijl dit voor opeenvolgende koppelingsposities die tot verschillende groepen aandrijfhefbomen behoren niet het geval is. Tussen deze opeenvolgende koppelingsposities uit verschillende groepen aandrijfhefbomen ontstaat een zogenaamde stap. Bij een stap kan het positieverschil tussen de opeenvolgende koppelingsposities duidelijk verschillend zijn van het positieverschil tussen opeenvolgende koppelingsposities waar geen stap voorkomt. Het verkeerdelijk instellen van de verbinding in een koppelingspositie ter hoogte een stap kan dus leiden tot een sterk vervormd weefvak, hetgeen zowel aanleiding kan geven tot weeffouten als tot kettingdraadbreuken. De uitvinding is bijzonder voordelig indien een dergelijke stap aanwezig is, daar bij een stap de referentiekoppelingsposities voor naast elkaar opgestelde aandrijfhefbomen niet onderling gerelateerd zijn.
Door het voorzien van aanduidingen voor referentiekoppelingsposities volgens de uitvinding die waarneembaar zijn, bijvoorbeeld visueel waarneembaar zijn, wordt een instelling of aanpassing van een koppelingspositie vereenvoudigd en zal de operator die de instelling of aanpassingen doet zich steeds bewust zijn van de aanwezigheid en de plaats van een stap.
Volgens een uitvoeringsvorm is een enkele set van waarneembare aanduidingen voorzien die referentiekoppelingsposities voor een standaard instelling voor het weefvak aanduidt, wat wil zeggen een instelling die meestal wordt gebruikt bij een bepaalde weefconfiguratie, bijvoorbeeld een weefconfiguratie die hoort bij een bepaald type te weven weefsel en een bepaald type weefmachine, bijvoorbeeld een luchtweefmachine of een grijperweefmachine. Bij een andere uitvoeringsvorm duidt de set aanduidingen een "gemiddelde" instelling voor het weefvak aan, wat betekent een instelling waarvan bepaalde afwijkingen worden getolereerd, bijvoorbeeld van weefmachine tot weefmachine. Bij nog een andere uitvoeringsvorm duidt de set aanduidingen ongewone of speciale instellingen voor het weefvak aan zoals een elliptische instelling voor het weefvak.
Volgens een andere uitvoeringsvorm zijn waarneembare aanduidingen voor minstens een eerste en een tweede referentiekoppelingspositie voorzien op de minstens één aandrijfhefboom. Deze minstens eerste en tweede aanduidingen kunnen referentiekoppelingsposities voor minstens een eerste en een tweede uiterste instelling voor het weefvak aanduiden waartussen een operator wordt toegestaan de aanpasbare koppelingspositie in te stellen.
Volgens een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm is een aantal waarneembare aanduidingen met verschillende kenmerken voorzien op de minstens een aandrijfhefboom die minstens een eerste en een tweede referentiekoppelingspositie aanduiden. Meer in het bijzonder is bij voorkeur minstens een eerste en een tweede set visueel waarneembare aanduidingen met verschillende kenmerken voorzien op de respectievelijke aandrijfhefbomen. Volgens een uitvoeringsvorm bevatten verschillende kenmerken bijvoorbeeld verschillende vormen en/of verschillende kleuren en/of verschillende symbolen. Een aanduiding kan ééndelig zijn, bijvoorbeeld een lijn, een inkerving of dergelijke. De aanduiding kan ook meerdelig zijn, bijvoorbeeld twee of meer lijnen, inkervingen of dergelijke die evenwijdig aan elkaar en op een kleine afstand van elkaar zijn aangebracht.
Volgens een andere uitvoeringsvorm is de aanduiding, de set van aanduidingen of het aantal sets van aanduidingen permanent voorzien op de minstens één aandrijfhefboom. Volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen zijn de aanduidingen geprint, gegraveerd, gesneden of op andere wijzen op de aandrijfhefbomen voorzien. De aanduidingen vereenvoudigen een aanpassing van de koppelingsposities en laten eenvoudig toe de koppelingsposities correct in te stellen.
De opgave van de uitvinding wordt tevens opgelost door een werkwijze voor het vervaardigen van een gaapvormingsinrichting waarbij het overbrengingsmechanisme en de aandrijfhefboom in een bepaalde koppelingspositie kunnen gekoppeld worden door middel van een verbinding, en waarbij minstens één aanduiding voor een referentiekoppelingspositie wordt aangebracht op minstens één aandrijfhefboom.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt op minstens twee aandrijfhefbomen die naast elkaar zijn opgesteld minstens één aanduiding voor minstens één referentiekoppelingspositie aangebracht. Tevens kan op een aantal aandrijfhefbomen minstens één aanduiding voor minstens één referentiekoppelingspositie worden voorzien, of kan op elke aandrijfhefboom minstens één aanduiding voor minstens één referentiekoppelingspositie worden voorzien.
