Aandrijfsysteem voor een gaapvormingselement.
De uitvinding betreft een aandrijfsysteem voor een gaapvormingselement van een weefmachine en een weefmachine die een dergelijk aandrijfsysteem bevat.
Een aandrijfsysteem voor gaapvormingselementen van een weefmachine is gekend uit EP 742.298 Al. Hierbij drijft een aandrijving via een aandrijfhefboom en een verbindingsstang een eerste hefboom aan, die via een verbindingsstang verbonden is met een gaapvormingselement ter hoogte van een eerste plaats van het gaapvormingselement. Die eerste hefboom is door middel van een horizontaal opgestelde verbindingsstang verbonden met een tweede hefboom, die via een verbindingsstang verbonden is met het gaapvormingselement ter hoogte van een tweede plaats van het gaapvormingselement.
Een doel van de uitvinding is een dergelijk aandrijfsysteem te verbeteren.
Tot dit doel bevat een aandrijfsysteem volgens de uitvinding een aandrijfhefboom en een verbindingsstang die een eerste hefboom aandrijven, waarbij een uiterste positie onafhankelijk van de onderlinge positie van de aandrijfhefboom en de verbindingsstang nagenoeg constant is.
Tot dit doel bevat een aandrijfsysteem volgens de uitvinding een aandrijfhefboom en een verbindingsstang die een eerste hefboom aandrijven, die zodanig gevormd en/of opgesteld zijn dat in een uiterste positie van de eerste hefboom die bedoeld is om een gaapvormingselement in de uiterste positie te brengen, de verbindingsstang door een onderlinge verdraaiing ten opzichte van de eerste hefboom in verschillende posities langsheen de aandrijfhefboom kan bevestigd worden.
Het aandrijfsysteem volgens de uitvinding biedt als voordeel dat de bewegingskoers van de eerste hefboom, en zodoende ook de bewegingskoers van een bijhorend gaapvormingselement, kan gewijzigd worden door de verbindingsstang relatief ten opzichte van de aandrijfstang te bewegen en dit zonder dat één van de uiterste posities van de eerste hefboom, en zodoende ook de bijhorende uiterste positie van het gaapvormingselement, hierdoor gewijzigd wordt.
In geval van een grijperweefmachine waarbij een grijper en grijperband ten opzichte van het onderste vlak kettingdraden wordt geleid, wordt als voornoemde uiterste positie bij voorkeur de onderste positie van het gaapvormingselement gekozen. Dergelijk aandrijfsysteem is ook bijzonder geschikt om aangewend te worden in een weefmachine voor het vormen van een leno-weefsel, bijvoorbeeld een weefmachine van het type zoals beschreven in WO 02/04723, waarbij één vlak kettingdraden, meer in het bijzonder het onderste vlak kettingdraden door vast opgestelde naalden wordt geleid.
Het is duidelijk dat volgens de uitvinding meerdere aandrijfsystemen volgens de uitvinding evenwijdig met elkaar kunnen opgesteld worden.
Teneinde de kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen, wordt de uitvinding hiertoe nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin :
Figuur 1 een aandrijfsysteem volgens de uitvinding weergeeft; Figuur 2 bewegingsverlopen van een gaapvormingselement weergeeft voor twee verschillende posities van de verbindingsstang ten opzichte van de aandrijfhefboom.
Het in figuur 1 weergegeven aandrijfsysteem 18 voor een gaapvormingselement 19 bevat een om een draaias 8 gelagerde eerste hefboom 7 die een eerste verbindingspunt 6 bevat dat door middel van een verbindingsstang 5 verbindbaar is met een aandrijfhefboom 1. De eerste hefboom 7 bevat een tweede verbindingspunt 20 dat verbindbaar is met een koppelstang 10 die de eerste hefboom 7 met een niet weergegeven volgende hefboom verbindt. De volgende hefboom kan uitgevoerd worden analoog aan de hefboom met referentie 16 in EP 742298 Al en wordt bijvoorbeeld op een afstand van de draaias 8 om een niet weergegeven volgende draaias gelagerd, die parallel met de draaias 8 is opgesteld. De draaias 8 en de volgende draaias zijn bijvoorbeeld in een gestel van de weefmachine gelagerd.
De eerste hefboom 7 bevat een derde verbindingspunt 9 dat via een stang 11, een tussenstang 12 en een niet nader weergegeven verbindingselement 21 met een zijgedeelte 13 van een gaapvormingselement 19 verbindbaar is. Een mogelijk verbindingselement 21 is beschreven in EP 520540 Al. Het gaapvormingselement 19 wordt bijvoorbeeld geleid ten opzichte van het gestel van een weefmachine op een wijze zoals beschreven in WO 02/04723. Verder bevat het gaapvormingselement 19 een dwarsbalk 14 die tussen twee zijgedeelten 13 van het gaapvormingselement 19 is aangebracht en een steunprofiel 15 die bevestigd is op de dwarsbalk 14. Het steunprofiel 15 bevat meerdere draadogen 16 voor het geleiden van kettingdraden.
De aandrijfhefboom 1 wordt door middel van een verbindingsstang 5 en een insteleenheid 2 verbonden met de eerste hefboom 7. De insteleenheid 2 is voorzien om de onderlinge positie van de verbindingsstang 5 en de aandrijfhefboom 1 in te stellen. De aandrijfhefboom 1 wordt aangedreven door een aandrijfeenheid 3, zoals bijvoorbeeld een excenteraandrijving, een nokkenaandrijving, een dobbymechanisme of nog een ander type aandrijving voor een gaapvormingselement. De aandrijfhefboom 1 is onder meer volgens pijl P heen en weer aandrijfbaar opgesteld en is bedoeld om de eerste hefboom 7 om de draaias 8 volgens pijl Q heen en weer aan te drijven.
De insteleenheid 2 bevat een draaias 22 waarrond de verbindingsstang 5 draaibaar is opgesteld. Verder bevat de insteleenheid 2 een aanslag 23 die toelaat de insteleenheid 2 ten opzichte van de aandrijfhefboom 1 te positioneren. De insteleenheid 2 bevat verder een bevestigingselement 24, zoals een schroefelement, om de insteleenheid 2 vast ten opzichte van de aandrijfhefboom 1 te bevestigen. In bevestigde positie wordt de aanslag 23 tegen een zijflank 25 van de aandrijfhefboom 1 aangedrukt.
Bij het aandrijfsysteem volgens de uitvinding zijn de aandrijfhefboom 1 en de verbindingsstang 5 die de eerste hefboom 7 aandrijven zodanig gevormd en/of opgesteld dat in een uiterste positie van de eerste hefboom 7, meer in het bijzonder in de uiterste positie waarbij het gaapvormingselement 19 zich in de onderste positie bevindt, de verbindingsstang 5 door een onderlinge verdraaiing ten opzichte van de eerste hefboom 7 in verschillende posities langsheen de aandrijfhefboom 1 kan bevestigd worden terwijl de eerste hefboom 7 en de aandrijfhefboom 1 in eenzelfde positie opgesteld blijven. Dit wordt bekomen door de vorm van de zijflank 25 van de aandrijfhefboom 1 zodanig te kiezen dat de aanslag 23 in contact blijft met die zijflank 25 terwijl de insteleenheid 2 volgens pijl D langsheen de aandrijfhefboom 1 bewogen of versteld wordt.
Hierdoor wordt bekomen dat bij die beweging van de insteleenheid 2 de draaias 22 volgens een cirkelsegment 27 beweegt, waarbij dit cirkelsegment
27 volgens een straal 17 omheen het verbindingspunt 6 is opgesteld. Door de insteleenheid 2 in een andere positie ten opzichte van de aandrijfhefboom 1 aan te brengen, is het mogelijk de koers van de beweging van het gaapvormingselement 19 te wijzigen, zonder de onderste positie van het gaapvormingselement 19 te wijzigen.
Tevens is het mogelijk de onderlinge hoogtepositie van het gaapvormingselement 19 ten opzichte van de eerste hefboom 7 in te stellen door middel van instelmiddelen
26, die bijvoorbeeld een schroefverbinding bevatten. Dit kan gebeuren door de instelmiddelen 26 los te zetten, de stang 11 en de tussenstang 12 onderling te verschuiven volgens pijl K en de instelmiddelen 26 terug vast te zetten.