Volgens een uitvoeringsvorm worden permanente aanduidingen toegevoegd aan aandrijfhefbomen tijdens de assemblage van de aandrijfhefbomen. Volgens een andere uitvoeringsvorm worden aanduidingen aangebracht tijdens de assemblage van de weefmachine, tijdens de installatie van de weefmachine in een weverij en/of net voor het weven met een gewenste weefconfiguratie.
In het bijzonder, wanneer een gewenste instelling van het weefvak moet worden ingesteld die geen standaard instelling is, kan een niet-permanente aanduiding, bijvoorbeeld met verf of met kleefmiddelen, worden verkozen.
Eveneens kan gebruik gemaakt worden van een sjabloon voor het aanbrengen van minstens een waarneembare aanduiding voor een referentiekoppelingspositie op minstens één aandrijfhefboom die toelaat een overbrengingsmechanisme aan te drijven met een aandrijfinrichting voor een weefmachine. Het sjabloon kan zowel worden gebruikt voor het voorzien van permanente als tijdelijke aanduidingen.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt een sjabloon gebruikt voor het voorzien van minstens één waarneembare aanduiding op de minstens één aandrijfhefboom. Een sjabloon is geïndividualiseerd voor een bepaalde weefconfiguratie en voor een bepaalde instelling van het weefvak bij een bepaalde gaapvormingsinrichting. Het gebruik van een sjabloon laat een operator toe om bijvoorbeeld een instelling te kiezen die veelvuldig gebruikt wordt en om deze aan te brengen aan een weefmachine. Volgens een uitvoeringsvorm dient het sjabloon als een gids voor het aanbrengen van aanduidingen in schrift, verf, kerven, met kleefmiddelen of met andere middelen aan de aandrijfhefbomen. Volgens een andere uitvoeringsvorm wordt het sjabloon gebruikt als een tijdelijke aanduiding, bijvoorbeeld wanneer een zeldzaam patroon moet worden ingesteld of in een assemblagelijn voor weefmachines. Het sjabloon kan bijvoorbeeld worden geplaatst over de eerste aandrijfhefboom terwijl een aanduiding wordt aangebracht ter hoogte van volgende aandrijfhefbomen door gebruik te maken van het sjabloon.
De opgave van de uitvinding wordt opgelost door een werkwijze voor het instellen van een gaapvormingsinrichting voor een weefmachine, waarbij de gaapvormingsinrichting een aantal aandrijfhefbomen en een aantal overbrengingsmechanismen bevat, waarbij elk overbrengingsmechanisme een weefkader kan aandrijven en via een aandrijfhefboom door een aandrijfinrichting aangedreven kan worden, waarbij het overbrengingsmechanisme en de aandrijfhefboom worden gekoppeld in een bepaalde koppelingspositie door middel van een verbinding, en waarbij de koppelingspositie tussen het overbrengingsmechanisme en de aandrijfhefboom ingesteld wordt in functie van een aanduiding voor een referentie-koppelingspositie die voorzien is op de aandrijfhefboom.
In wat volgt worden uitvoeringsvormen van de uitvinding meer in detail beschreven aan de hand de hierna volgende schematische tekeningen, waarbij doorheen de figuren dezelfde of gelijkaardige onderdelen aangeduid worden door dezelfde referentienummers.
Figuur 1 is een schematische afbeelding in perspectief van een gaapvormingsinrichting volgens de uitvinding,
Figuur 2 is een schematische afbeelding van een dwarsdoorsnede gezien volgens pijl A in figuur 1, Figuur 3 is een schematische afbeelding van een aanzicht van de aandrijfhefbomen uit figuur 2 volgens pijl B,
Figuur 4 is een schematische afbeelding vergelijkbaar met figuur 2 van verschillende verbindingen,
Figuur 5 is een schematische afbeelding vergelijkbaar met figuur 3 van de aandrijfhefbomen uit figuur 4 met een aantal verbindingen,
Figuur 6 is een schematische afbeelding van de aandrijfhefbomen uit figuur 5,
Figuur 7 is een schematische afbeelding van een variante van figuur 6 van aandrijfhefbomen voorzien van aanduidingen,
Figuur 8 is een schematische afbeelding van een variante van figuur 6 van aandrijfhefbomen voorzien van aanduidingen,
Figuur 9 is een schematische afbeelding van een variante van figuur 6 van aandrijfhefbomen voorzien van aanduidingen,
Figuur 10 is een schematische afbeelding van een variante van figuur 6 waarbij een sjabloon over de aandrijfhefbomen is geplaatst,
Figuur 11 is een schematische afbeelding vergelijkbaar met figuur 3 waarbij een sjabloon over de aandrijfhefbomen is geplaatst,
Figuur 12 is een schematische afbeelding van een aanzicht van een gaapvormingsinrichting volgens de uitvinding, Figuur 13 is een schematische afbeelding van een variante van figuur 12, en
Figuur 14 is een schematische afbeelding van aandrijfhefbomen volgens pijl C in figuur 12.
Figuur 1 toont in perspectief en schematisch een uitvoeringsvorm van een gaapvormingsinrichting 1 met een aantal overbrengingsmechanismen 2 die elk verbonden zijn met een weefkader 3. In het algemeen wordt met minstens twee verschillende weefkaders 3 geweven die elk aangedreven worden via een bijhorend overbrengingsmechanisme 2. Voor de duidelijkheid van de afbeelding zijn slechts twee weefkaders 3 weergegeven. De gaapvormingsinrichting 1 bevat tevens verschillende aandrijfhefbomen 4 die via een instelbare verbinding 5 worden gekoppeld aan een stang 6 van het overbrengingsmechanisme 2. Een overbrengingsmechanisme 2 bevat verder een eerste scharnierhefboom 7, een horizontale stang 8, een tweede scharnierhefboom 9 en verticale stangen 10 en 11. Het overbrengingsmechanisme dient om een heen- en weergaande beweging van de gekoppelde aandrijfhefboom 4 om te zetten in een op- en neergaande beweging van het weefkader 3. Hierbij kan het weefkader 3 bewegen in geleidingen 12 en 13 van een niet afgebeelde weefmachine. Verder is een aandrijf-inrichting 14 weergegeven die de aandrijfhefbomen 4 aandrijft. Met een aantal weefkaders 3 wordt een weefvak 47 tussen twee vlakken kettingdraden 48 en 49 gevormd, waarbij de vlakken kettingdraden 48 en 49 ter hoogte van een aanslaglijn 50 overgaan in een weefsel 51.
In figuur 2 worden de verbinding 5, de stang 6 en de daarmee gekoppelde aandrijfhefboom 4 meer in detail weergegeven. De dwarsdoorsnede van de aandrijfinrichting 14 toont een uitvoeringsvorm voor het aandrijven van de aandrijfhefbomen 4. De aandrijfinrichting 14 bevat een aandrijfas 15, die bijvoorbeeld direct of indirect via een niet weergegeven aandrijfmotor wordt aangedreven, een excenter 16 dat door de aandrijfas 15 wordt aangedreven en een drijfstang 17 die door het excenter 16 heen en weer wordt bewogen. De drijfstang 17 drijft de aandrijfhefboom 4 aan via een as 18, waarbij de aandrijfhefboom 4 om een as 19 draaibaar is opgesteld. De aandrijfinrichting 14 kan uiteraard eveneens zijn uitgevoerd als een dobby, bijvoorbeeld een dobby zoals gekend uit IPC klasse "D03C 1", een nokkenbak of een andere gekende aandrijving die kan aangewend worden bij een gaapvormingsinrichting. Hierbij zijn de aandrijfhefbomen 4 geïntegreerd in de aandrijfinrichting 14, meer in het bijzonder in de behuizing van de aandrijfinrichting 14.
De koppelingspositie van de verbinding 5 op de aandrijfhefboom 4 kan naar het uiteinde 20 van de aandrijfhefboom 4 toe of van het uiteinde 20 weg worden verschoven over de aandrijfhefboom 4 om de amplitude van de beweging van de stang 6, de daarmee verbonden scharnierhefbomen 7 en 9, horizontale stang 8, verticale stangen 10 en 11 en het weefkader 3 in te stellen. Door de instelbare verbinding 5 kan de koppelingspositie aangepast worden.
In praktijk wordt bijvoorbeeld in een tabel de afstand D tussen het uiteinde 20 van de aandrijfhefboom 4 en de aanpasbare verbinding 5 meegedeeld in aantal millimeter om een koppelingspositie voor een bepaalde weefconfiguratie op te geven. De aanpasbare verbinding 5 bevat een fixeerelement 21 waarmee de aanpasbare verbinding 5 in een bepaalde koppelingspositie kan worden gefixeerd op de aandrijfhefboom 4. Hierbij wordt de koppelingspositie van de aanpasbare verbinding 5 op de aandrijfhefboom 4 ingesteld.
Figuur 3 toont schematisch de aandrijfhefbomen 4 en de aanpasbare verbinding 5 uit figuur 2 zoals gezien volgens pijl B uit figuur 2. In figuur 3 zijn tevens een aantal aanduidingen 22 weergegeven die voorzien zijn op een aantal aandrijfhefbomen 4. Zoals te zien zijn de verschillende aanduidingen 22 lineair gerelateerd. Dit is bijvoorbeeld toepasbaar indien alle aandrijfhefbomen 4 identiek zijn uitgevoerd en identiek zijn aangedreven, en indien alle overbrengingsmechanismen 2 identiek zijn uitgevoerd.