Het aandrijfsysteem 18 volgens de uitvinding kan bijzonder voordelig toegepast worden om een gaapvormingselement aan te drijven zoals aangeduid in WO 02/04723 met referentie 15, waarbij dit gaapvormingselement een steunprofiel bevat zoals aangeduid in WO 02/04723 met referentie 13. Bij een dergelijk gaapvormingselement worden de kettingdraden die door middel van het gaapvormingselement bewogen worden in een onderste positie van het gaapvormingselement ten opzichte van vast opgestelde naalden bewogen die in WO 02/04723 met referentie 1 zijn aangeduid. Hiertoe is het van belang dat de onderste positie van het gaapvormingselement relatief nauwkeurig ten opzichte van de naalden is opgesteld.
Het aandrijfsysteem 18 volgens de uitvinding laat toe de onderste positie van het gaapvormingselement 19 nauwkeurig met behulp van de instelmiddelen 26 in te stellen en deze instelling te behouden zelfs indien met de insteleenheid 2 de koers van het gaapvormingselement
19 wordt gewijzigd.
In figuur 2 wordt met curve 30 een bewegingsverloop van een gaapvormingselement 19 weergegeven waarbij de insteleenheid 2 zoals weergegeven in figuur 1 ten opzichte van de aandrijfhefboom 1 is opgesteld. In figuur 1 werden de aandrijfhefboom 1 en het gaapvormingselement 19 in de onderste positie weergegeven. In figuur 1 wordt de aandrijfhefboom in <EMI ID=1.1>
terwijl die zich in een positie bevindt om het gaapvormingselement 19 in zijn bovenste positie te brengen. Bij een heen en weergaande beweging volgens curve 30 beweegt het gaapvormingselement 19 vanuit de bovenste positie 31 via de onderste positie 32 terug naar de bovenste positie 31. Hierbij beweegt het gaapvormingselement 19 met een koers 33 tussen de uiterste posities 31 en 32. Indien de insteleenheid 2 langsheen de aandrijfhefboom 1 wordt verplaatst tot bijvoorbeeld de aanslag 23 tegenover het punt 28 zoals weergegeven in figuur 1 is bevestigd, zal het gaapvormingselement 19 volgens de curve 34 van figuur 2 bewegen. Hierbij is op te merken dat de onderste uiterste positie 32 gelijk blijft, terwijl de bovenste uiterste positie 35 lager is en zodoende ook de koers
36 kleiner is.
De koers wordt hierbij ingesteld in functie van het te weven weefsel of in functie van het aangewende insertiesysteem, zoals bijvoobeeld een luchtinsertie of een bepaald type grijperinsertie. De onderste positie 32 is hierbij onafhankelijk van de koers 33 of 36 en constant.
Volgens een niet weergegeven variante kan de uiterste positie waarbij bij een instelling van de koers het gaapvormingselement 19 niet beweegt, bijvoorbeeld de bovenste uiterste positie van het gaapvormingselement
19 zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een leno-weefmachine waarbij de vast opgestelde naalden het bovenste vlak kettingdraden geleiden, bijvoorbeeld zoals gekend uit DE 466.340. De aandrijfinrichting volgens de uitvinding kan ook aangewend worden voor het aandrijven van een gaapvormingselement zoals beschreven in EP 1120485.
Het is uiteraard mogelijk meerdere dergelijke aandrijfsystemen 18 volgens de uitvinding evenwijdig met elkaar en naast elkaar op te stellen, bijvoorbeeld op een wijze zoals beschreven in EP 742297 Al.
De term gaapvormingselement is in deze beschrijving bedoeld om een element aan te geven dat toelaat een aantal kettingdraden te bewegen. Een gaapvormingselement 19 volgens de uitvinding is uiteraard niet beperkt tot de weergegeven uitvoeringsvorm maar kan bestaan uit een gaapvormingselement van eender welke vorm dat kan toegepast worden in een weefmachine, bijvoorbeeld tevens een klassiek weefkader voor een weefmachine.
Het is duidelijk dat het aandrijfsysteem volgens de uitvinding niet alleen kan aangewend worden bij leno-weefmachines, maar tevens bij klassieke weefmachines kan aangewend worden. Dergelijk aandrijfsysteem kan tevens bij meerdere types weefmachines aangewend worden, zoals bij luchtweefmachines, grijperweefmachines, waterjetweefmachines, grijperschietspoelweefmachines, projectielweefmachines en andere weefmachines. Het aandrijfsysteem volgens de uitvinding kan tevens op bestaande weefmachines aangebouwd worden.
Het aandrijfsysteem en de weefmachine volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten of combinaties van de weergegeven uitvoeringsvormen uitgevoerd worden.