Figuren 4 en 5 tonen een afbeelding van een uitvoeringsvorm waarbij een aantal overbrengingsmechanismen 2 elk via een bijhorende aandrijfhefboom 4 aangedreven worden. De verschillende aandrijfhefbomen 4 zijn naast elkaar opgesteld en zijn elk met een verschillende stang 6 van een bepaald overbrengingsmechanisme 2 voor een weefkader 3 gekoppeld met behulp van een bijhorende aanpasbare verbinding 5. De verbindingen 5 zijn op verschillende koppelingsposities bevestigd op een bijhorende aandrijfhefboom 4, met andere woorden op een verschillende afstand D van het bijhorende uiteinde 20 aangebracht. De aandrijfhefbomen 4 worden onderverdeeld in twee groepen 24 en 25. De positieverschillen tussen aangrenzende koppelingsposities binnen elke groep 24 of 25 zijn eerder beperkt, terwijl het positieverschil tussen de aangrenzende koppelingsposities die niet tot dezelfde groep behoren relatief groot kunnen zijn.
Zoals getoond in figuur 6 wordt op elke aandrijfhefboom 4 een aanduiding 22 of 23 voor een referentiekoppelingspositie voorzien. De positieverschillen H tussen aangrenzende referentiekoppelingsposities binnen de groepen 24 en 25 zijn eerder beperkt. Het positieverschil I tussen de aangrenzende referentiekoppelingsposities van twee aandrijfhefbomen 4 die naast elkaar zijn opgesteld en die tot een verschillende groep 24 of 25 behoren, is echter relatief groot. Het positieverschil I tussen de referentiekoppelingsposities van naast elkaar opgestelde aandrijfhefbomen 4 met aanduidingen 22 of 23 wordt een stap genoemd.
De stap kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden daar bij de ene groep 24 de aandrijfhefbomen 4 ter hoogte van de as 18 met een drijfstang 17 aangedreven worden, terwijl bij de andere groep 25 de aandrijfhefbomen 4 ter hoogte van de as 26 met een gelijkaardige drijfstang 17 aangedreven worden. De as 26 is hierbij aangeduid in figuur 2 en dichter bij de as 19 gelegen dan de as 18, zodat bij eenzelfde verplaatsing van de drijfstang 17 een aandrijfhefboom 4 die ter hoogte van de as 26 wordt aangedreven over een grotere hoek wordt bewogen dan een aandrijfhefboom 4 die ter hoogte van de as 18 wordt aangedreven. De stap kan eveneens of daarnaast bijvoorbeeld worden veroorzaakt daar de eerste scharnierhefbomen 7 die horen bij de aandrijfhefbomen 4 van de groep 24 worden aangedreven met de stangen 6 ter hoogte van een as 52 en de eerste scharnierhefbomen 7 die horen bij de aandrijfhefbomen 4 van de groep 25 worden aangedreven met de stangen 6 ter hoogte van een as 53. De assen 52 en 53 worden weergegeven in figuur 1. Eveneens of nog daarnaast kunnen de verticale hefbomen 10 en 11 door de scharnierhefbomen 43 en 9 worden aangedreven ter hoogte van de assen 56 voor de groep 24 en ter hoogte van de assen 45 voor de groep 25. De assen 56 en 45 worden weergegeven in figuur 13.
In figuren 5 en 6 worden verbindingen 5 en aanduidingen 22 en 23 voor referentiekoppelingsposities voor een zogenaamde "elliptische" instelling van het weefvak weergegeven, waarbij de positieverschillen H en I en de posities van de verbindingen 5 zodanig worden gekozen dat een weefvak 47 een eerder elliptische vorm aanneemt. Dit wil zeggen dat de amplitude van de bewegingen van de weefkaders 3 die zich dichter bij een aanslaglijn 50 bevinden, groter worden gekozen dan het geval is bij een gewone "ruitvormige" instelling van het weefvak en de amplitude van de bewegingen van de weefkaders 3 die zich verder van een aanslaglijn 50 bevinden, kleiner worden gekozen dan het geval is bij een gewone "ruitvormige" instelling van het weefvak. Bij een "ruitvormige" instelling van het weefvak neemt de amplitude van de bewegingen van opeenvolgende weefkaders 3 lineair toe naarmate een weefkader 3 zich verder van een aanslaglijn 50 bevindt. Door de "elliptische" instelling worden verschillen in spanning tussen kettingdraden die door verschillende weefkaders 3 worden bewogen eerder beperkt gehouden, waardoor een meer gelijkmatig weefsel 51, weergegeven in figuur 1, kan worden bekomen. Voor het instellen van een "elliptisch" weefvak is het gebruik van aanduidingen 22, 23 volgens de uitvinding bijzonder voordelig.
In figuur 7 worden op een vergelijkbare manier als in figuur 5 de aandrijfhefbomen 4 voorzien van aanduidingen 22 en 27. Bij de groep 24 zijn de aanduidingen 22 lineair gerelateerd, meer bepaald zijn alle positieverschillen J gelijk, terwijl bij de groep 25 de aanduidingen 27 geen positieverschil vertonen. Het positieverschil K tussen twee aanduidingen 22 en 27 van twee nabij elkaar gelegen aandrijfhefbomen 4 vormt hierbij een stap. Wanneer een instelling van het weefvak wordt gekozen die voor verschillende aangrenzende verbindingen identieke referentiekoppelingsposities bevat, zoals het geval is voor de aanpasbare verbindingen 27, kan het voldoende zijn om voor deze referentiekoppelingsposities slechts op één van de bijhorende aandrijfhefbomen 4 een aanduiding 27 te voorzien. Een verbinding 5 kan bijvoorbeeld op een referentiekoppelingspositie worden ingesteld die wordt aangeduid door de aanduiding 27 en vervolgens kunnen de andere verbindingen identiek worden ingesteld als de verbinding die hoort bij de aanduiding 27.
In figuur 8 worden aandrijfhefbomen 4 weergegeven waarop een visueel waarneembare aanduiding 22 voor een referentiekoppelingsposities is aangebracht. Hierbij is een aanduiding 22 aangebracht op de buitenste aandrijfhefbomen 4. Tevens is een aanduiding aangebracht op twee naast elkaar gelegen aandrijfhefbomen 4 die tussen de buitenste aandrijfhefbomen 4 zijn gelegen. Wanneer de referentiekoppelingsposities bijvoorbeeld lineair gerelateerd zijn, volstaat het om een beperkt aantal aanduidingen 22 aan te brengen, waarbij in deze uitvoeringsvorm ook de plaats van de stap en een positieverschil van referentieposities ter hoogte van de stap worden aangeduid.
In figuur 9 worden aandrijfhefbomen 4 weergegeven die voorzien zijn van aanduidingen 22 die een eerste set aanduidingen vormen, en waarbij naast de aanduidingen 22 eveneens aanduidingen 28 op elke aandrijfhefboom 4 zijn aangebracht die een tweede set aanduidingen vormen. Een eerste set aanduidingen 22 duidt bijvoorbeeld de referentiekoppelingsposities aan voor een standaard instelling van het weefvak 47 voor de weefmachine waarvan de gaapvormingsinrichting 1 deel uitmaakt. Indien deze instelling wordt opgegeven in een tabel, dan zijn de aanduidingen 22 bijvoorbeeld telkens geplaatst op de afstanden van de uiteinden 20 van de aandrijfhefbomen 4. De afstanden kunnen vergelijkbaar met de afstand D uit figuur 2 worden opgegeven in een passende tabel. De tweede set van aanduidingen 28 kan volgens een uitvoeringsvorm twee referentiekoppelingsposities aanduiden voor uiterste instellingen van het weefvak 47, waartussen een operator de koppelingsposities van overeenkomstige aanpasbare verbindingen 5 mag instellen.
De aanduidingen 22 en de aanduidingen 28 bevatten hierbij verschillende optisch waarneembare kenmerken, bijvoorbeeld hebben de aanduidingen 22 een puntvorm en hebben de aanduidingen 28 een streepvorm. Bijvoorbeeld kan ook de kleur van de aanduidingen 22 en 28 verschillen. De aanduidingen 22 en 28 kunnen op de aandrijfhefbomen 4 worden aangebracht door kerven, etsen, schrift, verf, met lijmstoffen of dergelijke.
Figuren 10 en 11 zijn vergelijkbaar met respectievelijk figuren 5 en 4 en tonen een uitvoeringsvorm van aandrijfhefbomen 4 van een aandrijfinrichting 2, waarop aanpasbare verbindingen 5 zijn bevestigd. Een sjabloon 29 volgens de uitvinding is op de aandrijfhefbomen 4 geplaatst en is bijvoorbeeld zodanig gevormd dat binnenzijden 30 en 31 van het sjabloon 29 zo kunnen aanliggen tegen de aandrijfhefbomen 4 dat het sjabloon 29 bij een herhaaldelijk wegnemen en terugplaatsen op de aandrijfhefbomen 4 altijd eenvoudig in dezelfde positie voor het instellen van de weefvak te plaatsen is, bij voorkeur uitsluitend in één bepaalde positie voor het instellen van de weefvak té" plaatsen is. Het sjabloon 29 is volgens een uitvoeringsvorm voorzien van een geprofileerd gedeelte 32 dat toelaat op eenduidige wijze referentiekoppelingsposities op de aandrijfhefbomen 4 aan te duiden. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het geprofileerd gedeelte 32 tevens vormgegeven als een geprofileerde rand waar de aanpasbare verbindingen 5 tegenaan kunnen worden geschoven, zodanig dat de koppelingsposities van de aanpasbare verbindingen 5 overeenkomen met de referentiekoppelingsposities voor een bepaalde weefconfiguratie.
Volgens een andere uitvoeringsvorm is het geprofileerd gedeelte 32 vormgegeven als openingen doorheen de binnenzijde 30 van het sjabloon 29, die zodanig zijn dat de aanpasbare verbindingen 5 enkel binnen deze openingen over de aandrijfhefbomen 4 kunnen worden verschoven. Volgens nog een verdere uitvoeringsvorm wordt een sjabloon 29 op de aandrijfhefbomen 4 geplaatst en worden aanduidingen geplaatst door bijvoorbeeld met een stift het geprofileerd gedeelte 32 te volgen. Daarna kunnen de aanduidingen op een andere wijze passend op de aandrijfhefbomen 4 aangebracht worden. Hierdoor kunnen de aanpasbare verbindingen 5 bijvoorbeeld ingesteld worden op de referentiekoppelingsposities zoals aangegeven door de aanduidingen.
Figuur 12 geeft schematisch een gaapvormingsinrichting 1 voor een weefkader 3 weer met een aandrijfhefboom 33 en een overbrengingsmechanisme 34. De aandrijfhefboom 33 is hierbij geïntegreerd in het overbrengingsmechanisme 34. De aandrijfinrichting 14 voor het aandrijven van de aandrijfhefboom 33 bevat een aandrijfas 35, een op de aandrijfas 35 voorzien excenter 36, een door het excenter 36 aangedreven drijfstang 37, een door de drijfstang 37 via de as 38 aangedreven hefboom 39 die om een as 40 draaibaar is opgesteld en een door de hefboom 39 via een as 41 aangedreven stang 42. De stang 42 drijft via de verbinding 5 de aandrijfhefboom 33 aan. Bij deze uitvoeringsvorm is de aandrijfhefboom 33 eendelig uitgevoerd met de eerste scharnierhefboom 43 van het overbrengingsmechanisme 34 en is via de verbinding 5 verbonden met de stang 42 van de aandrijfinrichting 14. Het overbrengingsmechanisme 34 met de eerste scharnierhefboom 43, een horizontale stang 8, een tweede scharnierhefboom 9, een derde scharnierhefboom 54 en drie verticale stangen 10, 11 en 55 brengt de beweging van de aandrijfhefboom 33 over naar het weefkader 3. Volgens een niet weergegeven variante kan het overbrengingsmechanisme meer dan drie scharnierhefbomen en bijhorende verticale stangen bevatten.
In figuur 13 is een gaapvormingsinrichting 1 weergegeven gelijkaardig aan die van figuur 12 maar waarbij de afmetingen van de scharnierhefbomen 43 en 9 verschillen van deze van figuur 12, meer in het bijzonder is de afstand E tussen een draaipunt 44 van een scharnierhefboom 43, 9 en de as 45 voor een stang 10, 11 groter dan de afstand E aangeduid in figuur 12. Dit laat toe dat de amplitude van de beweging van het weefkader 3 van figuur 13 bij eenzelfde bewegingskoers of hoek-verdraaiing van een aandrijfhefboom 33 groter zal zijn dan de amplitude van de beweging van het weefkader 3 van figuur 12.
In figuur 14 is een groep 24 met aandrijfhefbomen 33 gevormd die bijvoorbeeld uitgevoerd zijn zoals weergegeven in figuur 12 en een groep 25 met aandrijfhefbomen die bijvoorbeeld uitgevoerd zijn zoals weergegeven in figuur 13, gezien volgens pijl C. Om een nagenoeg lineair verloop van de amplitude van beweging van de opeenvolgende weefkaders 3 te bekomen, vertonen hierbij de opeenvolgende referentiekoppelingsposities eveneens een stap ter hoogte van een plaats van twee naast elkaar gelegen aandrijfhefbomen 33 die tot een verschillende groep 24 of 25 behoren. Het verschil in overbrengingsmechanisme 34 geeft aanleiding tot een stap zoals te zien is bij de aanduidingen 46 aangebracht op de aandrijfhefbomen 33 zoals weergegeven in figuur 14.
Een gaapvormingsinrichting 1 volgens de uitvinding wordt vervaardigd door minstens één aanduiding 22, 23, 27, 28, 46 voor een referentiekoppelingspositie op een aandrijfhefboom 4, 33 aan te brengen. Volgens de uitvinding kunnen door gebruik te maken van een dergelijke aanduiding 22, 23, 27, 28, 46 een aandrijfhefboom 4, 33 en een overbrengingsmechanisme 2, 34 in een bepaalde koppelingspositie worden gekoppeld door middel van een verbinding 5, waarbij de koppelingspositie bepaald wordt in functie van minstens één aanduiding 22, 23, 27, 28, 46 voor een referentiekoppelingspositie die voorzien is op de aandrijfhefboom 4, 33.
De gaapvormingsinrichting en de werkwijzen volgens de in de conclusies weergegeven uitvinding is niet beperkt tot de als voorbeeld weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar kunnen eveneens varianten en combinaties van die uitvoeringsvoorbeelden bevatten die onder de conclusies vallen.

Claims (10)

1. Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine, waarbij de gaapvormingsinrichting (1) een aantal aandrijfhefbomen (4, 33) en een aantal overbrengingsmechanismen (2, 34) bevat, waarbij elk overbrengingsmechanisme (2, 34) een weefkader (3) kan aandrijven en via een aandrijfhefboom (4, 33) door een aandrijfinrichting (14) aangedreven kan worden, en waarbij het overbrengingsmechanisme (2, 34) en de aandrijfhefboom (4, 33) worden gekoppeld in een bepaalde koppelingspositie door middel van een verbinding (5), daardoor gekenmerkt dat minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) voor een referentiekoppelings-positie is voorzien op minstens één aandrijfhefboom (4, 33).
2. Gaapvormingsinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat op een aantal vooraf bepaalde aandrijfhefbomen (4, 33) van de gaapvormingsinrichting (1) minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) voor een referentiekoppelings-positie is voorzien.
3. Gaapvormingsinrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat op elke aandrijfhefboom (4, 33) van de gaapvormingsinrichting (1) minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) voor een referentiekoppelingspositie is voorzien.
4. Gaapvormingsinrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfhefbomen (4) geïntegreerd zijn in de aandrijfinrichting (14).
5. Gaapvormingsinrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfhefbomen (33) geïntegreerd zijn in het overbrengingsmechanisme (34).
6. Gaapvormingsinrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat op minstens twee aandrijfhefbomen (4, 33) die naast elkaar zijn opgesteld telkens minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28,46) voor een referentiekoppelingspositie is voorzien.
7. Werkwijze voor het vervaardigen van een gaapvormingsinrichting (1) voor een weefmachine, waarbij de gaapvormingsinrichting (1) een aantal aandrijfhefbomen (4, 33) en een aantal overbrengingsmechanismen (2, 34) bevat, waarbij elk overbrengingsmechanisme (2, 34) een weefkader (3) kan aandrijven en via een aandrijfhefboom (4, 33) door een aandrijfinrichting (14) aangedreven kan worden, en waarbij het overbrengingsmechanisme (2, 34) en de aandrijfhefboom (4, 33) worden gekoppeld in een bepaalde koppelingspositie door middel van een verbinding (5), daardoor gekenmerkt dat minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) voor een referentiekoppelingspositie wordt aangebracht op minstens één aandrijfhefboom (4, 33).
8. Werkwijze volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat op minstens twee aandrijfhefbomen (4, 33) die naast elkaar zijn opgesteld minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) voor een referentiekoppelingspositie wordt aangebracht.
9. Werkwijze volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat voor het aanbrengen van minstens één aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) gebruik wordt gemaakt van een sjabloon (29).
10. Werkwijze voor het instellen van een gaapvormingsinrichting (1) voor een weefmaehine, waarbij de gaapvormingsinrichting (1) een aantal aandrijfhefbomen (4, 33) en een aantal overbrengingsmechanismen (2, 34) bevat, waarbij elk overbrengingsmechanisme (2, 34) een weefkader (3) kan aandrijven en via een aandrijfhefboom (4, 33) door een aandrijfinrichting (14) aangedreven kan worden, en waarbij het overbrengingsmechanisme (2, 34) en de aandrijfhefboom (4, 33) worden gekoppeld in een bepaalde koppelingspositie door middel van een verbinding (5), daardoor gekenmerkt dat de koppelingspositie tussen het overbrengingsmechanisme (2, 34) en de aandrijfhefboom (4, 33) ingesteld wordt in functie van een aanduiding (22, 23, 27, 28, 46) voor een referentiekoppelings-positie die voorzien is op de aandrijfhefboom (4, 33).
BE2010/0570A 2010-09-24 2010-09-24 Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine. BE1019517A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2010/0570A BE1019517A3 (nl) 2010-09-24 2010-09-24 Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.
EP11748420.4A EP2619361B1 (en) 2010-09-24 2011-08-26 Shed-forming device for a weaving machine
PCT/EP2011/064751 WO2012038193A2 (en) 2010-09-24 2011-08-26 Shed-forming device for a weaving machine
CN201180045845.7A CN103221596B (zh) 2010-09-24 2011-08-26 用于织机的梭口形成装置

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2010/0570A BE1019517A3 (nl) 2010-09-24 2010-09-24 Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.
BE201000570 2010-09-24

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019517A3 true BE1019517A3 (nl) 2012-08-07

Family

ID=44064973

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2010/0570A BE1019517A3 (nl) 2010-09-24 2010-09-24 Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP2619361B1 (nl)
CN (1) CN103221596B (nl)
BE (1) BE1019517A3 (nl)
WO (1) WO2012038193A2 (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN104153110A (zh) * 2014-07-31 2014-11-19 扬中市金德纺织机械设备厂 一种高速织机连杆总成
CN104213318A (zh) * 2014-08-07 2014-12-17 扬中市金德纺织机械设备厂 高速织机
BE1024363B1 (nl) * 2016-07-08 2018-02-05 Picanol Nv Blokkeerinrichting en gaapvormingseenheid voor een weefmachine
FR3097565B1 (fr) 2019-06-19 2022-08-12 Staubli Sa Ets Machine textile, métier à tisser comportant une telle machine textile et procédés associés
EP4151787A1 (en) * 2021-09-15 2023-03-22 Picanol Method for determining a configuration of a drive mechanism with a moving element, moving element, and system

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2904079A (en) * 1956-05-14 1959-09-15 James Hunter Inc Dobby loop
US3991793A (en) * 1974-08-12 1976-11-16 Sulzer Brothers Limited Eccentric drive for a dobby
JP2000064143A (ja) * 1998-08-17 2000-02-29 Toyota Autom Loom Works Ltd 織機における開口装置

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH488830A (de) * 1968-03-28 1970-04-15 Sulzer Ag Vorrichtung zum Kuppeln eines Webschafts mit hin- und hergehenden Antriebsplatinen
JPS6422789A (en) 1987-07-15 1989-01-25 Takenaka Komuten Co Lifting carrying method of lifting conveyor
FR2734001B1 (fr) 1995-05-12 1997-06-27 Staubli Sa Ets Mecanique d'armure du type rotatif pour la formation de la foule sur les machines a tisser
DE19804041B4 (de) * 1997-02-06 2005-10-06 Texo Ab Dobby zur Steuerung der Bewegungen der Schaftrahmen eines Webautomaten
EP1613800B1 (de) 2003-04-17 2009-09-30 Picanol N.V. Antrieb für webschäfte einer webmaschine
JP2009293154A (ja) * 2008-06-05 2009-12-17 Tsudakoma Corp 綜絖枠高さ調節装置

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2904079A (en) * 1956-05-14 1959-09-15 James Hunter Inc Dobby loop
US3991793A (en) * 1974-08-12 1976-11-16 Sulzer Brothers Limited Eccentric drive for a dobby
JP2000064143A (ja) * 1998-08-17 2000-02-29 Toyota Autom Loom Works Ltd 織機における開口装置

Also Published As

Publication number Publication date
EP2619361A2 (en) 2013-07-31
CN103221596B (zh) 2015-04-01
WO2012038193A2 (en) 2012-03-29
CN103221596A (zh) 2013-07-24
WO2012038193A3 (en) 2013-04-11
EP2619361B1 (en) 2015-04-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1019517A3 (nl) Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.
EP2591157B1 (de) Verfahren und vorrichtung zur webmusterbildung bei geweben mit zusatzschusseffekten
EP1920094B1 (en) Method and device for forming a leno fabric on a weaving machine
BE1005399A3 (nl) Werkwijze om te weven en inrichting voor het aandrijven van weefkaders hiertoe aangewend.
BE1018304A3 (nl) Hevel.
BE1024029B1 (nl) Gaapvormingsmodule voor een weefinrichting
CN108138390B (zh) 提花机、包括至少一个提花机的面对面织机、以及设置提花机的方法
CN108884605B (zh) 带有创新驱动系统的提花机
BE1015098A5 (nl) Gaapvormingsinrichting voor een weefmachine.
BE1024912A1 (nl) Zelfkantinrichting
BE1011689A5 (nl) Werkwijze voor het weven van een poolweefsel met toepassing van bindingscorrecties.
US6112776A (en) Weft monitoring insertion system for a plurality of different weft threads
EP3751037B1 (en) Air-jet weaving machine for producing leno fabrics
BE1016428A6 (nl) Aandrijfsysteem voor een gaapvormingselement.
US58609A (en) Improvement in looms
US1214449A (en) Jacquard mechanism for looms.
EP0615013A1 (de) Projektil-Breitwebmaschine
EP1724381A1 (en) Apparatus and a method for weaving leno fabric
BE1029723B1 (nl) Werkwijze voor het bepalen van een configuratie van een aandrijfmechanisme met een bewegend element
US6845A (en) -peters
EP3771758A1 (en) Yarn-clamping device and weaving preparation machine including such a yarn-clamping device
BE1012258A3 (nl) Broekhevelinrichting voor een weefmachine.
US705539A (en) Lace-making machine.
US169608A (en) Improvement in pattern-chains for looms
US883541A (en) Shedding mechanism.